• No results found

Ongelijk tegenover de inflatie:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ongelijk tegenover de inflatie:"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O ngelijk tegenover de infl atie:

beknopt overzicht van de resultaten

2013/13

MENSEN

BESCHERMING WELVAART

02 | 04 | 2013

In een recente studie (1) tonen wij aan dat in België een ongelijkheid tegenover de infl atie bestaat tussen gezinnen met verschillende inko- mens- en leeftijdsniveaus. Wij stel- len vast dat de infl atie hoger is voor gezinnen met een laag inkomen, gepensioneerde gezinnen en jonge gezinnen onder de 25 jaar. Dit resultaat suggereert dat ons indexa- tiesysteem, dat de gezondheidsin- dex volgt, de rijkste gezinnen beter en de meest kwetsbare gezinnen minder goed beschermt. Deze vast- stelling heeft veel aandacht gekre-

gen in de Franstalige pers van het land en heeft het debat over de indexatie nieuw leven ingeblazen.

Wij tonen ook aan dat in de bestu- deerde periode (2001-2011) de ongelijkheid tegenover de infl atie is toegenomen, vooral vanwege de sterke stijging van de energie- prijzen tussen 2004 en 2008. Ook deze vaststelling heeft de publieke opinie niet onverschillig gelaten, ook omdat de energieprijzen sinds 2012 weer aan het stijgen zijn.

Gezien de vele reacties op en de soms verkeerde interpretaties van Jean Hindriks

Senior Fellow Itinera Institute Vincent Bodart

UCL

(2)

deze resultaten in de Franstalige pers, menen wij dat het nuttig is om terug te keren naar onze studie, de resultaten duidelijk samen te vatten en hun implicaties uit te leggen.

Onze analyse heeft betrekking op de periode 2001-2011. De gezin- nen werden enerzijds ingedeeld in tien inkomenscategorieën, om de inflatie volgens het inkomen te meten, en anderzijds in leeftijds- categorieën, variërend van onder de 25 tot boven de 70 jaar, om de inflatie volgens de leeftijd te meten.

Voor een zo nauwkeurig mogelijke meting van de inflatie over een peri- ode van tien jaar, moeten we niet alleen naar de prijzen kijken maar ook de verbruikstendensen en de evolutie van de verbruiksgewoon- ten van de verschillende catego- rieën onderzoeken. Aangezien de verbruiksprofielen met het inkomen en de leeftijd veranderen, mogen we verwachten dat de inflatie voor elke gezinscategorie verschillend zal zijn. Om dezelfde reden, en omdat de verbruiksgewoonten in de tijd veranderen, mogen we ook ver- wachten dat de gezondheidsindex, die gebaseerd is op de verbruiks- structuur van een gemiddeld gezin in 2004, de inflatie voor de verschil- lende categorieën niet correct weer-

spiegelt. Dat is precies wat wij in ons studie hebben vastgesteld.

Ongelijkheid volgens inkomen

In het geval van de ongelijkheid van de inflatie volgens het inkomen, toen we aan dat de inflatie afneemt naarmate het inkomen stijgt. De gezinnen van de eerste inkomen- scategorie (de armste) kennen in de periode 2001-2011 een totale inflatie van ongeveer 32%, terwijl de inflatie voor de gezinnen van de tiende categorie (de rijkste) in dezelfde periode 26% bedraagt.

Vervolgens vergelijken wij de infla- tie voor de gezinnen met de stijging van de gezondheidsindex, die voor de indexatie van de lonen, de sala- rissen en sociale uitkeringen wordt gebruikt. We tonen aan dat in de periode 2001-2011 de indexa- tie (gemeten aan de hand van de gezondheidsindex) 24% bedraagt, wat overeenkomt met een poten- tieel koopkrachtverlies van 8% in tien jaar voor de armste gezinnen (32% inflatie min 24% indexatie).

Concreet betekent dit dat een gezin met een minimuminkomen van 12.000 euro per jaar in tien jaar tijd 960 euro aan koopkracht heeft verloren.

In de mate dat de consumptieprofielen verande- ren met het inkomen en met de leeftijd, moet men zich eraan verwachten dat de inflatie anders is voor elke categorie van huishouden.

(3)

Grafi ek 1. Gecumuleerde infl atie volgens inkomen en gecumuleerde indexatie (2001-2011)

Gecumuleerde inflatie 2001-2011

inflatie per inkomenscategorie inflatie volgens gezondheidsindex

Deciel 1 Deciel 2 Deciel 3 Deciel 4 Deciel 5 Deciel 6 Deciel 7 Deciel 8 Deciel 9 Deciel 10

Ongelijkheid volgens leeftijd In het geval van de ongelijkheid van de infl atie volgens de leeftijd, tonen wij aan dat de infl atie eerst afneemt naarmate de leeftijd stijgt, maar vanaf de 55 jaar toeneemt.

Voor de gezinnen van 70 jaar en ouder bedraagt de infl atie tussen 2001 en 2011 32%, tegenover 25%

voor de gezinnen tussen 25-35 jaar.

Als we deze infl atie vergelijken met de stijging van de gezondheidsin- dex over dezelfde periode, krijgen we opnieuw een potentieel koop- krachtverlies van 8% over tien jaar voor de gezinnen boven de 70 jaar.

(4)

Grafi ek 2. Gecumuleerde infl atie volgens leeftijd en gecumuleerde indexatie (2001-2011)

Gecumuleerde inflatie 2001-2011

inflatie per leeftijdscategorie inflatie volgens gezondheidsindex

Het is van groot belang dat men bewust is van het hoger gewicht van de infl atie op lagere inkomens, met specifi eke aandacht voor de energieprijzen.

(5)

Per productgroep

Vervolgens analyseren wij de bij- drage van elke productgroep aan de inflatieverschillen tussen de ver- schillende gezinscategorieën. Voor de verschillen volgens inkomen zijn de uitgaven voor de huisvesting de belangrijkste reden van een hogere inflatie voor de gezinnen met laag inkomen. De post huisvesting weegt drie keer zwaarder door op het budget van de gezinnen met laag inkomen en is in de periode ook het sterkst gestegen, met meer dan het dubbele van het gemiddelde van de andere posten. Voor de verschil- len volgens leeftijd is het aandeel van de gezondheidsuitgaven bijna drie keer groter bij de gezinnen van 70 jaar en ouder dan bij de groep van 25-29 jaar. Maar dat is niet de reden van de ongelijkheid van de inflatie, want de prijzen van de gezondheidszorg zijn in de periode slechts licht gestegen.

In werkelijkheid zijn de uitgaven voor voeding de belangrijkste oor- zaak van de hogere inflatie voor de oudere gezinnen. Dit is de post die in de periode de tweede grootste stijging kende, en zijn aandeel in het budget van de bejaarde gezin- nen is twee keer groter dan bij de andere gezinnen.

Uit onze resultaten blijk eveneens dat de sterke stijgingen van de ener- gieprijzen tussen 2004 en 2008 maar ook in een recenter verleden, sinds 2010, de ongelijkheid van de inflatie tussen gezinnen met ver- schillende inkomens en leeftijden

hebben vergroot.

Welke besluiten kunnen we uit deze studie trekken?

Onze studie suggereert twee besluiten.

Ten eerste lijkt ons indexatiesys- teem de meest kwetsbare gezinnen minder goed te beschermen. Dat betekent echter niet dat het moet worden opgegeven, zoals in de pers is gesuggereerd. Het feit dat een systeem niet volmaakt is, bete- kent niet dat het nutteloos zou zijn.

Zonder indexatie zou de koopkracht van de gezinnen met laag inkomen immers tussen 2001 en 2011 met een derde zijn gedaald. Men kan natuurlijk over een aanpassing van het indexatiesysteem discussiëren, om beter rekening te houden met het grotere gewicht van de inflatie voor de lage inkomens. Maar voor- zichtigheid is hier geboden, want in dezelfde periode zijn de sociale minima in reële termen met meer dan 10% verhoogd (2). Deze stijging van de sociale minima heeft dus voor de gezinnen met laag inkomen de aan de inflatie gebonden daling van de koopkracht gecompenseerd.

Een tweede besluit is dat men de energieprijzen moet beheersen als men de koopkracht van de meest kwetsbare gezinnen wil bescher- men. De beheersing van de ener- giekosten is dus niet alleen een uitdaging voor de competitiviteit, maar ook een belangrijke sociale uitdaging.

(6)

Voor duurzame economische groei en sociale bescherming.

Bronnen

(1) Vincent Bodart en Jean Hindriks, Les inégalités d’inflation selon l’âge et le revenu, Regards économiques 102, maart 2013

(2) Armoede in België: Jaarboek 2012, POD Maatschappelijke Integratie, Acco Leuven 2012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien geven de coördinatoren aan dat het bereiken van veel allochtone moeders en vrijwilligsters zorgt voor meer contact en begrip tussen culturen, zowel tussen moeders en

Meer professionals in eigen taal en cultuur wordt gezien als wenselijk, omdat deze professionals door hun achtergrond vaak een pré hebben in de benadering van en de communicatie

‘anderhalfverdienerschap’, waarbij de jongens er expliciet vanuit gaan dat zij fulltime werken en dus de kostwinner zijn. De meiden gaan er meer dan de jongens van uit dat de

Meer dan 3 op de 4 huishoudens uit de 13 centrum- steden zijn tevreden over hun woning, buurt en stad, zowel bij huishoudens met als zonder inwonende kinderen.. De

Waar alleenstaand ouderschap bij ouders met een Turkse of Marokkaanse achter- grond niet veel vaker voorkomt dan bij autochtone Nederlanders, geldt dat niet voor ouders met

Het kan zijn dat jouw partner een heel andere opvoeding genoten heeft, dat zijn/haar familie er compleet andere denkbeelden op nahoudt dan jij (bijvoorbeeld over de opvoeding

[r]

3) Wie zijn volgens jou belangrijke stakeholders binnen ZuMa ?.. 4) Stel: Je bent morgen verantwoordelijke PR op ZuMa. Op welke manier zou jij ZuMa bekend willen maken