• No results found

4. Positieve ervaringen en belemmerende factoren (praktijkperspectief)

6.4. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

Naar aanleiding van de ervaringen van dit onderzoek kunnen er een aantal aanbevelingen worden gedaan voor toekomstig onderzoek.

Interventieprotocollen. Het onderzoeksteam blijft pleiten voor een flexibel interventieplan voor veranderingen in verpleeghuizen, ondanks het feit dat in veel gevallen veranderingen pas later (3 tot 6 maanden) en niet vanaf het begin van de interventie (T1) geïmplementeerd werden. Zoals gebleken is uit dit onderzoek, was geen zorglocatie hetzelfde waardoor behoeften en wensen verschilden tussen

zorglocaties. Daarnaast waren er aanwijzingen dat het personeel meer behoefte had aan duidelijkheid wat betreft hun taken binnen het onderzoek en wat zij konden verwachten. Daarom doen we de aanbeveling om flexibiliteit in te bouwen voorafgaand aan de interventie en gedurende de ontwikkeling van het interventieplan, maar om voor de daadwerkelijke start van de interventie (T1) al een duidelijke richting te hebben (keuzes maken) voor het interventieplan en -protocollen om een optimale implementatie te bereiken.

Meten van implementatie. In dit onderzoek is implementatie in kaart gebracht door observaties en het registreren van de vernieuwingen die plaatsvonden in de zorglocaties. Omdat er geen standaard

meetinstrumenten voorhanden zijn, hebben we deze binnen het onderzoek ontwikkeld. Juist het meten en monitoren van implementatie is een belangrijk proces om de zogenoemde type-III fout te voorkomen (er wordt geconcludeerd dat een interventie niet effectief is, terwijl de interventie niet of onvoldoende geïmplementeerd is). Bovendien is het essentieel om inzicht te krijgen in de obstakels en faciliterende factoren rondom implementatie. De instrumenten hebben goede inzichten gegeven, maar kennen ook nog hun beperkingen. Een beperking van het gebruik van observatiescores is bijvoorbeeld dat veranderingen

veranderingen is dat de intensiteit van de verandering niet meegenomen is. Sommige veranderingen hebben meer impact dan andere. Het feit dat intensiteit niet te scoren was, kan verklaren waarom wij geen relatie vonden tussen het aantal geïmplementeerde veranderingen en de uitkomsten: maaltijdbeleving, eetlust, voedingsstatus en kwaliteit van leven.

Er is getracht om beide metingen van implementatie te kwantificeren zodat deze meegenomen konden worden in de analyses. Echter, het is niet eenvoudig om implementatie te kwantificeren. Toekomstig onderzoek zou onze instrumenten moeten verfijnen en verder ontwikkelen, om monitoring van de implementatie te verbeteren en te vergemakkelijken.

Nieuwe meetmethodes. Naast de bovengenoemde ontwikkeling van instrumenten om de implementatie te meten, wordt aanbevolen om nieuwe meetmethodes te ontwikkelen om voor onderzoek in een

complexe en variabele real-life setting zoals een zorginstelling. Zoals eerder aangegeven, bleek de iPad waardevol te zijn om de gegevens te verzamelen tijdens het interview bij de cliënt. Bij toekomstige

generaties ouderen kan nieuwe media zoals de iPad nog meer ingezet worden om data te verzamelen. Hier zijn verschillende voordelen aan verbonden: de cliënt kan op frequentere basis vragen beantwoorden (bijvoorbeeld 1x per maand), de cliënt is niet afhankelijk van periodes en tijdstippen waarop het interviewteam aanwezig is en vragen kunnen direct na een maaltijd of direct na een ingevoerde verandering gesteld worden.

In overeenstemming met de doelen van het onderzoek, zijn de metingen binnen ‘Genieten aan tafel’ vooral gericht geweest op de cliënt zelf, en beperkt gericht op de medewerkers van de zorginstelling (vragenlijsten eerstverantwoordelijke contactpersonen). Om meer inzicht te krijgen in het proces van implementatie, hadden focusgroep-gesprekken met medewerkers van verschillende afdelingen op regelmatige basis waardevol kunnen zijn. Daarnaast kan er meer aandacht besteed worden aan het meten van ontwikkelingen in kennis, bewustwording, houding en vaardigheden van de medewerkers, als eerste stap in het veranderingsproces. Echter, de tijd om medewerkers individueel te bevragen of bijeen te krijgen voor groepsgesprekken is beperkt op zorginstellingen. Mogelijk kunnen nieuwe meetmethodes en/of nieuwe media ook hierin faciliteren.

Binnen de randvoorwaarden van het onderzoek was het niet mogelijk om de individuele voedselinname van de cliënten te meten. De literatuur geeft aanwijzingen dat meer autonomie (eigen regie) in de keuze en in de wijze en hoeveelheid van opscheppen, positief is voor de voedselinname. Omdat de aanwezigheid van onderzoekers die de voedselinname meten verstorend kan werken en tot sociaal wenselijk gedrag kan leiden, is het wenselijk dat er technologische oplossingen komen om de individuele voedselinname te bepalen die zo min mogelijk het natuurlijke eetproces verstoren.

Samenhang tussen cliënt en personeel. Bij de vragen die zowel bij de cliënt als bij het personeel gesteld zijn, bleek er een matige samenhang te zijn. Dit geeft aan dat er wel enige samenhang is tussen hoe beiden de situatie en perceptie van de cliënt inschatten, maar dat deze samenhang niet één op één is. Voor toekomstig onderzoek raden wij daarom aan dat alleen als een cliënt echt niet in staat is om te

communiceren het personeel te bevragen over de perceptie van de cliënt. In alle andere gevallen raden wij aan om een dusdanige methode te gebruiken, zodat de cliënt zelf bevraagd kan worden. De tijdsdruk die het personeel ervaart en het sociale aspect van het cliënteninterview pleiten ook voor zoveel mogelijk de cliënt zelf bevragen, ook al vergt dat enige aanpassing in de manier van vragen stellen.

Integrale aanpak. Opmerkelijk was dat bij vrijwel alle interventielocaties er veranderingen hebben plaatsgevonden op het gebied van tafelaankleding, terwijl dit niet terug te vinden is in de antwoorden van de cliënten t.a.v. tafelaankleding en aankleding van de ruimte. Er zijn een aantal mogelijke verklaringen hiervoor. Ten eerste is het mogelijk dat de tijdsduur tussen bepaalde veranderingen en het interview te lang is geweest. Ten tweede kan de vraagstelling binnen de interviews mogelijk onvoldoende hebben aangesloten bij de wijze van communicatie door de cliënten. Tenslotte is het ook mogelijk dat deze bevinding de integrale aanpak van het onderzoek bevestigt en ervoor pleit dat er vragen gesteld worden over verschillende aspecten van de maaltijd. Een verandering op het ene vlak (aankleding en sfeer) zou geprojecteerd kunnen worden op een ander vlak (smaak). Het is mogelijk dat het totaal van veranderingen (inclusief de aankleding) tot uiting gekomen is in een hogere waardering voor de smaak van de maaltijd.