• No results found

Het onderzoek is geconcentreerd op echtgenoten met een inkomen uit arbeid. De problemen waar zij mee te maken krijgen, ontstaan doordat zij niet periodiek verrekenen. Op het moment van echtscheiding zijn de verstandhoudingen tussen de (ex-)partners meestal slecht en ontstaat er onenigheid over het object van de verrekening. Door middel van artikel 1:141 lid 3 wordt het gehele vermogen vermoed gevormd te zijn uit onverteerde inkomsten, tenzij een van de echtgenoten kan aantonen dat het niet verrekenbaar vermogen is. Dit is lastig, omdat veel echtgenoten geen administratie bijhouden. Echtgenoten gaan de strijd met elkaar aan in een procedure, omdat de een meent recht te hebben op meer, terwijl de ander minder wil geven. Staatssecretaris Cohen schreef daarover het volgende: “De uitvoeringsproblemen doen zich bijna uitsluitend voor in het kader van gevoerde echtscheidingsprocedures, en voornamelijk wanneer echtelieden huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, waarin alleen een periodieke verrekenplicht is opgenomen. De oorzaak van de uitvoeringsproblemen is voornamelijk gelegen in het gegeven dat de meeste echtparen tijdens het huwelijk de overeengekomen periodieke verrekening niet of nauwelijks periodiek uitvoeren.”152 Deze procedures en uitvoeringsproblemen worden voorkomen door echtgenoten

daadwerkelijk jaarlijks met elkaar te laten verrekenen. Op dat moment is de verstandhouding

152

45 | P a g e tussen de echtgenoten nog goed. Als er eenmaal uitvoering is gegeven aan het periodiek verrekenbeding, dan verwerkt men zijn recht om daar later op terug te komen.153

Voor echtgenoten met enkel een inkomen uit arbeid hoeft er geen alternatief te komen. Het periodiek verrekenbeding zal wel op een aantal punten aangepast moeten worden. De aanbevelingen zijn als volgt.

5.1 Uitvoerige considerans

In de huwelijkse voorwaarden dient standaard een uitvoerige considerans opgenomen te worden. Dit wordt aangedragen door Zonnenberg en dit wordt overgenomen.154 De

echtgenoten zouden zo precies mogelijk moeten omschrijven wat zij met het beding hebben beoogd. De notaris zou hierop moeten toezien; zonder een uitvoerige considerans zou de akte niet gepasseerd mogen worden. In dat geval staat er in de huwelijkse voorwaarden wat partijen over en weer bedoeld hebben. Dit kan procederen voorkomen en anders kan het de rechter helpen bij het ‘Haviltexen’.

5.2 Inkomstenbegrip en huishoudkosten

Notarissen zouden erop moeten toezien dat echtgenoten de begrippen ‘inkomsten’ en ‘huishoudkosten’ zorgvuldig omschrijven. Ook zal duidelijk aangeven moeten worden op welke ‘inkomsten’ de verrekening betrekking heeft. Een periodiek verrekenbeding moet voor de echtgenoten zelf uitvoerbaar zijn; daarom is een nauwkeurige omschrijving in de

huwelijkse voorwaarden essentieel.

153 Behoudens bijzondere omstandigheden en wilsgebreken. Aldus ook Hof ’s-Hertogenbosch 3 april 2006, JPF

2006/99.

154

46 | P a g e 5.3 Boete of omzetting

Om uitvoeringsproblemen te voorkomen is het essentieel dat echtgenoten periodiek

verrekenen. De praktijk heeft de afgelopen tientallen jaren laten zien dat echtgenoten dit uit zichzelf niet doen. Daarom is het verstandig als de wetgever hierop anticipeert. Indien

echtgenoten het voordeel willen hebben dat zij jaarlijks vermogen kunnen overhevelen van de een naar de ander, dan brengt dit een verplichting met zich mee. Volgens Friederichs kan het een stimulans zijn voor echtgenoten om van verrekenen serieus werk te maken, door in de huwelijkse voorwaarden een plicht neer te leggen dat zij iedere drie jaar naar de notaris gaan om te verrekenen. Ik ben het met Friederichs eens dat er van verrekenen serieus werk

gemaakt moet worden. De wetgever zou een sanctie moeten opleggen indien echtgenoten het beding niet periodiek uitvoeren. De notaris dient de echtgenoten hier goed over in te lichten. Als zij die verplichting niet willen, dan is het verstandiger om enkel een finaal

verrekenbeding overeen te komen.

De termijn die nu meestal wordt aangehouden dient als peildatum, namelijk ‘aan het eind van ieder kalenderjaar’, veranderd te worden. Niemand zit erop te wachten om net na de

feestdagen te verrekenen. Dit kan ook tegelijkertijd gebeuren met de belastingaangifte. Als standaardtermijn zou opgenomen kunnen worden dat echtgenoten voor de vaststelling van hun vordering als peildatum 1 maart aanhouden en dat ze uiterlijk op 1 april de benodigde gegevens indienen bij de accountant of de notaris. Voordat de notaris de akte passeert, dienen de echtgenoten een brief te overleggen waarin de accountant of notaris de opdracht accepteert om jaarlijks de verrekening op te maken. De accountant of notaris kan op deze manier de echtgenoten eraan herinneren dat zij op tijd de nodige informatie inleveren. Het verrekenen moet voor echtgenoten net zo normaal worden als het maken van een afspraak bij de tandarts en het indienen van hun belastingaangifte.

Er moet ook een consequentie aan verbonden worden als echtgenoten de periodieke plicht niet nakomen. Dit zou bijvoorbeeld een jaarlijkse boete kunnen zijn. Een accountant of notaris zal eerst een waarschuwing moeten sturen naar de echtgenoten (indien zij de termijn van 1 april hebben overschreden), met de melding dat ze een boete zullen krijgen als zij de benodigde documenten niet binnen twee weken inleveren, omdat de accountant of notaris zijn ingeplande werkzaamheden niet kan verrichten. Dit volgt het idee van afspraken bij de

47 | P a g e tandarts: een te laat afgezegde afspraak moet betaald worden. Hetzelfde gebeurt bij de belastingdienst: bij een te late aangifte wordt een boete opgelegd. Als echtgenoten

desondanks niet overgaan tot periodiek verrekenen, dan zou de notaris na drie jaar contact kunnen opnemen om aan te geven dat zij nog één kans hebben om bij de notaris een verrekening op te maken. Anders wordt het periodiek verrekenbeding van rechtswege omgezet in een alsof-beding. In dat geval zullen echtgenoten aan het eind van het huwelijk afrekenen alsof zij een gemeenschap van goederen overeen zijn gekomen. Uiteraard zijn de echtgenoten vrij om later (bijvoorbeeld na één jaar) opnieuw een periodiek verrekenbeding overeen te komen. Vermoedelijk zal het echter niet zo ver komen.

Deze wijzigingen moeten mogelijk zijn. Echtgenoten worden van tevoren goed ingelicht door de notaris. Indien echtgenoten het periodieke karakter niet nakomen, ondanks de sancties, dan hebben zij bewust gekozen voor deze omzetting. Uiteraard zitten hier kosten aan verbonden, maar als hier afspraken over gemaakt worden met de desbetreffende notaris of boekhouder hoeven deze kosten niet hoog te liggen. Deze methode is altijd goedkoper dan bij een echtscheiding procederen over een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding. Tevens schept het werkgelegenheid voor de notaris of boekhouder.

5.4 Voorlichting

Zonnenberg schrijft in zijn boek dat er veel meer voorlichting moet worden gegeven aan stellen die gaan trouwen: “Echtgenoten moeten stilstaan bij de keuzes die zij maken en de gevolgen die die keuzes zullen hebben voor hen en voor hun kinderen.”155 Deze stelling wordt in de aanbevelingen ondersteund. De echtgenoten dienen zowel mondelinge als schriftelijke voorlichting en voorbeelden van verschillende scenario’s onder ogen te krijgen. Aan echtgenoten moet, onder andere met rekenvoorbeelden, duidelijk gemaakt worden wat de gevolgen zijn van de verschillende huwelijksgoederenregimes. De overheid, het notariaat en mogelijk de advocaat of boekhouder zullen de echtgenoten veel meer informatie moeten verstrekken, zodat zij bewust hun keuze kunnen maken. Op het moment dat echtgenoten in ondertrouw gaan, dienen zij brochures overlegd te krijgen met de mogelijke voor- en nadelen van een huwelijksgoederenregime. Het is misschien niet leuk om voor het huwelijk te lezen over de problemen van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding bij echtscheiding, maar het is wel nodig om een goede keuze te kunnen maken en om eventuele problemen in de toekomst te voorkomen.

155

48 | P a g e

Conclusie

Het grote voordeel van het periodiek verrekenbeding, namelijk het periodieke karakter, lijkt ook het grote nadeel te zijn van het beding. De praktijk heeft inmiddels uitgewezen dat echtgenoten het periodieke karakter niet aankunnen. Hoewel de gedachte waarop het periodiek verrekenbeding berust goed is, lijkt het tot op heden niet te werken. De notariële praktijk moet echter geen afscheid nemen van de gedachte dat de materiële vooruitgang van de man mede te danken is aan de inspanning van de vrouw. De vrouw stelt hem in staat zich ten volle op zijn werk te richten door de zorg voor de kinderen en het huishouden op zich te nemen. Het enige billijke gevolg daarvan zou moeten zijn dat de inkomsten aan de man en vrouw tezamen ieder voor de helft toekomen.156 Er is nog steeds behoefte aan een beding dat berust op de gedachte van het periodiek verrekenbeding en dat naast de koude uitsluiting of de wettelijke gemeenschap van goederen kan gelden.

In deze scriptie is gekeken naar de afwikkelingsproblemen van het niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding. De afwikkelingsproblemen ontstaan vooral doordat echtgenoten zelden op de juiste wijze uitvoering geven aan het periodiek verrekenbeding. Hiervoor worden in hoofdstuk 3.2 verschillende redenen aangevoerd. Uit de praktijk blijkt niet dat het ontbreken van wettelijke definities voor problemen zorgt. Het probleem is dat er geen uitvoering wordt gegeven aan het periodieke karakter van het verrekenbeding.

De meeste echtgenoten zijn tijdens het huwelijk niet geïnteresseerd in de vraag of zij een vordering op de ander geldend kunnen maken. Bij echtscheiding ligt dat anders: echtgenoten zijn dan wel geïnteresseerd in hun financiële positie en de vraag waarop zij krachtens de huwelijkse voorwaarden recht hebben.157 Op het moment van echtscheiding uitvoering geven aan een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding zorgt dan voor onenigheid over het object van verrekening. Dit kan voorkomen worden door jaarlijkse verrekening te verplichten. Indien een periodiek verrekenbeding eenmaal is uitgevoerd, kan hier in beginsel niet meer op teruggekomen worden. Daarom is het zo belangrijk dat partijen daadwerkelijk verrekenen als de verstandhouding tussen hen nog goed is.

Een ander probleem dat daarmee voorkomen kan worden is dat artikel 1:141 lid 3 toegepast wordt. Indien echtgenoten nimmer overgegaan zijn tot het periodiek verrekenen, dan wordt het gehele aanwezige vermogen vermoed gevormd te zijn uit verrekenbaar vermogen. De

156

Friederichs 1978, p. 259.

157

49 | P a g e echtgenoot die stelt dat het geen verrekenbaar vermogen is, dient dit te bewijzen. Dit is erg lastig, vooral als er geen administratie is bijgehouden. In hoofdstuk 4 is een drietal

alternatieven behandeld. Het beste alternatief is een combinatiestelsel, waarin periodiek en finaal verrekenen mogelijk is. Bij alle drie de genoemde alternatieven is dit in beginsel het geval.158 Toch is geen van de alternatieven daadwerkelijk geschikt. De alternatieven bieden geen oplossing voor de problemen van het periodiek verrekenbeding. Na de inwerkingtreding van de Wet regels verrekenbedingen is duidelijk geworden dat het periodiek verrekenbeding ook een combinatiestelsel is, waardoor het model van Verstappen enigszins achterhaald is. Het facultatief verrekenbeding kan geen volwaardig alternatief genoemd worden. Dit

verrekenbeding doet namelijk geen recht aan de niet-werkende echtgenote. Ook het wettelijk deelgenootschap kan zonder de nodige aanpassingen niet als alternatief aangemerkt worden.

De aanbevelingen ter verbetering van het periodiek verrekenbeding zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Mijns inziens kan de afwikkelingsproblematiek met een paar kleine

aanpassingen voorkomen worden. Om problemen te voorkomen, dienen echtgenoten veel beter ingelicht te worden over de gevolgen van hun keuzes. Daarnaast zal het verrekenen een jaarlijkse of driejaarlijkse verplichting moeten worden. Indien echtgenoten niet periodiek verrekenen dan zullen zij een boete krijgen, met als laatste sanctie dat het periodiek

verrekenbeding van rechtswege wordt omgezet in een alsof-beding. Ook zal in de huwelijkse voorwaarden een uitvoerige considerans opgenomen moeten worden en zal de termijn van uitvoering aangepast moeten worden. De verrekening dient niet aan het eind van ieder kalenderjaar te geschieden, maar net als de belastingaangifte voor 1 april.

158

Bij het wettelijk deelgenootschap dient dit in de huwelijkse voorwaarden geregeld te worden. Het wettelijk deelgenootschap is in beginsel namelijk een beding met een finaal karakter.

50 | P a g e

Literatuurlijst Van den Anker 2007

B. van den Anker, ‘De afwikkeling van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding bij echtscheiding’, FJR 2007, 59, p. 136-141.

De Bruijn, Soons & Kleijn 1972

A.R. De Bruijn, A.L.M. Soons, W.M. Kleijn, Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, Deventer: Gouda Quint 1972.

De Bruijn e.a. 1999

A.R. De Bruijn e.a., Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, Deventer: Gouda Quint 1999.

De Bruijn, Huijgen & Reinhartz 2012

A.R. de Bruijn, W.G. Huijgen & B.E. Reinhartz, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012.

Van der Burght 1973

Van der Burght 1973, Het wettelijk deelgenootschap (diss. Amsterdam UvA)¸ Deventer: Kluwer 1973.

Van der Burght 2001

Gr. van der Burght, ‘Wetsvoorstel Nieuw Huwelijksvermogensrecht; beter laat dan nooit, maar toch te vroeg’, WPNR 2001/6437, p. 251-260.

Friederichs 1978

H.A.W. Friederichs, ‘Huwelijksvoorwaarden als bescherming tegen faillissement’, WPNR 1978/5432, p. 259-261.

Gräler 2001

J.G. Gräler, ‘Het inkomensbegrip in huwelijkse voorwaarden’, WPNR 2001/6438, p. 286- 289.

Huijgen 1995

W.G. Huijgen, ‘Het wettelijk deelgenootschap aan opwaardering toe’, JBN 1995/1, afl. 1, p. 1.

51 | P a g e

Klaassen, Luijten & Meijer 2005

J.G. Klaassen, E.A.A. Luijten, W.R. Meijer, Huwelijksgoederen- en erfrecht, Deventer: Kluwer 2005.

Kraan 1978

C.A. Kraan, ‘Het wettelijk deelgenootschap als alternatief (ook) voor het nieuwe Amsterdamse verrekenbeding’, WPNR 1978/5443, p. 469-473.

Kraan 2000

C.A. Kraan, ‘Het Amsterdams verrekenbeding in de wet?’, EB 2000/4 , p. 4.

Kraan & Marck 2012

C.A. Kraan & Q.J. Marck, Het huwelijksvermogensrecht, Den Haag: BJU 2012.

Labohm 2004

A.N. Labohm, ‘Verrekenen van winst? Zo ja, hoeveel dan?’, EB 2004/11, p. 8.

Labohm 2006

Labohm, ‘Economie en recht. De economische aspecten van het verrekenbeding’, EB 2006/ 35, p. 1.

Luijten 2002

E.A.A. Luijten, ‘De uitleg van de rechtspraak inzake het Amsterdams verrekenbeding (AVB)’, WPNR 2002/6490, p. 397.

Meijer 2008

W.R. Meijer, De afwikkeling van huwelijksvoorwaarden (Monografieën (echt)scheidingsrecht), Den Haag: Sdu Uitgevers 2008.

Meijer 2009

W.R. Meijer, ‘Het inkomensbegrip in verrekenbedingen in huwelijksvoorwaarden’, FTV 2009, afl. 3, nr. 11, p. 5-10.

52 | P a g e

Van Mourik 1990

M.J.A. van Mourik, ‘Vervaltermijnen en (periodiek) verrekenbeding: een treurige combinatie’, WPNR 1990/5957, p. 247.

Van Mourik 1998

M.J.A. van Mourik, ‘De ontwikkelingen in de praktijk der huwelijkse voorwaarden’, WPNR 6302/1998, p. 117.

Van Mourik 2009

M.J.A. van Mourik, Huwelijksvermogensrecht (Monografieën privaatrecht, nr. 12), Deventer: Kluwer 2009.

Van Mourik & Verstappen 2014

M.J.A. van Mourik & L.C.A. Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer: Kluwer 2014.

Van der Ploeg 1959

Van der Ploeg, P.W, ‘De positie van de vrouw in het regime van de uitsluiting van elke gemeenschap van goederen’, WPNR 1959/4585, p. 241.

Schols 2010

F.W.J.M. Schols, ‘Er was eens ... een huwelijksvermogensrechtelijke wolf in schaapskleren’, WPNR 2010/6860, p. 754-759.

Schonewille 2011

F. Schonewille (red.), Relatievermogensrecht geschetst, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2011.

Stollenwerck 2013

A.H.N. Stollenwerck, ‘Het niet nagekomen periodiek verrekenbeding’, FTV 2013, afl. 3, nr. 15.

Subelack 2014

T.M. Subelack, ‘Periodiek verrekenbeding en het betalen van rente: verteren of investeren?’, EB 2014/1.

53 | P a g e

Verstappen 2000

L.C.A. Verstappen, ‘Naar nieuwe verrekenstelsels’, WPNR 2000/6388, p. 92-95.

Verstappen 2004

L.C.A. Verstappen, ‘Wet regels verrekenbedingen in de praktijk’, WPNR 2004/6584, p. 521- 532.

Verstappen 2006

L.C.A. Verstappen, ‘Het verrekenbeding’, EB 2006/2, p. 30.

Verstappen 2007

L.C.A. Verstappen, ‘Een verrekenbeding als fopspeen’, WPNR 2007/6725, p. 830-834.

Verstappen 2009

L.C.A. Verstappen, ‘L.H.M. Zonnenberg, Het verrekenbeding. [Book review: Het verrekenbeding]’, WPNR 2009/6817, p. 834-859.

Zonnenberg 2012

L.H.M. Zonnenberg, Het verrekenbeding (diss. Open Universiteit), Deventer: Kluwer 2012.

Zonnenberg 2014

Zonnenberg, ‘Verrekenbeding: rente en schulden verrekenen?’, EB 2014/81.

Parlementaire stukken

Wet van 14 maart 2002, Stb. 2002, 152.

Kamerstukken II 2000/01, 27 554, nr. 3 (MvT). Kamerstuk II 2001/02, 27 554, nr. 4.

Kamerstukken II 2001/02, 27 554, nr. 5.

Handelingen II 1955/56, 72, p. 2569-2592. Handelingen I 2002/03, nr. 22.

54 | P a g e Jurisprudentieregister Hoge Raad HR 15 februari 1985, LJN ZC1271, NJ 1985/885. HR 18 februari 1994, LJN ZC1271, NJ 1994, 463. HR 7 april 1995, NJ 1996,486. HR 19 januari 1996, LJN ZC1963, NJ 1996, 617. HR 28 maart 1997, NJ 1997, 581. HR 23 juni 2000, NJ 2001, 347, m.o. WMK. HR 2 maart 2001, NJ 2001/583. HR 28 november 2003, NJ 2004, 116. HR 8 oktober 2004, NJ 2005, 161. HR 27 januari 2006, LJN AU5698, NJ 2008, 564. HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8847, NJ 2008, 565. HR 4 mei 2007, JPF 2009/63. HR 3 september 2010, JPF 2010/112. HR 8 juni 2012, LJN BV9605. Gerechtshoven

Hof ’s-Hertogenbosch 3 april 2006, JPF 2006/99. Hof Arnhem 13 juni 2006, LJN AY 5543.

Hof Amsterdam 22 juni 2006, JPF 2008/117. Hof Amsterdam 1 november 2011, JPF 2012/128.

Hof Den Haag 19 juni 2013, ECLI:NL:GHDA:2013:CA4010.

Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5346.

Rechtbank

GERELATEERDE DOCUMENTEN