• No results found

Inhoudsopgave Voorwoord 4 Inleiding 5 1 Theoretisch kader 11 1.1.1 Agency 11 1.1.2 Maatschappelijk gesitueerd en narratief 12

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inhoudsopgave Voorwoord 4 Inleiding 5 1 Theoretisch kader 11 1.1.1 Agency 11 1.1.2 Maatschappelijk gesitueerd en narratief 12"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave

Voorwoord 4

Inleiding 5

1 Theoretisch kader 11

1.1.1 Agency 11

1.1.2 Maatschappelijk gesitueerd en narratief 12

1.2.1 Kwetsbare doelgroep 13

1.2.2 Besef en bewustwording 14

1.3 Het begin van de verzorgingsstaat 14

1.3.1 Nederland 15 1.3.2 Verenigde Staten 16 1.3.3 Kansen en beperkingen 18 1.3.4 Inherente beperking 18 1.4 Alternatieven 19 1.4.1 Empowerment 20 1.4.2 Extreme onderdrukking 21

1.4.3 Agency in relatie tot de gemeenschap 22

1.5 Hulpverlening 23

2 Methodologie 24

2.1 Aspecten van agency 24

2.2 Praktijkbeschrijving 25 2.2.1 Formuleren onderzoeksvraag 25 2.2.2 Afbakenen 25 2.2.3 Kartering 26 2.2.4 Bronnen 26 2.2.5 Inventarislijst 26

2.2.6 Formuleren rode draad 27 2.2.7 Schrijven praktijkbeschrijving 27

2.2.8 Terug naar de praktijk 27

2.3 Toelichting bronnenverzameling 28

2.3.1 Observaties 28

2.3.2 Interviews 28

(2)

2.4.1 Interne Validiteit 30 2.4.2 Externe validiteit 31 2.4.3 Interne betrouwbaarheid 31 2.4.4 Externe Betrouwbaarheid 32 3 Analyse 33 3.1 Crisisplaatsing 33 3.1.1 Opname 34 3.1.2 Intake 37

3.1.3 Keuzes voor de toekomst 41

A Terug naar land van herkomst 42

B Aanspraak op verblijf 42

C Prostitutie 44

D Vertrek met onbekende bestemming 45

3.2 Verblijf 48 3.2.1 Opvang 48 3.2.2 Programma 50 A Ontspanning 51 B Empowerment 52 C Praktische vaardigheden 53 3.2.3 Groepsproces 56 3.2.4 Persoonlijke hulpverlening 60 A Persoonlijk plan 60 B Verwerking 63 3.2.5 Zorgcoördinatie 65 4 Conclusie 70 4.1 Inspraak 70 4.2 Inzicht 72

4.3 Het vergroten van mogelijkheden 74

4.4 Het betrekken van de gemeenschap 75

4.5 Aanbevelingen 76

4.6 Vervolgonderzoek 78

(3)

Primaire bronnen 82

Samenvatting 84

Bijlagen 87

1 Communicatie en verhoudingen 88

2 Overzicht aanbod ACM 89

3 Karteren 92

4 Inventarislijst 94

5 Itemlijsten open interviews 96

(4)

Voorwoord

Passie.

Volgens de Van Dale betekent dit een hartstochtelijke liefde voor iets of iemand. Mijn passie is vrouwen die in een gemarginaliseerde positie zitten. Grote bewondering heb ik voor die

vrouwen die hun leven in eigen handen proberen te nemen, ook al is de situatie nog zo uitzichtloos.

Je leven in eigen handen nemen, wat is dat eigenlijk? Als vrouw, geboren in Nederland heb ik het relatief gemakkelijk: Ik heb de kans gekregen om te studeren; voor de wet ben ik gelijk aan de man; ik heb nooit honger gehad en mijn toekomst ziet er vredig en probleemloos uit. Zelfs vanuit deze bevoorrechte positie is het nog niet gemakkelijk om te kiezen voor jezelf.

Al van kleins af aan kan ik mij heel boos maken over onrecht en voornamelijk onrecht dat vrouwen wordt aangedaan. Toen ik eenmaal besefte dat ik het liefst met vrouwen wilde werken, liet ik dat besef weer ondersneeuwen door obstakels die op mijn weg kwamen. Toch kwam ik elke keer weer op hetzelfde punt: ik wil met en voor vrouwen werken.

Zo ook vorig jaar. Al enige tijd was ik bezig mijn scriptie op te zetten. Ik had een onderwerp wat mij boeide, maar kon er niet mee uit de voeten. Afspraken liepen mis en het was moeilijk om het onderwerp concreet te krijgen. Tot ik een documentaire van Adriaan van Dis over Afrika zag en het ineens wist; ik wil mij inzetten voor vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel en mijn scriptie hieraan wijden.

Graag wil ik dit voorwoord ook gebruiken om een aantal mensen te bedanken. Op de eerste plaats de medewerksters en de bewoonsters van het ACM, die mij de ruimte, tijd en het vertrouwen hebben gegeven om dit onderzoek uit te voeren. Ten tweede mijn begeleidster, Judith Metz. Haar feedback en steun waren onontbeerlijk in mijn leerproces. Ten derde Ulla Janzs voor haar flexibele houding en hulp bij zowel de start als afronding van mijn onderzoek. Ten vierde de professionals van Comensha, Zedenpolitie Amsterdam, Gemeente Amsterdam en de IND, die mij geholpen hebben mijn ideeën in de beginfase te laten ontspruiten en vorm te geven. Ten vierde Maud van den Bercken, die mij hielp te vertrouwen op het proces waar ik in zat en die met haar enthousiasme mij door de moeilijke momenten heeft gesleept. Ten vijfde Jeltje van Oudheusden, Janne Poort-van Eeden, Mark Hinderink en Benno Hendriks voor hun hulp en kritische blik. Natuurlijk ook al mijn lieve familie en vrienden, bedankt voor jullie steun, geduld en begrip.

(5)

Inleiding

Mensenhandel is een grensoverschrijdend probleem. Zodoende worden adviezen over de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel in Europa belicht. Mensenhandel is iedere vorm van exploitatie, gedwongen dienstverlening in en uitbating van de seksuele

dienstverlening. Tevens impliceert mensenhandel het dwingen of bewegen tot afgifte van inkomsten of op andere wijze profiteren van onvrijwillige (seksuele) arbeid. Onder

mensenhandel vallen niet alleen slachtoffers die gedwongen in de prostitutie werken, maar ook andere vormen van uitbuiting in arbeid of diensten.1

Human Trafficking of mensenhandel wordt in de Europese Unie aangeduid als een verontrustend

fenomeen en de bestrijding ervan heeft grote prioriteit.2 Op initiatief van de Europese

Commissie van Justice, Freedom and Security bracht de Expert Group on Trafficking in Human

Beings, onafhankelijk van de overheid van de afzonderlijke leden, in 2004 een rapport uit waarin

het beleid van de Europese Unie rondom mensenhandel geëvalueerd werd. Tevens formuleerde zij adviezen over de aanpak hiervan.3 Gender Street project deed onderzoek naar slachtoffers

van mensenhandel en hulpverleningspraktijken in verschillende landen, waaronder Nederland, en gaf advies over de kwaliteit van hulpverlening. Dit door de Europese Unie gesubsidieerde onderzoek richtte zich op de integratie van slachtoffers van mensenhandel en geëmigreerde prostituees op sociaal- en werkgebied.4 De Expert Group geeft advies over beleid aan de

Europese Unie, en daarmee ook aan de overheden van tot de EU behorende landen. Gender Street evalueert daarentegen de good practices van verschillende projecten die al bestaan. De Expert Group en Gender Street zijn het in grote lijnen eens over de vormgeving van de hulpverlening aan slachtoffers. Zij willen een multidisciplinaire benadering die de slachtoffers empowert en respecteert in hun diversiteit. Beiden benadrukken ook het mensenrechten-perspectief. De Expert Group legt hierbij de nadruk op aandacht voor de diversiteit van

slachtoffers en een toekomstperspectief als reguliere migrant in Europa of volwaardig burger in het land van herkomst. Gender Street stelt het belang van samenwerking met andere organisaties

1 Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2007). Mensenhandel, vijfde rapportage van de nationaal rapporteur.

Den Haag. p.286.

2 European Commission for Freedom, Security and Justice (2003). Summary Commission Decision

2003/209/EC.

3 Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2007). Mensenhandel, vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur.

Den Haag.

4 Gender Street project (2004). Gender street: a transnational initiative on social and labour inclusion for

trafficked women and migrant sex workers. Savigliano: L’Artistica Savigliano. Gesubsidieerd door: The Equal

Initiative Programme of the European Union (2001- 2008). Equal is een strategie van de Europese Unie om meer en betere banen te creëren en de toegankelijkheid hiertoe te verzekeren. Sinds 2001 wordt er gezocht naar nieuwe manieren om discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt te bestrijden en voorkomen.

(6)

en het betrekken van slachtoffers bij de hulpverlening centraal, maar doet geen uitspraken over een toekomstperspectief.

In beide rapporten wordt geadviseerd de rechten van slachtoffers van mensenhandel te

beschermen. Een dergelijke ‘veilige basis’ zou de positie en daarmee de kansen van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel kunnen versterken. Zodat zij ook beslissingen voor zichzelf kunnen nemen. Het achterliggende doel van het rapport van de Expert Group, is het bestrijden van misdaad. Dit zie ik als een beperking, want dit doel kan een negatieve uitwerking hebben op de hulp aan slachtoffers van mensenhandel. Hierdoor worden slachtoffers namelijk gestimuleerd om mee te werken aan het oppakken en vervolgen van daders. Niet meewerken kan tot negatieve sancties leiden, zoals uitzetting. Wél meewerken betekent het ontvangen van steun en hulp. Het Gender Street project gaat daarentegen niet in op het bestrijden van misdaad.

De ruimte voor diversiteit is een pluspunt in beide rapporten. Hierdoor hebben slachtoffers de mogelijkheid om te handelen en keuzes te maken, al naar gelang hun eigen behoeften. Het belang en de noodzakelijkheid hiervan klinken ook door in de stelling van de Expert Group. Zij stellen dat deze mensen een reële kans op ontsnapping aan geweld en uitbuiting geboden moet worden. Het ontbreekt de Expert Group nochtans aan een beschrijving van wat dit precies inhoudt en hoe het concreet bereikt zou kunnen worden. Gender Street geeft daarentegen enige aanknopingspunten voor het omgaan met zelfbeschikking van slachtoffers van mensenhandel binnen de hulpverlening. Zij vindt dat eigen keuzes moeten worden gerespecteerd en dat

slachtoffers betrokken moeten worden bij de ontwikkeling en implementatie van hulpverlening. Beide rapporten gebruiken de term ‘empowerment’. Allereerst: wat houdt dit in? Wallerstein (1992, p. 198) definieert empowerment als: ‘A multilevel construct that involves people assuming control and mastery over their lives in the context of their social and political environment; they gain a sense of control and purposefulness to exert political power as they participate in the democratic life of their community for social change.’

Empowerment betekent dus dat mensen zelf kunnen handelen en keuzes kunnen maken. Zij krijgen de mogelijkheid invloed uit te oefenen op hun eigen leven en de gemeenschap waar zij zich in bevinden. Echter, zoals eerder benoemd ontbreekt het binnen het onderzoek van de Expert Group en Gender Street dus aan uitgewerkte richtlijnen waarmee dit bereikt kan worden. Terwijl juist deze mensen, die in een soort moderne slavernij worden uitgebuit, tot het uiterste in hun keuzevrijheid zijn beperkt. Dit roept de volgende vraag op: Hoe kan ruimte voor

(7)

In Nederland is de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel al enige tijd of enige tijd geleden gestart, met Amsterdam als concentratiepunt. Hier is in mei 2007 het Amsterdams Coördinatiepunt Mensenhandel (hierna afgekort als ACM) opgericht. Het biedt exclusief opvang aan vrouwelijke5 slachtoffers van mensenhandel. Dit in tegenstelling tot andere steden, waar

slachtoffers worden opgevangen binnen de reguliere (vrouwen-) hulpverlening, zoals in Blijf-van-mijn-lijf huizen. Het doel van het ACM is het versterken van het gevoel van eigenwaarde en het bieden van een toekomstperspectief, waarbij zelfbeschikking en keuzevrijheid hoog in het vaandel staan.6

Vraagstelling

Dit afstudeeronderzoek richt zich op de verhouding tussen het aanbod van het ACM en de agency van slachtoffers van mensenhandel vrouwen. Hierbij is agency (of zelfbeschikking) het handelen en keuzes maken in relatie tot de omgeving, waarbij het subject de actieve kern is. (Bammberg, 2005; Bracke 2003). Autonomie wordt gebruikt als absoluut vermogen om eigen vrije keuzes te hebben en daarnaar te handelen, waarbij de relatie met de omgeving buiten beschouwing wordt gelaten. (van Mens-Verhulst, 1992, p. 191). Met het onderzoek naar het begrip agency wordt voortgeborduurd op de eerder beschreven adviezen van de Expert Group en Gender Street, en de doelstelling van het ACM.

De verbinding van deze adviezen met de ACM-praktijk heeft geleid tot de volgende vraagstelling voor mijn onderzoek:

“Hoe verhoudt het aanbod van het Amsterdams Coördinatiepunt Mensenhandel zich tot de

agency van de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel die van de hulpverlening gebruik maken?”

Doelstelling:

“Het verbeteren van de bijdrage van het Amsterdams Coördinatiepunt Mensenhandel aan de agency van de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel.”

Operationalisering van de gehanteerde begrippen:

Agency: Zelfbeschikking, het handelen, keuzes maken

Aanbod: Beleid, visie, doelstellingen, methodieken, programma‟s en

faciliteiten

5 Mannelijke slachtoffers kunnen wel terecht voor andere diensten.

(8)

Empowerment: De uitbreiding en versterking van het vermogen om te handelen en keuzes te maken binnen de sociale context

Hulpverlening: De opvang door en het dienstenaanbod van het ACM aan

vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel, zowel ambulant als residentieel

Slachtoffers van Mensenhandel: Vrouwen die gedwongen in de prostitutie werken, of op andere manieren worden uitgebuit en bewogen of gedwongen tot afgifte van inkomsten.

Praktische relevantie

Het ACM heeft door het grote aantal slachtoffers dat zij opvangt een leidende functie binnen de hulpverlening in brede zin in Nederland. Daarnaast biedt het als eerste in Nederland exclusief opvang aan slachtoffers van mensenhandel en niet aan andere doelgroepen. Stichting Comensha, het Coördinatiecentrum Mensenhandel in Nederland, verwacht dat dit binnenkort ook in andere steden gerealiseerd zal worden.7 Het onderhavige onderzoek zou dus niet alleen de

hulpverlening van het ACM en de agency van vrouwen die zij opvangt ten goede kunnen komen. Andere hulpverleningsinstanties zouden de uitkomsten van het onderzoek ook kunnen gebruiken als voorbeeld.

Dit praktijkgerichte onderzoek geeft namelijk inzicht hoe de organisatie, hulpverleners en cliënten zich verhouden tot de agency van de cliënt. Ook biedt het zicht op hoe het ACM de vrouwen ruimte biedt, stimuleert dan wel beperkt in het inrichten van hun leven op de manier die zij prefereren.

Hiermee sluit dit onderzoek aan op de volgende thema’s van het onderzoeksprogramma van de Universiteit voor Humanistiek:

1. De verhouding tussen overheden en burgers en de kwaliteit van sociale arrangementen: Onderhavig onderzoek bekijkt in hoeverre disciplinering een rol speelt in de concrete

hulpverleningspraktijk van het ACM. Meer concreet gaat het over de bijdrage of beperking van de instelling op de agency van deze vrouwen. In hoeverre worden zij als (wereld)burgers gestimuleerd om zelf (mee) oplossingstrategieën te bedenken? Het gevaar van professionele interventies is namelijk dat het een disciplineringstrategie wordt. Dit zou afhankelijkheids-culturen bevorderen en de zelfredzaamheid van de cliënt ondermijnen.8

7 Uitspraak Maria de Cock van Stichting Comensha in gesprek op 20-03-2008. 8

(9)

2. Morele Educatie en (wereld)burgerschap:

Het ACM is geen educatieve instelling, maar de hulpverlening heeft door de trainingen die gegeven worden een educatief aspect. Met deze trainingen wordt zeker gewerkt aan de vorming tot ‘goed mens zijn’ oftewel zelfontplooiing en verantwoordelijkheid.9 Dit onderzoek bekijkt in

hoeverre de hulpverlening en de achterliggende (normatieve) ideeën de mogelijkheden tot agency van de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel verruimen of belemmeren.

Opzet

In het eerste hoofdstuk wordt het theoretisch kader uiteengezet. Dit begint met een verkenning van het begrip agency, het kernbegrip binnen dit onderzoek. Hierna zal worden ingegaan op de sociale en maatschappelijke positie van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel, door te kijken naar machtsstructuren en dominante discoursen in de samenleving. Dit wordt gevolgd door een verkenning van vrouwenhulpverlening. Middels historisch onderzoek wordt gekeken hoe hulpverlening van invloed kan zijn op vrouwen, in termen van mogelijkheden en

beperkingen. Aansluitend wordt gekeken naar verbeteringen en nieuwe inzichten die geformuleerd zijn binnen feministische hulpverleningstheorieën en of deze bruikbare

aanknopingspunten bieden voor dit onderzoek. Het eerste hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van 4 aspecten van agency, die gebruikt kunnen worden in een onderzoek naar hulpverlening.

Het tweede hoofdstuk over methodologie geeft een verantwoording van de onderzoeks-methoden. Hiertoe zullen eerst de gekozen onderzoeksmethode ‘praktijkbeschrijving’ en het onderzoeksproces aan bod komen. Vervolgens worden de verzameling van het bronmateriaal; de gehouden observaties en interviews beschreven. Als laatste wordt ingegaan op de

methodologische kwaliteit en de normen die zijn nagestreefd om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te vergroten.

Het derde hoofdstuk betreft de analyse. Middels de praktijkbeschrijving wordt ‘in de huid’ van het ACM gekropen, en wordt de verhouding van diens aanbod tot de agency van de cliënten beschreven. Om de gelaagdheid en complexiteit van de hulpverlening zoveel mogelijk tot hun recht te laten komen, wordt dit hoofdstuk in twee delen gesplitst. Hierbij gaat het eerste deel in op de vorm en voorwaarden van de hulpverlening. Het tweede gaat meer in op specifieke onderdelen in het aanbod die van belang zijn bij de agency van slachtoffers van mensenhandel. Door middel van ‘tussenstanden’ wordt gereflecteerd op spanningen rondom agency.

(10)

Het vierde hoofdstuk vormt de conclusie. Gerelateerd aan de 4 aspecten van agency die in het theoretisch kader van belang zijn gebleken, worden hierin de uitkomsten van de analyse

samengevat. Aan de hand van deze uitkomsten worden adviezen gegeven hoe het ACM zich kan verbeteren en worden aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan.

(11)

1 Theoretisch Kader

Dit hoofdstuk begint met een beschouwing van het in de maatschappij gesitueerde begrip ‘agency’ en wat dit betekent voor het subject. Dit gebeurt aan de hand van Bamberg (2005), Bracke (2003), Van Mens- Verhulst (1991) en Giddens (1991). Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot agency voor de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt in de tweede paragraaf gekeken welke positie slachtoffers van mensenhandel hebben in de

Nederlandse maatschappij. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan machtsstructuren (Jacobs 2001) en heersende denkbeelden (Chetkovich, 2004, Andrijasevic, 2003& Verstreate, 2003) die een beperkende werking kunnen hebben op de agency van vrouwelijke slachtoffers van

mensenhandel. Hierop volgt een verkenning van de hulpverlening in relatie tot agency. In paragraaf 3 zullen, aan de hand van Van Drenth en De Haan (1999) en Mink (1999), twee casestudies behandeld worden van het ontstaan van verzorgingsstaten en welken effecten dit had op vrouwen. Deze casestudies geven, naast bruikbare aanknopingspunten om ruimte te bieden aan de agency van vrouwen, ook aan hoe hulpverlening deze kan beperken. Daarom gaat de vierde paragraaf in op twee alternatieve methodes, van Jacobs (2001) en Chetkovich ( 2004), die laten zien hoe de hulpverlening in relatie tot agency op een betere manier vormgegeven kan worden. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van vier aspecten van agency die een rol spelen in de hulpverlening aan vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel.

1.1.1 Agency

In een aantal onderzoeken naar identiteit en het ‘zelf’, waaronder dat van Bruner (1990), staat het begrip agency centraal. Het begrip is te duiden tussen twee contrasterende visies op de positie van een subject; een positie waarin het subject bepaald wordt door dominante discoursen en een positie van het ‘zelf’ als creërend en bepalend, oftewel volledig autonoom. (Bamberg 2005).

Bracke (2003) stelt dat agency over het vermogen tot handelen gaat; de mogelijkheid van het subject „to act upon the world‟ (Idem, p.344). Tegelijkertijd relativeert zij het volledige zelf-bepalen; de mens wordt beperkt door sociale, historische en biologische krachten. Zij

waarschuwt dan ook voor een eenzijdige nadruk op agency. ‘Women‟s lives and narratives do

not only give us information about how agency works, our lives also reflect and speak about structural constraints.’ (Idem, p. 344). Zij vergelijkt studies naar de deelname van vrouwen aan

(12)

onderdrukking voor deze vrouwen, middels confirmatie aan strakke (patriarchale)

gendernormen, en tegelijkertijd ruimte voor agency doordat zij meer sociale goedkeuring en ondersteuning krijgen. (Idem, p. 335 –337).

Ook Van Mens-Verhulst (1991) vindt het begrip autonomie niet meer toereikend, omdat het de vrouw en haar conflict loszet van haar omgeving. Van Mens-Verhulst zet onder andere het begrip zelfbeschikking ervoor in de plaats. Zij gebruikt dit op dezelfde manier als Bracke het begrip agency hanteert: het actorschap is ingebed in culturele betekenissystemen en

maatschappelijke praktijken. Zij stelt dat het subject de mogelijkheid heeft tot handelen (agency) maar dat dit aan voortdurende wisselwerking onderhevig is, namelijk een wisselwerking tussen de vermogens en kansen van het subject en de wijze waarop dit op zichzelf weer onderhevig is aan verandering. Het varieert met ‘de sociaal- historische-, culturele- en politieke- situatie waarin de persoon zich bevindt’ (Idem, p. 189). Hierbij noemt van Mens-Verhulst twee sleutelbegrippen; ‘socialisatie’ en ‘sociale positie’. ‘Socialisatie’ staat volgens haar voor het vermogen (respectievelijk onvermogen) tot handelen op grond van het verleden. ‘Sociale positie’ duidt op de kansen (respectievelijk het gebrek aan kansen) om op een bepaalde manier te handelen’ (Idem).

Giddens (2001) bestudeert de ontwikkeling van de ‘self-identity‟ als reflexief project in de laat-moderne tijd. Hij is het in die zin eens met de voorgaande theoretici, dat hij het ‘zelf’ ziet als actieve, handelende actor die de beschikking heeft over een beperkt aantal culturele middelen en mogelijkheden. Het actorschap van mensen komt tot uitdrukking in het actief en creatief gebruik maken van deze voorhanden middelen. Daarentegen ziet hij het ‘zelf’ook als narratief; het houdt het verhaal over zichzelf gaande en reconstrueert dit voortdurend. (Idem, p. 213-216).

1.1.2 Maatschappelijk gesitueerd en narratief

De ideeën van bovengenoemde auteurs om het ‘zelf’ als actieve actor te zien die de mogelijkheid heeft tot handelen en invloed heeft op zijn of haar eigen leven, zijn het

uitgangspunt van dit onderzoek. De slachtoffers van mensenhandel zijn zelf actief in staat hun leven te veranderen. Dit is echter niet onbeperkt; het handelen is ingebed in structuur, zoals Bracke dit noemt. Met de inbedding in de maatschappelijke structuur wordt het mogelijk deze agency te erkennen, zonder te ontkennen dat deze vrouwen in zekere zin beperkt zijn en worden door een flink aantal factoren. In de hulpverlening is het dus belangrijk om te onderkennen welke structuren, zowel erbinnen als buiten, van invloed zijn op de agency van deze vrouwen en op welke manier. Van Mens-Verhulst laat zien dat het belangrijk is dat hulpverlening zich op

(13)

twee kanten van agency richt: hoe kan de hulpverlening deze vrouwen helpen hun vermogen om te handelen uit te breiden en hoe kan zij de kansen of ruimte om te handelen helpen vergroten? De narratieve benadering van Giddens maakt het mogelijk gebeurtenissen in te passen in het eigen levensverhaal, bijvoorbeeld bij het verwerken van het traumatische verleden. De

hulpverlening zou vrouwen dan ook kunnen ondersteunen bij het vinden van een betekenisvolle verhouding tussen hun traumatische geschiedenis en hun levensverhaal. Ook hierbij is het betrekken van de sociale omgeving onontbeerlijk.

1.2.1 Kwetsbare doelgroep

In de vorige paragraaf werd duidelijk dat vrouwen gesitueerd zijn in maatschappelijke structuren en betekenissystemen, en dat dit de mogelijkheid tot agency zowel inperkt als mogelijk maakt. Ook werd duidelijk dat het ‘zelf’ als actieve actor zichzelf narratief reconstrueert. In deze paragraaf wordt de maatschappelijke positie van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel in de hulpverlening beschreven.

Volgens Jacobs (2001) maakt de maatschappelijke inbedding en in het bijzonder de

machtsprocessen die daarvan uitgaan, ‘vrouwen kwetsbaar omdat ze op uiteenlopende manieren hun ontwikkeling kunnen (ver)vormen en verstoren.’ (Idem, p. 46). De slachtoffers van

mensenhandel hebben op verschillende gronden te maken met een structurele

machtsongelijkheid, bijvoorbeeld op basis van hun vrouw zijn en hun etnische achtergrond. (Idem, p. 83). Ook de geschiedenis van mensenhandel en prostitutie tast hun welbevinden aan. De kwetsbare positie van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel in Nederland maakt dat hun kansen om hun leven naar eigen behoefte in te delen worden verkleind door de sociaal- juridische positie die zij innemen.

Daarnaast zijn er een aantal dominante verhalen en denkbeelden in de Nederlandse samenleving die een onderdrukkende of beperkende werking hebben op de zelfconstitutie van deze vrouwen. Ten eerste is, ondanks dat er meer aandacht en erkenning voor het mensenrechtenperspectief in Nederland is, het dominante discours de ‘invasie van de vreemdeling’. Nederland kent een repressief migrantenbeleid, waarbij de grenzen zoveel mogelijk gesloten worden. Migratie, zowel tijdelijk als permanent, wordt gezien als ongewenst en bedreigend voor de veiligheid en stabiliteit van het eigen land. (Andrijasevic, 2003 & Verstreate, 2003).

Ten tweede bestaat er bij het bestrijden van onrechtvaardigheid het gevaar te vervallen in het slachtofferdiscours. Hoewel de erkenning voor hun positie belangrijk is, worden deze vrouwen vanuit het Europees en Nederlands beleid aangeduid als slachtoffer. Slachtoffers worden in het

(14)

dominante discours van rechtvaardigheid gedefinieerd als passief, kwetsbaar en beschadigt, zo schrijft Chetkovick (2004). Een dergelijke victimization, ontkent de agency van deze vrouwen. Ook volgens Adrijasevic (2003) zet het dominante politieke en massamedia discours de vrouwen als slachtoffers zonder enige agency neer.

1.2.2 Besef en bewustwording

Uit het voorgaande kunnen een aantal conclusies getrokken worden voor de hulpverlening aan vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel. Ten eerste is het belangrijk dat men beseft welke kwetsbare positie deze vrouwen hebben; door hun historie, hun sociaal- juridische positie en de bestaande denkbeelden in de maatschappij. De structurele beperkingen die voor ieder mens gelden zijn hier sterk aanwezig. Hieruit volgt dat hulpverlening naast het vergroten van de vaardigheden van deze vrouwen, juist extra aandacht moet hebben voor het verbeteren van de sociaal-maatschappelijke positie. Dit, opdat er meer ruimte gecreëerd wordt voor de uitoefening van agency. Daarnaast zou ook bewustwording van de structurele machtsongelijkheid, zowel binnen als buiten de hulpverlening, ruimte kunnen bieden aan de agency van de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel. Het is hierbij belangrijk de vermogens en kracht van deze vrouwen te erkennen en niet te vervallen in het slachtofferdiscours.

1.3 Het begin van de verzorgingsstaat

In de vorige paragraaf werd de sociaal-maatschappelijke positie van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel uiteengezet. Omdat hun positie kwetsbaar is, is het van belang dat de hulpverlening daar aandacht aan besteedt.

In onderzoek naar het ontstaan en de voortgang van de verzorgingsstaat is beschreven hoe hulpverlening van invloed kan zijn op de agency van vrouwen. Er zijn vele invullingen van de begrippen verzorgingsstaat en hulpverlening. In dit onderzoek wordt de volgende gehanteerd: een verzorgingsstaat is een staat die in financiële of immateriële zin burgers verzorgt op het moment dat dit politiek gezien nodig is. Dit kan in de vorm van bijstand of hulpprogramma’s. Hulpverlening bestaat uit die programma’s in de verzorgingsstaat, gefinancierd door de overheid, die burgers verzorgen en gericht zijn op een verbetering in hun gedrag of situatie. (Esping-Andersen, 1996).

Verschillende feministische auteurs, zoals Van Drenth en de Haan (1999) en Mink (1990) hebben onderzoek gedaan naar het ontstaan van de welvaartstaat rond 1800. Juist deze periode en ontwikkeling geven goede aanknopingspunten voor dit onderzoek. Er zijn namelijk een aantal

(15)

overeenkomsten met de situatie waarin de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel zich bevinden. De sociaal-juridische positie van de vrouwen is zwak; burgerschap en rechten zijn niet vanzelfsprekend, maar er moet voor gevochten worden.

1.3.1 Nederland

Rond 1750 veranderde in Nederland de manier waarop er werd omgegaan met mensen met ‘afwijkend’ gedrag. Het idee ontstond dat elk mens recht had op een menswaardige behandeling, waardoor er minder gestraft werd en meer verzorgd. Van Drenth en de Haan (1999) laten zien hoe sindsdien caring power van invloed was op de constitutie van de vrouw als modern subject. (Idem, p. 11).

Caring power is een vorm van macht, waarbij zorg voor anderen als een modus van macht

functioneert. Dit kan in de privé-sfeer zijn, maar ook in de publieke sfeer. Voorheen had de kerk deze macht in handen, maar met de opkomst van de maatschappelijke caring power werd de verlossing die de kerk bood vervangen door welzijn in deze wereld. (Idem, p. 16-18). Het welzijn van de mens lag nu in de handen van leken, die de actors werden van de caring power. (Idem, p. 15).

Van Drenth en De Haan laten aan de hand van casestudies van twee vrouwelijke protagonisten zien hoe zij bijdroegen aan de ontwikkeling van nieuwe publieke identiteiten voor

(vooraanstaande) vrouwen, middels de verantwoordelijkheid die zij droegen voor mensen buiten hun gezin. (Idem, p. 17-18). Zij richtten zich hierbij om verschillende redenen voornamelijk op hun seksegenoten. Ten eerste vielen vrouwen vaak ten prooi aan seksueel geweld en uitbuiting van mannen en hadden mannelijke protagonisten nauwelijks of geen aandacht voor deze

problemen. (Idem, p. 42). Ten tweede dachten vrouwen dat zij hun seksegenoten beter begrepen dan mannen. Ten derde werd het gevaar van onzedelijkheid als argument gebruikt. Men was bang dat het contact met mannen de lust bij de vrouw zou opwekken. Ten vierde fungeerden deze ‘helpende’ vrouwen als een rolmodel voor hen die afweken van de maatschappelijke norm van ‘de goede vrouw’. (Idem, p. 18).

Caring power werkte dan ook middels verlokking, het handelen van de hulpontvangers werd

voorzien van betekenis en een begrip van henzelf als subject. (Idem, p. 16-18). De helpende vrouwen boden deze vrouwen hoop op verandering, een beter leven. Goed gedrag werd beloond met psychologische en materiële ondersteuning en respect, in plaats van een status als gevallen vrouw. Ook het geloof bleef een rol spelen; uiteindelijk werd het zich openstellen voor God en het bekennen van zonden beloond met een plek in de hemel. Hiermee werden de vrouwen dus

(16)

aangemoedigd om een nieuwe identiteit te ontwikkelen, passend bij hun sekse en klasse

(voornamelijk als fatsoenlijke, ingetogen degelijke huishoudelijke hulp of huisvrouw). (Idem, p. 19).

De keerzijde van deze ontwikkeling was dat deze ‘afwijkende’ vrouwen gedisciplineerd werden tot ‘fatsoenlijke en ingetogen burgers’. Door de macht van caring power werden deze vrouwen niet alleen verleid, maar ook gedwongen. Immers, zich niet conformeren aan de normen van de fatsoenlijke burger betekende geen hulp en eventueel opsluiting.

Voor middenklasse vrouwen betekende de opkomst van caring power dat zij zich konden ontwikkelen als vrouw met een speciale taak in de publieke ruimte, wat ruimte gaf voor nieuwe vormen van agency. Zij werden actoren in het sociale en politieke veld, hetgeen uiteindelijk zou leiden tot hun claim op formeel burgerschap. Daarnaast bracht de zorg voor het welzijn van seksegenoten een proces van seksespecifieke zelf-constitutie op gang dat leidde tot een nieuwe identiteit als vrouw. (Idem, p.17).

1.3.2 Verenigde Staten

Door migratie en urbanisatie in de 19de eeuw veranderde de demografische samenstelling in Amerika. Volgens Mink (1990) is de verzorgingsstaat in de Verenigde Staten ontstaan uit de spanning tussen geïdealiseerd Amerikaans burgerschap en de toenemende diversiteit in ras10

. De gesettelde Amerikaanse bevolking was bang dat nieuwe inwoners de zuiverheid en voortgang van de democratie zouden bedreigen.

Deze angst werd vertaald in een republikeinse ideologie van ‘de ideale burger’ en gebruikt als wapen tegen de veronderstelde bedreiging van de democratie. Eén van de voornaamste pijlers in deze ideologie was de ethiek van onafhankelijkheid, met eigendom, autonomie en

zelfvertrouwen als belangrijke waarden. Onafhankelijke burgers zouden de politieke gemeenschap het beste tegen tirannie beschermen. Dit beeld van de ideale burger was

voornamelijk een bescherming tegen de inmenging van etnische minderheden in de politieke gemeenschap, zo schrijft Mink (1990). De ideale burger was tegenovergesteld aan

vrouwelijkheid, die afhankelijkheid impliceerde. Aangezien aan etnische minderheden vrouwelijke eigenschappen werden toegeschreven, waren zij ongeschikt voor het politieke leven. (Idem, p. 94-95).

10

In het onderhavige onderzoek wordt ras niet beschouwd als categorie. Mink (1990) gebruikt de term omdat deze gebruikt wordt in de politiek van Amerika rond de 19e eeuw. Hiermee werd onderscheid gemaakt tussen

(17)

Volgens deze auteur was vrouwelijkheid het tweede wapen in de strijd tegen ‘de corruptie van de democratie’. De blanke vrouw reproduceerde de ideale burger en had hiermee een belangrijke politieke taak. De huiselijke verplichtingen van de vrouw werden gerelateerd aan de politieke gemeenschap of, met andere woorden, het vrouwelijke domein werd politiek. Dit had echter verschillende consequenties al naar gelang klasse, afkomst en huidskleur. Sommige vrouwen konden posities krijgen in commissies, stichtingen of sociaal werk. Zij kregen de

verantwoordelijkheid andere vrouwen te instrueren of kregen zelfs een stem in de politiek. (Idem, p. 101).

De vrouwelijke hervormers ondervonden moeilijkheden in hun strijd de burgerij te vormen naar republikeinse deugdelijkheid. Problemen zoals armoede verhinderden vrouwen te leven naar de gestelde standaarden. Middels hun stem in de politiek werd de noodzaak van materiële bijstand, voor bijvoorbeeld gezinnen waarvan de vader niet meer als broodwinner kon dienen,

gepropageerd. Ook werden gaandeweg meer rechten voor vrouwen geformaliseerd ter bescherming van hun moederlijke taak; dit waren bijvoorbeeld de bescherming van bezit, of pensioenregelingen na het overlijden van de man. (Idem, p. 93-95 & p. 109-110).

Minder bedeelde vrouwen kregen opvoedingsadvies en huishoudles, zodat zij konden voldoen aan het beeld van de goede burger. (Idem, p. 97-98). Dit instrueren begon bij de blanke

gemeenschap, maar werd later ook uitgebreid naar gemeenschappen van etnische minderheden. Deze laatsten waren minder bedreigend als zij hun gewoontes en levensstijl aanpasten aan de Amerikaanse republikeinse standaarden. ( Idem, p. 106).

Ook de later ingestelde materiële bijstand had een tweeledige werking op de agency van de vrouw. Voor een groot aantal vrouwen hielp het om de armoede te overwinnen. De materiële hulp was echter aan voorwaarden verbonden: alléén diegenen die een bijdrage leverden aan het beschermen van de democratie ‘verdienden’ bijstand. Zodoende werden het gedrag van

gezinnen gecontroleerd op de republikeinse morele standaarden, zoals drank- en

sigarettengebruik of hoe vaak men de kerk bezocht. Vrouwen werden ook niet geacht te werken. Mochten zij dit toch doen, dan was hun loon beduidend lager dan dat van mannen. Hiermee werden vrouwen afhankelijk gemaakt van de staat. De later ingestelde bijstand was gekoppeld aan de politieke noodzaak om de democratie te beschermen en niet aan sociale rechten. (Idem, p. 110-111). Dit was een belemmering voor gendergelijkheid, ondanks hun versterkte sociaal-juridische positie.

Ook hier werden vrouwen gedisciplineerd om te voldoen aan het beeld van de goede burger. Op de eerste plaats werden vrouwen gedwongen om gebruik te maken van de financiële bijstand.

(18)

Het was immers niet mogelijk om een gezin te onderhouden door de lage loonstandaarden voor vrouwen. Op de tweede plaats viel deze financiële bijstand samen met controle op ‘goed gedrag’, zodat zij als goede huisvrouwen de ‘ideale burger’ konden reproduceren.

1.3.3 Kansen en beperkingen

Uit deze twee casestudies kunnen een aantal conclusies worden getrokken over de rol van hulpverlening in relatie tot agency in de verzorgingsstaat. Ten eerste blijkt in beide casussen hoe de welzijnsstaat en hulpverlening zorgden voor nieuwe kansen voor het vrouwelijke subject. Zowel in de Verenigde Staten als in Nederland kregen vrouwen de kans een plaats in het publieke domein te veroveren, alsook om nieuwe identiteiten te vormen. Zo instrueerden

vooraanstaande vrouwen in eerste instantie andere vrouwen als hulpverleners, met later een stem in de politiek. Dit zou zowel in Nederland als in de Verenigde Staten leiden tot formele rechten voor de vrouw. Ook de ‘afwijkende vrouwen’ konden zich een nieuwe identiteit aanmeten, door zich te conformeren aan de dominante normen in de maatschappij en zichzelf te gaan zien als subject.

Ten tweede leidden de spanningen door sociaal-culturele verschillen tot disciplinering van het subject. De dominante bevolkingsgroep, de blanke middenklasse, bepaalde wat een normaal en goed leven was. Zij gebruikten hulpverlening om diegenen die afweken van dit beeld terug ‘in het gareel’ te krijgen. Hierbij werd een systeem gebruikt waarbij degene die het verdiende, op grond van gedrag en aanpassingsvermogen, materiële en immateriële hulp kreeg en de ander niet. In Nederland leidden de spanningen tussen de seksen en de ontwikkeling van een nieuwe opvatting over de omgang met de ‘ander’11 tot deze methodes. In de VS was het vooral

gebaseerd op spanningen tussen groepen van verschillend ras/ etniciteit, waarbij de angst voor een ondermijning van de republikeinse democratie de verhoudingen op scherp stelde. Vrouwen namen hierbij een speciale plaats in; in de VS als voortbrenger van de ideale burger, in

Nederland ter bescherming van en als voorbeeld voor andere vrouwen.

1.3.4 Inherente beperking

In relatie tot de vraagstelling van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken: de twee eerder besproken casestudies verduidelijken welke tweeledige werking hulpverlening kan hebben op de agency van vrouwen. De afhankelijkheidspositie maakt hen gevoelig voor disciplinering en beperkt de ruimte voor agency. De hulpverlening is ingebed in

(19)

de Westerse maatschappij en de daarbij behorende structuren. Hulpverleningsinstellingen ‘bepalen’ het aanbod en hebben mogelijk een normatief idee over wat ‘goed leven’ inhoudt. Zij kunnen vrouwen daarmee stimuleren tot bepaald gedrag of voorwaarden stellen, waarmee de hulpverlening de agency van deze vrouwen beperkt.

Daarentegen kan de hulpverlening de ruimte voor agency ook vergroten; de betrokkenheid van vrouwen bij de hulpverlening kan leiden tot nieuwe vormen van agency, middels inspraak of een carrièreperspectief in de hulpverlening. Al was deze rol niet weggelegd voor vrouwen die van de hulpverlening gebruik maakten. Toch zou gekeken kunnen worden of de vrouwelijke

slachtoffers van mensenhandel door hun ervaringen van betekenis kunnen zijn voor lotgenoten. Bijvoorbeeld bij het opzetten van preventieprojecten, ter begeleiding van slachtoffers in de (moeilijke) keuze om hier te blijven of terug te gaan, en bij het helpen een weg en plek te vinden in de maatschappij. Ook de kans op formeel burgerschap speelt een rol in de context van het ACM. De slachtoffers maken door hun geschiedenis van mensenhandel kans op formeel burgerschap in Nederland.

Twee vragen komen hierbij op. Ten eerste: in hoeverre is het gerechtvaardigd en behulpzaam om een systeem te gebruiken in de hulpverlening dat gebaseerd is op voorwaarden die bepalen wie wel en niet recht heeft op hulp? Ten tweede bestaat er een spanningsvlak tussen het ‘helpen’ en ‘beperken’ van vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel. Wanneer verandert de

hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel in disciplinering?

1.4 Alternatieven

Door de ontwikkeling van de wetenschap naar poststructureel denken rond de jaren ’80 werden de waarheidsclaims van instituties bekritiseerd. Deze ontwikkeling bracht ook een verandering op gang in de hulpverlening, waardoor een groot aantal van de disciplinerende en constituerende praktijken werden veranderd. (Lewis, 2000). Het poststructuralisme is behulpzaam in het

deconstrueren van machtsverhoudingen, maar vlakt het subject uit. Ervaring wordt hierbij uit het oog verloren. (Downs, 2003). Sommige feministische (hulpverlenings-) theorieën sluiten aan bij de poststructurele benadering in het bekritiseren van waarheidsclaims, maar erkennen de agency van het subject. Zij geven daardoor betere aanknopingspunten voor dit onderzoek dan de

poststructurele benadering. Zodoende worden hier Jacobs (2001) en Chetkovich (2004) gepresenteerd.

(20)

1.4.1 Empowerment

Jacobs (2001) heeft een theoretisch model ontwikkeld waarin zij de disciplinering van het subject zoveel mogelijk beperkt. Zij baseert zich op drie door haar onderscheiden stromingen in de feministische hulpverlening:de politieke, de cultuurkritische en de postmoderne stroming. Jacobs leidt uit deze stromingen kenmerken af die zij als typerend ziet voor het professionele handelen van feministische hulpverleners en hanteert de term empowerment om de samenhang tussen deze begrippen te duiden. Empowerment wordt door haar gezien als een benadering waarbij uitgegaan wordt van de eigen kracht en vermogens van mensen. De kenmerken zijn:

1. Het politiserende en expliciet normatief karakter

Met het politiserende karakter bedoelt Jacobs dat er een verband is tussen het persoonlijke en het publieke/politieke. Dit verband wordt meegenomen in de diagnose en behandeling van de cliënt. (Idem, p. 40). Klachten worden dan ook vertaald in maatschappelijke tekorten en cliënten worden gestimuleerd om ‘...hun individuele problemen te beleven in samenhang met hun objectieve situatie en om zich te verzetten tegen levensomstandigheden die hun welzijn belemmeren of bedreigen.’ (Idem, p. 40, naar De Turck, 1978).

Met het expliciet normatief karakter bedoelt Jacobs dat feministische hulpverleners uitgesproken beelden en opvattingen hebben over ‘goed leven’. Deze opvattingen worden echter wel ter discussie gesteld in de relatie tussen cliënt en hulpverlener. Hierbij wordt op zoek gegaan naar wat belangrijk is voor de cliënt, hoe dit tot stand gebracht kan worden en welke rol de

hulpverlener hierbij kan spelen. 2. Sensitiviteit voor macht/gender

In de feministische hulpverlening is er aandacht voor sociaal-culturele verschillen als product van machtsverschillen. In de eerdere feministische stromingen is er voornamelijk aandacht voor gender; later komt er ook aandacht voor andere verschillen zoals etniciteit en seksuele

gerichtheid. (Jacobs, 2001, p. 41-43). Gender wordt onderscheiden van sekse en staat voor de sociaal geconstrueerde rollen en relaties van mannen en vrouwen. Het is een verkregen identiteit die is aangeleerd en varieert met de tijd en cultuur. (WPP, 2007). Met deze andere focus kwam erkenning en aandacht voor de positie van gemarginaliseerde groepen, waardoor problemen niet meer vanuit het oogpunt van de dominante (blanke middenklasse man) bevolkingsgroep worden verklaard en behandeld.

(21)

3. De paradox van kracht en kwetsbaarheid

De persoonlijke ontwikkeling van vrouwen wordt in alle drie eerder genoemde stromingen beschreven in relatie tot de sociaal-culturele contexten waarin deze vrouwen zich bewegen. Dit impliceert een ontvankelijkheid en kwetsbaarheid van het zelf voor invloeden van buitenaf, zoals de relaties die vrouwen met anderen onderhouden, maatschappelijke structuren en

culturele betekenissystemen. Vrouwen worden echter niet gezien als slachtoffers; zij hebben zelf bronnen van kracht om weerstand te bieden of actief te handelen. (Jacobs, 2001, p. 44-46). De vrouwen worden dus erkend in hun kwetsbaarheid en aangesproken op hun vermogens.

1.4.2 Extreme onderdrukking

Vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel komen uit een situatie van extreme onderdrukking, waar hun agency uiterst beperkt was. Men kan zich afvragen welke implicaties dit heeft voor de hulpverlening. Chetkovich (2004) onderzoekt de agency van vrouwen in een context van

onderdrukking en strategieën voor persoonlijk handelen en publiek beleid. (Idem, p. 120). Hiertoe analyseert zij het gedrag van vrouwen die werkzaam waren bij de brandweer tijdens de aanval op het World Trade Center in 2001 te New York. Het functioneren van de brandweer bij deze gebeurtenis werd door sommige vrouwen aangegrepen om de in hun ogen seksistische en onderdrukkende structuren bij de brandweer aan de kaak te stellen.

Chetkovich behandelt de vier perspectieven van Wendell (1990) op de verhouding tussen onderdrukking en slachtofferschap, en bekijkt hoe dit zich verhoudt tot agency. (Chetkovich, 2004, p. 123). De perspectieven van de ‘verantwoordelijke actor’ en de ‘observator’ worden hier belicht. Beide perspectieven erkennen namelijk de slachtofferpositie zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid en agency van het subject. In het perspectief van de ‘verantwoordelijke actor’ onderkent een vrouw haar onderdrukking, maar richt zich op haar eigen agency en niet op de onderdrukker. Het doel hierbij is om een realistische inschatting te maken van de eigen keuzemogelijkheden voor verder gedrag. Het perspectief van de ‘observator/ filosoof’ heeft als doel inzicht te krijgen in de vroegere gebeurtenissen. Chetkovich’s kritiek op beide

perspectieven is dat zij onvolledig zijn omdat de relatie tot de ander niet is meegenomen. Dit heeft betrekking op zowel diegenen die instemmen met of meewerken aan de onderdrukkende situatie als diegenen die dit niet doen. Want, redeneert Chetkovich, gedrag krijgt betekenis binnen de sociale context en onderdrukking kan alleen worden overwonnen als het erkend en bestreden wordt in én met de betrokken gemeenschap. Om agency te bevorderen is het volgens haar belangrijk de ontwikkeling van vrouwen te ondersteunen, zonder in het slachtofferdiscours

(22)

te vervallen. Hierbij moet een dialoog op gang gebracht worden tussen alle betrokken partijen, waarbij gewerkt wordt aan gedeelde oplossingen in plaats van winnaar-verliezer uitkomsten. (Idem, p. 127-128).

1.4.3 Agency in relatie tot de gemeenschap

Jacobs en Chetkovich zijn het erover eens dat om agency te kunnen bevorderen, de relatie met de omgeving moet worden meegenomen. Jacobs heeft het over maatschappelijke tekorten, waartegen de vrouwen in verzet moeten komen. Ze spreekt over een hulpverleningscontext en betrekt hierbij ook de relatie tussen cliënt en hulpverlener, die door de professionele context een ondrukkende werking kan hebben. Chetkovich’s benadering gaat niet zozeer uit van een

maatschappelijk tekort, maar ziet de gemeenschap als de ruimte is waarbinnen de agency bevorderd moet worden. Beide zien dialoog als een goede methode om de onderdrukking te doorbreken of op te heffen.

In het onderhavige onderzoek kan er gekeken worden of de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel middels een dialoog inzicht verschaft in de beperkingen van hun agency, om zo deze patronen te doorbreken in de hulpverlening en de gemeenschap. Chetkovich voegt een extra element toe door haar aandacht voor de relatie met de ‘directe’ onderdrukker. In de analyse zal blijken of en hoe het ACM hier aandacht aan besteedt.

De twee door Chetkovich besproken strategieën van Wendell (te weten het eigen gedrag

evalueren met het oog op de toekomst en inzicht krijgen in het verleden) zijn ook bruikbaar voor de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel. Ze kunnen helpen om de ruimte of

mogelijkheden voor agency te bevorderen, mits de relatie met de omgeving wordt meegenomen. Jacobs heeft met haar tweede kenmerk aandacht voor de sociaal-culturele verschillen. Deze zijn bij Chetkovich impliciet aanwezig doordat zij de rol van de onderdrukker aan de kaak stelt. Beiden zijn het er over eens dat de dominante visie (i.e. de blanke, mannelijke middenklasse) niet bepalend mag zijn bij iemands zelfbeschikking, maar dat er ruimte moet zijn voor

diversiteit. Dit is dan ook een belangrijk punt in de hulpverlening aan vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel die zowel door sekse en etniciteit in een gemarginaliseerde groep vallen. Jacobs en Chetkovich zien de kwetsbaarheid van het ‘zelf’ voor invloeden van buitenaf, maar vinden dat het ook ‘bronnen van kracht en weerstand heeft om tot actie te komen’ (Jacobs, 2001). Hiermee erkennen zij de slachtofferpositie, zonder te vervallen in het slachtoffer-discours.

(23)

1.5 Hulpverlening

Het subject wordt in dit onderzoek gezien als een actor die de mogelijkheid heeft tot handelen, tot agency. Dit handelen gebeurt in de maatschappij en wordt door de aanwezige structuren en betekenissystemen beïnvloed. Tegelijkertijd is het subject narratief en kan het door

betekenisgeving gebeurtenissen reconstrueren en inpassen binnen het levensverhaal. In de hulpverlening aan vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel is het belangrijk om aandacht te besteden aan een aantal processen. Op de eerste plaats is het belangrijk om de vermogens van vrouwen te vergroten en zo hun handelingsrepertoire uit te breiden. Hierbij moet ook aandacht besteed worden aan de kansen die de vrouwen hebben om dit handelen in de praktijk te brengen. Hun positie is immers kwetsbaar door hun geschiedenis van trafficking en prostitutie, door hun sociaal-juridische positie en door bestaande denkbeelden in de

maatschappij. De bewustwording van hun positie zou de mogelijkheid tot agency kunnen

vergroten doordat zij meer inzicht krijgen in hun eigen situatie. Hierbij zou de hulpverlening ook een belangrijke rol kunnen spelen door het geven van voorlichting over en aandacht te besteden aan socialisatie en sociale positie. Belangrijk hierbij is het erkennen van de kracht en de

vermogens van deze vrouwen en niet te vervallen in het slachtofferdiscours.

Uit de twee eerder besproken casestudies bleek bij hulpverlening een spanning te bestaan tussen het disciplineren en empoweren van vrouwen. De hulpverlening kan de vrouwen beperken in hun zelfbeschikking door voorwaarden te stellen of door het stimuleren tot bepaald gedrag. Deze disciplinering kan echter ook leiden tot een uitbreiding van het handelingsrepertoire, die de agency juist weer vergroot. Ook kan het participeren in de organisatie, bijvoorbeeld door inspraak in de organisatie of een loopbaan als ervaringsdeskundige, tot nieuwe vormen van agency leiden. Juridische ondersteuning kan leiden tot formeel burgerschap en daarmee hun positie versterken.

Jacobs en Chetkovich gaven een aantal mogelijkheden om de disciplinering tot een minimum te beperken. Hierbij gaan zij in op de omgeving, op diversiteit en op het tegelijkertijd erkennen van kracht én kwetsbaarheid. Zij vinden beiden inzicht in gebeurtenissen en in de situatie die een onderdrukkende of beperkende werking heeft op iemands handelingsmogelijkheden een belangrijke voorwaarde voor agency. Het geeft iemand de kans om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen keuzes, zonder dat deze beperking en onderdrukking hoeven te worden ontkend. Ook vinden zij dat de agency van vrouwen alleen vergroot kan worden in dialoog met de gemeenschap. Hierbij kan in dit onderzoek gekeken worden naar de hulpverlening, de gemeenschap en de onderdrukkers.

(24)

2 Methodologie

Dit hoofdstuk is een verantwoording van de wijze waarop het onderzoek vorm heeft gekregen zodat een antwoord kan worden gegeven op de vraagstelling: ‘Hoe verhoudt het aanbod van het ACM zich tot de agency van de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel die nu van de hulpverlening gebruik maken?’ Hiertoe zal eerst ingegaan worden op de aspecten van agency die uit de literatuur naar voren komen. Vervolgens zal de gekozen methode

‘praktijkbeschrijving’ (Metz, 2009) worden beschreven en bijbehorende fasen in het onderzoeksproces. Aansluitend wordt ingegaan op twee specifieke onderdelen van de

bronnenverzameling, namelijk de observaties en interviews. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een bespreking van de methodologische kwaliteit van het onderzoek.

2.1 Aspecten van agency

Het theoretisch kader verwijst naar vier aspecten van agency, met elk verschillende onderdelen. Deze aspecten zijn toegepast op het werk van het ACM:

1. In hoeverre verschaft het ACM middels inspraak ruimte voor agency van de slachtoffers van mensenhandel: in het eigen hulpverleningsproces; in het aanbod, gericht op het vergroten van vermogens; in de implementatie van de hulpverlening organisatiebreed. 2. Hoe verschaft het ACM mogelijkheid tot inzicht bij de slachtoffers van mensenhandel:

in de eigen sociaal-juridische, economische en maatschappelijke positie; in de keuzes die hieruit volgen ten behoeve van hun toekomstig gedrag; in de gebeurtenissen die geleid hebben tot de huidige situatie; in het hulpverleningsproces; in normen en waarden van de professionals.

3. Welk aanbod heeft het ACM om de mogelijkheden tot agency te vergroten: gericht op het aanleren van vaardigheden; gericht op het vergroten van kansen; middels het vormen van een nieuwe identiteit; als actor in de hulpverlening of in het politieke domein.

4. In hoeverre werkt het ACM aan betrokkenheid van de gemeenschap ter bevordering van agency: in het land van herkomst; in Nederland; op Europees niveau; middels het betrekken van andere betrokken partijen.

Twee punten die in het theoretisch kader aan bod zijn gekomen, diversiteit en slachtofferschap, worden niet als aspect behandeld. Diversiteit niet, aangezien er onvoldoende informatie

beschikbaar is (zie §2.3.1). Slachtofferschap is ingebed in bovengenoemde aspecten, aangezien zij inzicht geven in hoe het ACM zich verhoudt tot de spanning van ‘kracht en kwetsbaarheid’.

(25)

2.2 Praktijkbeschrijving

Voor de analyse van dit onderzoek is de methode ‘praktijkbeschrijving’ van Metz (2006) gebruikt, omdat deze de complexiteit van een praktijk inzichtelijk maakt. Een praktijk wordt hierin door Metz (2009) gedefinieerd als ‘een bestaande situatie in tijd en plaats’. De

hulpverlening aan de slachtoffers van mensenhandel is een complexe praktijk omdat zij

afhankelijk is van verscheidene, elkaar beïnvloedende, veranderlijke factoren en praktijken. Te denken valt aan motivatie van de cliënt, samenwerking van het team en beleid van de

organisatie. Een interventie kan dan ook nooit los gezien worden van de praktijk waarin deze plaatsvindt.

De praktijk wordt met bovenstaande methode beschreven vanuit het perspectief van de verschillende actoren die erin aanwezig zijn. (Metz, 2009). Een actor is diegene of datgene – subject, object, concept – (Schatzi, 2001, p. 13) waaruit een praktijk is opgebouwd. Door het ACM vanuit het perspectief van de actoren te bekijken, wordt duidelijk wat er in de praktijk speelt rondom de onderzoeksvraag. Het uitvoeren van een praktijkbeschrijving bestaat uit 8 fasen, aan de hand waarvan de loop van de analyse beschreven wordt. Deze fasen overlappen elkaar gedurende het onderzoeksproces, ondanks de afzonderlijke en opeenvolgende

beschrijving ervan.

2.2.1 Formuleren onderzoeksvraag

De eerste fase is het formuleren van een onderzoeksvraag (zie: inleiding). Het is van belang deze vraag zo concreet mogelijk te formuleren omdat dit bepaalt wat er precies onderzocht wordt en welke aspecten van de praktijk beschreven worden. (Metz, 2009). In deze beginfase is het ACM betrokken doordat de onderzoeksvraag en bijbehorende onderzoeksopzet zijn voorgelegd aan de vervangend zorgcoördinator. Beide zijn door haar goedgekeurd. Zij stelde hierbij als voorwaarde dat het onderzoek zo min mogelijk belastend zou zijn voor de bewoonsters van het ACM en dat hun privacy gerespecteerd zou worden. De invloed die deze voorwaarde heeft gehad op het onderzoek wordt beschreven in §2.2.4 en §2.3.3.

2.2.2 Afbakenen

Bij de tweede fase wordt bepaald wat wel en niet tot de praktijk behoort, en welke niveaus en omstandigheden onderzocht worden. (Metz, 2009). In het onderhavige onderzoek is besloten om op micro-, meso- en macroniveau naar het aanbod van het ACM te kijken omdat al deze drie niveaus van invloed zijn op de leefomstandigheden van de slachtoffers van mensenhandel.

(26)

Concreet zijn de hulpverlening, de vorm en de voorwaarden van de hulpverlening, en de invloed van het ACM op Nederland, het land van herkomst en Europa beschreven. Het ACM is

onderdeel van de maatschappelijke opvang HVO-Querido. In het onderzoek zijn echter alleen die onderdelen van HVO-Querido meegenomen die van directe invloed zijn op de slachtoffers, namelijk het beleid en het gebouw. De invloed van samenwerkingsverbanden op het aanbod van het ACM wordt in dit onderzoek onderkend en beschreven. Deze is echter niet onderzocht, omdat het buiten de aard en het tijdsbestek van dit onderzoek viel.

2.2.3 Kartering

In deze fase zijn de verantwoordelijke actoren geïdentificeerd en wordt er gekeken naar hoe zij zich verhouden tot elkaar en de praktijk als geheel. (Metz, 2009). Concreet zijn de volgende actoren onderscheiden: het gebouw, het beleid, de professionals, de regels, het programma en dienstenaanbod, de slachtoffers van mensenhandel, de methodiek en de interactie tussen deze actoren.

2.2.4 Bronnen

De vierde fase is het verzamelen van diverse bronnen die zicht geven op het functioneren van de praktijk. (Metz, 2009). Ten eerste hebben de ACM-medewerksters bronnen aangeleverd. Hiertoe behoren de webpagina van het ACM, beleidsstukken, de jaarevaluatie, een

methodiekbeschrijving en folders van het ACM en Stichting Comensha. Ten tweede is de praktijk geobserveerd. Ten derde wordt er ook gebruik gemaakt van interviews met de

professionals en de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel. De wijze waarop de observaties en interviews zijn uitgevoerd worden in §2.3 beschreven.

Aan de hand van de geïdentificeerde actoren en de bronnen die door het ACM zijn aangeleverd is een grand tour (Spradley, 1980, p. 78) gemaakt. Een grand tour is een overzicht van de belangrijke onderdelen van een praktijk. Dit overzicht geeft een algemeen beeld van de

verhoudingen tussen de actoren, de communicatiestructuren en belangrijke gebeurtenissen in de praktijk van het ACM (zie: bijlage: 1, 2 & 3).

2.2.5 Inventarislijst

In de vijfde fase is een lijst gemaakt van de verschillende bronnen. Hierbij wordt aan de hand van trefwoorden samengevat welke informatie een bron bevat (zie: bijlage 4). Deze

(27)

2.2.6 Formuleren rode draad

De zesde fase is de opzet van een verhaallijn, die antwoord geeft op de vraagstelling. Hierbij dienen de geformuleerde vraag, de kartering en de inventarislijst als hulpmiddelen. (Metz, 2009). In het onderhavige onderzoek is ervoor gekozen om de analyse in twee delen op te

splitsen. Het eerste deel gaat in op de vorm en voorwaarden van het ACM en hoe dit van invloed is op de agency van slachtoffers van mensenhandel. In het tweede deel worden de aparte

onderdelen van de hulpverlening beschreven.

2.2.7 Schrijven praktijkbeschrijving

In de zevende fase wordt het functioneren van de praktijk beschreven vanuit het perspectief van de in de praktijk aanwezige actoren. Metz (2009) onderscheidt drie aandachtspunten bij het maken van de praktijkbeschrijving: (1) anonimiteit; (2) dubbele analyse van bronnen; (3) transparantie van bronnen.

Met betrekking tot het eerste maakt de aard van de praktijkbeschrijving het volledig

anonimiseren van de betrokken professionals onmogelijk; er wordt immers uit de naam van de functie gesproken. Door het fingeren van persoonsnamen wordt herkenbaarheid beperkt tot de mensen die direct bij de praktijk betrokken zijn. Aan de verschillende professionals is

toestemming gevraagd voor deze werkwijze.

De tweede betreft het gebruik van bronnen. Het is van belang niet alleen de inhoud ervan te interpreteren, maar ook hoe deze bronnen tot stand zijn gekomen. De analyse richt zich immers op de interactie tussen menselijke en niet-menselijke actoren. De gebruikte bronnen zijn echter ook tot stand gekomen in een soortgelijke wisselwerking. (Idem). Zodoende zijn beide lagen van interpretatie meegenomen in de analyse.

Dit leidt tot het derde punt; transparantie van de gebruikte bronnen. Hier is, middels

verwijzingen in voetnoten en bronvermeldingen, naar gestreefd teneinde verantwoordelijkheid af te leggen over het onderzoeksproces en de resultaten (Idem).

2.2.8 Terug naar de praktijk

In de achtste en laatste fase worden de resultaten besproken met de onderzoekssubjecten. Het is niet alleen respectvol om hen te informeren over hetgeen over hen geschreven is, maar het is ook belangrijk voor de kwaliteit van het onderzoek. Hiermee kan gecontroleerd worden of de

(28)

2009). Maso en Smaling (2004) noemen dit ook wel „respondent validation‟. De toepassing en het verloop van deze fase worden verder beschreven in de volgende paragraaf.

2.3 Toelichting bronnenverzameling

De observaties en interviews zijn, zoals we zagen, onderdeel van de bronnenverzameling (fase 4). De interviews zijn daarnaast onderdeel van de resultaatbespreking (fase 8). De uitvoering, en omstandigheden waarbinnen beide uitgevoerd werden, waren van invloed op de

onderzoeksresultaten en behoeven daarom uitleg.

2.3.1 Observaties

In de periode mei tot en met juni 2008 zijn eenmaal per week observaties gedaan op het ACM. De observaties zijn gebruikt als bronmateriaal. Daarnaast dienden zij ter kennismaking en het bevorderen van een gevoel van vertrouwen met het oog op de te houden interviews. Tijdens de observaties zijn aantekeningen gemaakt om vertekening te beperken in de verslaglegging. Er wordt hierbij in de verslaglegging een verschil gemaakt tussen de gebeurtenissen en de interpretatie van de observator.

Deze observaties zijn gedaan tijdens groepsactiviteiten van de bewoonsters onder begeleiding van de activiteitenbegeleidster en éénmaal de woonbegeleidster. Hierbij is participerend

geobserveerd (Maso & Smaling 2004, p. 104 naar Gold, 1958). De rollen van de onderzoeker, te weten het observeren alsook het assisteren bij activiteiten, waren bekend bij de professionals en de cliënten. De begeleidingsgesprekken tussen cliënt en hulpverleensters, en

cliëntenbesprekingen van het team mochten in verband met de privacy niet geobserveerd worden. Hierdoor was er weinig informatie beschikbaar over de inhoud van de persoonlijke begeleiding van de cliënten en de aanpak hierin van de professionals. Hierdoor was er

bijvoorbeeld onvoldoende zicht op de omgang van het ACM met de sociaal-culturele verschillen van de vrouwen.

2.3.2 Interviews

Het plan was om zowel met de professionals als met de cliënten van het ACM afzonderlijk twee groepsinterviews te houden. Een groepsgesprek geeft het publieke verhaal weer van een groep, in tegenstelling tot het persoonlijke verhaal dat door een diepte-interview zou worden

(29)

verhouden de professionals en de cliënten zich als groep tot de hulpverlening van het ACM. Deze methode heeft twee voordelen, ten eerste wordt de kwaliteit bevorderd door het streven naar dialogische relaties tussen de respondenten onderling en tussen de respondenten en de interviewer. Dialogische relaties houdt in dat er gestreefd wordt naar: interactiviteit, openheid, vertrouwen, respect en symmetrie (Idem.). Het tweede voordeel is de consensus die kan ontstaan tussen de respondenten.

Op het moment dat het onderzoek begon, bestond de staf van ACM uit 5 mensen. Zij zouden dus als groep volledig in de interviews kunnen worden meegenomen. In de praktijk bleek, in

verband met vakanties, het afnemen van het eerste groepsinterview met de professionals lastig uitvoerbaar. Om grote vertraging van het onderzoek te voorkomen, is besloten deze te vervangen door individuele interviews. In deze interviews is een combinatie gemaakt van het open

interview (Maso & Smaling, 2004, p. 88) en vragen naar aanleiding van onduidelijkheden uit eerdere interviews (zie: bijlage 5). Het tweede groepsinterview met de professionals is wél doorgegaan. Hierin werden bij wijze van controle de voorlopige resultaten van de analyse gepresenteerd, met ruimte om daarop te reageren (zie: bijlage 6).

In de periode dat de interviews werden afgenomen, waren er vier vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel regulier opgenomen in het ACM. Daarnaast woonden op de crisisafdeling twee vrouwen die ongeveer vier maanden waren opgenomen. In het eerste groepsgesprek met de bewoonsters is gevraagd naar hun beleving van de hulp van het ACM (zie: bijlage 5). In het tweede gesprek zijn de conclusies uit de voorlopige analyse aan hen voorgelegd (zie: bijlage 6). Aan het eerste gesprek namen vijf vrouwen deel: een Nederlands-Indiase vrouw, twee

Roemeense en twee Chinese vrouwen. Aan het tweede interview namen zeven vrouwen deel: vier Chinese vrouwen, een Nigeriaanse, een Roemeense en een Nederlands-Indiase vrouw. Deelname aan de gesprekken was uiteraard vrijwillig en gebeurde alleen met volledige instemming.

Ondanks de observatiedagen, die mede gericht waren op het opbouwen van vertrouwen tussen de interviewer en de cliënten, bleken de groepsinterviews lastig uit te voeren. Voor alle

slachtoffers is een interview door hun schokkende voorgeschiedenis belastend. De crisisopvang en het noodbed zijn door de korte verblijfsperiode, en dientengevolge de recentheid van deze voorgeschiedenis, minder geschikt voor een interview. Uiteindelijk hebben er wel drie vrouwen van de crisisafdeling bij de eerste interviewronde meegedaan, omdat een aantal van de

(30)

Daarnaast bemoeilijkten verschillen in referentiekaders en cultuur het gesprek. Vooral de Chinese vrouwen komen uit een cultuur waar hiërarchische verhoudingen veel sterker aanwezig zijn dan bijvoorbeeld in Nederland. Zij hebben de opvatting tevreden te moeten zijn met de hulp die je krijgt en zijn over het algemeen niet gewend te reflecteren of een kritische mening te vormen. Ook is een regel in het ACM dat vrouwen problemen niet met elkaar bespreken, maar alleen met hulpverleners. Dit maakte sommige verhalen erg abstract omdat er niet op de precieze toedracht van hun situatie ingegaan kon worden. Hierdoor is er bijvoorbeeld onvoldoende

informatie over hoe de hulpverlening hun heeft ondersteund in onder andere hun verwerking van het verleden of problemen waar zij nu tegen aanlopen. Daarnaast vond een reguliere cliënt het lastig om kritisch te zijn naar de hulpverlening; zij was ondanks geruststellingen toch bang om achteraf herkend te worden en had het gevoel groepsgenoten te verraden als ze te expliciet over situaties zou vertellen.

Aan het tweede gesprek, waarin de resultaten besproken werden, hebben alleen reguliere en ambulante cliënten deelgenomen. De ambulante cliënten waren in eerste instantie niet benaderd omdat tijdens hun opname het ACM nog niet bestond. Het was echter beter hun deel te laten nemen, dan het risico te lopen op te weinig deelnemers voor het gesprek. Vooral de cliënten die ambulant hulp krijgen waren meer bekend met reflecteren op en kritisch kijken naar

bijvoorbeeld hulpverlening, dan de cliënten die op de reguliere of crisisafdeling verbleven.

2.4 Methodologische kwaliteit

De praktijkbeschrijving heeft een aantal krachten en zwaktes, waarop wordt ingegaan bij interne en externe validiteit. Daarnaast zijn om de geldingskracht van dit onderzoek te vergroten, een aantal methodologische normen nageleefd, die bij interne en externe betrouwbaarheid aan de orde zullen komen.

2.4.1 Interne Validiteit

Een praktijk wordt door de verschillende actoren tot stand gebracht. Om inzicht te krijgen in de praktijk komen de verschillende actoren ‘aan het woord’. Dit doet recht aan de diversiteit van een praktijk en laat zien waar de verschillende actoren parallel lopen of juist verschillen. Daarnaast, om tot een zo volledig mogelijk beeld te komen van deze praktijk, wordt bronnentriangulatie (Maso & Smaling, 2004, p. 69 en 72) gehanteerd. Hierbij worden

(31)

interviews. Voor de keuze van de bronnen is in dit onderzoek al datgene gebruikt wat

beschikbaar was. Behalve dat er overeenstemming kan bestaan bij het vergelijken van bronnen in de analyse, wordt er ook gekeken naar verschillen. Verschillen zijn van belang omdat zij duiden op spanningen, en begrip van die spanningen kan leiden tot beter begrip van het

functioneren van de praktijk, wat weer aanknopingspunten kan bieden tot het verder verbeteren van die praktijk. Om te kijken in hoeverre de voorlopige beschrijving van de relaties en

gebeurtenissen kloppen en zo de interne validiteit te bevorderen, wordt gebruik gemaakt van 'respondent validation‟ (Maso & Smaling, 2004), zoals beschreven in §2.1.8 en §2.2.

2.4.2 Externe validiteit

De geldingskracht van dit onderzoek is beperkt. De gekozen onderzoeksmethoden en de aard van dit onderzoek maakt dat de uitkomsten alleen voor deze praktijk gelden en niet te

generaliseren zijn naar soortgelijke praktijken. Door transparantie over de gebruikte methoden en bronnen is de analyse echter geworteld in de praktijk en wordt inzichtelijk hoe de resultaten gesitueerd zijn. Hiermee kunnen derden zelf bepalen in hoeverre deze resultaten bruikbaar zijn voor een andere praktijk. (Metz, 2008; Maso & Smaling 2004).

2.4.3 Interne betrouwbaarheid

Om de interne betrouwbaarheid te bevorderen zijn een aantal maatregelen genomen. Ten eerste is een reflectief dagboek bijgehouden gedurende de observaties (zie §2.2.1) om de verse

indrukken vast te leggen. Ook bevordert de verslaglegging het denkproces. Ten tweede zijn de verschillende groepsinterviews opgenomen met audioapparatuur, waarbij er aantekeningen zijn gemaakt. Deze opnameszijn getranscribeerd. De interviews en observaties zijn niet opgenomen in de bijlage in verband met de privacy van de vrouwen, maar zijn eventueel wel beschikbaar voor inzage.

Tegelijkertijd kent het onderzoek een aantal beperkingen, die zijn toe te schrijven aan de problemen bij de gehouden groepsinterviews met de slachtoffers van mensenhandel (zie §2.3.3.). Deze beperkingen ondermijnen mogelijk de betrouwbaarheid van de gepresenteerde resultaten en conclusies en deze dienen dan ook met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Een aanbeveling van de auteur is om bij het onderzoeken van deze doelgroep in eerste instantie persoonlijke diepte-interviews te houden, om dan alsnog de resultaten met de volledige groep te bespreken. In het persoonlijke interview kan meer aandacht worden geschonken aan de

(32)

en veiligheid bieden. Het tweede interview geeft de mogelijkheid tot „respondent validation‟ (Maso en Smaling, 2004), terwijl de gepresenteerde resultaten meer aanknopingspunten en voeding geven aan het gesprek.

2.4.4 Externe Betrouwbaarheid

De plaats-, tijd- en persoonsgebondenheid van dit onderzoek maakt feitelijke herhaalbaarheid niet mogelijk. Daarom is gestreefd naar virtuele herhaalbaarheid (Idem, p. 70). Het

onderzoeksverslag bevat een zodanige rapportage dat externen de gang van het onderzoek kunnen nagaan en hun eigen oordeel kunnen vormen. Hiertoe zijn de volgende maatregelen genomen:

- Een duidelijke beschrijving van de motivatie en positie van de onderzoekster; - Een beschrijving van de conditie en sociale context van het onderzoeksproject;

- Documentatie van de stappen, waarbij naar een zo inzichtelijk mogelijk rapport gestreefd is;

- Een verantwoording van de gebruikte bronnen. (Idem, p 70-71).

Voor het onderzoek worden diverse soorten bronnen gebruikt, namelijk primaire bronnen en literatuur (zie §2.4.1). Om dit overzichtelijk te houden is er voor gekozen bij de primaire bronnen af te wijken van de gebruikelijke bronverwijzing volgens de APA-richtlijnen en zijn voetnoten gebruikt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

224.000 huishoudens moeten langer dan 4 jaar rondkomen van een laag inkomen. - € 217 Een arm huishouden heeft een tekort

Enige tijd geleden zond ik u een vragenlijst, met het verzoek mee te willen werken aan een onderzoek van projectbureau Zeeweringen naar de tevredenheid over onze communicatie rondom

Dit dijkgedeelte is de buitenzijde van de westelijke havendam. De dijkbekleding bestaat uit basalt en haringmanblokken. Er komt niet veel vegetatie voor maar nog wel een redelijk

De bespreking is belegd omdat het Projectbureau Zeeweringen een toelichting wil geven op de werkzaamheden die aan de dijk van Zoutelande uitgevoerd gaan worden.. geeft een

Van waterschap Zeeuwse Eilanden is op 22 december 1999 ontvangen de Rapportage Toetsing Bekleding polders Baarland (dp 410 - 418), Zuid (dp 418 - 428) en Everinge (dp 428 - 442)(.

De oorzaak van de schoolse vertraging kan te wijten zijn aan meerdere factoren: zittenblijven, ziekte, verlate instap in het lager onderwijs, … Leerlingen uit het

Het doel van deze groep is dat de deelnemers begeleid worden in de overstap van behandeling op Transit naar ontslag of vervolgbehandeling en het hierbij (her-)vinden van een eigen

Op de vorige pagina’s staan zes veelgebruikte omgevingen voor het gebruik met een klas. Het is onmogelijk om aan te geven wat de beste keuze is om in een klas te gebruiken.