• No results found

RECENTE ONTWIKKELING VAN DE ARBEIDSMARKT

Kader 2: Werkgelegenheidsverloop volgens het INR en de EAK

2.3. A NDERS WERKEN

Vroeger was de typische werknemer een man, die na het verlaten van de schoolbanken voltijds ging werken, vaak bij dezelfde werkgever, en dit tot aan het pensioen. De jongste decennia is dat stereotiepe beeld geleidelijk aan doorbroken: de vrouwen participeren meer en meer aan de arbeidsmarkt, en ook de loopbaan is aan veranderingen onderhevig. Als gevolg van de vervrouwe- lijking van de arbeidsmarkt, maar ook meer algemeen ten gevolge van zich wijzigende opvattin- gen over de carrière en de combinatie van werken en privéleven, is de traditionele loopbaan -voltijdwerk zonder onderbreking - minder overheersend geworden. Ook doen ondernemingen steeds vaker beroep op uitzendarbeid.

2.3.1. Deeltijdwerk

Gegevens van de EAK over de ontwikkeling van deeltijdwerk geven aan dat het aandeel ervan sinds het begin van de jaren 1980 vrijwel continu gestegen is: in 1983 ging het om ongeveer 8 pct. van de werknemers; in 2006 was dat bijna 24 pct. Deze stijging komt vrijwel volledig voor rekening van het vrijwillige deeltijdwerk, dat hier wordt gedefinieerd als het totaal ongerekend de deeltijdwerkers die eigenlijk liever voltijds zouden werken, maar geen voltijdse baan vin- den8. Tussen 1983 en 2006 steeg het aandeel van vrijwillig deeltijdse werknemers van zowat 6 naar ongeveer 20 pct. De toename van het aandeel van onvrijwillige deeltijdarbeid bleef daaren- tegen beperkt tot circa 1 procentpunt.

Grafiek 5 (Vrijwillig) deeltijdwerk

(aantal (vrijwillig) deeltijdse werknemers in procenten van het overeenstemmende aantal werknemers)

Bron: ADSEI (EAK).

1 Totaal deeltijdwerk exclusief de personen die verklaren geen voltijdse baan te vinden.

8 Er zij echter op gewezen dat de aldus gedefinieerde "vrijwillige" deeltijdarbeid ook beïnvloed wordt door de noodza- kelijke verzoening tussen werk en privéleven, waarbij vrouwen vaak - al dan niet "vrijwillig" - het gros van de huis- houdelijke taken en de zorg voor de kinderen op zich nemen. Dit is dikwijls hoogstens combineerbaar met een deel- tijdse baan. Een dergelijke, enigszins gedwongen, keuze zal - aangezien de persoon geen voltijdse job zoekt - in de gebruikte definiëring beschouwd worden als vrijwillig; de gegevens laten echter niet toe dergelijke fijnere opsplitsin- gen te maken.

Deeltijdarbeid is vooral een vrouwelijke aangelegenheid: in 2006 was 38 pct. van de vrouwelijke werknemers vrijwillig deeltijds aan de slag, terwijl dit aandeel bij de mannen slechts 6 pct. be- liep. Een deel van de stijging van het algemene aandeel van deeltijdwerk heeft dan ook te ma- ken met de groeiende arbeidsdeelname van vrouwen.

Het aandeel van vrijwillig deeltijdwerk blijkt toe te nemen met de leeftijd en te dalen met het scholingsniveau. Zo was in 2006 13 pct. van de 15-24-jarige werknemers deeltijds aan de slag; dat aandeel liep op tot 28 pct. bij de 55-plussers. Bijna 23 pct. van de laaggeschoolde werkne- mers werkte in dat jaar vrijwillig deeltijds; bij de hooggeschoolden was dat ongeveer 18 pct. In Vlaanderen wordt er vaker (vrijwillig) deeltijds gewerkt dan in Wallonië; Brussel sluit de rij: in 2006 ging het respectievelijk om zowat 23, 18 en 13 pct. van de werknemers op arbeidsleeftijd. Binnen de gehanteerde opsplitsingen volgens geslacht, leeftijd, scholingsniveau en gewest lag het aandeel van onvrijwillige deeltijdarbeid, in procenten van het overeenstemmende totale aantal werknemers, het hoogst bij de vrouwen (6 pct.), bij de jongeren (8 pct.), bij de laagge- schoolden (5 pct.) en in Brussel (6 pct.).

2.3.2. Onderbrekingen van de loopbaan

Niet alleen wordt steeds vaker deeltijds gewerkt; de carrière wordt ook in steeds meer gevallen onderbroken. De EAK-gegevens inzake deeltijdwerk kunnen daartoe worden aangevuld met de cijfers met betrekking tot het aantal werknemers dat een RVA-uitkering ontvangt voor het aan- passen van de arbeidstijd. In 2006 ging het gemiddeld om 212.000 personen, waarvan telkens ongeveer de helft de werktijd verminderde door gebruik te maken van loopbaanonderbreking of van tijdskrediet. Dit aantal personen is het jongste decennium om de vijf jaar zowat verdubbeld: in 2000 ging het in totaal om 98.000, in 1995 om 50.000 werknemers.

Tabel 4 RVA-uitkeringen aan werknemers die hun arbeidstijd aanpassen in 2006 (duizenden personen; jaargemiddelden)

Totaal Opsplitsing volgens

geslacht Opsplitsing volgensgewest Mannen Vrouwen Brussel Vlaande-

ren Wallonië Totaal 212 64 148 10 148 54 p.m. Totaal in 2000 98 16 82 4 69 25 p.m. Totaal in 1995 50 6 44 2 32 16 Halftijds brugpensioen 1 1 0 0 1 0 Loopbaanonderbreking 109 26 83 5 74 30 Volledige onderbreking 17 3 13 1 11 4

Vermindering van prestaties 92 22 70 4 63 26

Tijdskrediet 102 38 64 5 73 23

Volledige onderbreking 12 3 9 1 8 3

Vermindering van prestaties 90 34 56 4 65 20

Bron: RVA.

Zowel bij de loopbaanonderbreking als bij het tijdskrediet gaat het in 80 à 90 pct. van de geval- len om een vermindering van de arbeidsprestaties; slechts een minderheid onderbreekt de pres- taties dus volledig.

De vrouwen vormen het leeuwendeel van de uitkeringsbegunstigden: van alle loopbaanonderbre- kers is 76 pct. vrouw; bij de gebruikers van het tijdskredietstelsel is dat 63 pct. Opvallend is te- vens dat het veelal om Vlamingen gaat: van alle werknemers die dergelijke RVA-uitkeringen ont- vangen was in 2006 zowat 70 pct. woonachtig in Vlaanderen; 25 pct. woonde in Wallonië.

2.3.3. Uitzendarbeid

Ook de ondernemingen hebben er baat bij te kunnen beschikken over instrumenten die het mo- gelijk maken het personeelsbestand soepel te kunnen aanpassen aan de behoeften van de pro- ductie of van het cliënteel. Hiertoe doen ze niet alleen beroep op deeltijdarbeid en contracten van bepaalde duur, maar ook, en dit meer en meer, op uitzendkrachten.

Nationale gegevens inzake uitzendarbeid zijn beschikbaar bij Federgon, de federatie die de uit- zendkantoren overkoepelt. De activiteit van de uitzendsector is, na in 2001 en 2002 in samen- hang met de ongunstige conjunctuur te zijn gekrompen, sinds midden 2003 aanhoudend geste- gen. In de loop van 2005 en 2006 versnelde de gemiddelde groei van de uitzendactiviteit, tot 14 pct. op jaarbasis in het derde kwartaal van 2006, waarna het groeitempo enigszins verzwakte. Deze beweging zette zich verder in het begin van 2007; niettemin beliep de jaar-op-jaargroei van de uitzendactiviteit in het eerste kwartaal nog 12 pct., waarmee hij nog steeds veel hoger uitviel dan de groei van de totale werkgelegenheid in de economie.

Grafiek 6 Uitzendarbeid en totale werkgelegenheid

(voor seizoen- en kalenderinvloeden gezuiverde gegevens, veranderingspercentages t.o.v. het overeen- stemmende kwartaal van het voorgaande jaar)

Bronnen: Federgon, INR, NBB.

De jaar-op-jaargroei van de uitzendactiviteit blijkt overigens enigszins vooruit te lopen op het verloop van de totale binnenlandse werkgelegenheid, met grosso modo twee à drie kwartalen. Zoals vermeld is uitzendarbeid immers een heel soepel instrument om het aantal arbeidskrach- ten aan te passen aan de schommelingen van de activiteit, en veel flexibeler dan aanpassingen aan het vast personeelsbestand. Hierdoor komen conjuncturele ontwikkelingen veel sneller tot uiting in het verloop van de uitzendactiviteit dan in dat van de totale werkgelegenheid. In over- eenstemming met dit verband geeft de in het derde kwartaal van 2006 vastgestelde piek inzake de groei van de uitzendactiviteit dan ook aan dat de banengroei in ons land in 2007 naar raming niet verder zal versnellen.

Overigens blijkt uit gegevens van Ciett, de internationale confederatie van uitzendkantoren uit de particuliere sector, dat België inzake het in voltijdequivalenten omgerekende aantal uitzend- krachten, in verhouding tot de totale werkgelegenheid, met 2,3 pct. in 2005 de derde plaats in- neemt in de rangschikking van 21 Europese landen. Enkel het Verenigd Koninkrijk en Nederland, met respectievelijk 5 en 2,6 pct. gingen ons land vooraf.