• No results found

5 DISCUSSIE

5.1 Aanbevelingen voor de praktijk

5.1.1

Wat doen voorzieningen voor de grootouders?

Omdat het ook interessant is om te weten wat voorzieningen reeds doen en om betere aanbevelingen te kunnen doen, werd er een rondvraag gedaan bij Vlaamse voorzieningen. Scholen voor buitengewoon onderwijs, kinderdagverblijven, revalidatiecentra, thuisbegeleidingsdiensten, dagcentra, enz. kregen via e- mail de vraag wat zij doen voor de grootouders van hun cliënten. Daarnaast werd er ook op zoek gegaan naar informatie op de websites van enkele voorzieningen voor personen met een beperking. Op die manier werd getracht een beter zich te krijgen op het aanbod dat voorzieningen reeds hebben voor grootouders van een kleinkind met een beperking.

Uit de antwoorden van de verschillende voorzieningen komt hetzelfde beeld naar voor als het beeld dat de grootouders gaven. Het merendeel van de organisaties geeft aan niets speciaal te doen voor de grootouders. Wanneer grootouders om bepaalde redenen een belangrijke rol innemen in het leven van het kleinkind, zullen voorzieningen hen wel bereiken. Acht van de 31 organisaties gaven expliciet aan dat grootouders welkom zijn op informatiemomenten voor de ouders. Zes organisaties doen soms activiteiten speciaal voor grootouders. Het gaat hierbij vooral om praatnamiddagen, waarbij grootouders hun ervaringen kunnen delen. Het gaat om twee thuisbegeleidingsdiensten, twee informatiediensten, één school voor buitengewoon basisonderwijs en één multifunctioneel centrum. Eén van die thuisbegeleidingsdiensten heeft een eigen grootouderwerking (Tanderuis vzw, 2013). Ten slotte maakte de vzw Vlaamse vereniging Gilles de la Tourette een boekje ‘Mijn kleinkind heeft Tourettesyndroom, Vragen en antwoorden speciaal voor grootouders’. Zij baseerden zich hiervoor op buitenlands onderzoek en eigen ervaringen van grootouders uit de Tourettevereniging. Dit boekje kan via hun website besteld worden (Casier-Cassimon, 2009).

5.1.2

Wat kunnen voorzieningen doen voor de grootouders?

‘Elk kleinkind is anders’ is een uitspraak die de grootouders vaak deden tijdens de interviews. Maar ook elke grootouder is anders. Daarom is het moeilijk om hier een duidelijke en eenduidige richtlijn te geven naar de praktijk toe. Wat aanslaat bij de ene grootouder, kan iets zijn waar de andere grootouder helemaal geen behoefte aan heeft.

Wat het meest naar voor kwam in de verschillende interviews, is de nood aan informatie over hun kleinkind. In de eerste plaats is het belangrijk om open te staan voor vragen van grootouders en deze ten allen tijde te beantwoorden. Aangezien deze vragen de voorzieningen, dokters, leerkrachten, enz. wel moeten bereiken, is het belangrijk dat men aan de grootouders duidelijk maakt hiervoor open te staan. Dit kan eventueel via de ouders gebeuren.

Daarnaast zouden er voor grootouders ook informatiemomenten moeten bestaan. Op deze informatiemomenten zouden ze meer kunnen leren over de beperking van hun kleinkind en hoe ze ermee kunnen omgaan. Wanneer het voor voorzieningen niet mogelijk is om specifiek voor grootouders informatiemomenten te organiseren, kan men ook de informatiemomenten voor ouders voor hen openstellen.

Uiteraard zijn grootouderfeesten, een opendeurdag en andere momenten waarop grootouders de voorziening van hun kleinkind kunnen leren kennen ook belangrijk voor hen. Zo kunnen ze te weten komen wat er met hun kleinkind gedaan wordt. Daarnaast kan het voor de grootouders een geruststelling zijn om te weten dat hun kleinkind in goede handen is. Het is misschien niet altijd eenvoudig om iedereen op zulke momenten te woord te staan, maar men zou dit toch kunnen proberen.

Sommige grootouders geven ook aan dat ze wel naar een praatnamiddag voor grootouders van een kleinkind met een beperking zouden gaan. Momenteel wordt dit uitzonderlijk en zeer verspreid in Vlaanderen, een paar keer per jaar georganiseerd. We adviseren dat overkoepelende organisaties voor personen met een handicap, zoals ‘Gezin en Handicap’, de taak op zich nemen om meer van zulke namiddagen te organiseren.

In buitenlands onderzoek zijn handvaten te vinden over hoe men workshops, praatnamiddagen, enz. kan organiseren. Zo beschrijft Vadasy (1987) een project waarin er onder andere workshops georganiseerd worden. Ze geeft hierbij heel wat concrete tips over de invulling van zulke workshops. Vadasy (1987) raadt aan om een workshop van twee tot drie uur te laten bestaan uit twee delen, een ondersteuningsdeel en een informatiedeel. In het ondersteuningsdeel stellen de grootouders zichzelf eerst voor. In dit deel gaat het vooral om het delen van de eigen ervaringen. De onderwerpen zijn afhankelijk van de groep. In het informatiedeel kan men dan een gastspreker aan het woord laten. Deze kan het hebben over een onderwerp dat op voorhand door de grootouders aangegeven werd. Verder raadt Vadasy (1987) aan om

een speciale groep te maken voor grootouders die eerste verzorgers zijn, bijvoorbeeld bij pleegzorg. Zij hebben een grote nood om hun bezorgdheden en problemen met anderen te delen. Ten slotte geeft Vadasy (1987) ook aan dat grootouders een nieuwsbrief, met zowel informerende artikels als met artikels geschreven door grootouders, appreciëren. Ze stelt ook een handboek voor grootouders voor (Vadasy, 1987).

Er was ook het voorstel van een grootmoeder om activiteiten te organiseren waaraan de grootouders met hun kleinkind kunnen deelnemen. Hierin zou een rol weg gelegd kunnen zijn voor de jeugdbewegingen voor kinderen met een beperking en andere vrijetijdsorganisaties. Zij zouden de grootouders af en toe eens de kans kunnen geven samen met hun kleinkind aan de activiteiten deel te nemen.

Verder wordt ook aangeraden om, in de dagelijkse praktijk, de gevoelens en emoties van de grootouders zeker niet te negeren. Ook zij kunnen immers met emoties worstelen die ze niet onmiddellijk een plaats kunnen geven. Er wordt aangeraden om hier oog voor te hebben en indien mogelijk met hen hierover een gesprek aan te gaan. Op dit vlak zou het ook goed zijn dat de grootouders wat meer in de aandacht zouden komen. Zo geeft Gezinsbond vzw een tijdschriftje aan grootouders wanneer hun kleinkind 5 maanden oud is (Gezinsbond vzw, 2013). Hierin zou ook wat aandacht besteed kunnen worden aan het hebben van een kleinkind met een beperking. Ook voor andere organisaties kan een deel van de rol tot bewustmaking weggelegd zijn.

Ten slotte bestaan er reeds enkele initiatieven in België. Zo schreef de vzw Vlaamse vereniging Gilles de la Tourette een klein en bevattelijk boekje voor grootouders (Casier-Cassimon, 2009). Andere organisaties zouden dit boekje als een voorbeeld kunnen gebruiken. Daarnaast is er de grootouderwerking van Tanderuis vzw, een thuisbegeleidingsdienst (Tanderuis vzw, 2013). Het is ook belangrijk dat grootouders weet hebben van de bestaande initiatieven. De rol van hulpverleners kan er dus ook in liggen om grootouders in contact te brengen met wat er voor hen voor handen is.