• No results found

Aanbeveling 3: Stroomlijn en optimaliseer (subsidie-)instrumenten voor experiment en impactvolle innovaties

1 / Overkoepelende principes

2.3. Aanbeveling 3: Stroomlijn en optimaliseer (subsidie-)instrumenten voor experiment en impactvolle innovaties

De digitale transformatie vraagt ontwikkelingswerk en innovatie op vele terreinen: O&O in nieuwe systemen, technologieën en structuren, experiment en innovaties rond nieuwe werkprocessen, publieksinteractie, business modellen, regelgeving,… Het is belangrijk dat het beleidsinstrumentarium deze verschillende ontwikkelingssporen ondersteunt door hiervoor de nodige middelen te mobiliseren.

Momenteel beschikt DCJM al over een aantal instrumenten (e.g. residenties digitale cultuur, projectsubsidies), maar een meer structurele uitbouw van een instrumentarium om O&O, innovatie en experiment te ondersteunen ten behoeve van de digitale transformatie is nodig.

AANBEVELING 3.1: ZORG VOOR DUIDELIJK ONDERSCHEIDEN ONDERSTEUNING VOOR DE UITBOUW VAN DIGITALE INFRASTRUCTUUR EN (CULTUREEL/ARTISTIEK/ORGANISATORISCH) EXPERIMENT DOOR CULTURELE ACTOREN.

De ondersteuning die enerzijds de digitale infrastructuur vergt en anderzijds experiment binnen culturele en artistieke praktijken, is heel verschillend. Waar de eerste grote investeringen en een duidelijk investeringsplan op langere termijn vraagt, is de andere eerder gebaat bij zaaifinanciering die ruimte geeft voor experiment inclusief falen, om de mogelijkheden van digitalisering ter verrijking van het cultuuraanbod in Vlaanderen ten volle te verkennen en absorberen in de sector. De eerste staat ook ten dienste van – en geeft tegelijk het kader voor – de experimenten in het culturele veld.

1. Voor investeringen in de digitale basisinfrastructuur dient een helder meerjareninvesteringsplan de basis te vormen voor verdere acties. Dit meerjareninvesteringsplan wordt in samenspraak met partners opgemaakt binnen de strategische overleg-/opvolgingsstructuren zoals we voorzien in aanbeveling 1.3. Parellel aan de instrumenten die momenteel worden voorzien voor investeringen in (onroerende) culturele infrastructuur, is het van belang dat ook een investeringsinstrumentarium wordt uitgebouwd om culturele digitale infrastructuur uit te bouwen én te onderhouden. Een piste in dat opzicht is om bestaande instrumenten voor infrastructuurinvesteringen (in cultuur) uit te breiden naar de digitale ruimte. We denken hierbij aan bijvoorbeeld FoCI (zie hoger), maar ook aan mogelijke uitbreiding van het investeringsinstrumentarium bij de Vlaamse investeringsmaatschappij PMV. Daarnaast is het belangrijk om ook maximaal financiële hefbomen te creëren door beleidsinstrumenten die ter beschikking zijn bij andere beleidsdepartementen van de Vlaamse overheid te mobiliseren. Het betreft in eerste instantie de verdere uitbouw van samenwerking met AIV, maar ook eventuele samenwerking met Departement EWI (Economie, Wetenschap en Innovatie) (zie ook aanbeveling 5.2). Het mobiliseren van O&O middelen vanuit Departement EWI dient bij voorkeur ook te verlopen via nauwere samenwerking met relevante kennis- en onderzoeksinstellingen in Vlaanderen zoals de universiteiten en strategisch onderzoekscentrum imec. Vanuit deze instellingen kan financiering gemobiliseerd worden voor bijvoorbeeld strategisch basisonderzoek in lijn met de langetermijnvisie en -strategie zoals besproken en bekrachtigd binnen de strategische overleg-/opvolgingsstructuren.

2. Voor wat betreft de financiering van experimenten, is het belangrijk om volgende elementen in acht te nemen bij verdere optimalisatie van het bestaande instrumentarium:

- De focus van experimenten ligt op innovatie. Het is dan ook heel belangrijk dat de modaliteiten voor funding ook effectief de ruimte geven voor innovatie en bijgevolg experiment en falen toelaten. De huidige projectsubsidies die momenteel beschikbaar zijn voor dergelijke experimenten, zijn vaak teveel outputgericht en te weinig vanuit een innovatieperspectief ontworpen. Bovendien worden deze projectsubsidies niet geflankeerd door een algemeen kader rond bestaande standaarden en platformen waarbinnen de experimenten best plaatsvinden, waardoor fragmentatie wordt bestendigd. De Industrie 4.0 proeftuinen of de fieldlabs die in Nederland worden gesuggereerd naar aanleiding van de coronacrisis (inspiratievoorbeeld 2.1.3 en 2.1.4), zijn voorbeelden van instrumenten waar innovatie wel centraal staat. Ook het innovatie-instrumentarium van het Departement EWI kan inspiratie bieden (cfr. inspiratievoorbeelden in 2.1.6).

- Waar van toepassing, moeten experimenten maximaal geënt worden op de digitale basisinfrastructuur die wordt voorzien. Deze laatste vormt het kader waarbinnen experimenten zich ontwikkelen. Het is belangrijk dat dit duidelijk wordt meegegeven in de

modaliteiten van projectoproepen en toekenningscriteria. Dit vereist uiteraard dat voor iedereen duidelijk is welke basisinfrastructuur voor handen is waarbinnen dient gewerkt te worden en dat de nodige begeleiding wordt voorzien om te kunnen werken binnen de digitale basisinfrastructuur (bvb. opleidingen/handleidingen rond standaarden).

- Stimuleer specifiek ook culturele digitale experimenten binnen cross-sectorale samenwerkingsverbanden (bvb met wetenschap, zorg, toerisme, onderwijs). Hier liggen nog belangrijke onbenutte kansen (algemeen) dankzij digitalisering. Op heden bestaan hiervoor wel de innovatieve partnerprojecten. Dit subsidie-instrument stimuleert inderdaad cross-sectorale samenwerking, maar heeft geen specifieke focus op digitale innovaties. Bij de projecten die bij de laatste oproep werden geselecteerd, werkte bijvoorbeeld slechts één project op het snijvlak van cultuur en digitalisering. Bovendien wordt geen informatie of leerlessen uit vroegere projecten gedeeld om zo bij te dragen tot de opbouw van inzichten en kritische massa van waaruit experimenten kunnen opgeschaald worden (zie ook verder in aanbeveling 4).

AANBEVELING 3.2:CREËER DE CONDITIES VOOR MEER MARKTBETROKKENHEID BIJ OPEN INNOVATIE

Tot op heden vertoonde de markt weinig dynamiek om bij te dragen aan de digitale transformatie in cultuur. Een reden hiervoor kan zeker gevonden worden bij de huidige onduidelijkheid over de richting waarin de digitale basisinfrastructuur zal worden verder ontwikkeld en het gebrek aan duidelijke afsprakenkaders hieromtrent. Dit zorgt voor zowel fragmentatie als onzekerheid, wat een gezonde marktwerking verhindert.

Naast het wegwerken van deze elementen door veel planmatiger en transparanter de digitale basisinfrastructuur uit te bouwen, werd in de workshop en tijdens interviews meermaals het gebruik van open API’s naar voor geschoven als een heel belangrijke tool om interactieve diensten te laten aanbieden en ontwikkelen door de markt. Het voorbeeld bij het Deense SMK (inspiratievoorbeeld 3.1.6) waar extra impulsmiddelen worden gegeven voor het ontwikkelen van een API, kan inspiratie bieden.

Daarnaast kan de overheid zelf een voorbeeldfunctie opnemen door innovatieve aanbestedingen, als inkoper van innovatieve digitale producten en diensten op de markt.

AANBEVELING3.3: VOORZIE IN VOLDOENDE MIDDELEN EN ONDERSTEUNING OM GEDIGITALISEERDE VLAAMSE CULTURELE CONTENT MAXIMAAL EN MET VOLDOENDE KWALITEIT TE (LATEN) ONTSLUITEN.

Gedigitaliseerde content ligt vaak aan de basis van interessante cross-sectorale samenwerkingsverbanden en ontwikkeling van applicaties door marktactoren. Hoewel al heel wat culturele content digitaal beschikbaar is, is nog veel culturele content in Vlaanderen enkel analoog toegankelijk. Maar naast hoeveelheid is ook de kwaliteit van digitale culturele content belangrijk, niet enkel technisch maar ook inhoudelijk. Om te komen tot relevante digitale culturele collecties is het belangrijk dat voldoende wordt geïnvesteerd in kwaliteit. Als voorbeeld verwijzen we hier graag naar het Archief voor Onderwijs dat meemoo beheert met de steun van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 84 en waarin momenteel content van meer dan 30 partners toegankelijk wordt gemaakt.

Het archief wordt gemaakt in nauwe samenwerking met leerkrachten die op basis van de eindtermen

84 https://onderwijs.hetarchief.be/

en leerplandoelen voor de verschillende vakdomeinen mee het audiovisueel materiaal selecteren en redactie opnemen, waardoor inhoudelijke kwaliteit (en relevantie voor de onderwijsgebruikers) wordt gegarandeerd.

Voor de financiering van dergelijke operaties is co-financiering vanuit andere beleidsdomeinen aantrekken een belangrijke piste.