• No results found

Meedoen in Soest. Herijking minimabeleid gemeente Soest

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Meedoen in Soest. Herijking minimabeleid gemeente Soest"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meedoen in Soest

Herijking minimabeleid gemeente Soest

(2)

Inhoud

1. Inleiding ... 2

2. Proces van herijking ... 3

3. Uitkomsten ... 4

4. Effecten ... 11

5. Financiën ... 14

6. Conclusie ... 16

Geraadpleegde literatuur ... 18

Geraadpleegde bronnen ... 18

Afkortingen... 18

(3)

1. Inleiding

Armoede is volgens de definitie van de Verenigde Naties het niet kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften. Vrij vertaald houdt dat in dat er onvoldoende geld is voor onderdak, kleding, gas, water, licht en voldoende eten. Inmiddels horen ook computer en telefoon tot de eerste

levensbehoeften.

Armoede is een breed begrip dat niet in één enkel cijfer is samen te vatten. De meest gangbare indicator voor armoede is het inkomen dat een huishouden kan besteden (na aftrek van premies en belastingen). Doorgaans wordt dit inkomen vergeleken met het sociaal minimum.

Het voorkomen van armoede gebeurt vooral op landelijk niveau. Daar worden de afspraken gemaakt en regelingen getroffen om iedereen in Nederland in elk geval het minimumniveau te geven. Met name via ons belastingstelsel en de bijstand.

Op gemeentelijk niveau zijn aanvullende regelingen mogelijk, maar binnen strenge wettelijke kaders. Wij mogen als gemeente niet aan inkomenspolitiek doen. De lokale regelingen zijn enerzijds bedoeld om noodzakelijk uitgaven te financieren van mensen die hiervoor niet kunnen reserveren (bijzondere bijstand), anderzijds om deelname in de samenleving te stimuleren

(bijvoorbeeld het huidige Minimafonds of Jeugdsportfonds). Met name dit laatste onderdeel is nauw verbonden met onze opgaven in het brede sociaal domein. Wij ondersteunen mensen met een beperking om mee te doen naar vermogen. Ook als het om een financiële beperking gaat.

Doelstelling

Onze uiteindelijke doelstelling is niet afhankelijkheid van een vangnetregeling of het gemeentelijke minimabeleid, maar economisch en/of maatschappelijk zoveel mogelijk zelfstandig te worden.

Daarmee raakt het onderwerp minimabeleid veel terreinen binnen het sociaal domein. Nadrukkelijk de verbinding blijven zoeken met deze terreinen en met bijvoorbeeld de aanpak van 1 huishouden, 1 plan is de kern om te zorgen voor een duurzame en effectieve aanpak van armoede. In de Strategische agenda sociaal domein hebben we dit als volgt verwoord:

De herijking van het gemeentelijk armoedebeleid is één van de agendapunten uit de Strategische Agenda om bovenstaande resultaten en effecten te realiseren.

Maatschappelijk effect

Maatschappelijk effect: inwoners van Soest zijn steeds zelfredzamer.

Maatschappelijk effect: inwoners van Soest doen mee naar vermogen.

Maatschappelijk resultaat

a. Meer inwoners zijn financieel zelfredzaam.

b. Meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn (en blijven) aan het werk.

c. Jongeren hebben perspectief.

(4)

2. Proces van herijking

Uit onderzoek door bureau KWIZ eind 2015 is gebleken dat in Soest een deel van de mensen die leven op het niveau van het sociaal minimum, aan het eind van de maand geen geld over hebben om te besteden aan andere zaken dan het noodzakelijke bed, bad en brood. Ons minimabeleid kan dus doelmatiger en effectiever. In een participatief traject met maatschappelijke organisaties en inwoners zijn we vervolgens gaan onderzoeken waar kansen voor verbetering liggen en wie daar welke rol in kan spelen.

De uitgangspunten die we hierbij hanteerden, zijn vastgesteld op:

 Werk moet aantrekkelijk zijn;

 Kinderen moeten kansen krijgen om mee te doen. Opgroeien in armoede mag geen stempel drukken op de rest van je leven. Dat betekent dat we bij kinderen proberen te kijken naar het besteedbaar inkomen van het gezin en niet wat er aan inkomen verdiend wordt;

 Chronisch zieken en gehandicapten moeten kansen krijgen om mee te doen. Zij mogen niet de dupe worden vanwege stapeling zorgkosten;

 Ondersteuning moet terecht komen daar waar het nodig is. Dat betekent verstrekking in natura waar mogelijk;

 Ondersteuning moet laagdrempelig toegankelijk zijn. Dat betekent dat de uitvoering ligt bij degene die hier het beste en meest benaderbaar in is.

Wat hebben we gedaan

De verschillende onderwerpen die uit de evaluatie en gesprekken naar voren kwamen, hebben we na een eerste gezamenlijke oriëntatie in verschillende groepjes opgepakt. Het gaat dan om:

kinderen, chronisch zieken, ondernemers en het bereik van ons minimabeleid.

Per onderwerp zijn we gaan werken volgens de vragen:

Wie: welke doelgroep hebben we het over, hoe groot en waar vinden we deze?

Wat: wat heeft deze doelgroep nodig, wat is er al en wat missen we nog?

Hoe: wie zijn er nu actief rondom deze doelgroep, hoe doen we het op dit moment, wat gaat daar goed in, wat kan beter en wat missen we nog?

Ook zijn we aan de slag gegaan met de verschillende vragen uit de gemeenteraad op dit onderwerp:

 Onderzoek de mogelijkheden van een dorpspas voor minima;

 Onderzoek de mogelijkheden voor een kindpakket;

 Evalueer de verordening individuele inkomenstoeslag. Een verordening waarin we hebben vastgelegd dat iemand na 2 jaar op bijstandsniveau geleefd te hebben, ieder jaar een toeslag krijgt op zijn inkomen.

In het volgende hoofdstuk worden de verschillende onderwerpen uitgewerkt en de eindadviezen in de vorm van een voorstel tot besluit geformuleerd. Vervolgens volgt een overzicht van de effecten die onze inzet heeft op de inkomens van minima en de financiële uitwerking van al deze

voorstellen. Deze notitie sluit af met een korte weergave van hoe gemeenteraad en college de resultaten van deze herijking van het minimabeleid kan monitoren.

(5)

3. Uitkomsten

Eén van de algemene bevindingen de afgelopen maanden bleek dat er meer ruimte moet zijn voor maatwerk in het minimabeleid. In het verleden keken we naar het inkomen dat iemand verdient, maar de ervaringen in het sociaal domein de afgelopen twee jaar leren ons dat kijken naar het besteedbaar inkomen net zo belangrijk is. Die ruimte voor maatwerk willen we generiek doorvoeren door de toegang tot onze regelingen uit te breiden. Wij stellen voor de

inkomensgrenzen te verhogen naar 130% van het wettelijk sociaal minimum1. Hierdoor komen ook de mensen met werk, maar een laag inkomen in aanmerking voor gemeentelijke ondersteuning zonder dat we een armoedeval bij werkaanvaarding veroorzaken. Hierover meer in hoofdstuk 4.

Ook willen we mensen toegang geven die in de schuldhulpverlening zitten en aan het eind van de week vaak minder te besteden hebben dan iemand in de bijstand. Zeker nu de gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen meer gericht zijn op het meedoen in de samenleving en waar mogelijk doelgericht in natura worden uitgekeerd.

Hieronder zoomen we verder in op de voorstellen voor toekomstig beleid.

Kinderen

In Soest hebben we naar schatting ruim 900 kinderen die opgroeien in minimahuishoudens. Dat is bijna 10% van het totaal aantal kinderen dat in onze gemeente woont. Tegelijkertijd is gebleken dat er veel mensen en organisaties in Soest zijn die zich inspannen voor deze kinderen. Er liggen dus kansen om krachten te bundelen en samen meer te bereiken.

In het herijkingstraject van de afgelopen maanden is gekeken naar wat een kind in het leven van alledag nodig heeft en welke ondersteuning daarbij gegeven wordt of gegeven kan worden.

Grofweg kwam de analyse over de benodigde ondersteuning uit op de volgende onderdelen:

• Naar school komen (denk aan fiets);

• Mee kunnen doen op school (denk aan de ouderbijdrage, computer op de middelbare school en aanvullende schoolkosten);

• Mee kunnen doen aan activiteiten buiten school (denk aan sport en cultuur).

In deze analyse kwam ook naar voren dat je als ouder en kind in het woud der organisaties ook maar net moet weten waar je terecht kunt. Bundeling van verschillende regelingen ligt daarom voor de hand. Nauwere samenwerking en overdracht tussen organisaties ook, net als een betere informatievoorziening. Over dit laatste meer in de paragraaf ‘samenwerking en informatie’. In deze paragraaf vooral meer over hoe we de verschillende regelingen

beter kunnen koppelen en hoe we het bereik van alle inzet kunnen vergroten.

Bundeling kindregelingen

Bundeling van de verschillende regelingen voor kinderen is één van de adviezen die uit het herijkingstraject is gekomen. Een tweede advies is het laagdrempeliger organiseren van deze regelingen. Op dit moment is Uitvoeringsorganisatie BBS uitvoerder van bijna alle regelingen voor kinderen, met uitzonderen van sport en cultuur.

1 Voor een alleenstaande moeder met kinderen komt dit neer op een maandelijks netto inkomen van maximaal € 1.200 per maand.

Voorstel:

Inkomensgrens voor kindregelingen vaststellen op 130% van het sociaal minimum.

Inkomensgrens voor chronisch zieken vaststellen op 130% van het sociaal minimum.

Bijzondere bijstand toegankelijk maken voor alle inwoners met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum.

Rekening houden met het besteedbaar inkomen door ook mensen in schuldhulpverlening toegang te geven tot minimaregelingen. Zelfs als hun inkomen boven gestelde

inkomensgrenzen ligt.

(6)

Voor bijstandsgerechtigden en hun kinderen een heel laagdrempelige organisatie, maar voor mensen die geen uitkering hebben niet. Het binnenlopen bij de ‘sociale dienst’ blijkt niet voor iedereen even makkelijk.

Een alternatief is de kindregelingen elders te beleggen. Een voor de hand liggende partner hierin is Stichting Leergeld. Stichting Leergeld richt zich op het voorkomen van sociale uitsluiting van kinderen uit gezinnen met minimale financiële middelen, door deze kinderen weer mee te laten doen aan binnen- en buitenschoolse activiteiten. Dat doet zij momenteel zonder gemeentelijke subsidie en met de zogenaamde Leergeldformule die uit vier stappen bestaat: 1. Huisbezoek, 2.

Bemiddeling naar voorliggende voorzieningen, 3. Financieel vangnet via eigen stichting, 4. Follow- up en nazorg. Een organisatie die al een goede reputatie heeft in Soest, nauw samenwerkt met het Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds en goede contacten heeft met scholen en winkeliers.

Stichting Leergeld is in principe bereid de uitvoering van alle kindregelingen op zich te nemen en onderzoekt momenteel wat hiervoor nodig is. Het grote voordeel met het beleggen van de uitvoering van de kindregelingen bij deze stichting is dat zij in overleg met het gezin kijkt wat nodig is en dit in natura vervolgens regelt. Daarmee weten we zeker dat het geld op de goede plek terecht komt en dat er maatwerk wordt geleverd. Bovendien past de manier van werken van Stichting Leergeld bij onze visie op het sociaal domein. Zij overlegt met het gezin welke mogelijkheden er zijn om zelf bij te dragen en doet hetzelfde met bijvoorbeeld de scholen en sportverenigingen. Daarmee ontstaat een verantwoordelijkheid bij alle betrokkenen om samen iedereen mee te laten doen naar vermogen.

Overigens betekent dit niet dat een Jeugdsportfonds (JSF) en een Jeugdcultuurfonds (JCF) verdwijnen. De samenwerking tussen deze drie partners is er al en zal nog intensiever worden, maar wel met ieder hun eigen expertise en netwerk.

De nadere uitwerking van deze subsidie en de bijbehorende prestatieafspraken gebeurt de komende maanden in nauw overleg met Stichting Leergeld en andere betrokkenen. De kaders vanuit de gemeente voor deze uitwerking zijn vastgelegd in de Strategische agenda (resultaten) en deze beleidsnotitie (uitgangspunten en financiën). Stichting Leergeld heeft op haar beurt

aangegeven dat zij vast wil houden aan haar manier van werken en zich wil focussen op het ondersteunen van gezinnen, niet op uitgebreide verantwoording naar de gemeente. Dit laatste past binnen de ontwikkelingen in ons subsidiebeleid waar we willen sturen op resultaten en niet op producten of bedrijfsvoering. Zoals gezegd zal de komende maanden in goed overleg gewerkt worden aan de precieze uitwerking. Naar verwachting kan in het nieuwe schooljaar van 2017-2018 gestart worden.

Sport en Cultuur

Voor het JSF en JCF zijn ook concrete adviezen opgehaald. De bijdrage voor culturele activiteiten staat momenteel op maximaal € 350, maar dit blijkt in veel gevallen onvoldoende. Hier zien we dat een algemene bezuiniging op cultuur door het merendeel van onze inwoners opgevangen kan worden, maar ook een deel van onze inwoners uit kan sluiten. Om dit te voorkomen is het advies om de jaarlijkse bijdrage van het JCF te verhogen naar een maximum van € 450. In veel gevallen is dit bedrag niet nodig, maar het maakt wel mogelijk dat meer kinderen kunnen aansluiten bij dat waar hun hart ligt.

De bijdrage van € 225 per jaar vanuit het JSF, lijkt vooralsnog voldoende. Zeker omdat Stichting Leergeld vanuit haar eigen middelen bijspringt waar nodig.

Voorstel:

Uitvoering kindregelingen overdragen aan Stichting Leergeld. Het gaat dan om ondersteuning voor:

 Naar school komen (denk aan fiets);

 Mee kunnen doen op school (denk aan de ouderbijdrage, computer op de middelbare school, aanvullende schoolkosten);

 Mee kunnen doen aan activiteiten buiten school (naast ondersteuning JSF en JCF).

(7)

Zwemmen

Uit het participatietraject kwam ook het onderwerp zwemdiploma boven drijven. In een waterrijk land als Nederland, wordt dit gezien als een basisvoorziening die voor al onze inwoners

toegankelijk zou moeten zijn. Sinds de afschaffing van het schoolzwemmen hebben we deze verantwoordelijkheid meer bij de ouders zelf gelegd. En ook hier zien we dat het merendeel van de Soesters dit oppakt. Voor de groep die dit vanwege een laag inkomen niet kan, hadden we via het JSF al afspraken gemaakt. Tijdens de gesprekken de afgelopen maanden, bleek er echter ruimte voor verbetering in deze afspraken. Met name de prikkel bij ouders en Optisport om wekelijks naar de zwemles te komen en zo snel mogelijk een diploma te halen, was te weinig aanwezig. We zijn daarom op zoek gegaan naar de oplossing in een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Deze hebben we gevonden door een kleine eigen bijdrage (naar draagkracht) van de ouders te vragen, Optisport te prikkelen tot efficiëntie met een vast bedrag per kind en het JSF door haar de rol te geven de sportaanbieder en ouders aan te blijven spreken op deze verantwoordelijkheid.

Zoals met alle adviezen verwachten wij binnen de beschikbare financiële ruimte te kunnen blijven.

Zie hoofdstuk 5 voor meer informatie. Wel met de kanttekening dat als het bereik van onze regelingen fors toe gaat nemen, dit kan veranderen.

Peuteropvang

Peuteropvang is in Soest een belangrijke voorziening ter bevordering van de ontwikkeling van peuters. Ontmoeting en met elkaar leren spelen als voorbereiding op het primair onderwijs staat hierbij centraal. Ook is het een belangrijke plek om taal- en ontwikkelingsachterstanden zo vroeg mogelijk te signaleren en in te halen. Dit laatste is de zogenaamde Voor- en Vroegschoolse

Educatie (VVE). In Soest hebben we zo’n 125 kindplekken per jaar in de peuteropvang, 75 hiervan met een VVE-indicatie.

Sinds 1 februari 2016 is in Soest het peuterspeelzaalwerk geharmoniseerd met kinderopvang:

peuteropvang. Financieel betekent dit voor ouders dat zij een ouderbijdrage betalen die

overeenkomt met die in de kinderopvang en dat het Rijk een deel van deze bijdrage compenseert via de kinderopvangtoeslag. Het Rijk doet dit echter alleen als allebei de ouders werken.

Kinderen waarvan de ouders niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag van het Rijk, zijn aangewezen op een bijdrage van de gemeente. Alleen voor het VVE-aanbod heeft de gemeente hierin een wettelijke taak. In Soest hebben we in ons Beleidsplan Harmonisatie

Peuterspeelzaalwerk van 2015 vastgelegd dat wij als gemeente vinden dat alle kinderen toegang moeten hebben tot peuteropvang. Een te laag inkomen mag hier geen belemmering in zijn. Als gemeente betalen we voor deze ouders een bijdrage gelijk aan de kinderopvangtoeslag, waardoor ouders ongeacht het recht op kinderopvangtoeslag of ongeacht regulier of VVE een gelijke

ouderbijdrage gebaseerd op het (gezins)inkomen betalen. In de ‘Nadere regels gemeentetoeslag voor peuteropvang en VVE Soest’ is dit beleid vastgelegd. Doorbordurend op de gehele herijking minimabeleid, stellen we wel voor ook hier de inkomensgrens te verplaatsen van de huidige 115%

naar 130% van het sociaal minimum (dat betekent voor gezinnen met kinderen een verzamelinkomen van ongeveer €20.500 per jaar).

Voorstel:

Bijdrage per kind vanuit het Jeugdcultuurfonds vaststellen op maximaal € 450 per jaar.

Bijdrage per kind vanuit het Jeugdsportfonds vaststellen op maximaal € 225 per jaar.

Voorstel:

Behalen van zwemdiploma A en B te ondersteunen via het Jeugdsportfonds voor kinderen vanaf 5 jaar.

Voorstel:

Inkomensgrens voor ondersteuning peuteropvang vaststellen op een verzamelinkomen van maximaal 130% van het sociaal minimum.

(8)

Dorpspas:

Eén van de vragen die onderzocht is op verzoek van de gemeenteraad, is de mogelijkheid van een dorpspas. Een dergelijke pas wordt aan inwoners verstrekt die passen binnen de doelgroep minima. Vervolgens wordt op deze pas een tegoed gezet door de gemeente bestaande uit de verschillende gemeentelijke regelingen waar iemand recht op heeft. Dat zal per persoon anders zijn, afhankelijk van leeftijd. Met dit tegoed kunnen mensen naar de verschillende organisaties en winkels toe die zijn aangesloten bij de pas. Het gaat dan om sportverenigingen, culturele

verenigingen, winkeliers met computers, winkeliers met fietsen, scholen, maar ook uitjes zoals de bioscoop en dierentuin. Mensen kunnen zelf bepalen waar zij hun tegoed aan uitgeven.

Het zelf creëren van een dorpspas is voor Soest niet haalbaar. Hier zou een website voor nodig zijn, continu beheer van deze website, beheer van de contracten van alle aangesloten partijen en de logistiek van alle passen. Een optie is wel het aansluiten bij de U-pas vanuit de gemeente Utrecht. Dit betekent aansluiting bij het beleid van de gemeente Utrecht. Op dit moment is dit beleid niet heel anders dan de voorstellen in Soest, met belangrijkste uitzondering de

inkomensgrenzen. Die liggen in Utrecht op 125% van het sociaal minimum.

Het grote voordeel van een dorpspas is dat inwoners volledige keuzevrijheid hebben in waar zij hun tegoed aan uitgeven. Daar ligt overigens ook meteen één van de bedenkingen. Onze inzet voor kinderen bijvoorbeeld is gericht op het meedoen in een vereniging (sportief of cultureel). Hierbij is het aspect van beweging, leren en samen met anderen optrekken zeer belangrijk. De ervaring in de gemeenten met de U-pas leert dat het tegoed veel ingezet wordt op individuele activiteiten zoals bioscoopbezoek. Hierdoor blijft er geen geld over voor lidmaatschap van een vereniging en is het meedoen in een verenigingsband dus niet bereikt.

Een ander nadeel is de stigmatiserende werking die uit kan gaan van het tonen van een pas. Dit was het belangrijkste tegenargument van de deelnemers in het participatietraject.

De kosten van een U-pas liggen momenteel op € 17,50 per pas per jaar. Dat zijn de huidige kosten, maar die kunnen veranderen omdat de uitvoering van de U-pas op dit moment door de gemeente Utrecht aanbesteed wordt. Kijken we naar het gemiddeld bereik van het Minimafonds in Soest dan komen we op administratieve kosten van ruim € 10.000 per jaar. Dat is net iets meer dan wij aan het Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds betalen voor hun taken. Dit is dus alleen interessant als we in Soest afscheid nemen van het JSF en JCF. Maar dit zou betekenen dat wij als gemeente zelf de inspanningen richting intermediairs en verenigingen moeten verrichten om contracten af te sluiten en kinderen te bereiken. Of ook deze taak zou bij Leergeld belegd moeten worden. Beide opties lijken een verkwisting van de bestaande expertise en relaties van het JSF en JCF.

Het uiteindelijke advies is daarom niet te kiezen voor een dorpspas, maar in te zetten op de voorgestelde bundeling van kindregelingen bij de bestaande partners in Soest.

Sluitende aanpak jongeren

We moeten niet vergeten dat minimabeleid geen op zichzelf staand beleidsterrein is. Net als al ons sociaal beleid, gaat het om het ondersteunen van onze inwoners richting zelfredzaamheid en meedoen naar vermogen. Bij de doelgroep kinderen kan de link naar onze sluitende aanpak voor jongeren dus niet ontbreken. Deze hele aanpak is gericht op het voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen. Heel concreet raakt dat onze ondersteuning vanuit het minimabeleid om op school mee te doen. Opgroeien in een gezin met een laag inkomen mag geen reden zijn voor uitval uit school. Landelijk zien we bijvoorbeeld veel discussie over de hoge aanvullende schoolkosten op het MBO. Deze kunnen ervoor zorgen dat leerlingen uitvallen of niet kunnen kiezen voor dat waar hun hart ligt. Samen met Leergeld blijven wij ons inzetten voor deze doelgroep, zolang Den Haag nog niet heeft besloten of dit háár taak is.

Chronisch zieken

Soest is een gemeente met relatief veel senioren. Ruim 9%

van onze inwoners is ouder dan 75 jaar. Landelijk ligt dit op een gemiddelde van 7,7%. Op dit moment maakt ruim 20% van deze senioren gebruik van een Wmo voorziening.

Uiteraard is de doelgroep chronisch zieken breder dan

(9)

senioren, maar deze cijfers laten wel zien dat we in Soest een grote groep mensen kennen die te maken hebben met extra zorgkosten. De koopkracht van deze mensen is de laatste jaren met alle landelijke bezuinigingen in de zorg hard getroffen. In onze vorige herijking van het minimabeleid (2013) zagen we dit al en hebben we onze ondersteuning vergroot. We hebben momenteel een collectieve zorgverzekering waarvan we het aanvullend pakket licht subsidiëren, we hebben een generieke financiële regeling voor mensen die chronisch ziek zijn en we compenseren € 99 als het wettelijk eigen risico (van € 385) volledig is gebruikt.

We zien echter dat het gebruik van de collectieve zorgverzekering flink onder het landelijk

gemiddelde ligt, het bereik van de compensatie eigen risico erg laag is en de generieke regeling al jarenlang een vaste doelgroep kent. We hebben daarom ons huidig aanbod kritisch bekeken.

Collectieve zorgverzekering

Belangrijkste aandachtspunt voor verbetering is het aantrekkelijker maken van onze voorliggende voorziening, de collectieve zorgverzekering. In eerste instantie dachten we dit te doen door de basisverzekering deels te verlagen, maar gebleken is dat dit niet mag. Dat is inkomenspolitiek. De tweede oplossing is ons aanvullend pakket aantrekkelijker maken en wel zo aantrekkelijk dat mensen met hoge zorgkosten voor een zeer gunstige prijs verzekerd zijn. Bovendien is in het aanvullend verzekeringspakket geregeld dat mensen eventuele eigen bijdragen op de medicijnen uit de lijst voor chronisch zieken niet hoeven te betalen en de eigen bijdragen uit de Wmo zijn gedekt. Daarnaast willen we ook dat inwoners eenvoudig het opgemaakt eigen risico terug kunnen vragen.

Deze regeling en de toegang tot deze regeling moet vastgelegd worden in de beleidsregels bijzondere bijstand. Hierop vooruitlopend heeft het college al ingestemd met de voorgestelde voorwaarden voor de collectieve zorgverzekering per 1 januari 2017, omdat ZilverenKruis deze voorwaarden begin november al nodig had om de communicatie richting bestaande en nieuwe klanten te starten.

Uiteindelijk zullen de voorwaarden voor de zorgverzekering, net als alle voorwaarden uit deze notitie worden uitgewerkt in de beleidsregels bijzondere bijstand. Na vaststelling van het nieuwe beleid zal het college de bijbehorende beleidsregels opstellen. Deze zullen ook ter kennisname aangeboden worden aan de gemeenteraad.

Mochten inwoners met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum geen gebruik maken van onze nieuwe collectieve zorgverzekering, dan hebben zij nog steeds recht op een vergoeding van het eigen risico. Ook dit wordt geregeld binnen de beleidsregels bijzondere bijstand. In overleg met uitvoeringsorganisatie BBS is besloten alle eigen risico te vergoeden boven het drempelbedrag van

€ 1002 tot maximaal het wettelijke eigen risico van € 385 per jaar.

Ondernemers

Nederland kent zo’n 1 miljoen ZZP-ers (Zelfstandig ondernemers zonder personeel). En deze groep is groeiende. In Soest hebben we uitzonderlijk veel ZZP-ers, naar schatting bijna 3.000. Landelijk onderzoek laat zien dat 15% van deze groep op of onder de armoedegrens leeft. Dat vertaalt zich in Soest naar 450 inwoners.

Tegelijkertijd is het praten over je inkomen zo ongeveer het laatste taboe in Nederland. Dat zien we ook bij deze doelgroep terug. Het tijdig signaleren van ondernemers die kampen met te weinig inkomen of schulden is moeilijk. We zien ze vaak als het al te laat is en de problemen zich al hebben opgestapeld.

Bovendien is de wet- en regelgeving over wat wij als gemeente voor deze groep mogen doen erg dichtgetimmerd. Voorkomen is beter dan genezen, is een uitgangspunt dat hier dus zeker van toepassing is.

2 De € 100,- is een administratieve drempel. Onder de € 100,- wegen de afhandelingskosten en

administratieve werkzaamheden niet op tegen het te vergoeden bedrag. Als er meer is betaald dan € 100,- wordt het hele bedrag vergoed.

Voorstel:

Instemmen met de uitwerking van de collectieve zorgverzekering in de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Soest.

Wie?

(10)

In het participatietraject de afgelopen maanden is gelukkig ook rondom ondernemers gebleken dat er veel organisaties zijn die zich actief inzetten. Van Bureau Zuidweg (schuldhulpverlening voor ondernemers) tot de Rabobank, van 115RedEenBedrijf tot Schuldhulpmaatje. Allemaal erkennen we dat we de kwetsbare ondernemers te laat zien en dat we nog te weinig samenwerken in het goed informeren van startende en bestaande ondernemers. Tijdens een rondetafelsessie in november hebben de ketenpartners zich bereid verklaard in het samen optrekken en heeft

SoestNetwerkt (netwerkorganisatie van ZZP-ers in Soest) zich gemeld als trekker van het vervolg.

Als gemeente zullen wij ondersteunen en aansluiten waar mogelijk, maar het is aan de ondernemers zelf om te onderzoeken en organiseren wat nodig is. Wij kunnen als publieke instelling ondernemers maar in beperkte mate helpen bij het beter ondernemen. Dit is een verantwoordelijkheid die vooral bij henzelf ligt.

Wel zien we mogelijkheden om samen met het UWV en Uitvoeringsorganisatie BBS meer gebruik te maken van de aanwezige ondernemerskracht in Soest in onze trajecten om vanuit de uitkering naar zelfstandig ondernemerschap te gaan.

Werk is aantrekkelijk

Onze uiteindelijke doelstelling is niet afhankelijkheid van een vangnetregeling of het gemeentelijke minimabeleid, maar economisch en/of maatschappelijk zoveel mogelijk zelfstandig

te worden. Ons minimabeleid moet erop gericht zijn dat het aantrekkelijk is en blijft om betaald werk te zoeken. De zogenaamde armoedeval mag niet te groot zijn. In hoofdstuk 4 leest u hier meer over.

Tegelijkertijd zien we dat 60% van de minima langdurig afhankelijk is van

inkomensondersteuning. Langdurig arm wordt gezien als drie jaar of meer leven op

het sociaal minimum. We hebben het in het minimabeleid dus merendeels over een kwetsbare doelgroep die voor langere tijd ondersteuning nodig heeft.

Toegang regelingen

Om te voorkomen dat werk onaantrekkelijk is, stellen we voor om de bijzondere bijstand

toegankelijker te maken. Bijzondere bijstand is bedoeld voor noodzakelijke uitgaven van mensen die hiervoor niet kunnen reserveren. Bijvoorbeeld als de koelkast kapot gaat. Met name in het eerste jaar dat mensen betaald werk hebben, is het opbouwen van reserves nog nauwelijks mogelijk. Door de toegang tot deze regeling te verbreden, kunnen ook inwoners die aan het werk zijn nog aanspraak maken. We kijken daarbij wel naar draagkracht en werken in staffels: hoe meer iemand verdient, hoe minder financiële ondersteuning hij van de gemeente krijgt.

Verordening individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor mensen die langdurig op het sociaal minimum leven en ook geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomenssituatie. Lokaal hebben wij in de verordening Individuele Inkomenstoeslag vastgelegd dat langdurig betekent dat mensen na twee jaar (de zogenaamde referteperiode) recht hebben op een toeslag, mits zij geen perspectief op verbetering hebben. Deze toeslag is een jaarlijks bedrag dat afhankelijk is van de samenstelling van het huishouden. Nagenoeg alle gemeenten in Nederland hanteren 3 jaar als referteperiode.

Omdat wij in Soest afwijken van de landelijke richtlijnen is toegezegd deze verordening te evalueren.

Voorstel:

Ondersteunende, maar geen trekkende rol nemen in aanpak armoedebestrijding ondernemers.

Bij re-integratietrajecten richting zelfstandig ondernemerschap meer gebruik gaan maken van ondernemers en netwerken in Soest.

Voorstel:

Beleidsregels bijzondere bijstand toegankelijk maken voor mensen met een inkomen tot 130%

van de bijstandsnorm en mensen in een schuldhulpverleningstraject.

(11)

Met de individuele inkomenstoeslag bereiken we jaarlijks ruim 415 mensen. De afgelopen twee jaar blijken we jaarlijks 34 mensen meer te bereiken met de inkomenstoeslag dan wanneer de

referteperiode 3 jaar was geweest. De meerkosten hiervan zijn zo’n € 15.000 per jaar.

Deze 34 mensen kregen dus een toeslag van gemiddeld € 450 nadat zij 24 maanden op de bijstandsnorm hadden geleefd en geen uitzicht hadden op verbetering van hun inkomenssituatie.

Eerder dit jaar het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzoek gedaan naar langdurige armoede in Nederland3. Maar liefst 600.000 inwoners in Nederland blijken langdurig arm te zijn. Voor het SCP betekent langdurig: 3 jaar of langer op het sociaal minimum leven. Zij hanteren deze periode, omdat gebleken is dat na 3 jaar er nog maar weinig reserveringsruimte is bij mensen, maar ook omdat het perspectief op verbetering van je inkomenssituatie na 3 jaar aanzienlijk verslechtert.

Willen we vasthouden aan ons uitgangspunt dat werk aantrekkelijk moet blijven en aansluiten bij landelijke richtlijnen, dan ligt het aanpassen van de referteperiode naar drie jaar voor de hand.

Zeker als de toegang tot bijzondere bijstand verruimd wordt en ook mensen die werk hebben gevonden, nog aanspraak kunnen maken op ondersteuning vanuit de gemeente. Ons advies is daarom de verordening aan te passen. In de raadscyclus van februari zullen we een voorstel doen voor een aangepaste verordening.

Samenwerking en informatie

In de voorgaande paragrafen hebben we verbetervoorstellen gedaan voor onze inkomensondersteunende regelingen. Maar deze voorstellen hebben alleen effect als mensen die het nodig hebben ons ook daadwerkelijk weten te vinden. We hebben veel in Soest, binnen en buiten het gemeentehuis, maar we bereiken de juiste mensen niet voldoende.

Rondom de kindregelingen gaan we daarin een belangrijke stap maken door de uitvoering hiervan laagdrempeliger te organiseren, maar er liggen ook kansen in het verbeteren van ons informatiemateriaal, voorlichting en samenwerking.

Uit de overleggen met verschillende partners over deze herijking is in elk geval gebleken dat het elkaar ontmoeten en uitwisselen al rechtstreeks bijdraagt aan een

betere samenwerking en daarmee uiteindelijk ook een beter bereik en doorverwijzing naar elkaar.

Als gemeente willen wij deze ontmoeting blijven faciliteren. Doel van dergelijke bijeenkomsten is het bespreken van actuele ontwikkelingen en knelpunten, het delen van kennis en ervaring, maar ook de behaalde resultaten met elkaar doornemen.

3 Onderzoek SCP, Een lang tekort: langdurige armoede in Nederland, maart 2016.

Advies:

Verordening individuele inkomenstoeslag aanpassen met een referteperiode van 3 jaar.

Voorstel:

In samenwerking met stakeholders informatiemateriaal verbeteren en/of maken. Hierbij in elk geval een folder voor kinderen ontwikkelen.

Als gemeente een jaarlijks overleg faciliteren met betrokken organisaties over de voortgang van de gezamenlijke inzet op armoedebestrijding.

(12)

4. Effecten

Het hele herijkingstraject is begonnen met een evaluatie van ons huidig minimabeleid. Bureau KWIZ heeft ons toen laten zien wat het vrij besteedbaar inkomen is van verschillende

huishoudtypes als wij als gemeente niks doen en wat ons bestaand beleid voor mensen oplevert.

Vrij besteedbaar inkomen wil zeggen dat alle kosten voor bijvoorbeeld huur, eten, verzekering e.d gemaakt zijn en dat je dan toch nog geld overhoudt om bijvoorbeeld te reserveren voor

onverwachte uitgaven of om bijvoorbeeld lid te worden van een vereniging.

Conclusie van KWIZ was dat met name de meerpersoonshuishoudens en de gezinnen met kinderen schrikbarend weinig vrije bestedingsruimte hadden aan het eind van de maand. Ook zagen we dat er een armoedeval optrad bij inwoners met een inkomen boven de 115% van het sociaal minimum.

De evaluatie door KWIZ liet ook zien dat de versnippering van regeling in Soest groot was. Meer bundelen en specifieker ondersteunen in natura waren belangrijke aanbevelingen.

Wij hebben Bureau KWIZ gevraagd weer een doorrekening te maken met de voorstellen uit deze beleidsnotitie. Hieronder de inkomenseffecten per huishoudentype.

Inkomenseffecten

In onderstaande tabel is te lezen hoe we in Nederland het financieel vangnet met elkaar hebben geregeld. Het inkomen op 100% van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm) is de bijstandsnorm. Als iemand boven de 100% zit, betekent dit dat hij of zij inkomsten uit werk heeft.

De bijdragen van het Rijk zijn de diverse toeslagen. De bijdragen gemeenten gaat om onze inkomensondersteuning die dus met name gericht is op sociaal maatschappelijke deelname.

Huishoudtype Netto

inkomen Bijdrage

Rijk4 Bijdrage

gemeente Totaal

inkomen Toename

t.o.v.100% Toename T.o.v 100%

Alleenstaande

100% Wsm 977 323 89 1.389

115% Wsm 1.124 323 50 1.496 108 8%

120% Wsm 1.172 287 40 1.499 110 8%

130% Wsm 1.270 287 40 1.597 209 15%

Alleenstaande ouder, 2 kinderen

100% Wsm 977 782 190 1.949

115% Wsm 1.124 808 139 2.071 122 6%

120% Wsm 1.172 812 120 2.104 155 8%

130% Wsm 1.270 812 120 2.202 253 13%

Meerpersoons zonder kinderen

100% Wsm 1.395 427 160 1.982

115% Wsm 1.604 385 110 2.099 117 6%

120% Wsm 1.674 245 80 1.999 17 1%

130% Wsm 1.814 245 80 2.139 156 8%

Meerpersoons, 2 kinderen

100% Wsm 1.395 601 249 2.245

115% Wsm 1.604 550 199 2.353 108 5%

120% Wsm 1.674 419 160 2.253 8 0%

130% Wsm 1.814 419 160 2.392 146 7%

De tabel laat zien dat de gemeentelijke bijdragen relatief klein zijn in verhouding tot de bijdragen van het Rijk. Zoals in het begin van deze notitie al genoemd: armoedebestrijding ligt voornamelijk op landelijk niveau. Wat bovenstaande tabel wel laat zien is dat gemeentelijke ondersteuning

4 De bijdrage van het Rijk bestaat uit de huurtoeslag, zorgtoeslag, heffingskortingen, kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag minus de kosten voor kinderopvang.

(13)

belangrijk is voor de meerpersoonshuishoudens die boven de inkomensgrens van 120% terecht komen. De bijdragen vanuit het Rijk vallen namelijk voor een groot deel weg boven deze grens.

De doelgroep die extra zorgkosten maakt, kan helaas niet inzichtelijk worden gemaakt via de afzonderlijke huishoudstypes.

Vrij besteedbaar inkomen

KWIZ heeft ook op een rij gezet wat nu dan die vrij besteedbare ruimte is voor de verschillende huishoudtypes. Hieronder in groen de effecten van onze voorstellen en in rood het huidig beleid:

Huishoudtype 100%

Wsm

115%

Wsm

120%

Wsm

130%

Wsm Alleenstaande

Exclusief gemeente -46 100 146 211

Inclusief gemeente 42 150 186 251

Voorgaand beleid 29 135 146 211

Alleenstaande ouder, 2 kinderen (8 en 13 jaar)

Exclusief gemeente 30 203 253 353

Inclusief gemeente 220 342 372 473

Voorgaand beleid 184 333 253 353

Meerpersoons zonder kinderen

Exclusief gemeente -125 42 72 111

Inclusief gemeente 35 151 152 191

Voorgaand beleid -5 82 72 111

Meerpersoons,

2 kinderen (8 en 13 jaar)

Exclusief gemeente -158 32 56 78

Inclusief gemeente 91 231 215 238

Voorgaand beleid 55 132 56 78

Alleenstaande

(pensioengerechtigd)

Exclusief gemeente 108 273 299 404

Inclusief gemeente 226 352 339 444

Voorgaand beleid 180 303 299 404

Meerpersoons

(pensioengerechtigd)

Exclusief gemeente 28 243 280 384

Inclusief gemeente 217 382 360 464

Voorgaand beleid 144 301 280 384

Vooral alleenstaanden (met kinderen) hebben financieel baat bij de herijking van ons

minimabeleid. Daarnaast levert ook het verhogen van de inkomensgrens voor de zorgverzekering voor alle huishoudtypen een positieve bijdrage op dit vlak.

Alleenstaande ouders en pensioengerechtigden blijven het meeste geld hebben om te besteden aan vrije uitgaven.

Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsmogelijkheid. Dit komt doordat landelijke en gemeentelijke inkomensondersteunende maatregelen, zoals huurtoeslag en

kwijtschelding van gemeentelijke heffingen, niet meer aangevraagd kunnen worden bij een hoger inkomen. In dat geval is sprake van een armoedeval. Deze situatie ontstaat voornamelijk wanneer mensen vanuit een uitkering uitstromen naar betaald werk. Op dat moment nemen de inkomsten door werk toe en komen rechten op diverse inkomensondersteunende regelingen (gedeeltelijk) te vervallen. De evaluatie door KWIZ liet zien dat bij het voorgaande beleid met name gezinnen met kinderen boven de 115% norm terugvielen op een inkomen dat geen ruimte liet voor vrije

bestedingen. Dat maakt werk onaantrekkelijk.

Door onze aanpassingen in de minimaregelingen houden alle huishoudens in alle inkomensgroepen maandelijks meer geld over om vrij te besteden. Hierdoor treedt de armoedeval niet meer op. Op 130% of meer is het inkomen namelijk hoog genoeg om zonder gemeentelijke ondersteuning de

(14)

huishoudelijke begroting sluitend te houden. Bovendien is er nog altijd de bijzondere bijstand waar men een beroep op kan dan, ook boven de 130%. Dan wordt wel gekeken naar draagkracht: hoe meer iemand verdient, hoe minder ondersteuning vanuit de gemeente.

Voorbeeld 2:

Mevrouw Jansen is 82 jaar en moet rondkomen van een AOW. Rondkomen van een AOW betekent dat zij maandelijks een netto inkomen heeft van zo’n € 1.100. Mevrouw Jansen is alleenstaand en woont in een huurwoning in Soest. Omdat ze reumapatiënt is, heeft ze hoge zorgkosten en maakt ze haar eigen risico volledig op. Ook krijgt ze iedere week hulp in het huishouden. Hieronder een uitwerking van de betekenis van ons nieuwe beleid voor mevrouw Jansen:

Gemeentelijke ondersteuning in huidig beleid:

Ondersteuning Collectieve zorgverzekering : € 273 (€ 22,75 per maand)

Compensatie eigen risico : € 100

Regeling voor chronisch zieken : € 352

Minimafonds : € 115

Totale ondersteuning per jaar vanuit de gemeente : € 840 Gemeentelijke ondersteuning in nieuw beleid:

Ondersteuning Collectieve zorgverzekering : € 459 (€ 38,25 per maand)

Compensatie eigen risico : € 385

Minimafonds : € 115

Totale ondersteuning per jaar vanuit de gemeente : € 959 Voorbeeld 1:

De familie Van der Wal bestaat uit vader, moeder, dochter van 8 en zoon van 11. In de

economische crisis is het gezin in de bijstand beland. Sinds kort hebben beide ouders een baan.

Moeder gaat werken bij Bakkerij Van Kooten en vader gaat post bezorgen voor PostNL. Prachtig nieuws, maar ook zorgwekkend. De familie Van der Wal zal namelijk uit de bijstand gaan, maar daardoor ook mogelijk alle gemeentelijke ondersteuning voor de kinderen kwijt raken.

Hieronder een uitwerking van de betekenis van ons nieuwe beleid voor deze familie die van de bijstandsnorm gaat naar een inkomen van 125% van het Wsm (€ 1.650 netto per maand excl.

vakantietoeslag).

Gemeentelijke ondersteuning in huidig beleid:

Geen. De gemeentelijke normbedragen liggen op 115% van het Wsm en de ondersteuning door het Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds op 120%. Het gezin verdient dus te veel om in aanmerking te komen. Dat betekent dat het gezin terug valt naar een maandelijks vrij besteedbaar inkomen van zo’n € 65. In dit bedrag moet ruimte gevonden worden om mee te doen aan sport, cultuur, schoolreisjes e.d.

Gemeentelijke ondersteuning in nieuw beleid:

Jeugdsportfonds voor zoon : € 225 per jaar Jeugdcultuurfonds voor dochter : € 450 per jaar Minimafonds voor ouders : € 115 per jaar

Kindregelingen Leergeld na overleg met gezin : vrijwillige ouderbijdrage, laptop voor middelbare school, eventueel ondersteuning bij kosten schoolreisjes e.d. Wel met eigen bijdrage die ook weer wordt bepaald in overleg met gezin.

(15)

5. Financiën

Het huidig kabinet investeert veel in de bestrijding van armoede. In 2013 werden reeds extra structurele middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten, in 2015 kwam daar nog meer bij voor chronisch zieken en afgelopen Prinsjesdag werd nog eens een structurele impuls aangekondigd specifiek voor kinderen die opgroeien in armere gezinnen.

De afgelopen weken werd duidelijk dat het de bedoeling is dat deze laatste impuls direct bij de kinderen terecht komt door giften in natura. Daarmee sluit de landelijk lijn zeer goed aan bij de uitgangspunten die Soest in haar herijking minimabeleid hanteert. Bovendien gelooft de

staatssecretaris dat alleen door een goede samenwerking tussen gemeenten, maatschappelijke organisaties en lokale initiatieven alle kinderen de kansen krijgen die ze verdienen. Zij noemt hier specifiek de organisaties Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds. En hoewel decentraliseren betekent dat wij als gemeente ons eigen keuzes maken, is het toch fijn om bevestigd te zien dat de Soester lijn in het verlengde ligt van de landelijke aanbevelingen.

In dit hoofdstuk meer over onze ambities voor de komende tijd en de financiële middelen die we hiervoor in willen zetten.

Huidig bereik

Hieronder een overzicht van het bereik van de huidige regelingen en de kosten hiervan:

Doelgroep

Schatting aantal huishoudens met minimuminkomen (130%)

1.833 (9,1%) Aantal huishoudens afhankelijk van bijstand 795 (3,9%) Schatting aantal kinderen tot 18 jaar in

minimumhuishoudens

934 (9,9%)

Regelingen 2015 2016* Verwachte*

uitgaven 2016

Aantal gebruikers Bijzondere bijstand nb nb € 641.000

Aantal gebruikers Jeugdcultuurfonds 47 55 € 30.000

Aantal gebruikers Jeugdsportfonds 227 245 € 48.750

Aantal gebruikers Minimafonds 577 602 € 136.453

Aantal deelnemers Collectieve zorgverzekering

607 657 € 148.845

Aantal gebruikers compensatie eigen risico 188 166 € 21.851 Aantal gebruikers regeling chronisch zieken 187 211 € 92.700 Aantal gebruikers individuele

inkomenstoeslag

407 417 € 185.924

Aantal gebruikers kwijtschelding gemeentelijke belastingen

955 920 € 327.4505

Aantal gebruikers schoolkostenregeling 167 190 € 77.335

Totale uitgaven

inkomensondersteuning € 1.382.858

Overig

Aantal pakketten Voedselbank 91 nb 0

Aantal bezoekers Sociaal Juridisch Informatiepunt

1.300 1.400 € 56.000

*De cijfers en aantallen zijn van begin december 2016, dus nog niet definitief.

Nb = niet beschikbaar

Resultaten en kosten

Eén van de belangrijkste doelstellingen van de herijking van ons minimabeleid is het bereik van onze ondersteuning vergroten. Financiële kwetsbaarheid mag geen reden zijn om niet mee te doen in Soest. Hieronder een overzicht van de nieuwe regelingen, de beoogde resultaten en de

verwachte uitgaven voor 2017. Over het algemeen geldt dat we voor 2017 zeker 10% meer bereik

5 Kwijtschelding van belastingen is geen uitgave, maar een vermindering aan inkomsten. Deze vermindering wordt opgevangen door de overige inwoners.

(16)

willen hebben en voor 2018 15% meer, ten opzichte van de resultaten in 2016. Voor wat betreft de bijzondere bijstand verwachten we dat we enerzijds minder hoeven te verstrekken, omdat de voorliggende voorzieningen in de collectieve zorgverzekering en kindregelingen beter zijn.

Anderzijds verwachten we een iets grotere doelgroep te bereiken. Qua uitgaven is de inschatting nu dat deze niet stijgen.

We zullen blijven monitoren en in gesprek blijven met onze partners over de haalbaarheid van onze ambities en veronderstellingen. In hoofdstuk 6 meer informatie over hoe de gemeenteraad

betrokken blijft bij de voortgang.

Regelingen 2017 2018 Uitgaven 2017

Aantal gebruikers bijzondere bijstand nb nb € 641.000

Aantal gebruikers Jeugdcultuurfonds 60 65 € 33.000

Aantal gebruikers Jeugdsportfonds 275 300 € 54.000

Aantal gebruikers diplomazwemmen 70 70 € 35.000

Aantal gebruikers Minimafonds 602 602 € 135.000

Aantal deelnemers Collectieve zorgverzekering

725 760 € 332.750

Aantal gebruikers compensatie eigen risico

188 195 € 50.000

Aantal gebruikers individuele inkomenstoeslag

417 417 € 185.000

Aantal gebruikers kindregelingen 210 230 € 90.000

Totale uitgaven

inkomensondersteuning

€ 1.555.750

We gaan naar verwachting komend jaar dus zo’n € 173.000 meer uitgeven dan dit jaar. Dekking voor de uitgaven kan gevonden worden binnen programma 7, het ontschot budget sociaal domein.

(17)

6. Conclusie

De gesprekken de afgelopen maanden over het Soester minimabeleid hebben laten zien dat wijzigingen in ons beleid nodig waren. Deze gesprekken hebben ook laten zien wat de

veranderende rol van de overheid betekent. De één noemt het ideologie, de ander noemt het bezuinigen. Feit blijft dat de verhouding tussen overheid en samenleving aan het veranderen is.

Ten gevolge van de snelheid van informatie, de toenemende mondigheid van inwoners, de vergrijzing, de krimpende financiële middelen enzovoorts, enzovoorts. We zitten midden in de ombouwfase van welzijn en ondersteuning. Of zoals Piet Hein Donner het verwoordt: “Een paradigmawisseling: Van gelijke rechten voor iedereen zonder aanziens des persoons, is de wetgever overgegaan op voorzieningen die mét aanziens des persoons worden toegekend en kunnen verschillen naar omstandigheden”.

Dat betekent dat wij als lokale overheid onze inwoners die het op eigen kracht niet redden,

doelgerichter moeten ondersteunen. Geen generieke ondersteuning, geen algemeen vangnet, maar continu bewust opsporen van kwetsbare mensen en daar passende en adequate vangnetten voor inrichten.

Dat is wat het participatietraject rondom minimabeleid ons heeft laten zien. Algemene

maatregelen, zoals de afschaffing van het schoolzwemmen, kunnen door het merendeel van onze inwoners prima opgevangen worden. Maar er blijkt een kleine groep die hier niet in mee kan. Daar doelgericht op inzetten, dat is waar onze rol als gemeente ligt. Uiteraard samen met onze inwoners en maatschappelijke partners.

Monitoring

De inzet in het minimabeleid moet uiteindelijk bijdragen aan onze ambities uit de Strategische Agenda sociaal domein:

Iets concreter betekent dit dat we de komende jaren een aantal resultaten willen behalen met onze inzet en die van onze partners. Het gaat dan om:

Door de ambities uit het vorige hoofdstuk waar te maken, draagt het gemeentelijk minimabeleid bij aan deze resultaten. Via de halfjaarlijkse gesprekken sociaal domein en de bijbehorende

rapportages, blijven college en gemeenteraad hierover in gesprek. Deze resultaten staan ook centraal in de jaarlijkse gesprekken met alle stakeholders.

Tot slot

Financiële kwetsbaarheid in enge zin is het tekort aan financiële middelen. In brede zin gaat het over sociale uitsluiting en wordt gekeken naar de oorzaken en gevolgen van het ontbreken van voldoende financiële middelen over een langere periode. Structurele oplossingen voor financiële kwetsbaarheid liggen dan ook in de brede aanpak van het sociaal domein: de 1 gezin, 1 plan gedachte samen met onze maatschappelijke partners.

In complexe casussen zien we dat eigenlijk altijd sprake is van financiële zorg en een gebrek aan financiële zelfredzaamheid. Effectieve hulpverlening blijkt nauwelijks mogelijk als deze zorgen niet eerst opgepakt worden. Dat vraagt om een nauwe samenwerking tussen de collega’s van de verschillende disciplines, een ontschotting in denken en doen en een armoedebeleid dat hierin kan ondersteunen. Deze herijking van het minimabeleid draagt daar in bij. Met name door de

Maatschappelijk effect

Maatschappelijk effect: inwoners van Soest zijn steeds zelfredzamer.

Maatschappelijk effect: inwoners van Soest doen mee naar vermogen.

Maatschappelijk resultaat

a. Meer inwoners zijn financieel zelfredzaam.

b. Meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn (en blijven) aan het werk.

c. Jongeren hebben perspectief.

(18)

ondersteuning te geven waar de kosten ook daadwerkelijk gemaakt worden en meer ruimte te laten voor maatwerk door te kijken naar het besteedbaar inkomen.

Het traject rondom de herijking van schuldhulpverlening wordt opgepakt volgens dezelfde uitgangspunten. Ook hier zullen we in een participatief traject met onze inwoners en organisaties gaan kijken wat er goed loopt en wat beter kan en wie daar welke rol in kan vervullen. Daarover meer in de komende beleidsnotitie “Herijking schuldhulpverlening”.

(19)

Geraadpleegde literatuur

 Sociaal Cultureel Planbureau, Een lang tekort: langdurige armoede in Nederland, maart 2016.

 Verwey-Jonker Instituut, Sterk en samen tegen armoede. Gemeenten en maatschappelijk middenveld in het Europese jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, maart 2011.

 De Kinderombudsman, Kinderen in armoede in Nederland, 25 juni 2013.

 Bureau Bartels in opdracht van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderzoek naar Kindpakketten, 23 november 2015.

 Nyfer Instituut, Een steuntje en een duwtje. Een onderzoek naar samenhang tussen het minima- en re-integratiebeleid in tien Nederlandse gemeenten, oktober 2009.

 Movisie, De aanpak van armoede, maart 2016.

 Geldloket Amersfoort, Zicht op nieuwe armoede, september 2015.

Geraadpleegde bronnen

Deze nota is tot stand gekomen dankzij de medewerking, kennis en expertise van het Sociaal Juridisch Informatiepunt, de Adviesraad sociaal domein, de Cliëntenraad Sociale Zekerheid, Schuldhulpmaatje, Uitvoeringsorganisatie BBS, Voedselbank Gooi en Vechtstreek, Diaconaal Netwerk Soest, het Voedselruilhuis, Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds, Stichting Leergeld en diverse cliënten die bereid waren hun ervaringen te delen.

Afkortingen

BBS = Baarn, Bunschoten en Soest CER = Compensatie Eigen Risico JCF = Jeugd Cultuurfonds JSF = Jeugd Sportfonds

SA = Strategische agenda sociaal domein SJI = Sociaal Juridisch Informatiepunt

SZW = Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wmo = Wet maatschappelijke ondersteuning

Wsm = Wettelijk sociaal minimum

Wtcg = Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten ZZP = zelfstandige zonder personeel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Soest 2019 (verordening) schrijft voor dat bij beoordeling van aanvragen gekeken wordt naar het verwachte

Indien je in aanmerking komt voor de Individuele Inkomenstoeslag én kind(eren) in de leeftijd van 4 t/m 17 jaar dan heb je ook recht op een Brielse Klantenkaart ter waarde

Indien de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten, als bedoeld in artikel 7, lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang, ertoe leidt dat slechts één beroepskracht op

• Wij willen deze doorontwikkeling graag in samenspraak met Raadswerkgroep Sociaal Domein en Adviesraad sociaal domein vormgeven... GEMEE NTE S

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c van de wet worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Soest aangewezen voorzover ze behoren tot een

Het college van Gedeputeerde Staten geeft aan niet te zijn geïnformeerd over het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan;.. GS heeft het verzoek gedaan om te bezien of de

Op basis van artikel 16 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2017, heeft het college een nadere regeling voor het melden van calamiteiten

maatschappelijke ondersteuning van derden te betrekken, dan moet wordt er in dat geval van de tarieven worden afgeweken. Uiteraard nog steeds met de kanttekening dat het college