• No results found

4. Methode

4.4. Aanpak van onderzoek

In de oriëntatiefase van dit onderzoek is er een pilot vragenlijst (terug te vinden in de bijlage) uitgevoerd. Zoals gesteld ontstond dit onderzoek uit interesse en observaties van de onderzoeker. Om grip te krijgen op een mogelijke probleemstelling en antwoorden van potentiele respondenten werd de pilot uitgevoerd. Tevens liet de pilot de bereidheid van studenten zien om mee te werken. Mede hierdoor werd dit onderzoek haalbaar geacht.

Het inductieve proces startte dus alvorens het theoretisch kader geheel was opgesteld. Deze vragenlijst gaf inzicht in de mogelijke antwoorden van respondenten en gaf sturing aan het theoretisch kader. Het heeft bijgedragen aan de theoretische uitweiding over mogelijke werkopvattingen en uitstelgedrag in de levensloop van jongvolwassenen. Tevens bood de pilot structuur voor het daadwerkelijk uit te voeren interview. Zo werd duidelijk dat een inleiding gewenst is bij vragen als ‘wat verwacht jij van het werkende leven’. Dit heeft geleid tot de ‘open fuik’ structuur van het interview welke onder het kopje onderzoeksmethode nader wordt toegelicht.

4.5. Onderzoeksmethode

De onderzoeksmethode in dit kwalitatieve onderzoek is het semigestructureerde interview. Hiermee wordt getracht om te komen tot persoonlijke opvattingen over werk, de arbeidsmarkt en de transitie van studeren naar werk. Met het oog op waardenvrijheid worden de vragen open gesteld. Vragen als ‘wat verwacht jij van het werkende leven’ en ‘hoe zie jij de arbeidsmarkt’ bieden ruimte om de eerste ingevingen en verwachtingen van de respondenten in kaart te brengen. Er wordt naar gestreefd om ongeveer 15 derdejaars ASW-studenten met uiteenlopende studierichtingen te interviewen. Alle interviews worden opgenomen, getranscribeerd en gecodeerd.

Het interview is opgebouwd volgens het open fuik model. Hierin verlopen de vragen van breed naar smal, zodat de respondent begeleid wordt richting de kern van het onderzoek. Het interview bestaat uit inleidende vragen (over de studie), kern vragen (over de werk en de arbeidsmarkt) en eindigt in de ‘fuik’ met vagen over de transitie van studie naar werk. Met deze opbouw werd getracht een prettige structuur te creëren zowel voor de respondent als voor het onderzoek. Tijdens het interview had de onderzoeker een actieve luisterhouding en vraagt hij met open vragen door op wat de respondent zegt. Door het stellen van openvragen en blijvend belangstelling te tonen was er ruimte voor onverwachte antwoorden, maar door de structuur hield de onderzoeker de regie in handen.

4.6. Operationalisering

De benaderingswijze van de data in dit onderzoek is grounded theory. Om inzicht te krijgen in de verwachtingen van derdejaars ASW-studenten waarover nog weinig wetenschappelijke kennis en data bestaat wordt deze aanpak waardevol geacht. “Grounded theory is most

appropriate where researchers have an interesting phenomenon without explanation and from which they seek to discover theory from data” (Suddaby, 2006; Strauss & Corbin, 1998).

Glaser en Strauss (1967) ontwikkelden deze benadering en beschrijven grounded theory: “as a practical method for conducting research that focuses on the interpretive proces by

analyzing the actual production of means and concepts used by social actors in real settings

(Gephart, 2004; in Suddaby, 2006).

Zoals gesteld vormen persoonlijke interesse en observaties van de onderzoeker de aanleiding van dit onderzoek. Het boekje ‘De Prestatiegeneratie’ van Van Baar (2014) gaf daarbij een eerste aanzet tot theoretische ondersteuning. Echter, Van Baar (2014) baseert zijn theorie op zijn eigen ervaringen. Er is in dit geval dan ook geen sprake van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Wel maakte Van Baar de onderzoeker gevoelig voor bepaalde

verschijnselen. In plaats van de verschijnselen binnen een van tevoren geconstrueerd kader te passen, wordt gewerkt met “sensitizing concepts” (Ten Have, 1997). De onderzoeker laat de bevindingen op zich inwerken waardoor getracht wordt het perspectief van de respondenten te leren kennen. Vervolgens worden de door hen genoemde concepten voorzichtig gesystematiseerd in termen van open, tentatieve en attenderende begrippen; de zogenaamde “sensitizing concepts” (idem).

Zoals gesteld werd het inductieve proces van dit onderzoek gestart met een pilot. Hieruit ontstonden de eerste richtingaanwijzers bij het verzamelen van relevante theorie. Vervolgens werd er via een iteratief proces data en theorie verzameld. In de pilot kwam bijvoorbeeld naar voren dat ‘ontwikkeling’ in werk belangrijk werd gevonden door de onderzoekspopulatie. Hierop aansluitend werd de theorie van De Beer (2001) over mogelijke werkopvattingen toegevoegd aan het onderzoek. Zoals hieronder verder uiteengezet wordt, voltrok dit onderzoek zich op de manier waarop Strauss en Cobin (1998: 23) grounded theory beschrijven: “Data collection, analysis, and theory stand in reciprocal relationship with each

other. One does not begin with a theory, and then prove it. Rather, one begins with an area of study and what is relevant to that area is allowed to emerge”.

Deze benaderingswijze gaf al gauw aanzet tot een veelheid aan mogelijk relevante theorieën. Om de casus waarop dit onderzoek gericht is in te kaderen werd het begrip levensloop gehanteerd. Zoals gesteld, wordt levensloop opgevat als ‘een opeenvolging van

posities die een persoon in de loop van de tijd bekleedt’ (Elder 1985; Birg 1987; Heinz 1991

in Liefbroer & Dykstra, 2010: 20). Vanuit deze theorie werd duidelijk dat de ‘verwachtingen’ over de toekomst een goede indicator blijken te zijn voor de feitelijk levenslooptransities (Rimkute, et. al., 2011). De transitie die centraal werd gesteld in dit onderzoek is die van student naar starter op de arbeidsmarkt. Uit theorie werd duidelijk dat deze levenslooptransitie plaatsvindt in de ‘formatieve periode’, waarin sprake is van toenemende verantwoordelijkheid en het maken van belangrijke keuzes. De haalbaarheid van dit onderzoek werd bekrachtigd door Mulder en Manting (1994) die stellen dat individuen in deze fase van hun levensloop gestructureerde ideeën over hun toekomst hebben.

De focus van dit onderzoek ligt dan ook op de ideeën die de respondenten construeren. Oftewel op de ‘actual production of ideas and concepts used by social actors in real settings’ (Gephart, 2004; in Suddaby, 2006). De concepten die de respondenten gebruiken om hun verwachtingen uit te spreken, vormen de basis van dit onderzoek en worden volgens het constructivistisch ontologisch standpunt geïnterpreteerd als de werkelijkheid.

Om de verwachtingen in kaart te brengen werd er in de semigestructureerde interviews expliciet gevraagd naar ‘het leven na de universiteit’, ‘verwachtingen van werk’, ‘verwachtingen van de arbeidsmarkt’ en ‘verwachtingen van de transitie’. Deze vragen leidden tot de eerste ideeën van de respondenten en gaven het antwoord dat zij ‘top of mind’ hadden. Volledigheidshalve werden deze vragen aangevuld met: ‘hoe zij jouw eerste baan voor je’, ‘hoe zie jij de arbeidsmarkt’, ‘hoe schat jij jouw kansen in’ en ‘hoe denk jij dat de transitie zal gaan’. Het begrip transitie werd waar nodig toegelicht met het begrip ‘overstap’. De vraag ‘wat verwacht jij van de overstap van het studentenleven naar het werkende leven’ werd dan gesteld. De manier waarop de respondenten de concepten ‘werk’, ‘de arbeidsmarkt’ en ‘de transitie’ interpreteren, vormt de basis van hun verwachtingen en werd met deze openvragen aan het licht gebracht. Ter verdieping van de antwoorden werd vervolgens veelvuldig doorgevraagd met: ‘wat bedoel je daarmee?’, ‘kun je daar iets meer over zeggen?’, ‘waarom is dat zo?’. Tevens kwam het voor dat respondenten uitspraken in algemene zin deden zoals “ze zeggen dat het voor later belangrijk is wat je naast je studie doet”. Om tot de persoonlijke opvatting van de respondent te komen werd vervolgens gevraagd: ‘hoe denk je daar zelf over?’

Ondanks het feit dat er in de theorie gesteld werd dat individuen uitgesproken en gestructureerde ideeën omtrent over hun toekomstig hebben, leerde ervaring dat dit niet altijd het geval is. Meerdere respondenten stelden ‘geen idee te hebben van hun toekomst’ en ‘alle opties open te willen houden’. Deze uitspraken zijn terug te vinden in de macro en micro theorieën over respectievelijk onzekerheid (Bauman, 2001) en toenemende keuzemogelijkheden (De Hart, 1992; Du Bois-Reymond et. al., 1998; Fuchs; 1983; Peters, 1992). Gezien de strekking van dit onderzoek en de omvang van de onderzoekspopulatie was het hierbij geenszins de intentie om deze theorieën te toetsen. Zij droegen louter bij aan begrip van het perspectief van de respondenten.

In deze fase van het onderzoek werd de idee van grounded theory enigszins losgelaten. Hierbij was het doel om tot beter begrip van de verwachtingen van de respondenten te komen. Met behulp van het besproken schema van Buchmann (1989) werden theorieën vanuit verschillende wetenschappelijk disciplines geselecteerd en schematisch beschreven. De selectie vond plaats op basis van relevantie met betrekking tot de reeds verzamelde data en benodigde theoretische ondersteuning van de hoofd en deelvragen. In dit kader werd de huidige situatie op de arbeidsmarkt op macro niveau en de theorie over beperkte rationaliteit op micro niveau uiteengezet. Tevens werd getracht de belangrijkste maatschappelijke en

historische omstandigheden in kaart te brengen. In dit kader werd het thema diploma-inflatie uiteengezet. Dit stelde de onderzoeker beter in staat om de bevindingen te interpreteren.

De interpretatie van de bevindingen werd, zoals uit de bevindingen zal blijken, zo waardevrij mogelijk uitgevoerd. Dit betekent dat de uitspraken van de respondenten vooral letterlijk worden overgenomen zonder deze in termen van bestaande theorie te veranderen. Met deze werkwijze wordt de validiteit van dit onderzoek zoveel mogelijk gewaarborgd.

4.7. Sampling

De onderzoekspopulatie wordt gevormd door random en stratificatie sampling. Uit het ledenbestand van studievereniging Pegasus worden derdejaars ASW-studenten random geselecteerd. Ter diversificatie van de onderzoekspopulatie wordt gestreefd om studenten van alle domeinen en master-aansluitprogramma’s te interviewen. Dit is een voorbeeld van stratificatie sampling. Deze manier van samplen stelt de onderzoeker naar verwachting in staat om een zo divers mogelijk palet aan verwachtingen op te tekenen.

4.8. Coderen

Het coderingsproces voltrekt zich volgens de zogenaamde codeer cirkel. Allereerst worden indicatoren van concepten die potentieel interessant kunnen zijn gemarkeerd. Vervolgens wordt getracht om met deze concepten categorieën te vormen. Bryman (2004: 543) beschrijft het eerste proces als ‘open coding’ en het tweede als ‘axial coding’. Ondanks het feit dat waardenvrijheid zoveel mogelijk wordt nagestreefd wordt het tegenwoordig geaccepteerd dat theorie-neutrale observaties nauwelijks mogelijk is. Ook in dit onderzoek kan er sprake zijn van observaties geconditioneerd zijn door wat de onderzoeker bekend is. Bryman (2004) stelt dat het algemeen geaccepteerd is dat de onderzoeker fenomenen alleen kan zien doordat er kennis is van de bestaande theorie omtrent dit fenomeen. Desalniettemin is het streven om het coderingsproces zoveel mogelijk in termen van de respondenten te voltrekken.

4.9. Data-analyse

Tijdens de data-analyse wordt allereerst een thematische analyse uitgevoerd. Veel voorkomende concepten in de antwoorden van respondenten worden gegroepeerd tot categorieën. Het is hierbij geen doel om tot generalisaties te komen. De categorieën worden waar mogelijk gekoppeld aan thema’s uit de besproken theorie of vormen een nieuw thema.

Deze thematische analyse wordt, gezien de aard van dit onderzoek en de opbouw van het interview, aangevuld met een narratieve analyse. De verwachting is dat respondenten

zullen ingaan op het hoe en waarom van de keuzes die zij gemaakt hebben. Doordat het interview vertrekt met vragen ‘waarom heb jij ooit voor deze studie gekozen’ en vervolgt met ‘wat verwacht jij van het werkende leven’ ontstaat er een chronologische verhaallijn. Deze manier van analyseren vormt een waardevolle aanvulling omdat de individuele verwachtingen van de respondenten aangaande de transitie centraal staan. Door het deel van de levensloop dat naar voren komt in de interviews te koppelen aan de levenslooptheorie, wordt getracht meer inzicht te krijgen in de ideeënwereld van de respondenten.

4.10. Ethische principes

In het kader van ethische principes wordt vertrouwelijk omgegaan met de antwoorden van respondenten. De respondenten in het onderzoek worden geanonimiseerd. Tevens wordt voorafgaand aan de interviews verteld dat de respondenten het interview te allen tijde kunnen onderbreken en/of afbreken. Tot slot, wordt er aandacht besteed aan de afronding van het interview. Naar verwachting zal het thema onzekerheid opkomen bij sommige respondenten. Dit zou gepaard kunnen gaan met confronterende vragen. Het geenszins de bedoeling om respondenten achter te laten met een gevoel van onbehagen. Om deze reden wordt elk interview afgesloten met een aantal algemene vragen.

4.11. Praktische zaken

Bij de analyse van de resultaten wordt in acht genomen dat respondenten inconsistent kunnen zijn. Tevens kan er sprake zijn van discrepantie tussen wat respondenten zeggen en wat ze doen. Hiermee zal rekening worden gehouden, echter, de verwachting is dat dit - gezien de aard van dit onderzoek naar subjectieve percepties – geen problemen zal opleveren.

5. Resultaten

Zoals gesteld worden de gevonden resultaten besproken volgens de narratieve analyse. Hierin staat het verhaal dat respondenten vertellen om hun leven en omgeving te begrijpen centraal (Bryman, 2008: 553). De focus ligt in dit onderzoek op de transitie van studeren naar werken. Deze volgorde dient dan ook als leidraad in de narratieve analyse.

Deze narratieve structuur van analyse gaat gepaard met een thematische analyse. Dit houdt in dat de meest in het oog springende thema’s die de respondenten aan het licht brachten in de chronologische structuur van hun narratief geplaatst worden. Deze analyse wordt waar mogelijk ondersteunt met het theoretisch model van Buchmann (1989). De koppelingen naar het micro en macro perspectief worden expliciet benoemd. Hiermee tracht recht gedaan te worden aan het begrip van de transitie die de respondenten te wachten staat.

Ter illustratie van de onderzoekspopulatie volgt hier een overzicht van de respondenten. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 22. Van de twaalf respondenten zijn er zeven vrouwelijk en vijf mannelijk. In het schema is de sociaal economische klasse aangegeven met de terminologie waarin de respondenten zich uitdrukten. Het opleidingsniveau van de ouders is met M voor moeder en V voor vader aangegeven. Een eerste observatie is dat de random sample voornamelijk heeft geleid tot respondenten uit een bovengemiddelde sociaal economische klasse. Tevens valt op dat het opleidingsniveau van de meeste ouders hbo of hoger is. Hierop wordt gereflecteerd in de discussie. Tot slot is zichtbaar dat alle domeinen van ASW vertegenwoordigd worden door de onderzoekspopulatie, zoals werd voorgesteld in de methode.

5.1. De studie ASW

Een van de eerste vragen van het interview is ‘waarom heb je ooit voor deze studie gekozen?’. In de antwoorden op deze vraag komen drie type antwoorden naar voren.

Het eerste en meest voorkomende antwoord is dat ‘een brede interesse’ de respondenten ertoe heeft aangezet om Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) te studeren. Zo stelt respondent 6: “Ik was best wel breed geïnteresseerd in de mens en de samenleving en

toen zag ik ASW en dacht ik van nou dat lijkt me wel interessant”. Respondent 10 stelt:

“Omdat ik best wel breed georiënteerd ben, ben ik bij deze studie terecht gekomen”. Het volgen van interesses in de keuze voor ASW komt nadrukkelijk naar voren bij tien van de twaalf respondenten. Voor de geïnterviewde respondenten kan deze keuze worden gekoppeld aan de besproken theorie over de Prestatiegeneratie (Van Baar, 2014) en De Grenzeloze

Generatie (Motivaction, 2012). Twintigers van nu zouden opgevoed zijn met het idee om

zoveel mogelijk hun interesses te volgen en te doen wat zij leuk vinden. Echter, dit was niet de enige reden die de respondenten geven voor hun keuze.

Het tweede type antwoord dat bij acht van de twaalf respondenten op hierboven gestelde vraag volgt is dat zij ‘het kiezen uitstelden’. De nadruk op keuzes werd besproken in de theorie over de keuzebiografie in het micro culturele perspectief (De Hart, 1992; Du Bois- Reymond et. al., 1998; Fuchs; 1983; Peters, 1992). Mulder (1997) opperde hierbij de vraag of de toenemende keuzevrijheid gepaard gaat met uitstelgedrag van jongvolwassenen. Zo stelt respondent 2: “de reden voor ASW was uitstel van executie, nou ja, uitstel van keuze maken”. Tevens werd de keerzijde van de keuzebiografie in de theorie belicht en werd er gesproken van keuzedwang; jongvolwassenen mogen niet alleen eigen keuzes maken, ze moeten het ook (Du Bois-Reymond, Te Poel & Ravesloot, 1998). Respondent 5 vertelt: “Op een gegeven

moment moest ik wel een beetje gaan studeren (…) ik kwam toen terug van reizen en mijn vader zei: ‘je moet dit jaar wel echt gaan beginnen en niet nog een jaar gaan nadenken, want dan stel je het alleen maar uit’”. Deze respondent vervolgt met: “en ik kon niet zo goed kiezen, daarom heb ik voor iets breeds gekozen om daarna wat meer de diepte in te gaan, om nog wat kansen open te laten liggen”. Deze laatste opmerking vormt het derde type antwoord

dat door de respondenten gegeven werd.

Het derde type antwoord dat tevens door acht van de twaalf respondenten gegeven werd, raakt aan het tweede type en wordt gekenmerkt door: ‘opties open willen houden’. In de theorie werd besproken dat jongvolwassen steeds vaker geneigd zijn om opties zo lang mogelijk open te houden en zich past vast te leggen als zij de toekomst goed kunnen overzien (Beck & Beck-Gernsheim 1995; Birg, Flöthmann & Reiter 1991; Mulder & Manting 1994).

Aansluitend op de brede interesse en het uitstellen van keuzes sprong deze reden voor ASW in het oog. In dit kader stelt respondent 2: “Het was meer het feit dat je dus nog kan kiezen,

dat je nog niet meteen je keuze vastbindt”. Ook respondent 11 vertelt: “Vooral het interdisciplinaire sprak me wel aan, en dat je niet één richting hoeft te kiezen”. Tot slot stelt

respondent 9: “Sociale wetenschappen leek nog wel de meeste keuze te bieden voor als ik het

een keer wel zou weten”.

Tevens dient er opgemerkt te worden dat alle respondenten aangeven vrij te zijn van verwachtingen van hun ouders. Vrij als in ze mochten studeren wat zij wilden. De ouders van respondent 8 verwachtten wel dat zij VWO ging doen. “Maar daarna hebben ze het ook

helemaal los gelaten. Dus nooit meer qua studiekeuze niet, qua helemaal niks is er ooit een verwachting geweest en is het gewoon allemaal goed wat ik koos, en dat vind ook wel eens moeilijk. Ik heb helemaal geen structuur of houvast daarin. Die extreme vrijheid van mijn zeg maar jaren zestig hippie ouders die in de lift zaten, die willen dat je echt alles kan worden, alles kan zijn; dat vind ik ook wel eens moeilijk. Soms weet ik het zelf niet, dan denk ik van geef me nou die houvast. Zeg me wie ik ben ofzo en wat ik goed kan; maar dat zullen ze nooit. Dus ja, ze hebben bijna geen verwachtingen”.

In de theorie over de keuzebiografie kwam aan bod dat jongvolwassenen pas keuzes maken als zij het gevoel hebben aan een volgende stap toe te zijn (Beck & Beck-Gernsheim 1995; Birg, Flöthmann & Reiter 1991; Mulder & Manting 1994). Een opvallend antwoord, dat binnen het micro perspectief valt, is samen te vatten met: ‘te jong om keuzes te maken’. Respondent 1 vertelde over zijn keuze voor ASW: “Ik was toen veel jonger en ik heb nu wat

meer gelezen en wat meer nagedacht, wat meer gepraat. Dus ja, eigenlijk vond ik mezelf toen nog niet in staat om heel goed dat soort keuzes te maken”. Een interessante bevinding is dat

de manier waarop sommige respondenten keuzes maken verandert. Respondent 2 vertelt: “Toen ik 18 was, kwam ik gewoon met een middelbare school instelling naar de universiteit.

GERELATEERDE DOCUMENTEN