• No results found

Aandachtsveld 11: Inbreng persoonlijk netwerk Algemeen beeld

In document met meer kennis werken aan kwaliteit (pagina 56-60)

4. AANDACHTSVELDEN MET BETREKKING TOT VOORWAARDEN IN DE CONTEXT (NIVEAU ORGANISATIE)

4.5 Aandachtsveld 11: Inbreng persoonlijk netwerk Algemeen beeld

Voor zorginstellingen is de inbreng van het persoonlijk netwerk van de cliënt (ouders, overige verwanten, vrienden en vrijwilligers) een vast aandachtspunt geworden. De brancheorganisatie zegt het als volgt (VGN, 2017): ‘Waar formele en informele zorg en ondersteuning in de gehandicaptensector lange tijd gescheiden circuits vormden, wordt het belang van een goed samenspel en partnerschap de laatste jaren toenemend erkend en via familie- en vrijwilligersbeleid ook vormgegeven. Zo kunnen mogelijkheden ontstaan om ten behoeve van mensen met beperkingen professionele kennis en ervaringskennis met elkaar te verbinden en op nieuwe manieren in te spelen op de zorg- en ondersteuningsvragen van de betreffende cliënten.’

Binnen de zorg en ondersteuning aan mensen met ernstig meervoudige beperkingen (EMB) wordt op basis van een uitgebreide inventarisatie in het project ‘EMB in het vizier’

aanbevolen om meer gebruik te maken van verwanten als bron van informatie. Er wordt

54

voor gepleit om hen, en in het bijzonder ouders, een vooraanstaande plaats te geven in het proces van de volgende fasen van dit project (het ontwikkelen van een leidraad en online kennisdossier en het opstellen van een ontwikkelagenda). (Schuurman, 2017)

KPMG en Vilans (2017) benadrukken dat de Wlz het belang onderstreept om het sociaal netwerk te betrekken in de zorg en ondersteuning en om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Uit hun onderzoek blijkt ‘dat er een toename is in de betrokkenheid van het sociaal netwerk. Deze betrokkenheid draagt volgens het merendeel van de deelnemende zorgprofessionals en cliënten bij aan behoud en verbetering van de kwaliteit van leven van de cliënt. Zorgaanbieders doen meer moeite om het sociaal netwerk bij de zorg te betrekken en mantelzorgers zijn positief over de communicatie en afstemming met zorgprofessionals.’

Specifieke bevindingen in dit onderzoek zijn:

• Zorgaanbieders betrekken het sociaal netwerk op verscheidene manieren. Zo bespreken zorgprofessionals en het sociaal netwerk al tijdens de intake van een opname welke taken de familie kan oppakken.

• Het betrekken van het sociaal netwerk kan volgens zorgprofessionals in sommige

gevallen nog lastig zijn. Enerzijds omdat het vergroten van betrokkenheid een omslag in de houding van het netwerk (en soms van het personeel) vraagt: het netwerk kan de neiging hebben zaken over te nemen van de cliënt, wat niet altijd bijdraagt aan de zelfredzaamheid. Anderzijds omdat familieleden bijvoorbeeld op leeftijd en

zorgbehoevend zijn, weinig tijd hebben vanwege werkverplichtingen, of ver weg wonen van de zorglocatie.

• Cliënten zijn doorgaans positief over de ondersteuning die zij krijgen van het sociaal netwerk. Een evenwichtige familierelatie tussen het sociaal netwerk en de cliënt is essentieel om het sociaal netwerk in te kunnen zetten.

• Zorgprofessionals ervaren dat er in toenemende mate afstemming en samenwerking is met het sociaal netwerk, maar zien nog wel ruimte voor verbetering. Het sociaal netwerk draagt volgens managers voornamelijk bij aan welzijnstaken, zoals het helpen bij uitjes of het begeleiden bij medische afspraken. In de sector V&V betrekken zorgaanbieders het sociaal netwerk ook bij de persoonlijke verzorging, waar dit in de gehandicaptenzorg minder gebeurt.

• Overbelasting van de mantelzorger is een knelpunt als het gaat om de vraag of de inbreng van het netwerk kan worden vergroot. Vooral omdat de familie langer en intensiever voor een cliënt zorgt wanneer deze langer thuis woont en de zorgzwaarte toeneemt, aldus zorgprofessionals. Het vergroten van de inzet van familie is daardoor niet altijd haalbaar.

• De inzet van familieportalen en het digitaal zorgdossier ervaren zorgprofessionals, mantelzorgers en cliëntvertegenwoordigers als positieve communicatiehulpmiddelen die bijdragen aan de betrokkenheid van het sociaal netwerk.

• De Wlz onderstreept ook het belang van de bijdrage van vrijwilligers aan de zorg en ondersteuning van cliënten. Het blijkt dat vrijwilligers een steeds nadrukkelijkere rol vervullen. Zorgaanbieders benaderen de vrijwilliger sinds de invoering van de Wlz vaker direct voor specifieke taken en activiteiten (zoals welzijnsactiviteiten,

activiteitenbegeleiding en praktische ondersteuning). Tegelijkertijd is het nog moeilijk om voldoende vrijwilligers te vinden.

Belangenorganisaties zetten zich in om de samenwerking tussen familie en naasten

onderling te versterken en mantelzorgers de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben.

In het kader hiervan zijn in de periode 2015-2016 voor het thema ‘familie en naasten’ drie proeftuinen opgezet: over GGZ en welzijn (Ypsilon en Labyrint-in-Perspectief), over de ontwikkeling van en het onderzoek naar de individuele, laagdrempelige ondersteuning van naasten in de revalidatie en de acute en chronische zorg (Dwarslaesie Organisatie

55

Nederland, Leven met Blaas- of Nierkanker en LSR) en over de ontwikkeling en implementatie van familiebeleid in de verstandelijk gehandicaptensector (KansPlus).

De resultaten van deze proeftuinen zijn als volgt (LSR e.a., 2017):

• De proeftuinen bieden openingen naar een beter familiebeleid en leveren bovendien een aantal concrete instrumenten:

o heldere beleidsaanbevelingen voor een krachtig familiebeleid in de verstandelijk gehandicaptenzorg;

o een gebruiksvriendelijke QuickScan voor zorgprofessionals met concrete verbeteradviezen in de ggz;

o een heel praktische partner-voor-partner aanpak en een online cursus voor naasten in de revalidatiesector;

o een waaier met voorbeelden van een goed ondersteuningsaanbod voor ggz- mantelzorgers in de welzijnszorg.

• Een aantal interessante leerervaringen is hierbij opgedaan. Deze zijn vertaald in kritische succesfactoren, primair als handreiking aan andere patiënten- en familieorganisaties maar boeiend voor iedereen die belangstelling heeft voor mantelzorg en voor alle vormen van beleid en ondersteuning gericht op familie en naasten. Zo is duidelijk

geworden dat initiatieven op het terrein van familiebeleid moeten aansluiten bij wat er al voorhanden is, en dat ze moeten worden ingebed in de reguliere zorg.

• Niet de aard van de aandoening moet centraal staan maar de werkelijke behoeften van familie en naasten. De naasten zijn vaak moeilijk te bereiken, en daarom is een gerichte strategie nodig, met inzet van adequate communicatievormen. Voor het realiseren van een goed familiebeleid zullen veranderingen nodig zijn in de cultuur binnen instellingen.

Goede vormen van samenwerking zijn essentieel en met de patiënten- en familieorganisaties moet nauw worden samengewerkt.

• Belangrijke conclusie is dat de proeftuinen het belang bevestigen van familie en naasten in de zorg. Patiënten- en familieorganisaties signaleren bepaalde ontwikkelingen rondom familie beter en eerder. Bijvoorbeeld een verschuiving in wie de zorgende naaste is. Zij kunnen, vanuit het perspectief van naasten, kritisch meedenken met zorgorganisaties en mee helpen in het ontwikkelen van beleid of verbeteren van de praktijk.

Hiaten en aandachtspunten

Waar mogelijkheden ontstaan om professionele kennis en ervaringskennis van verwanten met elkaar te verbinden en op nieuwe manieren in te spelen op de zorg- en

ondersteuningsvragen van de betreffende cliënten kunnen zich, aldus de VGN (2017), in de nieuwe verhoudingen ook spanningen manifesteren rond zeggenschap en professionaliteit.

Dit maakt het nodig om via onderzoek inzicht te krijgen in effectieve werkwijzen en

benodigde randvoorwaarden zodat zorgprofessionals een goede dialoog kunnen voeren met cliënten en familie/verwanten (en mogelijkerwijs vrijwilligers) om tot goede vormen van partnerschap te komen.

De betrokkenheid van familie en naasten bij de zorg voor cliënten is een groot goed. Maar mantelzorg is zwaar werk, en de mantelzorgers ervaren weinig ondersteuning. Het belang van de inzet van familie en naasten is onomstreden. Maar instellingen investeren nog onvoldoende in naasten. Als ze al overtuigd zijn van de meerwaarde van familiebeleid, passen ze de organisatie van de zorg onvoldoende aan. Naasten zelf komen niet graag met problemen naar buiten. (LSR e.a., 2017).

56 Onderzoeksvragen

Vanuit het bovenstaande komen we tot de volgende onderzoeksvragen:

1. Hoe kunnen zorgprofessionals enerzijds en verwanten en vrijwilligers anderzijds een goede dialoog met elkaar voeren en komen tot goede vormen van partnerschap? Welke werkwijzen en randvoorwaarden zijn hierbij effectief?

2. Hoe is de inbreng van het persoonlijk netwerk in de specifieke sectoren (verstandelijk, lichamelijk en visueel gehandicapten)? Kunnen deze sectoren van elkaar leren,

bijvoorbeeld door het uitwisselen van good practices?

57

5. AANDACHTSVELDEN MET BETREKKING TOT VOORWAARDEN IN DE CONTEXT

In document met meer kennis werken aan kwaliteit (pagina 56-60)