• No results found

Bernard Nieuwentijt, Het regt gebruik der werelt beschouwingen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bernard Nieuwentijt, Het regt gebruik der werelt beschouwingen · dbnl"

Copied!
1276
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen

Bernard Nieuwentijt

bron

Bernard Nieuwentijt, Het regt gebruik der werelt beschouwingen ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen. Joannes Pauli, Amsterdam 1720 (derde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/nieu030regt01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

II

Verklaring der tytel-prent.

NATUUR-KUNDEonbeschroomt door 't onbetwist'lykWAAR

Der ONDERVINDING, pronkt hier veiligh op 't Altaar.

Sy ligt den Philosooph, die door sigh selfs bedrogen Op syn VERBEELDINGrust, den blind-doek van syn oogen.

't Veelvuldigh konst-tuigh, dat beneden haar omringt, Leert, hoe 't regt ondersoek der dingen dieper dringt In ware wond'ren van Natuurs verborgentheden;

Dan't vleyende VERSTANT, 't bloot DENKBEELTof de REDEN

Die als ERVARENTHEITontbreekt, hoe trots, alleen Ryk in gedagten syn en arm in saak'lyk heên.

Sy wyst met d'andre hand; waar ymand met vertrouwen En eerbied 't heerlyk ligt der WAARHEITkan beschouwen.

Ter wyl een STERKEGEEST, die 't ondersoek veragt, Op desen glans vergrimt, in 't duist're van syn nagt.

Een straal der GODHEITvergeselschapt dese kennis Der schepselen, in spyt der stoutste Heilig-schennis;

En toont in 't groot Heel-al, 't onloochenbare merk Des SPREKERSin syn WOORT, des MAKERSin syn WERK.

(3)

Te AMSTELDAM by de Weduwe J: WOLTERS en J: PAULI. 1715.

(4)

t.o. IV

Bernard Nieuwentyt. M.D.

(5)

Copye van het privilegie.

DE STAATEN VAN HOLLANDT ENDE WESTVRIESLANDT, doen te weten:

Alsoo ons vertoont is by J

OANNES

P

AULI

, Burger en Boekverkoper binnen Amsterdam, hoe dat by hem gedrukt was, seker Boek genaamt Het recht gebruik der

Wereldbeschowingen ter overtuiginge van Ongodisten, en Ongelovigen, aangetoont door Bernard Nieuwentyt, in Quarto met platen; waar toe door hem seer swaare onkosten aangewent waren, dogh beducht synde, dat mogelyk ymand hier te lande 't selve Boek 't sy in 't geheel ofte ten deele tot desselfs groote schade, en nadeel mochte willen nadrukken, soo keert den Suppliant sich tot ons, versoekende hem te willen begunstigen met een Privilegie soo voor sich selfs, als syne actie verkrygende voor den tyt van vyftien achter een volgende Jaren, om 't selve Boek alleen hier te lande te mogen drukken, uytgeven, ende verkopen in sodanigen formaat ende taale, als den Suppliant het voor sich het raadsaamste soude vinden, op seekere grote poene daar toe te statueren. Soo ist, dat wy de saake ende 't versoek voorschreve overgemerkt hebbende, ende genegen wesende ter bede van den Suppliant uyt onse rechte wetenschap, souveraine macht, ende authoriteyt den selven Suppliant geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen, ende octroyeren hem mids desen, dat hy gedurende den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren het voorsz. Boek genaamt Het recht gebruik der Wereldbeschouwingen ter overtuiginge van Ongodisten en Ongelovigen, aangetoont door Bernard Nieuwentyt in Quarto met plaaten, binnen de voorsz. onsen landen alleen sal moogen drukken, doen drukken, uitgeven, ende verkopen; verbiedende daarom allen, ende een ygelyken het selve Boek in 't geheel ofte ten deele te drukken, naar te drukken, te doen naardrukken, te verhandelen ofte verkopen, ofte elders naargedrukt binnen den selven onsen lande te brengen, uit te geeven, ofte verhandelen en verkopen, op verbeurte van alle de naargedrukte, ingebrachte, verhandelde ofte verkoghte Exemplaren, ende een boete van drie duisent guldens daar en booven te verbeuren, te appliceeren een derde part voor den Officier, die de Calange doen sal, een derde part voor den Armen der plaatse daar het Casus voorvallen sal, ende het resterende derde part voor den Suppliant, ende dat telkens en soo menigmaal, als deselve sullen werden achterhaald;

alles in dien verstande nogtans dat wy den Suppliant met deesen onsen Octroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van syne schaade door het naardrukken van het voorsz. Boek, daar door in geenigen delen verstaan den inhouden van dien te authoriseren ofte te advoueren, ende veel min het selve onder onse protexie, ende bescherminge eenigh meerder Crediet, aansien, ofte reputatie te geeven, nemaar den Suppliant in Cas daar inne iets onbehoorlyks soude influeren, alle het selve tot synen lasten sal gehouden weesen te verantwoorden, tot dien einden wel expresselyk begeerende, dat by aldien hy desen onsen Octroye voor het selve Boek sal willen stellen, daar van geen geabrevieerde, ofte gecontraheerde mentie sal mogen maaken;

nemaar gehouden weesen, het selve Octroy in 't geheel, ende sonder eenige omissie,

daar voor te drukken ofte doen drukken, ende dat hy gehouden sal syn een Exemplaar

van het voorsz. Boek gebonden en wel geconditioneert te brengen in de

(6)

VI

Bibliotheek van onse Universiteyt tot Leyden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op poene van het effect van dien te verliesen. Ende ten einde den Suppliant desen onsen Octroy ende Consente moge genieten, als naar behooren, lasten wy allen, ende eenen ygelyken, dien het aangaan mach, dat sy den Suppliant van den inhouden van deesen, doen, laten, ende gedoogen, rustelyk, vredelyk ende volkomen genieten, ende gebruiken, Cesseerende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage onder onsen grooten Zeegele hier onder doen hangen, den

twee-en-twintigste September in 't Jaar onses Heeren en Zaligmakers seeventien hondert sestien.

A. H

EINSIUS

. Vt.

Ter Ordonnantie van de Staten

SIMON van BEAUMONT.

(7)

Aan den leser.

HEt ooghmerk, waar mede dese Beschouwingen geschreven syn, is om Ongodisten van de Wysheit, Magt en Goedheit van haren GODT, den aanbiddelyken Maker en Bestierder van het Geheel-Al; en Ongelovigen, die wel eenen Godt, dogh geensints het gesagh der H. Schriften erkennen, van de Bovenmenschelyke afkomst der SCHRIFTURE te overtuigen: en dus aan haar beide het regt gebruik der Werelt-Beschouwingen aan te toonen.

De wyse, die wy om dit te betogen gebruikt hebben, is enkel uit de hedensdaagsche Natuur-kundige waarnemingen en blykelyke ondervindingen genomen; sonder dat wy ons van eenige bloote onderstellingen tot dien einde bedient hebben. Dewyl men dogh in Natuur-Kundige saken geen meerder grond om wel te redeneeren heeft, als men ondervindelyk betoonen kan. Men sie daar over de schriften en het voorbeelt van de Koninklyke Academien en Societeiten, en der voornaamste Wis-kundigen na.

Waarom ik de Metaphysica met andere hier toe niet gebruikt hebbe, kan uit het Voorberigt §. 27. gesien werden.

Terwyl ik dit schreef, quam my het boek van den

(8)

VIII

Aartsbisschop van Kameryk ter hand; en onder het samenstellen van dese Voor-reden dat van de Heer Ray in het Frans overgeset synde: en werde ik berigt, (dewyl ik die tale niet versta) dat ook de Heer Derham op diergelyke gronden in het Engels het aanwesen van een Godt in het brede betoogt heeft. Het was my aangenaam te sien en te vernemen, dat by soo groote Mannen dese bewys-maniere, die ik altyd voor de kragtigste gehouden hadde, ook voor goed gekeurt wierde. Welke na alles wat daar over geschreven is, nogh een overvloet van stoffen om de volmaaktheden van den grooten Schepper van alles aan ongelukkige Philosophen te doen sien, ook aan de laatste nakomelingschap overlaten sal.

De maniere om de Goddelykheit van het H. Woord uit natuurlyke verschynselen aan te toonen, welke wy hier aan U voorstellen, weet ik niet dat oit op dese wyse daar toe aangewent is. Ik hoope egter dat deselve van vrugt by Ongodisten en Ongelovigen wesen sal; om dat dese gewoon syn meest alle in de Natuur-kunde sigh te oeffenen.

De algemeene betoog-wyse van dese beide, werd in het voorberigt §. 29, 30, 31.

breder aangetoont.

Ik hebbe in het Nederduits geschreven om ook aan myne Vaderlanders dienstigh te kunnen syn: insonderheit dewyl der selver Tale ook tot het schryven van veel Atheistische boeken misbruikt werd.

De order die gehouden is kan uit de summieren eenigsints afgenomen werden:

hoewel ik my aan die in de Natuur-kunde by veele gevolgt werd, niet seer nauw

bepaalt hebbe.

(9)

Die dit werk om de daar in aangehaalde hedensdaagsche ondervindingen voor een ondervindelyke Natuur-kunde sullen willen lesen, gelieven sigh aan de overtuigingen niet te stooten; dewyl men geen voornemen hadde om een enkele Physica te

beschryven, maar om dwalende te regt te brengen; en syn gedagten op dese wyse in de Natuur-kunde te leiden aan yder nut kan syn.

Geoeffende Mathematici sullen misschien oordeelen, dat ik de ondervindelyke

betogingen (gelyk die van de kragt der Spieren en van de wet der hoogte in de

Vloei-stoffen enz.) meer wiskundigh behoorde voorgestelt, of die saken alleen sonder

bewysen bygebragt te hebben; om dus met minder omslagh en sonder soo veel figuren

het selfde besluit daar uit op te kunnen maken. Maar dese gelieven te weeten, dat ik

de betogingen soo veel my mogelyk was, uit ondervindingen, en niet (gelyk de

Wis-kundigen doen) uit een gestelde Natuur-wet, by gevolgen alleen afgeleidt hebbe,

om ook aan soodanige, die in de Mathesis niet of weinigh ervaren syn, verstaanbaar

te wesen. Ontrent het laatste was ik in het eerste van deselfde gedagten met haar, en

hadde het gansche Werk sonder bewysen (waar van men de gronden dogh by

Wiskundigen vinden kan) en sonder figuren opgemaakt. Dogh wyl seker geleert Heer

en daar na andere my geliefden te gemoed te voeren, dat ik op dese wyse by veele

soude schynen, meer het geen ongelooffelyk als dat waar was, in sommige gevallen

te beschryven; en dat 'er in soo groote saken daarom ten minsten soo veel bewys van

noden was, als tot bevestiginge van de waarheit van het gesei-

(10)

X

de konde dienen; hebbe ik dit opgevolgt. 't Geen ook die reden geweest is, waarom dit geheele Werk op meest alle plaatsen moetende vermeerdert en verandert werden, eenige jaren later in het ligt gekomen is; nadien myne andere besigheden my een dagelyks beletsel gaven.

Die eenen Godt en den Goddelyken ooisprongh der H. Schriften met grond erkennen, sullen hier proef-bewysen van hare belydenissen vinden: en die swakker syn, soo ik hoope, tegen versoekingen ontrent dese waarheden gesterkt werden.

Dogh eer ik dese Aanspraak eindige, moet ik UL nogh dit versoeken, ongelukkige Philosophen, onsekere Twyffelaars, Ongelovigen, en beklagelyke Esprits Forts, voor wie dit werk voornamelyk geschreven is; dat gy dogh niet soo seer met scherpsinnig als wel met een ernstigh verstand en behoorlyk ontsagh voor soo gewigtigh een ondersoek tot het lesen gelieft te komen; en niet soo seer te letten wat swarigheden gy tegen eenige bysonderheden soudt kunnen maken, als wel, of'er niets onder soo veel bygebragte saken is, dat U van de volmaaktheden van uwen Maker en het gesagh van Syn Woord kan overtuigen. Indien gy de eerste wegh inslaat, kunnen de bondigste bewysen U sonder overredingh laten; en ingevalle gy U op de laatste wyse gedraagt, kan een eenige sake met ernst en een leersaam gemoed overdagt synde, (onder den segen Godts) een dwalende tot beter gedagten brengen.

De stellige wyse, die tot de betogingen in desen alleen gebruikt is, kome U niet

onvolmaakt voor; als of

(11)

deselve Uwe gevoelens niet regt wederleide. Maar vergelyk dese by Uwe gronden;

en oordeeld selfs of een bewys, dat uit sekere en sakelyke ondervindingen gehaalt is (gelyk in desen geschiet) niet meer overredend moet syn, als het geen op bloote denkbeelden gegrond is; welke men sonder eenige sakelyke ervarentheit te kunnen bybrengen, na syn believen tot denkbeelden van waarlyk bestaande saken stelt: en dat Uwe Philosophie alleen op dit laatste rust, sult gy selfs weeten. Ook syn 'er reeds voorname mannen geweeft, die de mis-redeneeringen van Ongodisten, en de valsche niet alleen, maar ook verschrikkelyke gevolgen uit hare gevoelens vloeijende, bredelyk aangetoont hebben. Het welke by haar kan na gesien werden.

Indien 'er yets onder dit alles mogte syn, waar in ik na uw oordeel gemist, en de eigenschappen der natuurlyke verschynselen niet regt na uwe gedagten mogte getroffen hebben, slaat die bysondere plaatse over: gy sult dit van alle het andere niet kunnen seggen. En ingevalle maar een eenigh bewys by U bondigh moet gehouden werden, onder soo veele die hier by gebragt syn, en waar van de verdere Beschouwingen der Wereld aan U selfs een nogh veel grooter meenigte verschaffen kan; sal dit enkele alleen magtigh syn om yder, die redelyk oordeelt, van synen Godt, en de hooge afkomst van syn Woord te overreeden, dewyl eene goede betoginge soo vast bewyst, als veele; hoewel meerder de overtuiginge verfterken.

Laat ook de in dese Beschouwingen aangehaalde Schrif-

(12)

XII

tuur-texten U dit alles niet ongelesen doen verwerpen, gelyk veele van U deselve in een geschrift ontmoetende de gewoonte hebben: dewyl der selver Goddelykheit in desen niet onderstelt, maar bewesen werd; en eenige dienen om de wysheit en doordringende Natuur-kennisse van haren Ingever aan te toonen; dogh andere ook om U te doen sien, dat geen mensche hoe wys, geen bedrieger hoe loos hy magh geweest syn, het sy dan om redenen van Politie of andere, oit magtigh is geweest om in die tyden soodanige dingen voort te brengen, als men in deselve beschreven vind.

Op dat gy daar uit selfs moogt afnemen, van wie het moet afgekomen syn.

Laat U ook dit Boek niet hatelyk voorkomen, dewyl niet alleen den Tyrel U toont, maar ik U ook met alle opregtigheit versekeren kan, dat het niet met de minste haat en veragtinge tegen U, maar met een hertrakende medelyden over uwen ongelukkigen toestandt, alleen ter overtuiginge van U geschreven is. En dit is de reeden, waarom ik U meest in alle gemaakte besluiten selfs Regter gemaakt hebbe. En versoeke ik daarom hier alleen, dat gy dogh sonder dat beklagelyk voornemen, van met veele Esprits Forts geen Godt te willen erkennen, dit oordeel t'elkens velt, als het aan U gestelt werd.

Een van beiden sonder dat ymand een derde stellen kan, is immers

ontegensprekelyk waar; of dat volgens Uw gevoelen alles in de Wereldt by geval,

of door geen verstand bestierd werdende en nootsakelyke wetten toegaat; en dat der

Christenen Bybel een samenstel is van bedriegers welke enkel haar voordeelen beoogt

hebben: of anders,

(13)

dat dit H. Woord van eenen Godt ingegeven is, die de Wereld bestiert, en van die Schepselen welke Hy met verstand begaaft heeft, eens rekeningh afvorderen sal, hoe sy het selve gebruikt hebben. Denkt dat wat 'er U aan gelegen is in desen niet bedrogen te werden, waar van U geluk- of rampsaligheit in alle eeuwigheden afhangt. En oordeel selfs, indien het alleen soo waar is, dat een wysen Godt de Wereld en U gemaakt heeft; als het waar is dat een Horologie of ander welgemaakt Konst-werk synen verstandigen Maker bewyst: of gy ernstigh op dit alles denkende voor uwe eigen gevoelens niet moet sidderen. En dewyl het sakelyk, en niet blotelyk

denk-beeldigh is, dat hier in verschil staat en ondersogt moet werden; of het voor U niet nootsakelyk is de saken selfs, en niet alleen uwe bloote, en enkel om de

Atheisterye voor te staan, geformeerde denkbeelden te ondersoeken. Hier toe syn

dese Beschouwingen geschreven. Den Almagtigen Godt die alleen overreeden kan,

make dese en andere sakelyke bewysen, waar van de geheele Wereld vol is, kragtigh

op uwe verstanden en gemoederen.

(14)

t.o. 1

Aanwysinge op wat plaatsen de Figuren in dit Werk aangehaalt werden

Tab. I.

pag.47.

Fig.1.

pag. 50. 55. 56. 60.

2.

pag. 57. 58. 60. 61.

3.

pag. 58.

4.

pag. 58.

5.

pag. 60. 61. 67. 68. 70. 71. 124. 190. 192.

195.

6.

Tab. II.

pag. 63. 65.112.

Fig. 1.

pag. 71. 72.

2.

pag. 75. 76. 77. 85. 98. 101. 198.

3.

pag. 76.

4.

pag. 77.

5.

pag. 77.

6.

pag. 77.

7.

pag. 77.

8.

pag. 78.

9.

pag. 82.

10.

pag. 82. 98. 104.

11.

pag. 86. 101.

12.

Tab. III.

pag. 88.

Fig. 1.

pag. 89.

2.

pag. 91. 341.

3.

pag. 98. 100. 101. 106. 107.

4.

(15)

pag. 106. 108.

Fig. 1.

pag. 108.

2.

pag. 110. 111. 113.

3.

pag. 110.

4.

pag. 111.

5.

pag. 116. 119. 252.

6.

pag. 122.

7.

pag. 124. 190. 192.

8.

Tab. V.

pag. 129. 130. 131.

Fig. 1.

pag. 129. 130.

2.

pag. 129. 131.

3.

pag. 135.

4.

pag. 133.

5.

pag. 134. 135. 136.

6.

pag. 135. 136.

7.

pag. 136. 137.

8.

pag. 138.

9.

pag. 155. 156.

10.

Tab. VI.

pag. 141. 142. 144. 145. 151. 152. 153.

155. 156. 175.

Fig. 1.

pag. 142.

2.

pag. 142. 175.

3.

pag. 143. 144. 145. 154.

Fig. 4.

pag. 144.

5.

pag. 151.

6.

pag. 157.

7.

Tab. VII.

pag. 146. 148. 150. 151. 156.

Fig. 1.

(16)

Pag. 147.

3.

pag. 148. 150. 157.

4.

pag. 150.

5.

pag. 154.

6.

Tab. VIII.

pag. 160. 161. 162.

Fig. 1.

pag. 161. 162.

2.

Tab. IX.

pag. 168.

Fig. 1.

pag. 168.

2.

pag. 170. 171. 172.

3.

pag. 171.

4.

pag. 171.

5.

pag. 181.

6.

pag. 181.

7.

pag. 191.

8.

Tab. X.

pag. 205. 654.

Fig. 1.

pag. 207. 342. 344.

2.

pag. 206. 209. 213. 214. 220. 655.

3.

pag. 207. 343.

4.

pag. 216.

5.

Tab. XI.

pag. 208. 209. 211.

Fig. 1.

pag. 210. 211. 213. 215. 216. 218. 220.

556.

2.

pag. 229. 230. 236. 242. 246.

3.

pag. 229. 230.

4.

(17)

pag. 231. 233. 234. 235. 237. 238. 242.

246.

Fig. 1.

pag. 233. 234.

2.

pag. 318.

3.

pag. 319. 322. 326.

4.

pag. 324. 325. 339.

5.

pag. 324. 333. 339.

6.

pag. 235. 326.

7.

pag. 327.

8.

Tab XIII.

pag. 328. 348. 405.

Fig. 1.

pag. 328.

2.

pag. 342. 344. 384. 629.

3.

pag. 348. 350. 363.

Fig. 4.

pag. 362.

5.

pag. 380. 381.

6.

pag. 383.

7.

Tab. XIV.

pag. 404. 406. 407. 409. 411. 412. 416.

420. 421.

Fig. 1.

pag. 444.

2.

pag. 478.

3.

pag. 480. 481.

4.

pag. 480. 481.

5.

Tab. XV.

pag. 486. 489. 492 494. 626. 628.

Fig. 1.

pag. 500.

2.

pag. 501.

3.

pag. 534.

4.

(18)

Tab. XVI.

pag. 538. 539.

Fig. 1.

pag. 539.

2.

Pag. 543.

3.

pag. 545.

4.

pag. 549.

5.

pag. 550.

6.

pag. 551. 552.

7.

pag. 561.

8.

Tab. XVII.

pag. 562.

Fig. 1.

pag. 564.

2.

pag. 564.

3.

pag. 569. 570. 571.

4.

pag. 570.

5.

pag. 570.

6.

pag. 570.

7.

pag. 578.

8.

pag. 584.

9.

pag. 585.

10.

pag. 585.

11.

pag. 586.

12.

Tab. XVIII.

pag. 581.

Fig. 1.

pag. 582.

2.

pag. 589.

3.

pag. 589. 597.

4.

pag. 590.

5.

(19)

Tab. XX.

pag. 635. 637. 638.

Fig. 1.

pag. 653. 673.

2.

pag. 655.

3.

pag. 667. 677. 683.

4.

Tab. XXI.

pag. 680. 686. 687. 698. 701. 702. 705.

706. 714. 715. 763.

Fig. 1.

pag. 680. 686. 687. 698. 701. 702. 705.

706. 714. 763.

2.

pag. 706.

3.

pag. 708. 762.

4.

pag. 708. 709. 762.

5.

Tab. XXII.

pag. 691.

Fig. 1.

pag. 699. 701. 717.

2.

pag. 376. 722.

3.

Tab. XXIII.

pag. 728. 729. 730.

Fig. 1.

pag. 758. 759.

2.

pag. 767.

3.

pag. 767.

4.

pag. 768.

5.

pag. 778.

6.

Tab. XXIV.

pag. 783.

Fig. 1.

pag. 783. 788. 792.

2.

pag. 789. 791. 792.

3.

(20)

Tab. XXV.

pag. 786. 817.

Fig. 1.

pag. 787.

2.

pag. 793.

3.

pag. 793.

4.

pag. 793.

5.

pag. 794. 796.

6.

Tab. XXVI.

pag. 795.

Fig. 1.

pag. 797. 798.

2.

pag. 798.

3.

pag. 798.

4.

pag. 799.

5.

Tab. XXVII.

pag. 800.

Fig. 1.

pag. 801.

2.

pag. 803.

3.

pag. 805.

4.

pag. 807.

5.

pag. 808.

6.

pag. 808.

7.

Tab. XXVIII.

pag. 809.

Fig. 1.

pag. 811.

2.

pag. 813.

3.

pag. 815.

4.

pag. 822.

5.

(21)

Voor-berigt tot de volgende wereld beschouwingen.

§.

1.

HEt ware verschil tusschen Ongodisten en die Godt vresen.

2. Om de Eerste te regt te brengen zyn de Oorsaken van, en Hulpmiddelen tegen de Ongodisterye te ondersoeken.

3. Eerste oorsaak, verkeerde eigen liefde, 4. Middel daar tegen.

5. Tweede Oorsaak verkeerde eersugt.

6. Middelen daar tegen.

7. Het uiteinde van Spinoza.

8. Derde Oorsaak; Omwetenheit.

9. Middelen daar tegen.

10. Vierde oorsaak, te grooten inbeeldinge van wys te zyn.

11. Spinoza kortelijk wederleit.

12. Middelen tegen dese vierde oorsaak.

13. Eerste Aanleidinge tot Ongodisterye: Voor oordeelen.

14. Middelen daar tegen.

15. Tweede Aanleidinge: verkeerde manier van de Natuurkunde te beschryven.

16. Ook alles uit een ouderstellinge te willen afleyden.

17. Middelen daar tegen.

18. Nogh een Middel.

19. Onderstellingen waar toe dienstig.

10. Derde aanleidinge: geen Eind-oorsaken.

11. Middelen daar tegen.

22. Vierde Aanleidinge: Disputen.

23. Middelen daar tegen.

24. Misbruik van Academische Disputen.

25. Vijfde Aanleidinge: Onoplettentheit.

26. Middelen daar tegen.

27. Waarom hier alleen bewijsen uit de Natuurkunde gebruikt sijn.

28. Ook om dat Godt sigh van die wijse in sijn woort gelieft te bedienen.

29. De bewijs-maniere dat'er een Godt is, in het algemeen voorgestelt.

30. Een bysondere wijse, om aan deselve in sommige omstandigheden nadruk te geven.

31. Bewijs-maniere in het algemeen voorgestelt, dat de H. Schriften van Goddelyke afkomst zijn.

32. En geensints den Alcoran van de Mahometanen.

33. Kort vertoogh van het geen in het volgende te doen staat.

§. 1.

DAt'er oyt eenige menschen, die haar verstant niet geheel verloren hadden, soo dwaas

souden geweest zyn, dat zy een Eeuwigh en uit zyn eigen kragt bestaande wesen,

(22)

dat'er Schepper of Schepsel was, soude geweest zyn, is niet wel gelooffelyk; selfs de voornaamste onder de Oude, en Spinoza onder de Hedensdaegsche, hoewel sy met regt onder de Ongodisten gestelt werden, hebben een eeuwigh wesen erkent.

Het groote verschil dan tusschen dese, en die eenen Godt erkennen en vresen, en

is niet of'er een soodanigh Wesen is, dat van alle eeuwigheit uyt sigh selfs bestaan

heeft; het welk sy alle, immers soo veele my bekent zyn, toe-

(23)

staan: maar of dit eeuwigh Wesen, ook Wys, Machtig en Goedertieren is, en na het welbehagen van synen wille alles tot sekere einden gemaakt heeft, en nogh bestiert.

Het is wel waar, dat dese ongelukkige, desselfs magt eenigsints souden kunnen toestemmen, alleen, om dat sy soo grote gevaartens, met soo ondenkelyk snelle bewegingen, in den Hemel dagelyks met hare oogen sien voort gevoert werden; en souden sy ook desselfs goedertierenheit misschien erkennen, wanneer sy selfs dit woort mogen uytleggen, en dese goedertierenheyt van dit Wesen alleen mogen toeschryven aen de gelukkige Eygenschappen der saken; daar in geholpen werdende door haar eygen verstant, het welk sy menen maghtigh te zyn, om het meeste, dat haar in de werelt ontmoet, voor haar ten nutte te kunnen maken, en tot haar

nootsakelykheden en vermaak te doen dienen. Maar beswaerlyk sullen zy, behoudens hare gronden en gerustheyt, kunnen toestaan, dat dit Eeuwige Wesen Wys is, en alles na zyn welbehagen doet; vermits dit volkomen overstaat en strydig is, soo wel tegen een los geval, als tegen alle onbewuste natuur of nootlots wetten: ook is dit den eenigen gront van haar gedurige ongerustheyt en schrik; als die, indien dit Wesen Wys is, en weet dat men het selve lasterlyk van syne volmaaktheden tragt te beroven, ligtelyk kunnen besluyten, wat haar deel en verwagtinge eenmaal wesen moet.

Dat dit ook de oude vrage in de voorledene eeuwen al geweest is, kan men afnemen, uyt het opschrift, van het geen Cicero daar over geschreven heeft: alwaar de

redentwistingen van de daar ingevoerde Philosophen niet soo seer zyn over de Wesentlykheyt van een God, (een soodanigh Eeuwigh wesen daar door verstaan zynde) als wel de NATURA DEORUM, of van welke nature dese Godtheyt was.

Indien ymant van zyn jonkheyt af nu soo gelukkig geweest is, dat hy met overtuyginge van Gods aanbiddelyke volmaaktheden, den selven altyt voor synen vrymagtigen Heer, zynen Maker en Onderhouder erkent en ge-eert heeft, sal het aan hem misschien vremt voorkomen, dat'er menschen kunnen gevonden werden, die een eeuwigh wesen, of eenen Godt in desselfs aanwesentheyt erkennende, hem egter kunnen aanmerken, als van alle de voorgenoemde eygenschappen ontbloot zynde.

Dat egter en de voorledene en de tegenwoordige tyden een menigte van sodanige beklagelyke verstanden uyt gelevert hebben, is al te wereltkundigh, om met de historien der selver dit boek te vergrooten. Dit seggen wy hier alleenlyk, dat dese volgende beschouwingen tot dien eynde geright zyn, om, soo het mogelyk is, dese ongelukkige tot beter gedagten te brengen.

§. 2.

Op dat wy dan tot dit groot ooghmerk den reghten wegh mogen inslaan; schynt het

nootsakelyk eerst met ernst naa te speuren, welke de ware oorsaken mogen wesen,

waar door veele in soo rampsalige en verkeerde gedagten van dit gedugt en eeuwigh

Opperwesen gevallen syn; en dat men

(24)

3

dese wetende, bequame hulpmiddelen daar tegen tragte te vinden.

Men gelieve egter niet te denken, dat wy met alle die uytvoerigheid, waar mede dese stoffe soude kunnen verhandelt werden, alhier van de selve sullen spreken. Het sal ons genoeg syn alleen soodanige oorsaken van de Hedensdaagse Ongodisterye by te brengen; welke aan ons by ervarenheit gebleken syn, in veele van dese onsalige redeneerders plaatse te hebben: en daar by die middelen voor te stellen, welke de selve ondervindinge ons geleert heeft, met vrugt en segen, tegen dit beklaagelyk quaad in sommige gebruikt te wesen: latende andere oorsaken, van welke nogh, behalven de aangehaalde, menigvuldige kunnen syn, overig om hier by te doen, aan soodanige, die van de selve de droevige uitwerkselen, of in haar selfs, of in andere ondervindelyk beproeft of gesien hebben.

§. 3.

De eerste oorzaak dan, en die wel meest in allevan nature gèvonden wert, is veeltyds een drift van een te verre gaande en verkeerde eigen liefde.

Door dese gaat hare begeerte alleenlyk daar toe, dat sy aan hare genegentheden mogen voldoen, en aan niemand onderworpen syn; of indien sy dit laatste niet kunnen ontgaan, dat dese dog geen ander mogte wesen, als die hare vleesschelyke driften goed keurde. Waarom, horende, dat'er een Godt is, die Regtveerdig en Heilig is; die van haar in alles wil gehoorsaamt syn, en een Schepsel, het welk hem weigert in erkentenisse te houden, sekerlyk straffen sal; wenschen sy buiten syne magt te syn.

Dit set haar aan om hare oren, voor alles, dat haar van soodanig eenen Godt overtuigen kan, te sluiten; en dewyl haar conscientie, in weerwil van alle hare pogingen, aan haar geen ruste laat, dringt dit haar onophoudelyk om bewysreedenen te soeken; waar door sy het tegendeel aan sig eenigsints souden kunnen wys maken;

om alsoo de lastige neepen van dese gedurig tegensprekende gewisse te kunnen ontvlugten. Om dese reden heeft het blinde Heidendom gelykformige driften, als sy selfs gevoelden, aan hare Goden toe geschreven: en versiert dat de selve in

dronkenschappen, hoereryen, overspelen, en nog erger ongeregeltheden vermaak schepten.

Om geen verder bewys van dit geseide op te soeken; laat elk, die ooit soo verre

ellendig is geweest, dat hy redenen voorgestaan en gesogt heeft, welken dienen

konden, om de kennelykheit van de deugden van syne Schepper in hem te benevelen

en uit te wisschen, by sig selfs gaan en ondersoeken: indien het geene by de Christenen

voor Gods Woord aangenomen wert, en waar in synen wille vervat is, aan hem toeliet,

in dit leven syne driften onbandig op te volgen; en beloofde hem dit vermaak in

eeuwigheid te doen genieten; of hy niet met soo veel yver en vlyt bewysen soude

tragten op te speuren, om soo seker aan hem selfs en alle anderen te betogen, dat'er

(25)

een Godt te sullen vinden; sal syne betragtinge daar henen gaan; maar siende, dat door de erkentenisse van een Heiligh Opper Heer, hy volgens dit woort verpligt werd, syne sondige vermaken te verloochenen; sal hy wenschen, dat 'er soodanig een Godt niet en ware: schoon hy sulx swygt, om voor het geen hy waarlyk is, dat is voor een ongelukkig Atheist, by andere menschen niet gehouden te werden.

Ik beroepe my, ontrent de waarheit van dit geseide, op die geene selfs; welke oit in dese onsekerheit en droevige verwarringen geleeft, en ondertusschen hare passien, soo veel sulx sonder straffe van de wereltlyken Regter, en sonder verlies van haar eer en goet geschieden konde, opgevolgt hebbende, daar na tot beter gedagten gekomen syn. Getuigenissen van soodanige by te brengen, die na hare bekeeringe, dit openhartig beleden hebben, is niet nodigh; hoewel ik dit soude kunnen doen.

§. 4.

Dewyl nu dese gantsche dwalinge niet anders is, als een haar wegh slependen drift, die niet den minsten schyn van reden ten grond heeft; werden van dese soort verscheidene te regt gebragt; als Godt (die in allen desen, als Opper-oorsaak, moet erkent werden) de aangewende middelen gelieft te segenen. Welke behalven het aanwas der jaren, het welk de driftige woestheden der jonkheit dikwils doet bezadigen, ook somtyds daar in bestaan; dat men haar brenge tot een regt en verstandig letten, op Gods wysheit, magt, en goedtheit; welke sig in de beschouwinge der werelt en de regeringe van alles aan yder, die niet moet willens blint wil blyven, op veelvuldige wysen onloochenbaar vertoonen. Insonderheit, dat men haar doe sien haar eigen en aller menschen vergankelykheit, ende de ydelheid van al het gene sy met den naam van vermaak gewoon syn te noemen; dogh wel voornamentlyk den ongelukkigen stant, waar in het gansche menschendom sigh bevinden soude, ingevalle selfs na haare gedagten de wereld of door een los geval, of door onverstandige nootwetten bestiert wierde. Eindelyk hoe verschrikkelyk alles aan haar moet voorkomen; indien hare beklagelyke opinie (beter naam kan men daar aan niet geven, om dat sy van niemand kan bewesen werden) geheel valsch is. Door welke consideratien, een minder agtinge van het tegenwoordige, en een vreese voor het toekomende in haar verwekt werd; die de voorige driften tegengaande de selve tot meerder bedaartheit, en haar tot nadenken doet komen. Het welke laatste in veele alleen genoegsaam geweest is, om haar van gedagten te doen veranderen.

§. 5.

De tweede oorsaak van Ongodistery, is een andere drift, van verkeerde Eersugt, die

mede uit de selve grond van Eigenliefde voortkomt; door welke sommige, eens tot

het voorstaan van soo rampsalige gevoelens vervallen synde, sigh inbeelden, dat sy

daarom by de menschen voor door sigtiger en groter verstandan behoren gehouden

te werden: en aan malkanderen daarom den naam van Esprits Forts of sterke Geesten

(26)

gewoon syn te geven; willende daar door quansuis vertoonen, soodanige te wesen,

die sigh door geen ydele vrees, of blaas met boonen

(27)

(gelyk sy die noemen) met het gemeene, en niet beter wetende volk, als kinderen, laten vervaart maken.

Dit is een van de hoogste trappen, waar toe de Atheisterye steigeren kan; hoger schynt sy niet te kunnen klimmen: om dat dese eens soo verre gekomen synde, niet alleen alle overtuigingen verwerpen; maar soo lange dese passie en verkeerde eersugt duurt, die nootsakelyk gedwongen syn te verwerpen, en dus volkomen ongeneesselyk te willen blyven. Want daar de eerste soorte van Ongodisterye, die alleen op het genot van vermaken gegrond is, in stilte kan tegen gegaan werden; soo ras eenige overredinge van het tegendeel begint van nadruk te syn: heeft dese laatste, boven dien nogh dit beletsel om weggenomen te kunnen werden; dat die de selve voorgestaan hebben, indien sy van andere gedagten wierden, vresen de eere van een alles te bovengaande wysheit en onvertsaagtheit, en haar ingebeelde agtinge te sullen verliesen. Soo dat sy voortaan, by die haar kennen, voor ongestadige en laf hartige niet alleen, maar ook voor verwarde verstanden denken te sullen moeten doorgaan:

vermits het gemeenlyk by dese gewaande sterke Geesten de gewoonte is, van alle, die hare dwalingen beginnen te sien en de selve te verlaten, op dese wyse veragtelyk te spreken. Nu hoe veel de vrese van kleinagtinge by sommige vermagh, die sigh eenigsints genereus wanen te syn, leert in veele gevallen de dagelykse ondervindinge;

soo verre selfs, dat men dit ongelukkig soort van menschen, meermalen in

verschrikkelyke lasteringen heeft sien uitbersten; alleenlyk om een bewys van haar meerder doorsigtigheit en onvervaartheit te geven, en in dat nadenken by niemand te vervallen, dat sy tegen haar conscientie spreken en hare vrese ontveinsen.

§. 6.

Tegen dese die selfs niet willen overtuigt syn, hebbe ik selden eenige menschelyke middelen, met vrugt sien gebruiken: nadien dit soort van Atheisterye meesten tyt met een groot onverstand gepaart gaat; en dese ellendige selden daar toe kunnen gebragt werden, dat sy eens regt letten op het gene haar te gemoete wort gevoert;

gewoon synde, de beste en kragtigste bewysen niet anders, als met veragtinge, en dikwils alleen met een schimpige lagh te beantwoorden; als quansuis voor een grooter verstant geen tegenredenen waardig synde. Immers, welke ook de oorsaken van dese boven alle uitmuntende hartnekkigheit en onbekeerlykheit syn mogen, het is blykelyk;

dat een verschrikkelyk oordeel van een soo ouweerdiglyk gelasterden Godt op haar legt; en voor soo veel men uit de omstandigheden dikwils vresen moet, ten einde toe op haar verblyft: soo dat'er weinig van te regte gebragt werden, ten sy het den barmhertigen Godt gelieve sigh haarder te ontfermen, en de selve tot onbegrypelyke mirakelen van syne genade temaken.

Onder dese heb ik'er een gekent, die van een vriend geraden werdende (dwyl hy

tegen andere bewysen verhart scheen te syn) op sigh selfs, syn ziel, en lichaam, en

al het gene hy in de werelt rontom sigh sagh geschieden, ern-

(28)

6

stelyk te letten; daar door begon te sien, dat het niet wel mogelyk was te geloven, dat hy selfs en dit alles sonder eenige wysheit gemaakt was en bestiert wierde. Soo dat hy ontrent veertien dagen voor synen dood, desen synen vriend voor desen gegeven raad bedankte, en syne voorige rampsalige gedagten met een vloed van de

alderbitterste tranen verfoeyende, dien Godt, welke hy in al syn leven niet hadde willen erkennen, tot syn einde toe om vergiffenisse badt; lovende op het laatste desselfs ondenkelyk groote barmhertigheit; waar door hy, op soodanigh een

afschuwelyk, en niet anders, dan synen toorn en wraake verdienende schepsel, met oogen van genade hadde gelieven neder te sien. Andere weet ik van dese soorte, dat op een ongelukkige wyse door haar eigen toedoen in het water, door selfs ingenomen vergiff, en op haar bedde, in de naarste wanhopen, haar leven geeindigt hebben.

§. 7.

By dese gelegentheit van het sterven der Ongodisten, kan ik niet nalaten hier aan te halen, het geen van Spinoza, en ook, voor soo veel ik hebbe kunnen vernemen, met waarheit gesegt wert: namelyk, dat hy in eenigheit en een groote stilheit sonder uiterlyke tekens van ongerustheit te tonen, syn leven geeindigt heeft. Dit wete ik, dat eerst aan eenige swakke Godtvrugtige met veel bevremdinge voorgekomen is; om dat sy wel geheel andere en seer vreesselyke werkingen Godts ontrent syne

loochenaars of gesien of gehoort hadden. En ten anderen dat dit aan de volgers van desen Spinoza gelegentheit gegeven heeft, om daar uit te oordeelen, dat syn gevoelen soo ongegrond niet geweest is.

Om aan dese beiden te antwoorden, gelieven de eerste sigh te erinneren, dat Godt, als vrymagtigh werkende, niet altyt alle sonden soo blykelyk in dit leven straft.

En de laatste, indien sy in syne schriften ervaren syn, sullen daar uit kunnen af nemen, dat Spinoza niet soo seer voor een verstandig redeneerder, als wel voor soodanig een Ongodist te houden is; die het sy met, het sy tegen overtuigingen, de Atheisterye enkel wilde aaanhangen; om dat de selve hem na syne gedagten, met meer vrolykheit konde doen leven.

Men gelieve niet te denken, dat ik dit uit drift tegen hemschryve, maar alleen syne

eigene woorden in den XXXIV. brief aan W.V. Blyenbergh na te sien. Alwaar hy

eerst segt, dat hy de Heilige Schrist niet verstaat, en ganschelyk rust op het geene

het verstant hem aanwyst; en daar na (in plaatse van de sekerheit daar van te bewysen,

het geen een waar Philosooph in desen gepast zoude hebben,) op eene volkomentlyk

aan ymand, die na waarheit soekt, onwaardige wyse dus voortgaat; En indien het

geen, dat ik alree van het natuurlyk verstand hebbe, eens valsch bevonden wierd,

soo maakt het my egter gelukkig, terwyl ik 't geniet, en myn leven niet met tranen en

sugten, maar gerustelyk, blydelyk, en vrolyk doorbreng &c. Of nu dese woorden een

(29)

deelen. Nu dat Godt een hartnekkigen Lasteraar soo verre kan laten vervallen, dat hy eindelyk na langen tyt daar in volhart te hebben, so lange volkomen blint blyft, tot de tegenwoordig synde Wrake Godts aan hem de oogen opent, sal niemant kunnen tegen spreken.

Ten tweeden, is het ook seker, dat om niet ontrust te werden, hy met niemant op syn siek-en doodbedde eenige redenwisselingen, over den staat der menschen na dit leven, en de sekerheit of onsekerheit van syne gevoelens heeft willen houden; het geen ook weinigh na regte overtuiginge van een waaragtige Philosophie gelykt. Want schoon syn verstant door de kragt van de siekte alsoo verswakt mogt geweest syn, dat hy niet op alle tegenwerpingen, om die reden, na syn genoegen soude hebben kunnen antwoorden; was het egter waar, volgens syne eigene gronden, dat hy daarom na syn dood niet ongelukkiger soude geweest syn; maar alleen, dat hy sigh niet langer met de eere van een sterker Geest als andere te syn; soude hebben kunnen vleyen en behagen.

Eindelyk, moet ik hier by voegen, dat een van syn alderbysonderste vrienden en Leerlingen aan my van naby in myne jonkheit is bekent geweest, die syne gedagten altyt aangehangen hadde, en de selve met seer veel scherpsinnigheit, vermits hy in verstand uitstak, wanneer'er vryheit was, gewoon was staande te houden: welke in syne siekte na het voorbeeld van syn Meester sigh langen tyd stil gehouden hebbende, eindelyk in dese verschrikkelyke woorden uitberstede, dat hy nu geloofde ai wat hy te voren geloochend hadde, dogh dat het nu te laat was om genade te hoopen. Welk erbermlyk uiteinde seker geleerdt Heer, aan my met alle omstandigheden geliefde bekent te maken; dewyl hy seide te weten, dat ik, desen na allen schyn ongelukkigen over veel jaren in syne gevoelens gekent hebbende, syn afsterven horende, niet konde nalaten begerigh te syn om de wyse daar van te vernemen.

Of nu na dit alles overdagt te hebben, het uiteinde van Spinoza eenigen grond van gerustheit, aan syne beklagelyke navolgers geven kan, sal ik aan haar selfs, indien sy sonder passie oordeelen willen, overlaten.

§. 8.

Een derde oorsaak van dese erbarmelyke gevoelens schynt in sommige een enkele onwetenheit te syn.

Soo synder my ontmoet, die noit haar verstant tot het na speuren van eenige saken geoeffent hebbende, hare genegentheden in alles opvolgden, so veel haar gelegentheit, die geringh genoegh was, toe liet; en gevraagt synde, wat sy van de wereld en haren oorsprongh dagten, een Godt, die deselve gemaakt hadde, vohnondigh loochenden.

Van dit soort is my eene voorgekomen, die na lange jaren aan dronkenschap ten uitersten overgegeven te syn, in desen verderffelyken waan syn onwetend en genoegsaam beestelyk leven door gebragt hebbende, in die gedagten gestorven is:

immers voor soo veel aan die syn uiterste by gewoont en my sulx berigt hebben,

konde blyken.

(30)

8

Behalven dese, is my nogh een ander, die men ook met regt onder de onwetende stellen kan, bejegent; welke uiterlyk gansch gereguleert en ingetogen levende, egter, als hy meende by soodanige te spreken, door welke syn gevoelen niet al te rugtbaar souden werden, niet schroomde regt uit te seggen, dat alles uit de Nature (dit was syne uitdrukkinge) soo was, als het is; en wanneer men met hem wat nader sprak, geen andere reden by bragt, als dat dit hem soodanigh toescheen, en hy het anders niet konde begrypen: vertoonende egter in dese dikke duisternisse van onkunde, nogh een sekere grootsheit, als of syn verstand verder reikte, als dat van anderen.

§. 9.

Om dese te regt te brengen; dewyl de beste Metaphysische Argumenten op haar geen kragt doen, nadien sy deselve niet begrypen, en geen moeite daar toe lusten aan te wenden: schynt my niet dienstiger, als haar soodanige bewysen voor te houden; die alleen in de gemeene ondervindingen, van het geen yder voor syn oogen siet, haar grond hebben. En weet ik, dat dese laatste, welke anders niet ligtelyk gewoon was eenige swakheit of twyffelinge ontrent syn gevoelen te laten blyken, daar door gedwongen wierde te bekennen, dat hy in desen tot ongerustheit gebragt was.

§. 10.

De vierde oorsaak van Ongodisterye, voor soo veel my door opmerkinge en ervarentheit kenbaar geworden is, spruit in andere, uit een al te groten inbeeldinge van wys te syn; en het al te blindelyk voor voor waarheit aannemen, van het geen sy uit haar verstand of denkbeelden gewoon syn af te leiden. Welke sy soo wel ontrent de Goddelyke Eigenschappen, als ontrent het minste verschynsel in de schepselen, kortom niets uitgesondert, in alles tot een onfeilbare regelmaat van mogelykheit en onmogelykheit, waarheit en valsheit, goet en quaat, met een groote trotsheit gewoon syn te stellen.

Dit is de schadelykste soorte van allen. Eerstelyk, om dat sy loochenen, alles wat sy niet begrypen; en daarom alle Goddelyke openbaringe (die haar begryp te boven gaat) by haar verworpen en genoegsaam bespot werd. Ten anderen; om dat dese de meeste bequaamheit hebben, om hare dwalinge met spitsvinnige redeneringen voor te staan; en de kragt van de argumenten, die tegen haar gebruikt werden, te ontwyken:

waar van sy sigh aanstonts bedienen, soo ras ymand, die haar tegenspreekt, maar in

de minste onvoorsig tige of dubbelsinnige uitdrukkinge vervalt. Ten derden, om dat

veele van dese, in haren ommegangh een uiterlyken schyn van borgerlykheit en

sedelykheit vertoonende, by onervarene somtyts een sekere agtinge verkrygen; die

(31)

hebben.

(32)

9

Men gelieve hier uit niet te besluiten, dat dese Heerlyke Studien uit sigh selfs, dese ongelukkige tot soo verkeerde gedagten souden leiden; die in veel gevallen, de waaragtige wegen openen, om de andersints geheel onnaspeurlyke wysheid Godts, in de schepselen aan te toonen. In tegendeel syn deselve seer nut, ten sy een verkeerde opgeblafentheit, waar door men meent alles te weten, dese halve Philosophen tot het misbruik der selve vervoerde; en andere met veel waanwijsheid deden veragten, die juist haar verstant tot het ondersoeken van linien en grootheden niet aangelegt hebben:

hoewel sy het selve ontrent andere voorwerpen met veel oordeel wysselyk gebruiken.

§. 11.

Dus bevint men tegenwoordigh, dat om selfs Atheistische schriften voor

onbetwistelyke waarheden te doen doorgaan, derselver Autheuren de gedaante van wiskonstige betogingen daar aan hebben tragten te geeven. Een voornaam voorbeelt sietmen in het Boek van B. de Spinoza; het welk ook daarom by veele ongelukkige soo veel naams verkregen heeft; overmits die de Mathesis niet regt verdaan; uit den uiterlyken toestel van de saken te behandelen, denken, dat het geene daar in gesegt wert, uit regte wiskundige redeneringen volgt.

Misschien sal namaals gelegentheit gegeven werden, om de misslag daar in begaan wat meer uitvoerighlyk te doen sien, door de aldaar genoemde betogingen met die van ware Mathematici te vergelyken.

Om'er alhier een woort in het voorby gaan van te zeggen:

I. Twee voorwerpen synder, ontrent welke de Mathematici sig besigh houden;

namelyk denkbeelden, die sy alleen als denkbeelden aanmerken. En ten anderen, soodanige, die sy voor denkbeelden der waarlyk bestaande saken houden.

Dat is om klaarder te spreken.

De Mathematici redeneren of alleen ontrent hare denkbeelden; of anders ontrent saken, welke buiten hare denkbeelden wesentlyk bestaan.

II. De eerste maniere siet men in de Geometria Speculativa; gelyk de beginselen van Euclides, de Algebra &c. alwaar men een punt begrypt, als yets dat geen delen heeft; een linie, als een lengte sonder breedte; en soo voort. Soo ondersoekt men hier ook grootheden, die meer als drie dimensien hebben. &c. welke alle een yder weet, dat alleen sekere wysen van onse begrippen syn, sonder dat sy buiten de selve eenige wesentlykheit hebben.

III. De tweede maniere siet men, in de Astronomia, Optica &c; alwaar saken, die waarlyk buiten onse denkbeelden bestaan, ondersogt werden.

IV. De gront van de eerste redeneringen, behalven de Axiomata, syn de Definitien,

in welke sy hare denkbeelden beschryven; sonder sigh te bekommeren, of'er yets in

de saken wefentlyk is, dat op deselve past; waar van strax voorbeelden gegeven zyn.

(33)

V. De laatste maniere van haar redeneren heeft synen gront in de ervarentheit en ondervindinge, die sy selfs of andere, die geloofwaardigh syn, van de saken hebben, welke buiten hare denkbeelden bestaan, en geensints in hare begrippen alleen. Soo stelt een goet sterrekundige ten gront van syne wetenschap, het geen hy, of andere die hy gelooft, by ervarentheit ondervonden hebben: namentlyk, dat'er eenen aartkloot, eene sonne, eene met oogen sigtbare mane; vyf planeten, waar van eenige omloopers hebben, en een groote menigte vaste sterren waarlyk syn: dogh geensints syn begrip en verbeeldinge, waar door hy een werelt van een andere gedaante aan sigh soude kunnen voorstellen; by voorbeelt, met tien sonnen, hondert manen, duisent planeten en seer weinige vaste sterren. Van welke ingebeelde werelt hy egter veele betogingen soude kunnen maken; die na de eerste manier van redeneren wel wiskundigh waar, dogh tot de saken selfs toegepast synde, volkomen valsch soude wesen.

VI. Die nu Spinoza gelesen heeft en verstaat, weet dat hy alleen syne denkbeelden en verstand ten grond van alles stelt, het geen hier derhalven geen verder bewys van noden heeft. Waar uit aan yder blyken kan, dat hy die maniere van waarheden te vinden, verkeerdelyk op wesentlyke saken toepast; van welke ware wiskundige sigh noit, als enkel ontrent hare denkbeelden, bedienen. Waaromme den ganschen reex van soo veel voorstellen, en soo genaamde betogingen, in het Boek van Spinoza (schoon hy al bondigh uit dese gronden redeneerde, waar van egter het tegendeel in veele gevallen bewesen kan werden) aan niemant yetwes anders toonen kan, dan alleen de eigenschappen van die verbeeldingen en begrippen; welke desen ongelukkigen Autheur in sigh selfs geformeert heeft: sonder dat ymant daar door van de saken selfs yets meerder kan besluiten, als een Astronomus soude kunnen doen, wanneer hy syne verbeeldinge wilde houden voor de ware gesteltheit der Hemelen.

VII. Soo dat uit dese misgreep alleen, de onvastheit van alle de Redeneringen van Spinoza met eenen op slagh te sien is; en hoeweinigh syne manier van bewysen met die van de regte Mathematici overeenkomt.

§. 12.

Dogh om na desen aftred weder voort te gaan. Dewyle dese ongelukkige Philosophen

soo veel aan haar verstand toeschryven, en alle scherpsinnigheit gewoon syn in te

spannen, om de kragt van alle Metaphysische argumenten, schoon sy al op goede

raisonnementen steunen, te kunnen tegengaan; is het eenigste, dat ik oit gesien hebbe

van vrugt te wesen, om haar dien verderffelyken trots van alles te begrypen, te

ontnemen; en van de kleinheit van haar verstant te overtuigen, ('t geen tot haar

bekeeringe voornamelyk nodigh is) dit insonderheit geweest; dat men haar in een

Chymisch Laboratorium brenge, of een andere plaatse, daar men gewoon is Physische

en niet aan yder bekende experimenten te doen; en haar te vragen, indien dit of dat

geschiede, wat sy volgens haar verstant en denkbeelden souden meinen,

(34)

11

daar uit te moeten volgen? Waar in missende, en contrarie experimente aan haar getoont wordende, geen uitvlugten van eenigh gewigt overigh blyven, om de bekentenisse te kunnen ontworstelen, dat haar verstant sigh seer weinigh tot

wesentlyke saken uitstrekt. Om niet tespreeken van sodanige experimenten, die men aan haar kan doen sien, indien sy niet tegen de alderklaarste begrippen van de beste redeneerders aanloopen, dat sy ten minsten tot noch toe, deselve te boven gaan. En ingevalle sy selfs in de ondervindelyke Natuurkunde ervaren syn, moet men haar versoeken de wyse van alles, dat sy sien geschieden, sonder vooroordeel te willen beschouwen; en te denken, of de magt en wysheit des Makers en Bestierders daar in soo onbetwistelyk niet te bemerken is, als het verstant en konst van eenig konstenaar in het werk, dat hy gemaakt heeft.

Ick soude hier exempelen kunnen by brengen; waar in dese middelen, (wanneer veele andere langen tyt te vergeefs aangewent waren,) alleen gesegent syn geweest;

ten sy de aangelegentheid der sake ons in desen langh genoegh opgehouden hadde.

§. 13.

Boven dese gemelde vier oorsaken, syn my ook andere aanleidingen tot Ongodisterye voorgekomen; welke wel niet soo eigentlyk als de voorige, onder de oorsaaken van deselve getelt kunnen werden; maar die egter aan verscheidene een trap daar toe verstrekt, en haar, soo niet altyt tot loocheninge, ten minsten tot twyffelingen aan de hoogste waarheden, gebragt hebben.

De eerste dan van dese soorte, syn de Vooroordeelen; waar van sommige met ons geboren werden, of uit verslaaftheit aan onse uiterlyke sinnen haren oorspronk hebben.

Soo verbeelt men sigh (om een voorbeelt te geven) de sonne, niet grooter als een tafelbort of kleine schotel; en syne afstant van ons seer klein te syn. Op deselve wyse komen ons de planeten als gering en veragtelyk in grootheit voor. Dit in ons geprent synde geeft aanleidinge om van de groote werken Godts met te weinigh ontsag te denken; nadien sy ons op dese wyse voorkomende, weinigh magt schynen van noden te hebben, om gemaakt en geregeert te werden: daar indien men de werelt in syn onmetelyke uitgestrektheit, de sonne als een vyerkloot van soo verschrikkelyk een grootheit, en planeten, waar van eenige, duisenden van malen den aartkloot souden kunnen bevatten, na hare ware gestalte aanmerkte; deselve ons geheel andere gedagten souden doen maken, en reden geven, om ons over de gedugte Mogentheit des aanbiddelyken Makers en Bestierders verwondert te doen staan.

Een ander Vooroordeel, dat ons te weinigh wysheit en bestieringe in de sigtbare

werelt doet bemerken, is dat, alwaar wy niets lichamelyks of geen beweginge sien,

gewoon syn te oordeelen, dat'er ook niets, en geen beweginge waarlyk is. Want

denkende, dat het geen in rust is, altyt wel in rust blyven sal, sonder dat daar toe yets

(35)

ren, als of'er geen magt nogh bestieringe daar in van noden was. 't Geen ons sagtjes leit, om de Goddelyke voorsienigheit in dese saken en plaatsen, of geheel niet, of immers seer weinigh te erkennen. Soo beelden sigh veele in, dat in een kamer, die vol ligt en lugt is, alles stil en rustende, en by gevolge, dat'er geen magt, om ons voor ongeval te bewaren, aldaar nodig is. Dogh indien men aan haar dede sien het ongelooffelyk geweld van de lugt, die haar omringt; en ten sy een hooger wysheit en bestieringe desselfs woeste kragten, door een geduurige tegenkragt breidelde, die haar in een oogenblik verbryselen soude; en men haar dede begrypen de gruwsame bewegingen des ligts; het welke, indien het aan geen wetten gebonden was, waar door het sigh van een verspreit, den ganschen aartkloot in weinigh minuten tyds in de alderverteerenste vlammen soude setten; wie kan twyffelen, indien hy eenigsints redelyk is? dat dese daar door reden souden vinden, om de grootheit, wysheit en magt van een Godt te danken en te verheerlyken; die alleen haar in alle dese gevaren bewaart, en belet op soo ellendige wysen om te komen.

§. 14.

Om van dese Vooroordeelen genesen te werden; leert ons het geseide, dat het nodigh is, dat men de ware gestalte der saken ondervindelyk tragte te ondersoeken, en syne verbeeldinge daar na regt te vormen, door de bewysen, welke ons een

ontegensprekelyke ervarentheit leert, dikwils te overdenken; het geen ons

meenighmalen de Mogentheit des grooten Regeerders als met handen sal doen tasten, indien men maar op de selve behoorlyk merkt en let.

§. 15.

Het twede van dese laatste soorte, dat wel in vele gelegentheden van een goeden en nodigen dienst is, maar onvoorsigtigh gebruikt synde veele verstanden bedorven en aanleidinge tot vallen gegeeven heeft, is een verkeerde maniere van Philosopheren;

of liever van de Natuurkunde aan ymant te onderwysen.

Tot dese brenge ik eerst dat soort van boeken, welke wel met geen quaat oogmerk geschreven syn; maar die egter, indien men hare schryvers geloven wil, van het gansche gebouw des werelts, van syn geheel samenstel, van alle syne sigtbare en onsigtbare deelen, niets uitgesondert, ondernemen een regt begrip te geven; toonende na hare wyse met soo veel versekertheit, als of de makers deser boeken tegenwoordigh en geheimschryvers waren geweest, doe Godt de wereld schiep, hoe alles gestelt is, bewogen en onderhouden wert; en ('t geen my dikwils verwondert heeft, dat ik het van andersints verstandige Heeren sag geschieden) selfs, hoe alles in den beginne geworden is, het gene tusschen den omtrek des sterren Hemels en desselfs middelpunt gevonden wert.

Indien nu iemand soo ongelukkiglyk vervalt, dat hy, het geene in dese boeken

gesegt wert, voor de regte waarheit begint te houden; hoe kan het anders syn? of hy

(36)

13

ke Ordre te brengen en te bewaren, niet meer wysheit van noden is geweest, als desen Autheur van dit boek gehadt heest. En hoe verre dit veele jonge en weelderige verstanden van de verwonderingh en aanbiddinge van Godts oneindige wysheit met der tyt kan afleiden, sullen veele ligt kunnen oordeelen, en eenige weten het by ondervindinge.

§. 16.

Tot dese verkeerde wyse van syne gedagten te leiden behoort ook die maniere, volgens welke men uit eene onderstellinge alle verschynselen der Nature wil afleiden.

Hoe veel aanleidinge nu dese imaginaire maniere van Philosopheren geeft (wanneer men deseive eens voor de ware begint te houden) om tot onbetamelyke gedagten van Gods albestierende voorsienigheit te vervallen, is niet moeyelyk te toonen: vermits sommige verstanden, bevindende, dat het haar meer arbeit kost, een voorname Mathematische propositie te verstaan, of een Algebraäische questie te ontbinden; als sigh de oorsaken en werkingen, van al wat tot de sigtbaare wereld behoort, volgens dese onderstellinge te verbeelden; komt haar het groote werk van al het geschapene voor, als gemakkelyker te begrypen, dan sommige uitvindingen van Wiskonstenaars.

Waar uit dan een stil gevolgh allenxkens voortspruit, dat tot de Ordonnantien des Hemels en der aarden minder wijsheit is vereischt geweest, als veele menschen, welke sy voor groote Mathematici houden, besitten; weshalven aan haar den gedugten Schepper, in syne wysheit soo seer verwonderlyk ook niet voorkomt. En is dit verlies van schuldige eerbiedt en agtinge voor den grooten Maker van alles; meermalen den eersten steen van aanstoot geweest; waar over eenige, die my bekent syn geweest, eerst gestruykelt, en daar na gevallen syn.

Die in desen doolhof dwalen syn gewoon yverig haar best te doen, om sigh selfs

nogh verder te verwarren; en tegen alle overtuigingen van contrarie experimenten

hare onderstellingen, soo veel mogelyk is, staande te houden: nadien het aan haar

een stil genoegen geeft, sigh te kunnen wys maken, dat, sonder soo veel moeite en

kosten aan ervaringen te moeten besteden, hare onstertellinge aan haar tot een ware

sleutel verstrekken kan, van de verborgenste geheimen der nature. En om in geen

twyffelinge daar ontrent gebragt te werden, uit dese aanmerkinge, dat'er meer als

een Hypothesis kan bequaam syn, om deselve effecten daar uit af te leiden, gelyk in

de Astronomie en andere gevallen kennelyk is; syn veele gewoon desen grontregel

te stellen: Dat een onderstellinge daarom veiligh voor de meest ware kan gehouden

worden, om dat sy de eenvoudighste is. Welk bewys ontrent van deselve kragt is, als

of ymant een uurwyser in een kamer siende omgaan, wilde oordeelen regt bewesen

te hebben, dat deselve door een gewigt en niet door een Veer bewogen wierde, om

dat dit eerste aan hem als het eenvoudigste voorquam.

(37)

alles, immers van het voornaamste, dat'er in de Nature geschiet: nadien yder sig selven volstrektelyk voor dwaas soude moeten houden, indien hy sigh wilde vermeten een onderstellinge te vinden, die bequaam was om redenen van verschynselen te geven, welke aan hem geheel onbekent waren: overmits veranderingh in de verschynselen, ook veranderingh in de Hypothesis nootsakelyk medebrengt.

Om uit dese verwarringe te geraken, is meer arbeit van noden, als ymant, die het noit besogt heeft, misschien denken soude: insonderheit, indien wy eenigsints verre in dese studien gevordert syn. Een yder, die het oit ondervonden heeft, weet, hoe verdrietigh het is, een onderstellinge te moeten verlaten; welke men lange Jaren voor waar gehouden en aangehangen heeft, daar men soo veel nagten over gestudeert, soo veel papier over beschreven, soo veel meditatien over gehadt, soo veel boeken over gelesen heeft; en waar door men sigh inbeelde by na ten top van alle wysheit of gekomen te syn, of ten minsten haast te sullen komen. En die een voorbeelt hier van wil sien, gelieve de Voorreeden van de Anatomie der Herssenen van de Heer Willisius na te lesen.

§. 17.

Om dan door dese maniere, van uit onderstellingen alleen te Philosopheren, niet verleit te werden, is eerst nodigh; dat men aan defe speculative studien niet al te veel hange, hoe seer sy ons ook door de vrugtbaarheit der selver onderstellingen en de vertoninge van de grootheit van ons verstant, stilswygende vleyen; maar dat men sigh tot dadelyke experimenten begeve, niet de gedagten van menschen, maar de saken in de Nature selfs ondersoekende. Het welk de kleinheit van onse kennisse in ontelbare gevallen sal doen blyken, en ons van de magt en wysheit des aanbiddelyken Makers, op een geheel andere en veel nadrukkelyker wyse, overeden en tonen, hoe groot het onderscheit is, tusschen yets te weten by ondervindinge, en yets te gissen by onderstellinge.

§. 18.

Het andere, waar van men sigh voor de quade gevolgen van dese soorten van studien in veiligheit stellen kan, is, wanneer men na saken gevraagt wert, welke voor ons niet klaar genoegh syn, rustigh en sonder schaamte deselve te beant woorden met een Nescio of ik weet het niet; geensints hunkerende, om door dese of gene onsekere of onbewesen Hypothesis daar van reden te willen geven; op dat men syn agtbaarheit moge bewaren. Dit beschermt ons, dat de natuurlyke hoog-gevoelentheit van ons eigen verstant, geen sant aan ons in de oogen werpe; en is het ware middel om ons needrigh van ons selven te doen denken, en de werken des groote Scheppers met verwondering te beschouwen.

Ik weet wel, hoe moeyelyk ymant, die eenige opinie van den roem van syn

geleertheit heeft, en dese studien aanhangt, daar toe te bewegen is, dat hy ront uit

(38)

aan hem altytschynt een weg open te laten, waar door hy dit antwoort ontvlugten

kan. Dogh die sigh andersints stilwygende daar aan mogt

(39)

stoten, indien hy waarlyk geleert is, sal egter wel willen toestaan, dat'er ook een geleert niet weten (eruditum nescire) gevonden wert; namelyk in ymand, die eerst wetende, wat veele groote verstanden van een saak seggen, nogtans ondervindelyk kan aan tonen, dat dese gedagten voor geen waarheit te houden syn; en selfs duar over gevraagt synde, sonder eenige agterhoudentheit syne onwetenheit bekent. Het welk aan niemant tot nadeel van de agtinge, die hy door syne geleertheit verkregen heeft, van eenigh verstandigh mensche kan toegerekent worden; en ondertusschen die vrugt geeft, dat men heel anders, als veele ongelukkige Ongodisten, die door een te grooten waan van alles te weten gevallen syn, de Goddelyke wysheit, die in de verschynselen der Werelt uitblinkt, verre boven de syne siet en erkent te gaan.

§. 19.

Uit dit alles gelieve egter niemant te oordeelen, dat wy het maken van onderstellingen voor geheel onnut houden; nadien sy behoorlyk gebruikt synde, in veel gevallen van een merkelyken deenst syn; niet alleen, om dat sy de gedagten van een ondersoeker dikwils wat beter bepalen, en deselve beletten al te wildt te swerven; maar ook voornamelyk, om dat sy van een by sondere nuttigheit syn, om jonge verstanden te leiden, en aan deselve een voorbeelt te geven, hoe sy daar na uit ondervindingen moeten redeneeren; als het maar met die voorsigtigheit geschiet, dat men haar leere tusschen dese en tusschen onderstellingen het behoorlyk onderscheir te maken.

Waarom sigh van deselve te bedienen voor soodanige Heeren prysselyk is, welkers pligt en oogmerk vereischt de Jonkheit in de cours van studien te bestieren; maar sulx gedaan werdende by andere, die het formeren van jonge verstanden tot haar laste niet hebben, alleen om de grootheit van haar geleertheit te toonen, schynt by niemant, als die meer begeerigh is om de gedagten van dese schryvers, als de waarheit van de saken te weten, (indien ik myn oordeel hier met eerbiedigheit seggen magh) veel goetkeuringe te kunnen vinden.

Eer ik tot yets anders overga, kan ik niet nalaten hier by te voegen; dat onder het

lesen van de schriften deser Philosophen, die niet alleen net Geheel-Al tot syn minste

deelen toe met soo veel verseekertheit beschryven, maar selfs ondernemen het

oorspronkelyk werden en begin van alles aan de werelt bekent te maken, ick my

meermalen niet hebbe kunnen onthouden van te denken; indien dese Heeren niet

meer gelegentheit hadden, om te weten, hoe een mensch geboren of voort gebragt

wert; als haar bekent is, hoe de werelt en aartkloot geworden syn; hoe wonderlyk

vreemde onderstellingen door haar tot dien einde misschien souden aan den dagh

gekomen wesen; sonder dat eene daar van, hoe veel sy ook waren, de regte maniere

treffen soude; niet tegenstaande sy egter alle met soo veel redenen souden kunnen

voor gestaan werden, als nu by sommige Philosophen de ingebeelde werdinge van

het Heel-Al geschiet. Om niet te seggen, dat indien de ware wyse, op welke een

mensch syn wesen krygt, voor soo verre sy bekent is, aan dese Philosophen voorgestelt

wierde, buiten twyffel eenige onder haar souden gevonden werden; welke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na drie jaar havo op het BNC stromen onze leerlingen door naar de vierde klas van een andere school voor het volgen van de laatste twee jaren van de havo.. Het BNC zorgt

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

 Als we in detail gaan kijken naar de jongeren die eetproblemen en/of een eetstoornis rapporteren, valt het op dat deze groep zich verder in het suïcidale proces bevindt dan de

Eindelijk, in zijn tweede Brief aan Timotheus (cap. 7.) verhaalt hy van de zodanigen, die altijt leren, en nimmer tot de kennis der waarheit konnen komen; dat is nimmer daar toe

In die tijd is er een kritische editie vervaardigd, die naar onze mening de tekst toegankelijk maakt: niet alleen door woordverklaringen, maar ook door de inleidingen die

De Schrift leert ons duidelijk dat we niet alleen zijn, maar dat we aan elkaar verbonden zijn in één Lichaam, met de opdracht elkaar te dienen met de gaven die we van God heb-

In 2014 hebben wij als Jachthaven Naarden een overeenkomst gesloten, die uiteindelijk heeft geleid tot dit voorliggende ontwerp Bestemmingsplan.. Dit Bestemminsplan ligt nu aan U

Indien zijn aanvraag als ontvankelijk beschouwd wordt door de netbeheerder, heeft de derogatieaanvrager het recht om voor de in de aanvraag opgenomen eenheid in