• No results found

A.L.G. Bosboom-Toussaint, Verspreide verhalen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A.L.G. Bosboom-Toussaint, Verspreide verhalen · dbnl"

Copied!
384
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A.L.G. Bosboom-Toussaint

bron

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen. Z.p. [G.J.A. Beijerinck, Amsterdam] z.j. [1843]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bosb002vers01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(3)

Voorberigt.

De Schetsen die ik mijne Landgenooten aanbied, onder den titel van: Verspreide Verhalen etc.,zijn niet nieuw. Zij hadden vroeger hunne plaats in het Magazijn van Romans en Verhalen, deel V, VI, VII, en in den Gids 1838. Zij zijn dus zoo oud dat zij dagteekenen van mijne allereerste schreden op het Gebied der Litterature facile.

Eene enkele blik op die Novelle zelve, op de Echtgenooten van Turin, op alle deze Schetsen zamen; op het weifelende, het onbestemde, het onvoltooide van den stijl;

op die jagt naar effect door het schrille, (om alle verdere gebreken van conceptie en bewerking daar te laten), zal ieder helderziend oog er nog beter van overtuigen, dan het jaartal onder de Verhalen zelve. En zoo ik nu ondanks die overtuiging van het zwakke en min belangrijke dier Schetsen ze evenwel ter afzonderlijke druk liet bijeen voegen, was dat niet enkel om toe te geven aan den herhaalden wensch van den Uitgever, maar omdat ik er ken onder mijne vrienden, die nog gaarne op deze wijze met mij willen terug zien op een' vroeger' tijd; omdat ik mij vleije met de hoop dat er onder mijne landgenooten zullen zijn, die, mij kennende uit latere schriften, niet zonder belangstelling zullen zijn voor de vroegeren, en eindelijk omdat ik er wete onder vrienden en vreemden beiden, die er zich eene behoefte van hebben

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(4)

gemaakt, al het geschrevene van een' auteur, waarvoor ze zijn ingenomen, bijeen te plaatsen in hunne Boekverzameling; omdat ik ondervonden heb, hoe er hier en daar zulk eene vriendelijke ingenomenheid heerschende was voor mij, en omdat ik die niet beter weet te beantwoorden dan door voldoening ook van den geringsten wensch.

Het is dus aan die allen, dat ik deze uitgave als in handen stelle, als toewijde met dankbare herinnering aan vroegere belangstelling en met het beroep op voortdurende welwillendheid.

A.L.G. TOUSSAINT.

ALKMAAR,

16 November 1843.

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(5)

De echtgenooten van Turin.

Eene Novelle .

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(6)

De echtgenooten van Turin.Eene Novelle.

I. De vreemdelingen in de Tuileriën.

Het uur, waarop de werkbijen der maatschappij de sobere verkwikking voor zware krachtinspanning en vermoeijenis, in vlugtige, doch daarom misschien des te meer gewaardeerde rust, tot zich nemen, het uur van het middagmaal der handwerksklasse was reeds verloopen. Derestauraties, zoo men dien naam geven mag aan de ellendige eethuizen, waar men voor vijfsous zuren wijn krijgt, die blaauw ziet, en waar op eenécriteau in groote letters geschreven staat ‘On trampe la soup a deuz heure,’ en waar de soep zelve nog slechter is dan de spelling; die restauraties, zeg ik, zoo als men ze onder anderen vindt teParijs in de voorstad St. Marceau, waren reeds door hare bezoekers verlaten, en in prachtige rijtuigen, op slependen wandel- of luchtigen danstred, begaven zich de gelukkige nietsdoensters van den bijenkorf, van gedienstige hommels vergezeld,

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(7)

naar deTuileriën: want de tijd was dáár, waarop zonder afspraak als bij afspraak debeau-monde zich op die wandelplaats ging vertoonen, hetzij dan om elkanders morgenkleeding te gaan beoordeelen, of te benijden, om op te merken, of om opgemerkt te worden, en die zielverheffende zelfvoldoening in te oogsten, welke er in liggen moet, als een ander aan u het werk van uwen kleermaker of van uwe modemaakster bewondert; hetzij dan om te doen zoo als de anderen, en gezien te worden op eenfashionable uur. Want waarlijk, in de meeste dier fraaije hoofdjes, welke zich zoo bevallig boven die schoone schouders verhieven, draaiden meer nevelen van ijdelheid en grilligen modetrots rond, dan er zich opwellingen van dankbaarheid in verhieven aan Hem, die de grootsche loofhutten van Natuur en Kunst - de prachtige lanen, de bloemperken, de fonteinen - met zijn zonlicht bestraalde, en dien heerlijken dag had doen aanbreken, welken zoo velen gedachteloos verbeuzelden. Het was een dier verrukkelijke dagen, op de laatste grenslijn des winters, waarop de lente hare eerste pogingen doet, om haren killen voorganger te verjagen. Het scherp-heldere azuur der lucht, dat vrolijkheid opwekt in iedere ziel, welke nog voor vrolijkheid vatbaar is, stak heerlijk af bij de vurige zonnestralen, die reeds nu toonden, welk eene kracht zij weldra bezitten zouden;

verkwikkelijk koesterden zij al wat zich onder hun bereik plaatste, en temperden de laatste overblijfselen van het strengere luchtgestel.

Digt bij een dier hekken, waar het gewoel het grootste was, het hek, dat naar de drokke straatRivoli

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(8)

geleidt, wandelden twee jongelieden arm in arm op en neder, met losse

onverschilligheid of lagchende onbescheidenheid, de voorbijgangers monsterende, en geen' derzelve hunne sarkastische uitvallen sparende. In hunne eenvoudig smaakvolle frakken, uit de werkplaats van Mr.HUMANN, voelden zij zich, in de bewustheid van hun bevallig uiterlijk, sterk en gewapend tegen elken blik, die op hen viel; zij wisten toch, dat het slechts die der goedkeuring konde zijn. De een, iets grooter dan zijn makker, was blond; zijn eenigzins schraal gelaat, hoewel bleek, had iets innemends en lieftalligs, vooral door het fijne glimlachje, dat somtijds om zijnen mond speelde, als hij sommige vrouwen aanstaarde of groette. Zijn groot, bijna te ligt blaauw oog teekende gevoel en onschuld, ofschoon hij beide opzettelijk zocht te verloochenen, door de ligtzinnigheid zijner aanmerkingen en in de scherpe bitterheden, die hij over zijne medemenschen uitte. Zijn makker, een levendig jongeling, met zwarte gloeijende oogen en sprekende trekken, had, bij minder dweepachtigs, iets meer bevalligs en eene losheid in houding en manieren, die de andere van hem trachtte af te zien, zonder er geheel in te slagen. Zijne sterke witte tanden, die bij elke uitbarsting van zijn schaterend gelach zigtbaar werden, duidden eene vaste gezondheid aan.

‘Eilieve,ALPHONSE!’ riep hij (zoo luid, dat de nevensgaanden het gemakkelijk konden hooren), ‘zie eens even om: daar ginds isNÉRINE, die levende keten, aan welke men onzen goedenJÉRÔMEheeft vastgehecht. Ach Hemel! de arme jongen is sedert zijn huwelijk voor alles verloren: zoudt gij het kunnen gelooven?

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(9)

nog gisteren sloeg hij een ontbijt bijVERYaf. Nu, hij heeft gelijk, men moet den vrede in zijne huishouding bewaren, en de mama van vrouwlief spreekt telkens een vreeselijk wee uit over onzedéjeûnés en garçon. De goede zorgvuldige mama, die zwaarlijvige matrone, kunt gij aan zijne zijde opmerken. Zij is opgeschikt als hartenvrouw uit een élégant kaartspel. Maar drommels,ALPHONSE! mag ik weten, waarom gij mij eene alleenspraak laat houden? sla uwe oogen ten minste op, mijmeraar! en antwoord mij, of ik sleep u naar dat gezelschap en noodzaak u de mama den arm te bieden. Afgetrokken zonderling!’ dus vervolgde hij, hem hevig bij den arm schuddende, ‘waarom staat gij daar onbewegelijk, als het standbeeld van deplace Vendôme?’

ALPHONSE, die waarschijnlijk van de geheele toespraak zijns vriends geen enkel woord gehoord had, rukte zich nu snel los, en liep drie schreden vooruit. Toen, zich bezinnende, zeide hij:

‘CLAUDE! ik had daar waarlijk bijna eene dwaasheid begaan!’

‘Nu, dat zoude zeker iets ongehoords geweest zijn van u! maar wat ziet gij dan toch bijzonders daar in die rigting?’

‘Kunt gij het nog vragen? Waar zijn uwe oogen,CLAUDE! dat zij die vrouw dáár bij het terras niet opmerkten? zaagt gij ooit iets, dat haar nabijkwam?’

De andere volgde de aanwijzing vanALPHONSE'Sblik.

‘Op mijne eer! zulk eenetaille heeft zelfs MademoiselleGEORGESniet! die vrouw moet eene vorstin zijn; maar haar geleider, o! dat is onovertrefbaar bespotte-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(10)

lijk; duizendmaal jammer, datSCRIBEniet hier is: welk een carricatuur voor het Théâtre-Madame!’

‘St! zij naderen ons! Het is waarlijk onverdragelijk om aan te zien, eene engel aan den arm van een monster!’

‘Hij hangt, geloof ik, aan den haren, juist als eene pad, die zich aan een Grieksch standbeeld vastklampt.’

‘Als men de vermolmde godenleer nog uit haar stof oproepen mogt, dan zou ik zeggen, datVENUSenVULKAANons, arme stervelingen, met een bezoek vereerden.’

‘Zoude zij ook soms harenMARSin het Kasteel zoeken?’

De personen, die het voorwerp dezer spottende opmerkzaamheid geworden waren, gingen nu juist voorbij, en meerdere nieuwsgierige blikken dan die der jongelieden werden niet zonder reden op hen gerigt. Nooit toch zag men sprekender contrast dan die beeldschoone vrouw, met hem, die haar geleidde.

Hare houding was fier, en, zoo alsCLAUDEreeds opmerkte, bijna vorstelijk, hare leest rijzig, en toch ontbrak er aan de vormen noch rondheid noch molligheid. Met onnavolgbare bevalligheid boog zij zich tot hem, aan wiens zijde zij voortging, want zijne gestalte was beneden het middelmatige, en met kennelijke moeite gaf zij hem den arm. Als diamanten, in vloeibaar kristal gevat, fonkelden de zwarte oogen in het blaauwachtig wit; terwijl de lange zwarte pinkers en de fijne vorming der net besneden oogleden hun iets onuitsprekelijk teeders en smachtends gaven. Op het zacht geronde voorhoofd, glad en zuiver als gepolijst ivoor, waren de

wenkbraauwbogen als met het penseel vanRAFAëLaf-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(11)

geteekend. Al hare trekken mogten volmaakt regelmatig genoemd worden; doch geen kunstregterlijk schoon alleen schonk aan haar wezen die aanlokkende bekoorlijkheid: neen, het was veeleer die onverwelkbare bevalligheid, die edelste zuster der schoonheid, die niet wegvalt als de kleur verwelkt, en die onafhankelijk is van wederwaardigheden en jaren; het was die reine onschuld in dat oog, die onbeschrijfbaar liefelijke lach, die om den kleinen mond zweefde, welks lippen bij het openen twee rijen evenredige tanden lieten zien, welke bij hunnen glans iets blaauwachtigs hadden, dat hunne duurzaamheid niet waarborgde. Haar gelaat had niet die matte blankheid der bewoneressen van het noordelijkeEuropa, maar veeleer dien gloed en die uitdrukkingvolle tint der dochteren van het zuiden. Haar gewaad, de morgenkleeding eener vrouw naar de mode, was met edele eenvoudigheid van smaak gekozen.

Het was merkwaardig te zien, met welk eenen blik van eerbied en teederheid zij zich telkens wendde tot haren medgezei, en met welk eene belangstellende aandacht zij naar zijne woorden scheen te luisteren, zonder te willen opmerken, hoe alle blikken op haar gerigt waren, ja, oogenschijnlijk vergetende, dat zij zich niet met hem alléén bevond. Nimmer konde echter een menschelijk ligchaam meer door de Natuur zijn misdeeld geworden dan het zijne. Terwijl het naauwelijks vijf voet halen konde, was zijne gestalte, van den dikken enkel af, tot aan de halswervelen toe, gedraaid en verwrongen als eene schroef, en er verhief zich tusschen de schouders een uitwas, die het hoofd, als ware het, naar voren dwong, waar het op eenen tweeden

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(12)

bult rustte, die zich vormde door het uitstekende borstbeen. Niets week bovendien meer van de lijn der schoonheid af, dan de vorm van dat hoofd. Het hoekige, sterk vooruitspringende bovengedeelte had geene de minste verhouding met het lange smalle aangezigt, dat in eene spitse kin uitliep. Kleine, diepliggende, zich als wegschuilende oogen verbeterden in den eersten aanblik niets in zijne leelijkheid, en toch waren ze donker blaauw en konden ongemeen levendig zijn. Enkele dun gezaaide haren van die bleek blonde kleur, welke den Duitschen landbewoners zoo eigen is, waren weinig geschikt, om de aschvale tint van het bleek, vermagerd gelaat te verbergen. Aan de bij uitstek korte, ja zelfs in evenredigheid der dwergachtige gestalte te korte armen zag men handen, welke een' knaap niet zouden ontsierd hebben, terwijl de voet in kleinte met eenen waren vrouwenvoet wedijverde. Ondanks dit alles lag er op dat gelaat, dat bij den eersten oogopslag afkeer verwekte, eene kalme waardigheid, eene rustige blijmoedigheid, iets verheven zachtaardigs, dat regt gaf te gelooven, hoe zijne ziel ten minste berustte in de verwerpelijke woning, die haar was aangewezen. Hoogst eenvoudig was zijne kleeding, en daarbij zorgvuldig die wansmaak der ongelukkige dwazen vermeden, welke, onder eenen uitstekenden opschik, de misvorming van hun ligchaam trachten te verbergen, en deze juist daardoor te meer doen uitkomen. Twee kleine ordelinten in het knoopsgat wezen hem aan als den man van rang, en zelfs zonder dit zoude men dien in hem herkend hebben, door dat eigenaardige merkteeken van goede opvoeding en hoogen stand, dat zelfs tot in zijne

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(13)

onverschilligste bewegingen doorstraalde. Hij scheen zich, onder deze hem aangapende menigte, volkomen vrij te gevoelen, sprak veel en met vuur tot zijne Dame, en scheen haar de verschillende schoonheden van Natuur en Kunst, die deze koninklijke wandelhof als bij iedere schrede aanbood, te doen opmerken. Bij eene der fonteinen hield hij haar staande.

Onze jonge lieden, die wij te lang uit het oog verloren, en welke te loszinnig of te zinnelijk waren om er aan te denken, dat men zonder bevallig rood en schoone vormen toch iets meer waard kon zijn dan bespotting, waren, onder allerlei schertsende aanmerkingen, het ongelijksoortige paar gevolgd. Een ander jong mensch, van een ziekelijk voorkomen en slependen gang, wiens uitgezochte kleeding en buitengewoon fijn linnen, zoowel als zekere laatdunkendheid in houding en manieren, hem terstond als den voornamen Engelschman deden kennen, naderde hen thans.

‘Bij den Hemel, SirEDWARD!’ riepCLAUDE, ‘goed dat gij komt. O spitsvindige Brit!

leg ons toch uit, door welke metaphysische krachten - want gij kunt niet ontkennen, dat gij daaraan gelooft - wij eene vrouw, als deze, in vereeniging zien met dien ourangoutang dáár?’

Hier wees hij met zijncanne de longjumeau naar den gebogchelde en diens gezellín.

‘Ja,’ sprakALPHONSE, ‘raadtgij, hoe ze bij elkander komen? wij hebben ons weinigje hersens in gissingen uitgeput.’

De Engelschman hief even het hoofd op, en antwoordde toen met lustelooze onverschilligheid:

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(14)

‘Van bovennatuurkunde is hier de rede niet: die vereeniging zal wel plat, aardsch en tastbaar zijn. Een schoon meisje, door bloedverwanten aan eenenkrokodil verkocht, die haar diamanten bij handen vol toewerpt, bij welker glans zij zijne schubben voor schoonheidsvlekjes aanziet; of wel eene listige vrouw, die den misvormden dwaas heeft weten te overtuigen, dat zij in hem niet alleen zijn goud beminde.’

‘Neen,EDWARD! dat oordeel is te hard: zóó laag kan het hart niet zijn, dat in dit schoone ligchaam huist,’ hernamALPHONSE.

‘Bah!’ riep de Engelschman, ‘onnoozeleALPHONSE! gelooft gij in ernst nog aan harten?’

‘Ja, ik geloof aan de onschuld van dat oog, aan de hemelsche opregtheid van dat wezen, dat zeker nooit door lage driften ontroerd werd, veelmin door goudzucht verleid,’ antwoordde de jongeling, in eene vervoering, waarbij hij den toon van koele ligtzinnigheid, welken hij anders trachtte aan te nemen, geheel vergat.

‘Fijne menschenkenner!’ spotteCLAUDE, ‘ziet gij dat alles van buiten? Zeg mij dan toch, was diePSYCHÉ, welke wij bij de laatste Tentoonstelling in het salon zagen, ook niet schoon? Lag er ook geene onschuld, geene ziel, geene scherpzinnigheid in dat beeld? En wat lag er achter de fijne verwen? Grof doek, mijn beste! niets dan grof doek, dat voor u slechts verborgen werd door het vernis! - Maar zoudt gij waarlijk denken, dat die man haar echtgenoot was,EDWARD?’

‘Het kan niet anders zijn. Voor een' vader is hij te jong en te galant; naar eene zuster ziet men niet met zulk eene teederheid op.’

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(15)

‘Wij willen ons overtuigen,’ hervatteCLAUDE. ‘Wij zullen hen stout weg aanspreken, en bij den eersten jaloerschen blik, dien hij op ons werpt, herken ik den gemaal:

onder eenig voorwendsel biedt één onzer haar den arm, zij neemt dien, dat spreekt van zelf; de anderen houden denOthello eenige oogenblikken terug, en binnen twee minuten weten wij alles. SirEDWARD JEFFERIES! wilt gij van de partij zijn?’

‘Och ja! het is mij vrij onverschillig, wat ik doe; maar ik verwed een ontbijt met Engelsche oesters, bijGUICHARD, dat de ontknooping die moeite niet waard zal zijn, en dat zemijne belangstelling ten minste niet zal gaande maken.’

‘Dat is u gehouden. Kom! gaan wij.’

Juist deed een buitengewone aandrang, bij de groote fontein, de onderwerpen van hun gesprek terugwijken. Onbekend, zoo als het scheen, met die stilzwijgende overeenkomst, die gaanden en komenden eenen afzonderlijken kant der lanen doet houden, liepen zij tegen het gewoel in, en werden als door de menigte voortgestuwd en teruggedrongen. Zij wilden zich omwenden. In de verwarring liet de jonge vrouw onwillekeurig den arm van haren geleider los, dit oogenblik was genoeg, om hen te scheiden; door zijne kleinte, verloorhij zich in het gedrang, terwijl zij, in eene tegenovergestelde rigting voortgesleurd, zich weldra, hoewel minder belemmerd, in den onaangenamen toestand bevond van iemand die, van zijn gezelschap afgeraakt, onder geheel vreemden, niet weet, waarheen zich te wenden. Onze jongelieden, die haar niet uit het oog verloren hadden, maakten zich deze gelegenheid ten nutte. Elkander den

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(16)

doortogt banende, naderden zij haar. In de beleefdste bewoordingen gaven allen hun leedwezen te kennen over de soort van verlatenheid, waarin zij geraakt was.

CLAUDEbood zich aan, haar meer ter zijde, buiten het gewoel, af te brengen. Zij aarzelde. In bevallig Fransch, hoewel met eenen ligt Italiaanschen tongval, dankte zij hen, terwijl hare onrustige blikken te kennen gaven, hoezeer zij wenschte zich minder omringd te zien. Toen stelde de blondeALPHONSEvoor, om haar heen te leiden naar eene der zitplaatsen onder de kastanjeboomen van eene minder bezochte laan, waar zij uitrusten en haar gezelschap afwachten konde. De bescheidenheid, waarmedeALPHONSEtot haar sprak, scheen haar minder onaangenaam te zijn, dan de beleefde onbeschaamdheid vanCLAUDE. Thans weigerde zij de gedane aanbieding niet; de beide anderen weken terug, terwijl

CLAUDElagchend ter zijde trad. Als in triomf geleidde de jongeling haar, verre van dáár, digt bij het terras, aan de rivierzijde, en deed haar plaats nemen op eenen dier stoelen, welke hier voor eene kleinigheid verkrijgbaar zijn. Ongemerkt waren de beide anderen op zekeren afstand gevolgd, en toenALPHONSE, nevens haar staande, een klein gesprek met de vreemdelinge meende aan te knoopen, zag hij hen, met spotachtigen ernst, vlak tegenover hem plaats nemen.

Er bestaat een zeker en duidelijk gevoel, dat de vrouw er van verwittigt, wanneer zij zich in omstandigheden gewikkeld ziet, welke tegen eenigen regel der

welvoegelijkheid strijden; al meer en meer lijdt dit fijn gevoel voor het betamelijke, naarmate zij zich minder aan haren toestand onttrekken kan, die met iedere mi-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(17)

nuut een meer ondraagbare last wordt. In zijne volle zwaarte drukte dit de onbekende, die, angstig rondziende, en het oog smeekend opALPHONSEgerigt houdende, eindelijk zeide:

‘Mijn echtgenoot, Mijnheer! om 's Hemels wil! hoe vindt hij mij? Te vergeefs zal hij mij zoeken onder gindsch gewoel; om mijnentwil zal hij zich zeer ontrusten: zoo gij mij waarlijk eene dienst wilt bewijzen, tracht hem dan uit te vinden, en voer hem hier heen.’

Den uitroep ‘dan toch uw echtgenoot?’ dienALPHONSEzich ontvallen liet, maakte hij spoedig weder goed door er bij te voegen: ‘u hier alléén laten, Mevrouw?’

‘Laat u dat niet terughouden, beste vriend!’ zeide nuCLAUDE, die met eene buiging naderde; ‘mogelijk zal zich Mevrouw eenige oogenblikken mijn gezelschap

getroosten.’

ALPHONSEbeet zich op de lippen van ergernis; haar te verlaten zonder haar iets gezegd te hebben, zonder eens te weten, wie zij was, dit vond hij ongehoord spijtig;

toch wachtte hij slechts haar antwoord af om heen te gaan, toen een zacht ‘blijf!’

haastig door haar uitgesproken, hem van besluit deed veranderen.

‘Wèl ingezien,’ hernam hij, ‘ware het ook eene dwaasheid, iemand te gaan opzoeken, die ons geheel onbekend is.’ Nu wendde zich SirEDWARD, die eenigzins uit zijne gewone onverschilligheid scheen opgewekt te zijn, tot de vreemdelinge:

‘Eenige oogenblikken geleden, zag ik u met uwen echtgenoot; ik ben zeker hem op het eerste gezigt te herkennen’ (CLAUDEenALPHONSEwisselden eenen glim-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(18)

lach); ‘ik zal met hem terugkeeren, zoo gij slechts zoo goed wilt zijn, mij zijnen naam te noemen.’

‘ESPALETO DI FORBA,’ lispelde de Signora, en zag den spreker aan met eene uitdrukking van dankbaarheid, die de beide jongelingen den koelzinnigen Brit benijdden; terwijl deze zich met eene stijve hoofdbuiging verwijderde.

De Signora wendde zich nu, oogenschijnlijk met meerdere gerustheid, tot

ALPHONSE.

‘Het is alleen inFrankrijk, Mijnheer! dat men zooveel voorkomende hulpvaardigheid voor vreemdelingen aantreffen kan.’

‘En niet zonder reden, Mevrouw!’ sprakCLAUDE, zijnen vriend het antwoord besparende; ‘inItalië eener vrouw, als gij zijt, openlijk eene dienst te bewijzen, moet zoo goed zijn als twintig stiletten en zakdolken op zich te zien rigten.’

‘Gij bedriegt u, Mijnheer! mijnItalië is geen moordhol, en die rassche daden van haat en wraak, waarop gij schijnt te doelen, bestaan in onzen tijd nog maar alleen in de hoofden van sommige romanschrijvers.’

‘O!’ riepALPHONSE, ‘uw Vaderland moet een verrukkelijk Land zijn, een Land vol zonneschijn en liefde, het Land der kleuren en der toonen, waar alles poëzij is:

poëzij in de oogen der vrouwen; poëzij in de kerkdienst; in den eeuwig blaauwen hemel; in de gloeijende lava, die de vulkanen opwerpen; poëzij tot in de kleeding der roovers en in de spelen der boeren.’

‘Zijt gij dichter?’ vroeg de Signora, met eenen grimlach.

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(19)

‘Wie is het niet een weinig op mijne jaren, schoone vrouw? Een schrijver ben ik echter niet.’

‘Misschien dan schilder?’

‘Slechts nu en dan neem ik het penseel ter hand voor uitspanning.’

‘Schilderen was de lievelingsoefening mijner jeugd,’ sprak zij met eene ligte weemoedigheid; ‘thans...thans schilder ik niet meer.’ - Nog eenigen tijd duurde hun gesprek voort, dat, zonder vertrouwelijk te worden, nogtans voor de jongelieden onderhoudend genoeg was. Zij vernamen, dat de Signora en haar echtgenoot van Turin waren, dat zij zich slechts sedert gisteren te Parijs bevonden, en dat hun huwelijksgeluk niet ouder was, dan eenige maanden. Van haren stand, of hare betrekkingen, of wat haar inFrankrijk voerde, sprak zij niets; het was zelfs blijkbaar, dat zij eene vragende toespeling op dit punt niet zonder eene ligte verwarring wist te beantwoorden.

Eindelijk kwam de Engelschman, SignorESPALETOmet zich voerende.

Beleefd en met eene ongemaakte vriendelijkheid groette hij de jongelingen, en dankte hen met zóóveel ernst en warmte voor de dienst, zijner echtgenoot bewezen, dat zelfsCLAUDEbloosde; - zich hierop tot de schoone vrouw wendende, zeide hij:

‘Gij hebt u ontrust,MOÏNA?’

De stem, waarmede hij tot haar sprak, had zoo iets diep doordringends, zoo iets ontroerend welluidends en onbeschrijfbaar teeders, dat de beide Franschen elkander aanzagen, als hadden zij te gelijk dezelfde gedachte, de gedachte, dat in die stem het geheim lag van hare liefde.

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(20)

‘Beste Vriend! gijkent mij,’ antwoordde zij, opstaande, en tevens zijnen arm vattende, als zocht zij dáár eene schuilplaats tegen de gloeijende blikken, welkeCLAUDEop haar wierp, bij het staren op den vreugdeblos, die haar nog schooner maakte. ‘Laat ons van hier gaan,JOSEFE! ik heb van deTuileriën genoeg gezien, en deze Heeren wenschen zeker hunne wandeling te vervolgen.’ Toen, zich met eene ligte buiging naar hare nieuwe kennissen wendende, voerde zij haren gemaal als met zich, terwijl deze glimlagchende en met een ligt schouder-ophalen tot den Engelschman zeide:

‘SirEDWARDvanWarburtonsquare! wij zien elkander weder; mijne lieve despote gunt mij thans den tijd niet, u mijn adres te geven.’

Het echtpaar spoedde zich nu naar een der hekken, waar hen een eenvoudig rijtuig wachtte; het droeg wapens noch liverei, doch was met paarden bespannen,

‘welke KoningWILLEMvanEngeland zich niet zoude geschaamd hebben,’ zoo als

EDWARDlater zich uitdrukte.

De jongelingen stonden zóó verbijsterd over dit plotseling einde van hun avontuur, dat het geen' hunner inviel, de Italianen te volgen.

‘Verwenscht!’ barstteCLAUDElos, ‘niet eens eene uitnoodiging om haar te komen zien? Wisten wij slechts, waar zij hunnen intrek hebben genomen; maar dit is toch zeker, nu ik hunnen naam weet, zal ik ze uitvinden, al moest ik ook twaalf dagen lang geene pen op het papier zetten.’

OnzeCLAUDEwas een derlions littéraires van den dag, een der vermaardste novellisten; en dan zegt een verlies van twaalf dagen nog al zoo iets: - wie telt de denkbeelden, die hem hierdoor konden ontsnappen, of

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(21)

vóór hem door anderen gebezigd worden? Een onherstelbaar verlies, voorwaar! in eenen tijd, waarin men zoo arm is aan nieuwe denkbeelden; in eenen tijd, waarin men niet schrijft, omdat men gedacht heeft, maar waarin men denkt, om te kunnen schrijven.

‘Schaam u,CLAUDE! zoudt gij u willen indringen? Zij heeft immers door niets te kennen gegeven, dat ons bezoek haar aangenaam zal zijn?’

‘Bij den Hemel! onzeALPHONSEwordt Platonisch! Welk een echt ridderlijk denkbeeld, geenen stap te willen doen, zonder het genadig verlof zijnerDulcinea!

Zeg eens, hoevele lansen zoudt gij voor haar willen breken, als wij nog leefden in den tijd der tornooijen? Ik voor mij vind haar heerlijk, goddelijk zelfs; maar daarom denk ik niet als een slaaf aan hare voeten te zuchten; alleen zal ik haar, bij de eerste gelegenheid de beste, het belagchelijke van hare gehechtheid aan dien kurketrekker in al zijne kleuren afschilderen, en als zij dan geene zottin is, zal zij naar rede hooren.’

‘Geloof mij, gij zoudt wèl doen, niet langer te spotten,CLAUDE! die vrouw verdient waarlijk onze achting, en haar echtgenoot is zeker harer waardig.’

‘ALPHONSE, jongen! ik dank u; gij geeft mij daar den inval van eene romanceà la Werther, en gij zult er de held van zijn; par dieu! gij aanbidt de Signora tot in de bogchels van haren echtgenoot!’

‘Ondanks zijne leelijkheid,’ merkte de Engelschman aan, als in zich zelven sprekende, ‘heeft die man iets, dat voor zich inneemt; ik moet meer van hem weten:

die schranderheid, die u toestraalt uit die diepliggende oogen, die verheven rust, die alleen uit bewustheid van

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(22)

eigene waarde kan ontstaan, kenschetsen hem mij als een' buitengewoon man.

Niets van dien menschenhaat kenmerkt hem, welken men vaak bij mismaakten aantreft, die in ieder, welke met een regt ligchaam bedeeld is, een' vijand, een' overweldiger van hunnen eigendom meenen te zien. Zelfs geen zweem van verlegenheid was in zijne houding op te merken, toen ik hem (ik schaam mij er thans zelf over!) met een' spotachtigen lach van zijne schoone vrouw sprak. Ik wil hem leeren kennen; hij ten minste is iemand, die niet in den gewonen vorm is gegoten, wiens gedachten niet eeuwig den slofgang der middelmatigheid volgen. In de korte woorden, die ik met hem gewisseld heb....’

‘Dan heeft inderdaad ons avontuur ook voor u eenige belangrijkheid?’ vielCLAUDE

in.

‘Morgen ochtend oesters bijGUICHARD; ik heb weder voor eenige dagen levenslust.’

‘Zoo zult gij mij thans danken, dat ik u van dien dwazen zelfmoord terughield?’

vroegALPHONSE.

‘Uitstel is geen afstel: de gelegenheid zal zich later weêr vinden, zoo mijne toenemende ongesteldheid die niet geheel nutteloos maakt. Komt, gaan wij!’

‘Waar ontmoeten wij elkander dezen avond?’ zeideALPHONSE.

‘Ik sprak SignoraESPALETOvan deBouffes - misschien gaat zij dáár.’

‘Goed,’ hernam de andere, ‘dan tot van avond. Vaarwel, SirEDWARD! ik wensch u eenen dag zonderspleen!’ en hiermede verwijderde hij zich.

CLAUDEvergezelde den Britschen edelman tot aan diens hôtel in de straatla Fitte.

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(23)

II. Oesters bij Guichard, en een gezant.

SirEDWARD JEFFERIES, vanWarburtonsquare, op zijn achttiende jaar meester van een onmetelijk vermogen en eenen aanzienlijken naam, was, na snel, en zonder matiging, met al de onstuimige drift van jeugd en zinnelijkheid, al het mogelijke genoten te hebben, wat rang, schatten en gezondheid te genieten geven, van lieverlede vervallen tot die lusteloosheid en kwijning, tot die afgematheid van geest en ligchaam, welke het schrikkelijkste gevolg is van oververzadiging. Voor hem had elk vermaak den prikkel verloren, niets kon hem meer verrassen of aantrekken; men kon niet zeggen, dat hij elke zijner luimen inwilligde: want hij liet ze zelfs den tijd niet om begeerten te worden. Op zijn acht-en-twintigste jaar bleef hem van het leven niets meer te wenschen, niets meer te kennen, niets meer te verwachten overig.

NaEuropa doorreisd te hebben, was hij nogmaals naar dat Parijs teruggekeerd, dat zijne eerste leerschool was geweest, en waar hij nog had gehoopt de groote hartstogten, de hevige, diep aangrijpende gewaarwordingen en de stormachtig wilde vermaken te vinden, die hij alleen in staat achtte, om zijnen ver-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(24)

stompten en overprikkelden smaak en zijn afgemat ligchaam uit de dofste onverschilligheid op te wekken; maar ook dáár, in decuve infernale, zoo als een Parijzenaar zelf de schoone Hoofdstad noemt, was hem alles oud, verflenst, dof, kleurloos, laf, gewoon en vervelend voorgekomen. Dat komt omdat zijne ziel de warechambre obscure was, die alles zwart en akelig kleurde. Hij zocht het geluk niet dáár, waar het alleen te vinden is, in nutte werkzaamheid, in zuivering van het hart, in veredeling van den geest. Hij beschouwde dit leven als het éénige doel van zijn bestaan, en niet in betrekking tot dat hoogere, waarvan het slechts de inleiding is. Trotschheid en aanmatiging, oververnuftige spitsvondigheid en grof materialismus hadden er hem toe gebragt, om aan niets meer te gelooven, om niets voor waar te houden, dan hetgeen onder het bereik zijner zinnen viel. Het was hem gelukt, zich eene soort van wijsbegeerte te scheppen, die elk geloof, elke gewaarwording, elk gevoel ontleedde en tot zien- en tastbare oorzaken bragt- de ongelukkige! alsof de ware verlichting, de meest verheven wijsbegeerte, niet uitgaat van dat Christendom, dat opleidt tot elke kennis, tot elke ontwikkeling, tot elke kracht, en tot elke deugd!

In zekere mate met zucht voor kunsten en wetenschappen bezield, had hij met sommige jonge letterkundigen, schilders en toonkunstenaars eene soort van gemeenzaamheid aangeknoopt, die voor deze in zóó verre eene aanwinst was, dat de vermogende Engelschman hen aanmoedigde, en hen door zijn goud en zijnen invloed ondersteunde. Zijne goedhartige gemakkelijkheid

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(25)

en losse inschikkelijkheid in den omgang deed hen vergeten, datzij de

beschermelingen waren, dathij de beschermer was. CLAUDE, die zich reeds zekeren naam gemaakt had, behoefde hem wel niet, om voort te komen; doch er bestond tusschen hen eene soort van vriendschapsbetrekking, ontstaan welligt uit eene gelijkheid van zien, die hen smaak deed vinden in elkanders omgang.

Het derde lid van dat klaverblad, waarmede wij aanvankelijk bekend werden, was

ALPHONSE, de zoon van eenen aanzienlijken grondbezitter, uit dePravincie, door dezen naar de Hoofdstad gezonden, om zich te vormen. Ook hij had zich aan de muzenzonen aangesloten, en was, met hunne hulp, weldra, door de fijne schaaf van den Parijschen wereldtoon, van zijne provinciale naïveteit ontbolsterd geworden.

Dat die schaaf hier en daar mede iets had weggenomen van hetgeen men in zijne geboorteplaats goede zeden en Godsdienst noemt, dááraan had niemand hunner gedacht: wie kon dat helpen? Zóó naauw moest men het ook niet nemen. Er is immers geen goed mogelijk zonder een gering inmengsel van kwaad? ALPHONSE

zelf gevoelde echter meer dan ééns, dat hij iets miste; er waren oogenblikken, waarin hij het verlorene betreurde, waarin het hem voorkwam, dat hij niet in rust en tevredenheid had gewonnen, nu hij spotten kon met alles, wat hem vroeger als heilig en eerbiedwaardig was aangewezen, en dat eene leer, die den mensch geheel alleen beperkt binnen de enge grenzen van het stoffelijke en aardsche, hem genoegzaam met het redelooze dier op ééne lijn plaatst, en hem de

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(26)

vleugelen ontneemt, waarmede hij zich had kunnen opheffen tot de spheren van hemelsche vreugde en duurzaam en onstoffelijk geluk.

Zulke gedachten en opwellingen zocht hij echter altijd zorgvuldig voor zijne makkers te verbergen; hadden deze ze kunnen raden, het zoudehem eenen blos van schaamte op de wangen gejaagd hebben, en bijhen eenen glimlach van verachting of medelijden om de lippen doen zweven. Er is toch geene vrees, die zoo magtig werkt op den beschaafden mensch, als de vrees voor bespotting; zij is de moeder van valsche schaamte, die den zwakken mensch weêrhoudt van toe te geven aan de inspraak van een beter gevoel; en zoo het ons gegeven ware, de ziel te peilen van menigen vermetelen godloochenaar, van menigen verharden booswicht, zouden wij veelal vinden, dat valsche schaamte hen van den eersten terugtred ten goede had afgehouden.

ALPHONSEhad SirEDWARDverhinderd, een' voorgenomen zelfmoord te begaan, en zich sedert aan hem gehecht, met de belangstelling, die men voor iemand gevoelt, wien men eenige dienst heeft bewezen.

In de OperaBuffa vonden onze jongelieden de voorwerpen hunner

nieuwsgierigheid niet, en de Engelschman, die er niet had willen gaan, lachte over hunne teleurstelling, toen zij hem des anderen daags bij zijn ontbijt hunne spijt mededeelden.

Dat ontbijt, gegeven in eene der voornaamsterestauraties der Hoofdstad, was een der uitsporigsten en wildsten onder allen, die er gehouden werden. EDWARD

had zijnen vrienden vrijheid gegeven, om zoovele gasten mede te brengen, als zij goedvonden, en hij zelf had

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(27)

allen uitgenoodigd, die zijne luim hem opgaf. Het was een mengelmoes van aanzienlijke losbollen, die meer bezaten, dan zij wisten te verteren, en van jongelieden, die geene andere hulpbronnen hadden, dan hun talent: men vond er dagbladschrijvers, die inkomsten hadden als Prelaten, en zonen van Pairs, die hunnen schoenmaker niet betaalden; dichters, die met de pen schilderden, als de

RAFAËLSmet hun penseel, en rijmelaars, die lange verzen schreven in berijmd proza;

prozaschrijvers, die met een' enkelen volzin eene reeks van nieuwe denkbeelden ontwikkelden, en prozaschrijvers, die het geheim bezaten, om gansche boekdeelen te schrijven, zonder iets nieuws te zeggen; Staatkundigen, die hun gevoelen verkochten aan den meestbiedende, en Staatkundigen, die in staat waren, voor eene geliefkoosde stelling den marteldood te ondergaan; jongelingen, die geene andere Godheid hadden, dan die van het geld, en jongelingen, die van de Godsdienst eene poëzij maakten, welke hen tot de verhevenste voortbrengselen bezielde - met één woord, hier zagen al de gebreken en al de voortreffelijkheden van het tijdvak zich vertegenwoordigd.

De gesprekken, die er gevoerd werden, waren zulk eene vereeniging waardig;

zij bestonden in een waar mengelmoes van ongehoorde dwaasheden en scherpzinnig oordeel, van roekelooze spotzucht en poëtische geestdrift, van geldzuchtige eigenbaat en heiligen kunstgloed, van zedelijke losbandigheid en van vermetel ongeloof, van de meest verfijnde kieschheid en van wetenschappelijk bijgeloof. Hoe anders toch zal men dat blinde dweepen noemen der Franschen met de half bewe-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(28)

zen uitkomsten der schei-, natuur- en heelkunde, en de genezingen en

ondernemingen, daarop gebouwd. JEFFERIESdeelde noch in de genoegens der tafel, noch in het vuur der gesprekken, hoewel de laatsten hem eene enkele maal eenen glimlach afdwongen. Niet gewoon zich aan iets te storen, zich om iemand geweld aan te doen, had hij zich spoedig ter zijde gewend en was in eenen armstoel nedergevallen, waar hij, met de handen voor de oogen, in gedachten verzonken, zitten bleef. ALPHONSEvoegde zich kort daarna bij hem, enCLAUDEriep hem van zijne plaats toe: ‘EDWARD! wij gaan overmorgen bij MevrouwDE BLESSIÈRES: zij ziet dikwijls vreemdelingen, misschien vinden wij dáár onze Italiane! gaat gij mede?’

‘Zeker niet, ik wacht eene uitnoodiging vanESPALETOzelven; ik strek mij liever te huis gemakkelijk op de sofa uit, en streel mijnen jagthond, dan dat ik mij aan een vervelend bal waag, met de kans van er nog niet eens te ontmoeten, wat ik er zocht.

Als ik alléén ben, kan ik ten minste nog vrij denken, zonder in dat eeuwige gedruisch van snappende ijdelheid en beuzelpraat rond te dwarrelen, en zonder genoodzaakt te zijn tot spreken en glimlagchen tegen vrouwen, die wel wilden, dat wij aan hare deugd geloofden, zoo als zij zelve aan hare schoonheid.’

‘Foei, menschenhater!’ riep een der gasten, ‘is het dan niet schoon, bij een' tuimelenden wals of eene ruischende galoppade, te staren op die wellustig hijgende boezems? op die schoone oogen, die vlammen schieten? op die haren, in wanorde losgevallen, waaruit

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(29)

bloemen en strikken nederstuiven als schitterende vlinders?’

‘Bah!’ viel de Engelschman in, ‘van dat alles merk ik niets; ik zie alleen het stof, dat van den dansvloer opstuift en mij met verstikking dreigt.’

‘De galoppades,’ merkteALPHONSEaan, ‘doen mij altijd denken aan de saturnaliën der Ouden; maar dan missen zij dat echt antieke, dat daaraan altijd nog iets grootsch moet gegeven hebben.’

‘Met uwe antieken doet gij mij denken aan mijnen schilder, den éénoogigen

CHERUBINI, die mij een' Egyptischen Priester toezeide. Ik heb hem het idée daartoe zelf opgegeven. Waarom vind ik hem niet onder u?’

‘CHERUBINIis een gek, die zich bij dag evenmin aftrekken laat van zijnen ezel, als bij nacht van deroulette: hij was niet te bewegen! hij wilde niet herwaarts komen,’

sprakALPHONSE.

‘Eene kunstenaars-luim! Goed, ik zal hem opzoeken; dan heb ik ten minste een doel als ik weêr uitga. Is het nietrue des....’

‘De l'Arbre sec, No. 27, op de tweede verdieping.’

Een luid geschater onder de nog aanzittenden verhief zich, en belette een zamenhangend gesprek te voeren. Hoe toch zoude dit zijn verstaan geworden, al ware het ook, datEDWARDdaartoe den lust gevoeld had?...Driftig verliet hij de zaal, als iemand, die door eenen plotselingen tegenzin bevangen wordt.

ALPHONSE, die, ofschoon hij het zich zelven niet bekennen wilde, eenen heimelijken afschuw had van de tooneelen, die weldra volgen zouden, verwijderde zich mede ongemerkt. - Ook wij willen ons niet ophouden

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(30)

met eene beschrijving van die gezigten, welke meer en meer door onmatigheid en overspanning begonnen te gloeijen, van de gesprekken, die welras volstrekt ongeregeld en onverstaanbaar werden, en zich later alleen tot uitroepingen en halve volzinnen bepaalden, altijd weder afgebroken door schaterend en sissend gelach, of door het schel rinkinken van glazen en flesschen; genoeg zij het den lezer, te weten, datCLAUDEenALPHONSEzich beiden op den bepaalden tijd in het Hôtel Blessières lieten vinden.

Het bal was nog niet aangevangen; de Heeren stonden in groepen rondom de banquettes der Dames, of spraken onderling; de divan der vrouwe des huizes, nevens den schoorsteen geplaatst, scheen de magneet, die de meesten aantrok;

ook daarbij voegden zich onze jonge lieden.

MevrouwDE BLESSIÈRES, eene dochter uit een der eerste huizen van den Fauxbourg St. Germain, had met haren echtgenoot, een rijk edelman van den tweeden rang, zijne meer vrijzinnige gevoelens gehuwd, en ontving sedert lang met de fijnetact, welke haar eigen was, allen, die zij uit de meer burgerlijke cirkels van haren gemaal had leeren onderscheiden. Dezen avond echter scheen haar gezelschap meer uitsluitend en meer aristocratisch dan gewoonlijk; ook kon

ALPHONSE, in zijne eerste verwondering over de soort van gespannenheid, welke hij bij de meesten meende op te merken, niet nalaten, de gastvrouw naar de reden daarvan te vragen.

‘Weet gij dan niet, dat wij den Sardinischen Gezant wachten?’

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(31)

‘Wachten! in den eigenlijken zin,’ merkte een der Heeren aan; ‘de vrouwen zijn zoo stil en zoo nadenkend, het is alsof zij vreezen haar vernuft en hare coquetterie te verspillen. Ik voorspel hem ernstige aanvallen op zijn hart; ik lees in elk dier schoone oogen veroveringsplannen.’

‘Het moet een man van erkende bekwaamheden zijn, die Gezant,’ zeide de een.

‘Ik weet, dat hij gisteren met persoonlijke onderscheiding op deTuileriën ontvangen is,’ sprak een ander.

‘En dus opgenomen in den huiselijken kring der familieORLEANS?’ vroegCLAUDE.

‘Mijnheer!’ viel MevrouwDE BLESSIÈRESeenigzins scherp in, ‘in mijn huis spreekt men met eerbied van het regerend Geslacht.’

‘Hare dochter krijgt eene plaats bij de Hertogin vanOrleans, zoodra er namelijk eene Hertogin vanOrleans zal zijn,’ fluisterde iemandCLAUDEin het oor, terwijl hij hem uit den cirkel trok.

‘Italië is het klimaat der Prelaten: is de Gezant Abt of Kardinaal?’ vroeg een jong regtsgeleerde.

‘Dat zeker niet: hij heeft zijne vrouw bij zich.’

‘Dan moet hij schatrijk zijn, een Gezant, die....’

Hier rees de vrouw van den huize uit hare zitplaats op, om nieuwe gasten te begroeten, die er werden aangediend. Niemand twijfelde, dat het de lang gewachten zijn zouden.

Een genoodigde, die over zijnen tijd komt, moet wel iets bijzonder belangwekkends en bevalligs in zich vereenigen, moet ten minste eenigermate aan de opgewonden verwachting kunnen beantwoorden, zal men

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(32)

hem bij zijn eerst binnentreden niet belagchelijk vinden; want zulk eene teleurstelling wreekt zich gewoonlijk door spot. Wat moest het dan niet zijn, nu zich de wanstaltige gedaante van SignorESPALETOvertoonde, zijne hoogst bevallige gemalin, wier schoonheid door een schitterend toilet nog meer uitkwam, bij de hand voerende!

Ook was er al de beleefdheid van een uitgezocht gezelschap, van het wellevendste volk der wereld, toe noodig, om zich bij het op elkander drukken der lippen en een gesmoord lispelen van uitroepingen te bepalen, toen de bediende, met eenen ernst, die hem blijkbaar moeite kostte, den HertogESPALETO DI FORBAaankondigde.

MevrouwDE BLESSIÈRESverwelkomde met volkomen zelfbeheersching den hoogen gast, bood zijner gemalin eene plaats aan hare regterhand, en vond schielijk gelegenheid, om de nieuwsgierig lagchende blikken der anderen, door een drok gesprek, waarin zij de Signora en haren gemaal wikkelde, af te leiden.

De laatste gedroeg zich, ondanks dit alles, met de vrijmoedige losheid, die eene volmaakte wereldkennis alleen geven kan. Onder de personen, die zich aan hem lieten voorstellen, waren natuurlijk onze jongelieden niet de laatsten.

Snel herkende henESPALETO. In hen eene ligte verlegenheid opmerkende, nam hij die dadelijk weg, door hun lagchende toe te voegen: ‘Ziedaar de eerste

Parijzenaars, aan wie wij verpligting hebben!’ en daarop vertelde hij met

ongedwongen vrolijkheid de geschiedenis van hunne morgenwandeling, niet zonder er een paar trekken in te lasschen, waaruit de jongelieden

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(33)

konden opmaken, dat hij hen doorgrond had; in die woorden lag echter scherpte noch wrevel. - Voor de eerste maal in zijn leven wasCLAUDEverlegen met zijne houding.

Na eenigen tijd liet zich in eene aangrenzende zaal de dansmuzijk hooren. De schoone vrouw had zeer weinig gesproken. CLAUDEnoodigde haar uit tot eenen wals;ESPALETOlas inALPHONSE'Soogen denzelfden wensch.

‘In waarheid,MOÏNA!’ sprak hij, ‘gij zijt dezenbeide Heeren een' dans schuldig, en ik zie niet, waarom wij, in een vreemd Land, eenige schuld onbetaald zouden laten.’

‘Ik zal niet dansen, Monsignore!’

‘Gij zult mij dan noodzaken den ganschen avond zonder spelen te zijn, en gij kent mijn' hartstogt voor het spel!’ antwoordde hij met eenen glimlach; zij sloeg de oogen neder.

‘In ernst,MOÏNA! gij danst gaarne, en een gebrekkelijke echtgenoot moet u van een onschuldig vermaak niet terughouden.’

Hij was inderdaad verheven toen hij zoo sprak.

‘Gij houdt mij van niets terug, ik volgde mijn' smaak; doch gij wilt het, ik zal dansen!’

en opstaande reikte zij de hand aanALPHONSE, die zich aan hare zijde bevond.

CLAUDEverborg met moeite zijne spijt onder eene beleefde buiging. ESPALETO

nam vertrouwelijk zijnen arm en wandelde met hem naar de speelzaal.

‘Gij vergeeft mij immers de kleine list van mijn incognito?’ sprak hij: ‘een diplomaat is niet altijd vrij in zijne handelingen; ik diende den dag mijner aan-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(34)

komst verborgen te houden, tot ik zekere mij toegezegde tijdingen kreeg: van dáár de verlegenheid mijner vrouw, om zich niet te verraden; van dáár mijne lompheid, om u niet aan mijn huis te noodigen. Thans ben ik vrij; mijne geloofsbrieven zijn overhandigd, de eerste lastige voorstelling aan het Hof heeft plaats gehad, en ik kan mij ongehinderd wijden aan het genoegen, dat belangwekkende kennismaking altijd voor mij heeft. Zoo gij niet opziet tegen eene Italiaansche keuken, kom dan morgen met uwen vriend bij mij eten; wij zullenen petit comité, en dus regt op ons gemak wezen.’

Natuurlijk nam de jongeling de uitnoodiging aan.

‘Nog iets! ik had gedacht uwen SirEDWARDhier aan te treffen: wilt gij hem voor mij overhalen, om mede te komen?’

‘Ik weet, dat hem niets liever zal zijn!’

Hierop wikkeldeESPALETOden jongman in een gesprek, waarbij deze moeite had, om zijn vlugtig Fransch vernuft eenen gelijken tred te doen houden met het fijn en diep oordeel van den Italiaan, en waarbij deze eene zoo eigenaardige wijze van zien, zooveel kunde, zooveel smaak, en te gelijk zooveel heldere menschenkennis aan den dag legde, dat de jonge romanschrijver zich zelven geluk wenschte met de onderscheiding, waarmede dit zeldzame wezen hem vereerde, en geheel vergat, dat hem een dans was toegezegd met de schoonste vrouw, die hij immer gezien had.

Ondertusschen maakte de Hertog deze schijnbare onbeleefdheid weder goed;

hij zelf voerde hem tot zijne gade; enCLAUDEverliet het bal niet, zonder de schitterendeMOÏNAals zijne danseres te hebben opgeleid.

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(35)

III. De echtgenooten.

Wie ooit denBoulevard de Gand langs wandelde, en er bij menig prachtig Hôtel is blijven stilstaan, heeft zeker dat groote huis niet voorbijgezien, met dien prachtig gebeeldhouwden voorgevel en die vele vensters, welke men niet spoedig tellen kan, welke alle van zonneblinden zijn voorzien, en bovendien op de eerste verdieping prijken met sierlijke balkons. Dat is het Hôtelde F., door de eigenares niet bewoond, maar dat zij verhuurt aan lieden, die rijk genoeg zijn, om den hoogen huurprijs te betalen.

In een der salons van dit Hôtel, innerlijk zoo rijk gemeubeld als het uitwendige zulks liet vermoeden, zaten twee menschen te ontbijten: een man en eene vrouw.

Zij hadden een der vensters geopend, waarschijnlijk om de liefelijke lentelucht in te ademen, en het togtje speelde met de zilveren franjes, welke de zacht rozeroode overgordijnen versierden. De vrouw, losjes gehuld in eene donkerepeignoire, zat aan eene kleine ronde tafel, en hield zich bezig met dien morgendrank gereed te maken, welken de Spanjaarden het eerst in de mode bragten. De man had zich op eenigen afstand in eene vensterbank geworpen, en volgde elk

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(36)

harer bewegingen met het oog. Het warenESPALETOenMOÏNA.

‘Waarom hebt gij de bedienden weggezonden?’ zeide hij eindelijk na een lang stilzwijgen; ‘als gij zoo bezig zijt, kunnen wij niet praten, en wij zijn zoo weinig te zamen.’

‘Juist, opdat wij alléén zouden zijn, en omdat ik iets ernstigs met u te spreken heb, zond ik hen weg,’ sprak zij met nadruk; toen stond ze snel op, ging naar hem toe, en legde vertrouwelijk hare hand op zijnen arm. Heerlijk stak de blankheid dier schoone hand af bij het zwarte fluweel van zijnen kamerjas.

‘JOSEFE!’ begon zij en zag hem weemoedig aan, ‘gij doet mij verdriet aan, en dat is niet goed van u!’

‘Is u dat ernst,MOÏNA?’ vroeg hij met verwondering, ‘ik kan waarlijk niet gissen!....’

‘Voor het eerst moet ik u betuigen, dat ik uwe handelwijze niet kan goedkeuren,’

hervatte zij.

‘Dan zal die zeker afkeuring verdienen; maar verklaar u dan toch!’

‘Welnu dan,’ ving zij aan, met eenige aarzeling, ‘het mishaagt mij, dat gij die beide jonge Franschen tot onzen vertrouwelijken kring wilt toelaten. Zeker, dat is mij hoogst onaangenaam!’

‘Hoe is dat mogelijk, mijne Beste! Ik deed immers niets meer dan ik moest? Hoe zoude ik u hier in deze vrolijke Hoofdstad, vol schouwspelen, vol avondvermaken, vol wandelingen, aan u zelve kunnen overlaten, zonder voor bevalligeCicisbeï te zorgen?’

‘Foei! als gij zoo schertsen wilt, noodzaakt gij mij te zwijgen.’

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(37)

‘Nu dan in ernst. Het zijn goede kinderen, die wij zienmoeten, die gij goed moet ontvangen, en niet afschrikken door de scherpe blikken van die zwarte oogen.’

‘Ik heb u reeds gezegd, hoe hatelijk mij hunne onbeschaamde blikken zijn,’ riep zij, niet zonder eenige hevigheid.

‘Dat komt omdat zij u bewonderen, mijne Lieve!’

‘En hoe spotachtig die MijnheerCLAUDEop u nederzag, op u,Sancta Madre! op u, wiens grootheid boven het bereik is der vermetelste gissingen van iemand, die niets bezit dan eene vlugge tong en een fraai gelaat!’ vervolgde zij met vervoering.

‘En een hoofd vol vernuft en levendigheid,’ voegde hij er bij, glimlagchende over hare hartstogtelijkheid; ‘maar wees gerust, hij zalnu niet meer spotten.’

‘Ik zal niets meer zeggen,JOSEFE! ik offer gaarne mijn gevoelen aan het uwe op.’

‘Daarom zult gij ook weten, waarom ik het mijne niet opgeef.’

En hij vatte hare hand en deed haar naast zich plaats nemen.

‘Hoor,MOÏNA! Evenmin alsParijs Turin is, zijn de Parijzenaars Italianen. Een ItaliaanscheNobile verschanst zich in de ongenaakbare vesting van zijnen rang, en laat zich niet naderen dan door zijns gelijken; wat hem verder omringt, zijn bedienden, iets beter dan slaven. In het hedendaagschFrankrijk is het anders; dat heeft de adel in 1795 geleerd; die les heeft zich herhaald in 1830. Het genie voert thans den boventoon; het talent heft zich op tot gelijkheid met den

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(38)

adel, en treedt met achteloozen tred, met het lorgnet in de hand, de zalen der aristocratie binnen: want het genie is niet meer de strenge, harde, stroeve wijsgeer, onverschillig omtrent zijn voorkomen, zonderling in manieren, in zich zelven afgetrokken. Het is niet meer de grijsaard met witte haren, tot afschrikkens toe eerbiedwaardig en deftig; maar het is vlug, vrolijk, schertsend, met blozende wangen, met blonde haren, of met zwarte lokken, die sierlijk zijn opgemaakt; het draagt eene smaakvolle kleeding en glacé handschoenen; het is kiesch op zijn uiterlijk, verfijnd tot in het weekelijke toe, en schaamt zich niet, goed te kunnen dansen. Nu die jonge vernuften eenmaal eene onderscheidende plaats hebben ingenomen, spelen zij den meester, en hunne spottende hekelwoorden klinken luider, dan de afgemeten en gezochte spreekwijzen der Grooten, die zoo vaak in matte lafheid ontaarden.

Hun toon is snijdend, beslissend, stout; doch er ligt geestkracht en waarheid in de korte, kernachtige taal, die zij zich gevormd hebben: er ligt gloed en overreding in hunne eenvoudige spreekwijze, er ligt eene nieuwheid en warmte in hunne denkbeelden, die de proef van het rijpe oordeel kunnen doorstaan; want zij zijn kinderen der negentiende eeuw en zij hebben hunne eeuw begrepen.’

De schoone vrouw had met aandacht geluisterd en staarde met zulk een innig welgevallen op den spreker, dat hij een' oogenblik ophield, om haar de hand te kussen. Hij wist ook, dat hij bevallen moest als hij sprak; hij kende het vermogen zijner hoogst welluidende stem, die hij buigen kon naar den eisch van elke ge-

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

(39)

waarwording, welke hij opwekken wilde; zijn ernst was doordringend en overredend tevens; zijne toonen, zoetvloeijend zonder weekheid, vonden in het hart van zijne toehoorders een' weêrklank, even als de wegstervende mol-toon verwekt, die nog lang in het oor natrilt en de fijnste vezelen ontroert. Voeg hierbij, dat hij ongemeen fraaije tanden had, welker luister zich als hij sprak te beter ontwikkelde, en dat, als het onderwerp hem wegsleepte, zijne gelaatstrekken zich werkelijk verfraaiden, terwijl zijne oogen vonkelden van eenen gloed, welke niet van deze aarde scheen, en men begrijpt de betooverende aantrekkelijkheid van dit leelijk gelaat.

‘Dáár, waar de zedelijke kracht heerscht,’ dus vervolgdeESPALETOna eene poos zwijgens, ‘handhaaft zij zich door de middelen, die de hare zijn. Men doodt hier niet meer met den dolk, maar met de pen; wie in den weg staat wordt niet geschrapt uit het boek der levenden, maar men vernietigt zijn zedelijk aanzijn, men tast hem aan in het wezen van zijn leven; wat de laster niet zoude vermogen, weet de spot te bewerken. Wat bij ons de sterke wrijving van hartstogten zoude opwekken, wordt hier slechts belagchelijk, het oordeel is overrijp, de gewaarwordingen zijn afgesleten, men geraakt hier niet meer in vervoering, men lacht slechts, en men haalt de schouders op; doch het voorwerp, dat men heeft uitgelagchen, is verloren, even reddeloos en zeker verloren als men het was in de zestiende eeuw door de banbliksems vanRome. Eene scherp versneden pen, die over het papier ruischt, is hier gevaarlijker, dan de dolk van den straatroover. De bittere, snijdende, koele satire is hier vreeselijker

A.L.G. Bosboom-Toussaint,Verspreide verhalen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

weggelegd, dan zij behoeft, zelfs al ontneemt gij haar Chante-Loup; - de Sainbertôt zal daarop niet zien; een jong man, die alle andere eerzucht heeft vaarwel gezegd, behalve die,

A.L.G. Bosboom-Toussaint, De graaf van Devonshire.. en vergallen moest? Was het wonder, dat zij bij aanvang eene weerwraak uitoefende, die, zij moge dan door de Christelijke

STRALENHOEF ; hij toefde er lang, men hoorde de zijden ledekantsgordijnen open- en digt schuiven; toen ging hij weder naar de vensters, en zag, of deze wel zorgvuldig gesloten

Ik weet, dat gij er eene tegen Barneveld hebt, als ik zelf, - ook mijn broeder, en meerderen onder ons, die als krijgslieden zijn gewikkeld geweest in een strijd van plichten,

‘Als de vurigste der geloovigen,’ verzekerde de chevalier, terwijl hij haar wenk gehoorzaamde, om zich nu van haar te verwijderen; - want donna Marina was op het punt uit te barsten

Zeker, men was gezind voor 't Gereformeerd geloof te strijden in 't open veld, er den hongerdood voor in te wachten op de wallen eener belegerde stad, als in den eersten gloed

Zijne moeder begon te vreezen, dat hij, naar monniken-heiligheid strevende, zich welhaast in een klooster zou willen terugtrekken; iets wat haar, die reeds in 't geheim der

Na een vierjarig verblijf op een dorp had hij een beroep gekregen naar de kleine welvarende stad, waar wij hem nu nog aantreffen, en waar hij sinds twintig jaar het ambt van