• No results found

PIP Maastricht Aachen Airport (Onbenutte bouwtitels)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PIP Maastricht Aachen Airport (Onbenutte bouwtitels)"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voortoets Wet natuurbescherming - gebiedsbe- scherming

projectnummer 0464473.100 revisie 2.0

23 juli 2021

PIP Maastricht Aachen Airport

(Onbenutte bouwtitels)

(2)

PIP Maastricht Aachen Airport (Onbenutte bouwtitels)

Voortoets Wet natuurbescherming - gebiedsbescherming

projectnummer 0464473.100

revisie 2.0 23 juli 2021

Auteurs

C. Schellingen

Opdrachtgever

Maastricht Aachen Airport B.V.

Vliegveldweg 90

6199 AD MAASTRICHT-AIRPORT

(3)

Inhoudsopgave Blz.

1 Inleiding 1

2 Toelichting onbenutte bouwtitels 4

3 Wettelijk kader 5

3.1 Europese richtlijnen 5

3.2 Wet natuurbescherming 5

3.3 Ontwikkelingen met betrekking tot stikstofdepositie 6

4 Natura 2000-gebieden 8

4.1 Bunder-& Elsooërbos 9

4.1.1 Instandhoudingsdoelstellingen 9

4.1.2 Gevoeligheid voor storingsfactoren 10

4.2 Geuldal 11

4.2.1 Instandhoudingsdoelstellingen 11

4.2.2 Gevoeligheid voor storingsfactoren 14

5 Effectbeschrijving en -beoordeling Natura 2000-gebieden 15

5.1 Afbakening en beoordeling effecten 15

5.2 Beschrijving en beoordeling storingsfactoren 15

5.2.1 Ruimtebeslag en versnippering 15

5.2.2 Stikstofdepositie 15

5.2.3 Verontreiniging 18

5.2.4 Verdroging 18

5.2.5 Verstoring door geluid, licht, trillingen en optische verstoring 18

5.2.6 Mechanische effecten 19

5.3 Cumulatieve effecten 19

6 Conclusie 20

7 Bronnen 21

Bijlage

Stikstofdepositieonderzoek (Lievense Milieu. B.V., 17 mei 2021)

(4)

1 Inleiding

Aanleiding

SAMCO Aircraft Maintenance, gevestigd op Maastricht Aachen Airport, is voornemens om de proefdraaiplaats op het luchthaventerrein, die is gesitueerd aan de westzijde van het terrein, zui- delijk van de terminal, te benutten voor het proefdraaien met straalmotoren. Daarnaast bestaat de wens om de tweede proefdraaiplaats, die is gesitueerd op het noordelijk deel van het luchtha- venterrein en die nu wordt benut als uitwijkplaats, juridisch-planologisch te reguleren. Het voort- bestaan en de groei van SAMCO zijn van wezenlijk belang voor de duurzame verankering van de Maastricht Maintenance Boulevard.

Gedeputeerde Staten hebben besloten om ten behoeve van de proefdraaiplaats een provinciaal inpassingsplan (PIP) op te stellen. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dienen zowel de proef- draaiplaatsen zelf als de actuele geluidzone rond Maastricht Aachen Airport te worden vastgelegd in een inpassingsplan. Daarnaast dient de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu te worden geactualiseerd, om het proefdraaien met straalmotoren ook in het milieuspoor te reguleren.

Bescherming van Natura 2000-gebieden bij ruimtelijke plannen

In figuur 1.1 is aangegeven hoe het voornemen de inrichting is gelegen ten opzichte van nabijgele- gen Natura 2000-gebieden. De locatie ligt in de omgeving van de Natura 2000-gebieden, Bunder-

& Elslooërbos, Geuldal en Geleenbeekdal.

Figuur 1.1: Ligging MMA ten opzichte van Natura 2000-gebieden (AERIUS Calculator, versie 2020).

(5)

De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, ten aanzien van plannen en projecten die mogelijke effecten hebben op de natuurlijke kenmerken van de gebieden, gelet op de instand- houdingsdoelen die in de Natura 2000-gebieden van kracht zijn. De Wnb maakt daarbij onder- scheid in enerzijds plannen en anderzijds projecten. Bij het PIP Maastricht Aachen Airport (proef- draaien) gaat het om een plan.

Een plan kan alleen worden vastgesteld indien de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Relatie met Wnb-vergunning voor exploitatie van Maastricht Aachen Airport

Om proefdraaien met straalmotoren op het luchthaventerrein mogelijk te maken, is een herziening van de omgevingsvergunning voor milieu nodig. Aangezien de huidige vergunning in basis dateert uit 2003 wordt een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, omgevingsvergunning voor milieu aan te vragen. Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor omgevingsvergunning is een aanvraag ingediend in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor deze vergunningaanvraag is de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het bevoegd gezag. In het kader van deze vergunningaanvraag is een Passende beoordeling opgesteld.

Het project ‘exploitatie MAA’ waarvoor de Wnb-vergunning is aangevraagd heeft betrekking op:

1. de luchtgebonden activiteiten: alle activiteiten die betrekking hebben op de ‘lan- ding’ en ‘take-off’ van vliegtuigen: de zogenaamde LTO-cyclus;

2. de grondgebonden activiteiten die samenhangen met de ‘landing’ en ‘take-off’ van vliegtuigen, waaronder:

- het laden, lossen en opslaan van vrachten, de behandeling van bagage, het aankomen, vertrekken, in- en uitstappen van passagiers;

- diverse services aan vliegtuigen tussen het landen en opstijgen; en - diverse services voor het beheer en onderhoud van de luchthaven;

3. het proefdraaien van vliegtuig- en helikoptermotoren buiten de LTO-cyclus;

4. de (land)verkeersaantrekkende werking van de lucht- en grondgebonden activitei- ten.

De aangevraagde Wnb-vergunning ziet zowel op bestaande activiteiten van de luchthaven als op nieuwe activiteiten, waaronder het proefdraaien met straalmotoren. Ten behoeve van de Wnb- vergunning zijn berekeningen voor de stikstofdepositie verricht, waaruit blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het project is daarmee vergunbaar op grond van de Wet natuurbescherming.

De Wnb-vergunning wordt via een zogenoemde één-op-één-inpassing in dit PIP opgenomen. Het PIP maakt voor de gronden waarop het project wordt uitgevoerd daardoor niet méér mogelijk dan de Wnb-vergunning voor het project toelaat. Omdat sprake is van een één-op-één-inpassing levert een nieuwe passende beoordeling in het kader van het plan (het PIP) redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten op. Een passende beoordeling van het project in het kader van het PIP is daarom niet nodig. En dit project blijft daarom ook buiten beschouwing in de voorliggende voor- toets.

Resterende ontwikkelingsmogelijkheden in het PIP (onbenutte bouwtitels)

De plangrens van het PIP is ruimer dan de grens van het project ‘exploitatie MAA’. Voor een aantal kernen in de gemeente Meerssen is voorzien in een (conserverende) planregeling, waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit de geldende beheersverordening ‘Kernen’ één op één zijn overgenomen. Op grond van deze planologische regeling is op enkele locaties nog een beperkte

(6)

ontwikkeling mogelijk door de toevoeging van woningen. De onbenutte ontwikkelingsmogelijkhe- den zijn geïnventariseerd. Omdat deze ontwikkelingsmogelijkheden niet getoetst zijn in de Pas- sende beoordeling bij de Wnb-vergunningaanvraag, is voorliggende voortoets uitgevoerd.

Doel voortoets

De voorliggende rapportage verkent de noodzakelijkheid van een passende beoordeling voor de onbenutte ontwikkelingsmogelijkheden die in het PIP worden opgenomen (onbenutte bouwtitels).

Dit vormt een eerste stap in de toetsing aan de Wnb - gebiedsbescherming; de zogenaamde 'ori- entatiefase' waarin sprake is van een voortoets.

Binnen deze voortoets staat de volgende vraag centraal:

Kunnen significante gevolgen van de beoogde ontwikkelingen - gelet op de instandhoudingsdoel- stelling van enig Natura 2000-gebied – met zekerheid bij voorbaat uitgesloten worden?

(7)

2 Toelichting onbenutte bouwtitels

Zoals reeds gesteld in hoofdstuk 1 zijn voor de voorliggende voortoets twee onderdelen van het PIP stikstofrelevant, in de zin dat de plansituatie afwijkt van de referentiesituatie en deze geen onderdeel zijn van de Wnb-vergunning die 1 op 1 wordt ingepast in het PIP:

 Het bouwen van de gebouwen in Meerssen op de kavels waar nog niet is gebouwd;

 Het gebruiken van deze gebouwen.

In tabel 2.1 zijn de kavels weergegeven waar er nog onbenutte bouwtitels zijn. Dit overzicht is overgenomen uit het stikstofdepositieonderzoek (zie ook bijlage 1).

Tabel 2.1: Onbenutte bouwtitels beheersverordening gemeente Meerssen

(8)

3 Wettelijk kader

3.1 Europese richtlijnen

Habitatrichtlijn

De Habitatrichtlijn wordt algemeen beschouwd als de richtlijn waarin de bepalingen van de Con- ventie van Bern uit 1982 in het Europees Gemeenschapsrecht zijn omgezet. Hij heeft zowel ge- biedsbescherming als soortbescherming tot doel.

De Habitatrichtlijn is gericht op de realisatie van een coherent Europees ecologisch gebiedennet- werk, het zogenaamde Natura 2000-netwerk. Hiervoor dienen de EU-landen in overleg met de Eu- ropese Commissie speciale beschermingszones aan te wijzen, soms in combinatie met Vogelricht- lijngebieden. Als speciale beschermingszones worden alleen gebieden aangewezen met natuurlijke vegetaties (habitats) genoemd in Bijlage I van de Habitatrichtlijn en/of de leefgebieden van dier- soorten die zijn genoemd in Bijlage II (zie kader).

De aanwijzing van gebieden als speciale beschermingszone heeft een aantal gevolgen. Zo dienen de EU-landen maatregelen te treffen zodat de natuurlijke vegetaties (habitats) en/of de leefgebie- den van de te beschermen soorten zich verder kunnen ontwikkelen. Binnen de aangewezen gebie- den kunnen plannen of projecten die ‘significante gevolgen’ op deze ontwikkeling hebben alleen worden toegestaan indien ze een dwingende reden van groot openbaar belang vertegenwoordi- gen en indien is aangetoond dat er voor het plan of project in kwestie geen alternatief is. Bovendien moeten als vergoeding voor de natuurwaarden die worden aangetast, compenserende maatrege- len worden getroffen om de samenhang van het Natura 2000-netwerk te waarborgen.

Vogelrichtlijn

De Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten van de Europese Unie de instandhouding te garanderen van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Europese verdrag van toepassing is.

Artikel 4 van de Vogelrichtlijn bevat, net als de Habitatrichtlijn, de verplichting tot het aanwijzen van zogenaamde speciale beschermingszones. Deze worden ‘Vogelrichtlijngebieden’ genoemd.

Vogelrichtlijngebieden zijn vervolgens, vaak samen met Habitatrichtlijngebieden, ingevoegd in het Natura 2000-netwerk.

3.2 Wet natuurbescherming

Aanwijzing en beheer van Natura 2000-gebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (verder Wnb) is de bescherming van gebieden ge- regeld. De Wnb maakt het mogelijk gebieden aan te wijzen als beschermde natuurgebieden, waaronder Natura 2000-gebieden. Deze gebieden worden aangewezen ter uitvoering van de ver- plichtingen die voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

In ieder besluit tot aanwijzing van een Natura 2000-gebied zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende gebied beschreven. Daarbij gaat het in ieder geval om instandhoudingsdoe- len ten aanzien van de leefgebieden van vogels, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogel- richtlijn en/of ten aanzien van habitats en habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.

Gedeputeerde staten zijn verplicht zorg te dragen voor het treffen van instandhoudingsmaatre- gelen voor de in de provincie gelegen Natura 2000-gebieden en moeten ook – indien daar aanlei- ding voor bestaat – passende maatregelen nemen om verslechtering van de kwaliteit van Natura

(9)

2000-gebieden te voorkomen. Voor de Natura 2000-gebieden in de Rijkswateren, waaronder de Waddenzee, is Rijkswaterstaat verantwoordelijk.

Voor ieder Natura 2000-gebied wordt een beheerplan opgesteld, dat elke 6 jaar wordt geactuali- seerd. In dit plan zijn de instandhoudingsdoelen nader uitgewerkt, zijn maatregelen beschreven die nodig zijn om deze doelen te realiseren en zijn kaders voor vergunningverlening voor mense- lijke activiteiten binnen de Natura 2000-gebieden aangegeven.

Bescherming van Natura 2000-gebieden bij ruimtelijke plannen en projecten

De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, ten aanzien van plannen en projecten die mogelijke effecten hebben op de natuurlijke kenmerken van de gebieden, gelet op de in- standhoudingsdoelen die in de Natura 2000-gebieden van kracht zijn. De Wnb maakt daarbij on- derscheid in enerzijds plannen en anderzijds projecten.

Een plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld indien (uit een passende beoordeling) de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Een project dat - afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten - significante ge- volgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen een vergunning worden verleend indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke ken- merken van het gebied niet zal aantasten.

Bij het toetsen aan de instandhoudingsdoelen dient rekening te worden houden met “externe werking”. Dat wil zeggen dat niet alleen moet worden gelet op activiteiten binnen een Natura 2000-gebied, maar ook op activiteiten die buiten de grenzen van het betreffende Natura 2000- gebied worden uitgevoerd en een mogelijk effect hebben op Natura 2000-gebieden.

Het toetsingskader van de Wnb, onderdeel gebiedsbescherming kent de volgende procedurevari- anten:

1. Er is zeker geen kans op significante gevolgen: geen vergunningplicht;

2. Er is een kans op significante gevolgen: passende beoordeling dient aan te tonen dat signifi- cante gevolgen uit te sluiten zijn voor een vergunbaar project; (eventueel met ADC-toets = Alternatieventoets + Dwingende redenen van groot openbaar belang + Compensatie als in de passende beoordeling na het nemen van mitigerende maatregelen significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten zijn).

Wet stikstofreductie en natuurverbetering (wijziging van de Wet natuurbescherming)

Per 1 juli 2021 is de al eerder gepubliceerde Wet stikstofreductie en natuurverbetering gaan in werking getreden1, waarin onder andere een vrijstelling is opgenomen voor bouwactiviteiten.

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in be- schermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing.

(10)

In de Wnb is nu art 2.9a toegevoegd, daarin wordt weer verwezen naar de Amvb (art 2.5 Besluit natuurbescherming) waar de vrijstelling verder is uitgewerkt. De wetswijziging betreft artikel 2.7, lid 2 (de vergunningplicht t.a.v projecten) en niet lid 1 (plantoets). Er kan echter wel uit afgeleid worden dat ook voor wat betreft de toets op planniveau ten behoeve van de aanleg woningen significante effecten uit te sluiten zijn.

(11)

4 Natura 2000-gebieden

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Bunder- & Elslooërbos.

Twee locaties liggen op korte afstand van dit Natura 2000-gebied (zie figuur 4.1):

 282 m locatie voor 1 woning in Moorveld

 81 m locatie voor 1 woning in Geulle.

Figuur 4.1: Ligging 2 locaties onbenutte bouwtitels dicht bij het natura 2000-gebied Bunder- en Elsloërbos

(12)

De locaties nabij het Bunder- en Elsloërbos liggen op respectievelijk 1,9 km en 2,4 km van het Na- tura 2000-gebied Grensmaas en op > 3km van de Natura 2000-gebieden Geuldal en Geleenbeek- dal.

De andere locaties (in Ulestraten) liggen tussen de 1,7 km en 2.3 km van het Bunder- & Elsloërbos, tussen de 2,4 en 2,9 km van het Geuldal en op ruim 3 km van de Grensmaas en het Geleenbeekdal.

In paragraaf 4.1 en 4.2 is respectievelijk ingegaan op het Natura 2000-gebied Bunder- & Elsloërbos en het Geuldal.

4.1 Bunder-& Elslooërbos

4.1.1 Instandhoudingsdoelstellingen

Het Natura 2000 gebied Bunder- en Elslooërbos omvat een reeks bossen op de steile, oostelijke helling van het Maasdal tussen Elsloo en Bunde, te weten het Hoge en Lage Bos bij Elsloo, het Geulderbos bij Geulle en het Armenbos en het Bunderbos bij Bunde. De noordelijke bossen bevat- ten talloze kalkrijke bronnen en beken en worden beschouwd als de mooiste bronbossen in ons land. Het gebied herbergt tevens het enige voorbeeld van kalktufbronnen in ons land.

Het Natura 2000-gebied Bunder- en Elslooërbos is in mei 2013 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Het betreft een Habitatrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelen zijn beschreven in tabel 4.1. De begrenzing van het Natura 2000-gebied is weergegeven in figuur 4.1.

Op 23 februari 2018 heeft minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een ontwerp-wijzigingsbesluit voor diverse Habitatrichtlijngebieden getekend. Daarin zijn voor een groot aantal Natura 2000-gebieden (habitatrichtlijngebieden) instandhoudingsdoelen voor een aantal habitattypen en/of habitatsoorten toegevoegd. Voor het Natura 2000-gebied Bunderbos en Elslooërbos zijn met dit ontwerp-aanwijzingsbesluit de volgende instandhoudingsdoelstellingen toegevoegd (nog niet in tabel 4.1 verwerkt):

 een behouddoelstelling voor omvang en kwaliteit van het habitattype H6510A Glansha- ver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver);

 Een behouddoelstelling voor omvang en kwaliteit van het leefgebied voor het behoud van de populatie van de habitatsoort H1337 Bever.

Tabel 4.1: Instandhoudingsdoelen Bunderbos en Elslooërbos (def. Aanwijzingsbesluit mei 2013).

Doelst.

Opp.vl. Doelst.

Kwal. Doelst.

Pop.

Habitattypen

H6430C Ruigten en zomen (droge bosranden) > >

H7220 Kalktufbronnen = >

H9160B Eiken-haagbeukenbossen (heuvelland) = >

H91E0C *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) = >

Habitatsoorten

H1078 Spaanse vlag = = =

Legenda

= Behoudsdoelstelling

> Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling

* Prioritair habitattype

(13)

Figuur 4.2: Begrenzing Natura 2000-gebied Bunder- & Elslooërbos, ster = Ulestraten (plaats met de meeste onbenutte bouwtitels die in voorliggende voortoets getoetst zijn) (bron: website, min. LNV).

4.1.2 Gevoeligheid voor storingsfactoren

De gevoeligheid van de habitattypen en het leefgebied van de habitatsoort voor de diverse sto- ringsfactoren is in figuur 4.3 weergegeven.

(14)

Figuur 4.3: Gevoeligheid Bunder - & Elslooërbos (bron: effectenindicator, min. LNV, 2018).

4.2 Geuldal

4.2.1 Instandhoudingsdoelstellingen

Het gebied ‘Geuldal’ bestaat uit grote delen van het beekdal van de Geul, de Gulp en een aantal zijbeken met enige aangrenzende hellingen en plateaus. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. In het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van diverse hooilanden en bosge- meenschappen. De hoger gelegen, droge hellingen bestaan uit een voedsel- en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere onderste helft.

Bij besluit van 22 juni 2015 heeft de staatssecretaris het gebied ‘Geuldal’ definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Het betreft een Habitatrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelen zijn be- schreven in tabel 4.2.

Op 23 februari 2018 heeft minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een ontwerp-wijzigingsbesluit voor diversie Habitatrichtlijngebieden getekend. Voor het Natura 2000- gebied Geuldal is met dit ontwerp-aanwijzingsbesluit het volgende instandhoudingsdoel toege- voegd (nog niet in tabel 4.2 verwerkt):

 een behouddoelstelling voor omvang en kwaliteit van het habitattype H4030 Droge heide;

 een behouddoelstelling voor omvang en kwaliteit van het leefgebied van de habitatsoort H1337 Bever voor het behoud van de populatie.

(15)

Tabel 4.2: Instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000-gebied Geuldal.

Doelst.

Opp.vl. Doelst.

Kwal. Doelst.

Pop.

Habitattypen

H3260A Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) > >

H6110 *Pionierbegroeiingen op rotsbodem > >

H6130 Zinkweiden > >

H6210 Kalkgraslanden > >

H6230 *Heischrale graslanden > >

H6430C Ruigten en zomen (droge bosranden) > >

H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) > >

H7220 *Kalktufbronnen = =

H7230 Kalkmoerassen > >

H9110 Veldbies-beukenbossen > >

H9120 Beuken-eikenbossen met hulst = >

H9160B Eiken-haagbeukenbossen (heuvelland) = >

H91E0C *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) = >

Habitatsoorten

H1078 *Spaanse vlag = = =

H1083 Vliegend hert > > >

H1096 Beekprik > > >

H1163 Rivierdonderpad > > >

H1166 Kamsalamander = = =

H1193 Geelbuikvuurpad > > >

H1318 Meervleermuis = = =

H1321 Ingekorven vleermuis = = =

H1324 Vale vleermuis > > >

Legenda

= Behoudsdoelstelling

> Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling

* Prioritair habitattype

(16)

Figuur 4.4: Begrenzing Natura 2000-gebied Geuldal ster = Ulestraten (plaats met de meeste onbenutte bouwtitels die in voorliggende voortoets getoetst zijn) (bron: aanwijzingsbesluit, min. EZ, 2014).

(17)

4.2.2 Gevoeligheid voor storingsfactoren

De gevoeligheid van de habitattypen en het leefgebied van de habitatsoort voor de diverse sto- ringsfactoren is in figuur 4.5 weergegeven.

Figuur 4.5: Gevoeligheid instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Geuldal voor storingsfactoren (Bron:

website ministerie LNV)

(18)

5 Effectbeschrijving en -beoordeling Natura 2000-gebieden

5.1 Afbakening en beoordeling effecten

Voor de bepaling van de globale effecten in de voortoets is op basis van de effectenindicator van het Ministerie van LNV en op basis van expert judgement een inschatting gemaakt van de effecten van de geplande ingreep, in relatie tot de Natura 2000-gebieden. Als verstorende activiteit(en) is

’woningbouw’ geselecteerd.

Volgens de toelichting op de effectenindicator kan het gebruik van de proefdraailocatie (invoer effectenindicator ‘industrie’) een effect hebben via oppervlakteverlies of versnippering, verontrei- niging, verdroging, of een verstorende effecten hebben via geluid, licht, trillingen en beweging en mechanische effecten. Ook kunnen de bouwmogelijkheden leiden tot emissies die leiden tot stik- stofdepositie of lozing van vervuilende stoffen.

5.2 Beschrijving en beoordeling storingsfactoren 5.2.1 Ruimtebeslag en versnippering

Aangezien alle bouwlocaties gelegen zijn buiten de Natura 2000-gebieden, zal er geen oppervlak- teverlies optreden door de voorgenomen bouwmogelijkheden.

De bouwlocaties doorsnijden de Natura 2000-gebieden niet. Er treedt daarom geen versnippering op door de voorgenomen ingreep.

Het plan (onderdeel onbenutte bouwtitels) leidt derhalve niet tot een negatief effect op de in- standhoudings-doelstellingen van de Natura 2000-gebieden als gevolg van genoemde storingsfac- toren ruimtebeslag en versnippering.

5.2.2 Stikstofdepositie

Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van vervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)voertuigen, maar ook door de stookinstallaties van woningen ten behoeve van verwarming. De uitstoot bevat onder andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu.

Vermesting is in dit geval de 'verrijking' van ecosystemen door stikstofdepositie. Het gaat daarbij om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden). Vermesting kan ook optreden door nitraat- en fosfaataanvoer via het oppervlaktewater. Van dit laatste is bij dit project geen sprake.

De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof). Om deze reden zijn beide effecten hier samen genomen. Verzuring leidt tot een directe of indirecte afname van de buffercapaciteit (het neutralisatievermogen) van bodem of water. Op termijn resulteert dit proces in een daling van de zuurgraad. Hierdoor zullen voor verzuring gevoelige soorten verdwij- nen, wat kan resulteren in een verandering van het habitattype en daarmee mogelijk het verdwij- nen van typische (dier)soorten. De groei in veel natuurlijke landecosystemen zoals bossen, vennen

(19)

en heidevelden worden gelimiteerd door de beschikbaarheid van stikstof. Het gevolg van stikstof- depositie is dat deze extra stikstof extra groei geeft. Daarbij is de beschikbaarheid van stikstof be- palend voor de concurrentieverhoudingen tussen de plantensoorten. Wanneer door stikstofdepo- sitie de hoeveelheid beschikbaar stikstof boven een bepaald kritisch niveau komt, neemt een be- perkt aantal plantensoorten sterk toe ten koste van meerdere andere. Hierdoor neemt de biodi- versiteit af. Dit kan ook een effect hebben op de fauna, doordat hierdoor verandering van het leef- gebied optreden, waardoor een gebied ongeschikt wordt als bijvoorbeeld broed- of foerageerge- bied.

Gevoeligheid instandhoudingsdoelen voor stikstofdepositie

De meeste habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebieden Bunder- & Elslooërbos is aangewe- zen, zijn (zeer) stikstofgevoelig. Voor twee habitattypen is de actuele achtergronddepositie ook een knelpunt: H7220 en H9160B (zie tabel 5.1).

Tabel 5.1: Stikstofgevoeligheid Bunderbos en Elslooërbos (Provincie Limburg, 2017c) KDW

(mol/ha/jr) Gevoeligheid % Opp overbe- last (2015) Habitattypen (1)

H6430C Ruigten en zomen (droge bosranden) 1.857 Gevoelig 0%

H7220 Kalktufbronnen 1.143 Zeer gevoelig 100%

H9160B Eiken-haagbeukenbossen (heuvelland) 1.429 Gevoelig 87%

H91E0C *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) 1.857 Gevoelig 1%

Habitatsoorten (1)

H1078 Spaanse vlag 1.400 -

1.800 Zeer beperkt

gevoelig (2) Niet bepaald (1) De instandhoudingsdoelen uit het ontwerp-besluit H6510A en H1337 bever zijn respectievelijk wel en niet stik-

stofgevoelig. H6510A - Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) heeft een KDW van 1429 mol/ha/jr.

(2) Hoewel de Spaanse vlag dus in theorie een stikstofgevoelig leefgebied heeft, is de trend positief. Bovendien heeft de Spaanse Vlag diverse stikstoftolerante kruiden als waardplant voor de rupsen, waaronder koninginne- kruid, brandnetels, dovenetel, hondsdraf en nectarplanten voor de vlinders waaronder koninginnekruid en distels. Door stikstofdepositie zullen deze soorten niet bedreigd worden (Provincie Limburg, 2017c.)

Resultaten stikstofberekening

In het kader van dit PIP is een stikstofdepositieonderzoek verricht om te bepalen of deze ontwik- kelingsmogelijkheden kunnen leiden tot significante effecten op Natura 2000-gebieden (zie bijlage 1). Uit deze berekening volgt dat er geen toename aan stikstofdepositie optreedt in de gebruiks- fase. In de aanlegfase is er sprake van een toename van max 0,04 mol/ha/jr in het Bunder- & Elslo- erbos. Deze stikstofeffecten in de aanlegfase zijn per 1 juli 2021 voor projecten vrijgesteld. Daarom

5.2.3 Verontreiniging

Het gebruik van mobiele werktuigen en (vracht)verkeer ten behoeve van het uitvoeren van werk- zaamheden is gebonden aan reguliere milieuwetgeving. Verontreiniging gedurende de uitvoering is hierdoor niet aan de orde. Er zijn geen voornemens voor het lozen of toevoegen van gebieds- vreemde stoffen in zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Het plan (onderdeel onbenutte bouw- titels) leidt derhalve niet tot een negatief effect op de instandhoudings-doelstellingen van de Na- tura 2000-gebieden als gevolg van genoemde storingsfactor verontreiniging.

(20)

5.2.4 Verdroging

Uitbreiding van bebouwd oppervlak resulteert in een toename van verhard oppervlak. Als gevolg van een afname in infiltratie heeft een uitbreiding van verhard oppervlak ook een negatief effect op het grondwater. Dit wordt conform wet- en regelgeving gecompenseerd door retentie, zodat negatieve effecten door verdroging worden voorkomen, dan wel zeer lokaal blijven en niet reiken tot enig Natura 2000-gebied. Het plan (onderdeel onbenutte bouwtitels) leidt derhalve niet tot een negatief effect op de instandhoudings-doelstellingen van de Natura 2000-gebieden als gevolg van genoemde storingsfactor verdroging.

5.2.5 Verstoring door geluid, licht, trillingen en optische verstoring

In het Natura 2000-gebied is sprake van achtergrondgeluiden (Airport, A2, A73). Tevens zijn er voor de locaties in Ulestraten het tussenliggende gebied veel elementen die het geluid absorberen, zo- als gebouwen en bomen. Het extra geluid, veroorzaakt door de plannen tijdens de aanleg en het gebruik, valt hierdoor geheel weg. Er zijn op voorhand geen significante effecten door geluidver- storing te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied.

De meeste locaties liggen omsloten met stedelijk gebied en heeft een relatief grote afstand tot de betreffende Natura 2000-gebieden. Extra verlichting wordt door het omliggende landschap geab- sorbeerd, waardoor het niet tot in de Natura 2000-gebieden komt. De te realiseren woning in Geulle (dicht bij het Natura 2000-gebied) leidt, gezien de ligging aan een straat (met verspreid aan- wezige verlichting) evenmin tot verstoring door licht.

Gelet op de afstand tot de Natura 2000-gebieden is effect veroorzaakt door trillingen of optische verstoring bij voorgenomen plan tijdens de aanlegfase en gebruiksfase (bouw en aanwezigheid woningen), niet aan de orde.

Wel kunnen de ontwikkelingen leiden tot extra recreanten in het meest nabijgelegen Natura 2000- gebied, alhoewel het gezien de afstand al op te grote afstand ligt om als direct uitloopgebied te fungeren voor de meeste locaties. Deze ontwikkeling leidt echter niet tot een negatief effect op de instandhoudings-doelstellingen van de Natura 2000-gebieden. In het beheerplan (Provincie Lim- burg, 2020) is geluidverstoring en optische verstoring niet benoemd als knelpunt ten aanzien van de huidige recreatiedruk, wel de drooglegging van de recreatieve infrastructuur (en dat verandert niet door het plan). Gesteld is dat normaal en legaal bestaand recreatief gebruik binnen het gebied, conform bestaande openstellingsregels en op wegen en paden, zal in beginsel niet leiden tot ne- gatieve beïnvloeding van instandhoudingsdoelen. De geringe toename aan recreanten leidt niet tot een significant intensiever gebruik. Daarom zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoel- stellingen als gevolg van geluidverstoring en optische verstoring door toename recreanten zijn op voorhand uit te sluiten.

5.2.6 Mechanische effecten

Onder verstoring van mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwerve- lingen et cetera die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. Betreding kan optreden als nieuwe bewoners recreëren in het Natura 2000-gebied. In het beheerplan is betreding niet be- noemd als knelpunt en aanzien van de huidige recreatiedruk. In paragraaf 5.2.5 is reeds aangege- ven dat normaal en legaal bestaand recreatief gebruik binnen het gebied niet leidt tot negatieve beïnvloeding van instandhoudingsdoelen. De geringe toename aan recreanten leidt niet tot een significant intensiever gebruik. Daarom zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellin- gen als gevolg van mechanische effecten zijn op voorhand uit te sluiten.

(21)

5.3 Cumulatieve effecten

De verplichting ook de effecten van andere plannen en projecten in beschouwing te nemen, vindt zijn oorsprong in de Habitatrichtlijn. In artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn staat dat bij de pas- sende beoordeling rekening moet worden gehouden met cumulatie van effecten van andere plan- nen en projecten.

Al voltooide plannen en projecten hoeven niet te worden meegenomen in de cumulatiebeoorde- ling. Al uitgevoerde plannen en projecten zijn in feite een onderdeel van het huidige gebruik. Moch- ten zij wel effecten hebben dan uit zich dat in de huidige staat van de natuur en zullen er in het kader van dat voltooide project mitigerende en/of compenserende maatregelen genomen moeten zijn/worden. In de cumulatietoets moeten, middels een officieel besluit, voorgenomen projecten worden meegenomen; projecten waarvoor eventueel een vergunning is verleend maar die nog niet zijn uitgevoerd.

Negatieve effecten door de storingsfactoren zijn uitgesloten (zie paragraaf 5.1) en daarom is cu- mulatieonderzoek niet aan de orde.

(22)

6 Conclusie

Voor het proefdraaien met straalmotoren op het luchthaventerrein is een passende beoordeling opgesteld voor de Wnb-vergunningaanvraag. De Wnb-vergunning wordt via een zogenoemde één- op-één-inpassing in dit PIP opgenomen. Uit de passende beoordeling blijkt dat significante gevol- gen van het proefdraaien uit te sluiten zijn.

In het PIP is ook een (conserverende) planregeling, waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit de geldende beheersverordening ‘Kernen’ één op één overgenomen. In een voortoets (toets aan de Wet natuurbescherming – gebiedsbescherming) is voor elke relevante storingsfactor be- paald of een significant negatief effect voor deze bouw- en gebruiksmogelijkheden met zekerheid uit te sluiten zijn.

Op basis van de effectanalyse kan worden geconcludeerd dat verzekerd is dat het plan geen nega- tieve effecten zal hebben op enig Natura 2000-gebied, als het gaat om ruimtebeslag, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht, trillingen, optische verstoring of mecha- nische effecten. Bij deze storingsfactoren is geconcludeerd dat negatieve effecten met zekerheid zijn uit te sluiten voor de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden Bunder- & Elsloërbos en Geuldal. Daarmee zijn ook negatieve effecten als gevolg van de genoemde storingsfactoren op de verder weg gelegen Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Ten aanzien van stikstofdepositie is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de realisatiefase en gebruiksfase. Uit de berekening blijkt dat er in de gebruiksfase geen sprake is van een toename van depositie binnen de hiervoor gevoelig habitattypen van (nabijgelegen) Natura 2000-gebieden.

Wel treedt in de realisatiefase een kleine en tijdelijke toename op van maximaal 0,04 mol N/ha/jr.

in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Bunder- en Elsloërbos. Door de inwerking treding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering per 1 juli 2021 geldt er een vrijstelling voor aanlegwerk- zaamheden voor wat betreft stikstofdepositie. Daarmee zijn significante gevolgen van stikstofde- positie op voorhand uitgesloten.

Op basis van de voorliggende (ecologische) beoordeling is gebleken dat significante gevolgen kun- nen worden uitgesloten voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden die uit de beheersverordening

‘Kernen’ opgenomen zijn in het PIP. De instandhoudingsdoelstellingen worden niet belemmerd.

Hiermee kan uit deze voortoets op voorhand worden geconcludeerd dat - gelet op de instandhou- dingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden - de zekerheid is verkregen dat die ontwikkelin- gen die het PIP mogelijk maakt de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Een passende beoordeling is niet nodig.

(23)

7 Bronnen

Arcadis, 2014. Effectafstanden Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken, Provincie Gelder- land. Versie 18 februari 2014. 077489585:A.9 – Definitief.

Bij12, 2017. Kennisdocument Bever (Castor fiber). Versie 1.0, juli 2017.

Broekmeyer, M.E.A. (redactie), 2006. Effectenindicator Natura 2000-gebieden; achtergronden en verantwoording ecologische randvoorwaarden en storende factoren. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1375.

Foppen, R., A. van Kleunen, W.B. Loos, J. Nienhuis and H. Sierdsema, 2002. Broedvogels en de invloed van hoofdwegen, een nationaal perspectief. Onderzoeksrapport nr 2002/08 SOVON Vo- gelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Henkens, R., Maartje Liefting, Caspar Hallmann en André van Kleunen, 2012. Storen broedvo- gels zich aan het geluid van raceevenementen? Effect van de in 2010/2011 op het TT-Circuit As- sen gehouden Superbike- en Superleague-evenementen op broedvogels in het Natura 2000-ge- bied Witterveld. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2288.

Krijgsveld, K.L., R.J. Jonkvorst & F. van der Vliet, 2012. Effecten van dancefestival Amsterdam Open Air op broedvogels eindrapport. Rapport nr.: 12-115, datum uitgave: 13 juli 2012.

Ministerie van EZ en ministerie van I&M, januari 2015. Deel II. Passende beoordeling over het programma aanpak stikstof 2015 – 2021. Definitief. Opgesteld door Dienst Landelijk Gebied in samenwerking met Tauw BV.

Provincie Limburg, 2020. Hoofdrapport Natura2000-plan 2021-2027 Bunder- en Elslooërbos (153). ontwerp, december 2020.

Provincie Limburg, 2020b. Hoofdrapport Natura2000-plan 2020-2026 definitief Geleenbeekdal (154), december 2020.

Provincie Limburg, 2017a. Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stik- stof (PAS) Geleenbeekdal (154), versie 15 december 2017.

Provincie Limburg, 2017b. Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stik- stof (PAS) Geuldal (157), Definitief, 15 december 2017.

Provincie Limburg, 2017c. PAS-Gebiedsanalyse voor het Natura 2000-gebied 153 Bunder- en Elslooërbos. Versie 15 december 2017.

Provincie Limburg, 2009. Concept-Beheerplan Geuldal. Provincie Limburg, Maastricht, versie 9 augustus 2009.

Reijnen, M.J.S.M., G. Veenbaas en R. Foppen, 1992. Het voorspellen van het effect van snelver- keer op broedvogelpopulaties. Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat en DLO-In- stituut voor Bos- en Natuuronderzoek.

(24)

Smits, N.A.C. & D. Bal, 2014. Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats. Ecologische onder- bouwing van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Deel I: Algemene inleiding herstelstrate- gieën: beleid, kennis en maatregelen. Alterra Wageningen UR & Programmadirectie Natura 2000 van het Ministerie van Economische Zaken.

Website

https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=0

https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicatorappl.aspx?subj=effectenma- trix&tab=1

https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=profielen

(25)

Bijlage: Stikstofdepositieonderzoek

(26)

[dubbelklik hier om een foto in te voegen]

PIP MAA proefdraaien

Stikstofdepositieonderzoek

Opdrachtgever: Maastricht Aachen Airport Beheer &

Infrastructuur BV

Organisatie

Lievense Milieu B.V.

Telefoon

+31 (0)88 910 20 00

Projectnummer

SLM008488

Adres

Gaetano Martinolaan 50 6229 GS Maastricht

Datum

17 mei 2021

Documentnummer

SLM008488.RAP002, versie 0.4b

(27)

Contactgegevens Franci Vanweert +31 (0) 6 22 92 52 25 f.vanweert@Lievense.com

Autorisatie

Projectnummer Documentnummer Versie Status

SLM008488 SLM008488.RAP002 0.4b Concept

Opgesteld door Functie Datum Paraaf

De heer dr. F.L.H. Vanweert Mevr. ir. A. Corhouts

Senior Consultant Adviseur

Geverifieerd door Functie Datum Paraaf

Mevr. dr. ir. N. Geebelen Senior adviseur

Akkoord projectleider Functie Datum Paraaf

De heer dr. F.L.H. Vanweert Senior Consultant

(28)

1 Inleiding 4

1.1 Aanleiding van het onderzoek: vaststelling PIP 4

1.1.1 Wijzigen bestemming 4

1.1.2 Omgevingsvergunning(en) en Wnb-vergunning 4

1.1.3 Coördinatie van verschillende besluiten 5

1.2 Inhoudelijk samenhang procedures 5

1.2.1 De omgevingsvergunning(en) en de Wnb-vergunning 5

1.2.2 Het PIP 6

2 Wettelijk kader 8

2.1 Algemeen 8

2.2 Beleidslijn kleine, tijdelijke deposities 9

3 De stikstofrelevante onderdelen van het plan 9

3.1 Algemeen 9

3.2 Onbenutte bouwtitels 10

3.2.1 Basisinformatie 11

3.2.2 Bouwfase 11

3.2.3 Gebruiksfase 11

4 Stikstofdepositie 13

4.1 Gebruiksfase: verschil plansituatie – referentiesituatie 13

4.2 Bouwfase 13

- Situering kavels met onbenutte bouwtitels

- Stikstofberekeningen gebruiksfase

- Stikstofberekening bouwfase

(29)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek: vaststelling PIP

Maastricht Aachen Airport beschikt over een proefdraaiplaats voor vliegtuigen aan de westzijde van het luchthaventerrein. Onderhoudsbedrijven gebruiken de proefdraaiplaats om

vliegtuigmotoren te testen na onderhoud of reparatie. Een andere locatie op de luchthaven (het C-platform) wordt ook gebruikt voor het proefdraaien. De omgevingsvergunning voor milieu (milieuvergunning) van Maastricht Aachen Airport staat nu alleen het proefdraaien van propellermotoren toe. Er is behoefte om ook het proefdraaien met straalmotoren mogelijk te maken, omdat steeds meer straalmotoren in onderhoud worden gegeven bij de

onderhoudsbedrijven. Hiervoor is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan voor de luchthaven en de huidige omgevingsvergunning worden geactualiseerd en dat er een geluidszone wordt vastgelegd.

1.1.1 Wijzigen bestemming

De activiteit ‘proefdraaien met straalmotoren’ is een zogenaamde geluidzoneringsplichtige activiteit. Dit betekent dat, gelijktijdig met het verlenen van de nieuwe vergunning voor de activiteit milieu, een geluidzone moet worden vastgelegd in een bestemmingsplan. Deze geluidzone geeft aan hoe groot de geluidruimte voor de grondgebonden activiteiten van

Maastricht Aachen Airport is. Voor woningen die binnen de geluidzone liggen, moet een hogere waarde worden verleend.

De provincie Limburg heeft besloten om de geluidzone rond Maastricht Aachen Airport vast te leggen in een provinciaal inpassingsplan (PIP). Een PIP is vergelijkbaar met een

bestemmingsplan, maar het wordt vastgesteld door Provinciale Staten. De provincie heeft dit besluit genomen omdat vliegtuigonderhoud, inclusief het proefdraaien met straalmotoren, van belang is voor de toekomst van de luchthaven en er dus sprake is van een provinciaal belang.

Daarnaast ligt de geluidzone op het grondgebied van drie gemeenten: Beek, Meerssen en Stein. Het is eenvoudiger en duidelijker als de provincie één plan vaststelt voor de hele geluidzone, dan wanneer de drie gemeenten dat ieder afzonderlijk doen.

1.1.2 Omgevingsvergunning(en) en Wnb-vergunning

Naast het proefdraaien van straalmotoren worden in de omgevingsvergunning(en)1 voor de activiteit milieu ook diverse andere wijzigingen in de bedrijfsvoering geregeld. Deze overige wijzingen passen wel binnen het vigerend planologisch regime. Daarvoor is geen PIP of bestemmingsplanwijziging nodig.

Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning én het vaststellen van het PIP moeten de gevolgen voor de depositie van stikstof in de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt worden en getoetst worden aan de bepalingen terzake.

(30)

natuurbescherming (Wnb-vergunning) om zo de procedures voor de omgevingsvergunningen en de procedure voor de Wnb-vergunning te ontkoppelen.

1.1.3 Coördinatie van verschillende besluiten

Er moet een aantal besluiten worden genomen om het proefdraaien met straalmotoren mogelijk te maken op Maastricht Aachen Airport:

- Provinciale Staten moeten samen met de Minister van LNV de Wnb-vergunning verlenen;

- het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek moet een nieuwe omgevingsvergunning voor milieu en bouwen/aanleggen verlenen;

- Provinciale Staten moeten het PIP vaststellen en zo de geluidzone vastleggen;

- Gedeputeerde Staten moeten hogere waarden vaststellen voor een aantal woningen die binnen de geluidzone staan.

Omdat alle besluiten over hetzelfde onderwerp gaan, heeft de provincie de coördinatieregeling toegepast. Dit betekent dat alle besluiten gelijktijdig worden voorbereid en dat alle

ontwerpbesluiten samen ter inzage worden gelegd.

In voorliggend rapport wordt omschreven welke onderdelen van het PIP stikstofrelevant zijn, worden de uitgangspunten en resultaten van de stikstofdepositieberekeningen gerapporteerd en wordt gemotiveerd dat de vaststelling van het PIP geen significante gevolgen heeft voor de stikstofgevoelige habitats in de omliggende Natura 2000-gebieden.

Vanwege de samenhang van procedures (omgevingsvergunning, Wnb-vergunning, PIP) wordt in hiernavolgend onderdeel de (inhoudelijke) samenhang van deze procedures toegelicht voor wat betreft het onderdeel stikstofdepositie.

1.2 Inhoudelijk samenhang procedures

1.2.1 De omgevingsvergunning(en) en de Wnb-vergunning

Zoals in paragraaf 1.1 reeds aangegeven, worden diverse wijzigingen in de bedrijfsvoering van MAA, die passen in het vigerende bestemmingsplan, in een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu geregeld. Enkele van deze wijzigingen hebben geen invloed op de emissie van stikstof en dus ook niet op de depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden met

stikstofgevoelige habitats en/of soorten. Andere veranderingen hebben weer wel invloed op de stikstofdepositie.

Maastricht Aachen Airport heeft er voor gekozen om voorafgaand aan de aanvraag om de omgevingsvergunning(en) een aanvraag in te dienen voor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Op die manier worden de procedures voor de Wnb-vergunning en de Omgevingsvergunningen ontkoppeld. Ten behoeve van de aanvraag om een Wnb- vergunning is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De uitgangspunten en resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd in het rapport “SLM008488 — Aanvraag Wnb-vergunning Maastricht Aachen Airport” met referentie SLM008488.RAP001, versie 2.1 d.d. 31 maart 2021.

(31)

omgevingsvergunning geregeld worden beschreven.

De volgende wijzigingen in de bedrijfsvoering, die onderdeel zijn van de (aanvraag om een) omgevingsvergunning, zijn relevant voor de stikstofemissie:

- het aanleggen en het gebruik van een nieuwe parkeerplaats (P7) ten zuiden van P1, langs de Vliegveldweg;

- het proefdraaien met vliegtuigen met propellers (turboprops) én met vliegtuigen met straalmotoren (turbofans);

- het wijzigen van de oefenlocatie van de bedrijfsbrandweer;

- het gebruik van elektrische GPU/PCA’s naast het gebruik van dieselaangedreven GPU’s en (bij uitzondering APU’s);

- de verlegging van de dienstweg ten noorden van het luchthaventerrein - de bouw en het gebruik van een 2de Cargoloods Oost.

Met uitzondering van het proefdraaien van vliegtuigen met turbofans passen al deze activiteiten binnen het vigerende planologische regime.

1.2.2 Het PIP

Het PIP is opgesteld om het proefdraaien met straalmotoren op Maastricht Aachen Airport te regelen en om de geluidzone rond het vliegveld vast te leggen. Het geldende bestemmingsplan uit 2006 staat het proefdraaien met propellermotoren op de proefdraaiplaats al toe, maar op het C-platform niet. Daarom wordt de bestemming ‘Luchthaven’ in dit PIP aangepast, zodat ook op het C-platform proefdraaien wordt toegestaan. Bovendien wordt het ook mogelijk gemaakt om met straalmotoren proef te draaien. Voor het overige zijn voor de luchthaven de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan overgenomen. Het PIP maakt op de luchthaven dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, behalve het proefdraaien met

straalmotoren.

In het PIP wordt rond de luchthaven een geluidzone vastgelegd. Dit gebeurt voor een deel door een zogenaamde ‘parapluherziening’. Met zo’n herziening wordt aan de geldende

bestemmingsplannen een regeling voor de geluidzone toegevoegd. De geldende

bestemmingsplannen worden verder niet gewijzigd. In de gemeente Meerssen is dit niet overal mogelijk, omdat voor de dorpen een beheersverordening geldt in plaats van een

bestemmingsplan. Zo’n beheersverordening kan niet worden herzien via een

‘parapluherziening’. Daarom is voor de delen van de dorpen die binnen de geluidzone liggen, de bestemmingsregeling uit de beheersverordening helemaal overgenomen in het PIP. Hierbij zijn de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden overgenomen. Het enige verschil is dat een regeling voor de geluidzone is toegevoegd.

In het kader van een stikstofonderzoek voor een plan moet de feitelijk legale situatie in het plangebied worden vergeleken met de maximale planologische invulling (zie verder).

Onderstaand wordt voor de 3 relevante deelgebieden van het plangebied de feitelijke legale en de maximale planologische invulling toegelicht.

1. Het luchthaventerrein:

(32)

gebruik van het luchthaventerrein mogelijk gemaakt. Voor de feitelijk legale situatie en de maximaal planologische invulling betekent dit het volgende:

a. Proefdraaien:

Het actuele gebruik van de proefdraailocaties is op 23 september 2003 vergund en sinds 1 januari 2005 ook daadwerkelijk ingevuld. Het vergunde en feitelijke proefdraaien past binnen het bestemmingsplan en is voor dit onderdeel de referentiesituatie. In par. 3.2.1 wordt nader ingegaan op de referentiesituatie.

Het beoogde gebruik van de proefdraailocaties (zie par. 3.2.3) past niet in het vigerende bestemmingsplan en wordt door het PIP planologisch mogelijk gemaakt. Het beoogde gebruik vormt de basis voor het vaststellen van de geluidzone. Deze geluidzone beperkt het gebruik van de proefdraailocatie: de proefdraailocatie kan niet gebruikt worden op een manier die meer geluid produceert dan het in de aanvraag van de Wnb-vergunning beschreven beoogd gebruik. Het voor de Wnb-vergunning aangevraagde beoogde gebruik van de proefdraailocatie is dan ook de maximale planologische invulling van dit onderdeel van de plansituatie.

b. Overige grondgebonden activiteiten binnen het luchthaventerrein:

De overige activiteiten binnen het luchthaventerrein passen binnen het vigerende planologische regime.

De milieubelasting (en dus ook de stikstofemissie) van de overige

(grondgebonden) activiteiten binnen het luchthaventerrein worden vastgelegd in een omgevingsvergunning voor alle grondgebonden activiteiten en de omzettingsregeling voor alle luchtgebonden activiteiten.

Er is een Wnb-vergunning aangevraagd waarin alle stikstofrelevante onderdelen van de grondgebonden activiteiten (die ook zijn/worden vastgelegd in de

omgevingsvergunningen) in het kader van de Wet natuurbescherming zijn vastgelegd. In het PIP wordt de Wnb-vergunning 1 op 1 verwerkt. Het PIP maakt niet meer mogelijk dan deze Wnb-vergunning. Daarmee is de referentiesituatie voor de grondgebonden activiteiten gelijk aan de maximale planologische invulling van het PIP. Deze onderdelen zijn derhalve niet meer betrokken in voorliggend stikstofdepositieonderzoek.

c. Luchtgebonden activiteiten binnen het luchthaventerrein

Op 31 december 2013 is de vigerende Omzettingsregeling luchthaven Maastricht gepubliceerd. In bijlage 2 van deze omzettingsregeling zijn de geluidcontouren opgenomen van het “vergunde” (luchtgebonden) gebruik van de luchthaven. De ruimtelijk relevant geluidcontouren zijn ook vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen. De vigerende bestemmingsplannen beperken derhalve planologisch het gebruik van de luchthaven tot de situatie zoals vastgelegd in de Omzettingsregeling. Het PIP wijzigt de geluidcontouren van de luchtgebonden activiteiten niet. De situatie overeenkomstig de

(33)

de luchtgebonden activiteiten.

2. Het deel van het plangebied waarvan de beheersverordening is opgenomen in het PIP

Voor (een gedeelte van) de gemeente Meerssen wordt de beheersverordening Kernen opgenomen in het PIP. Er worden daardoor weliswaar geen nieuwe bouw- of

gebruiksmogelijk geïntroduceerd; wel zijn er een aantal kavels met woon- en/of gemengde bestemming die nog niet bebouwd zijn. Het betreft een aantal kavels in de dorpen Moorveld en Ulestraten. Daardoor verschilt de feitelijke legale situatie van de maximale planologische invulling van het PIP. De stikstofemissie vanwege de bouw en het gebruik van gebouwen op deze nog niet bebouwde kavels dient derhalve betrokken te worden in het stikstofdepositieonderzoek ten behoeve van de vaststelling van het PIP. In paragraaf 3.3 wordt gedetailleerd ingegaan op de feitelijk legale situatie en de maximale planologische invulling van dit onderdeel van het plangebied.

3. Het overige deel plangebied

In het overige deel van het plangebied wordt enkel en alleen de geluidzone vastgesteld rondom het gezoneerde industrielawaai waarop het proefdraaien van turbofans mogelijk wordt. Het PIP is voor dit deel van het plangebied enkel een “parapluherziening” voor het onderdeel geluidzone industrielawaai. Het PIP raakt geen planologische bepalingen die een gewijzigde stikstofemissie met zich mee zouden kunnen brengen. Om die reden wordt dit deel van het plangebied niet beschouwd in het stikstofdepositieonderzoek.

2 Wettelijk kader

2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (verder: Wnb) voorziet in het beschermen van Natura 2000- gebieden tegen handelingen met significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten. Conform art. 2.8 lid 1 Wnb kan een plan dat significante gevolgen kan hebben op soorten en habitats pas worden vastgesteld nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Om te kunnen bepalen of een passende beoordeling noodzakelijk is, wordt in het algemeen een voortoets uitgevoerd. In de voortoets wordt beoordeeld of er als gevolg van het afzonderlijke plan dan wel van het plan in combinatie met andere plannen of projecten sprake kan zijn van significante gevolgen. Of een gevolg als significant wordt beschouwd, is afhankelijk van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor het betreffende Natura 2000-gebied.

(34)

van de stikstofdepositie kan leiden. Het gaat daarbij om de toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is de feitelijke situatie die in

overeenstemming met het bestemmingsplan is gerealiseerd. Indien uit de voortoets blijkt dat de maximale invulling van het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie op één of meer in het kader van Natura 2000 beschermde stikstofgevoelige habitats waarvan de kritische

depositiewaarde (verder: KDW) wordt overschreden of door de toename overschreden kan worden, is een passende beoordeling noodzakelijk. Mitigerende maatregelen mogen niet meegenomen worden in de voortoets en komen pas bij de passende beoordeling aan de orde.

2.2 Beleidslijn kleine, tijdelijke deposities

Eind april hebben de 12 provincies gesproken over de mogelijkheden om, zonder zware onderzoekslast, individuele projecten met een kleine, tijdelijke depositie van stikstof toe te staan. Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op 23 juni 2020 ingestemd met deze beleidslijn inzake kleine, tijdelijke deposities. De portefeuillehouder H.J.H. Mackus heeft dat namens Gedeputeerde Staten van Limburg op 31 juli 2020 (brief met ref. 2020/29574) bekend gemaakt aan Provinciale Staten van Limburg.

Voor het aspect stikstof is volgens deze beleidslijn geen vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk wanneer de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk is aan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal twee jaar (of een equivalent hiervan) op een overbelast stikstofgevoelig habitat. Significante gevolgen kunnen dan op voorhand worden uitgesloten.

De reikwijdte van de lijn valt als volgt te definiëren:

• De redeneerlijn geldt voor depositie als gevolg van de uitstoot door mobiele werktuigen en ander materieel in de aanlegfase van projecten.

• De stikstofdepositiebijdrage moet kleiner of gelijk zijn dan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal twee jaar op een overbelast stikstofgevoelig habitat. Een equivalent hiervan kan ook, bijvoorbeeld 0,02 mol N/ha/j in 5 jaar of 0,1 mol N/ha/j in 1 jaar. Dit volgt uit een Aerius-berekening.

Het GS-besluit is (nog) niet openbaar maar zodra de onderbouwing via de website van ‘bij 12’

wordt bekendgemaakt wordt het GS-besluit alsnog openbaar gemaakt.

3 De stikstofrelevante onderdelen van het plan

3.1 Algemeen

Zoals reeds gesteld in par. 1.2 zijn 2 onderdelen van het PIP stikstofrelevant, in de zin dat de plansituatie afwijkt van de referentiesituatie en deze geen onderdeel zijn van de Wnb-

vergunning die 1 op 1 wordt ingepast in het PIP:

(35)

- Het gebruiken van deze gebouwen.

Onderstaand wordt nader ingegaan op de referentiesituatie en de plansituatie van deze 2 onderdelen en worden de uitgangspunten toegelicht die zijn gebruikt voor de

stikstofdepositieberekeningen.

3.2 Onbenutte bouwtitels

In tabel 3.1 zijn de kavels weergegeven waar er nog onbenutte bouwtitels zijn.

Tabel 3.1 – Onbenutte bouwtitels beheersverordening gemeente Meerssen Adres Toegestane functie

bestemmingsplan

Sloop nodig Vergunning verleend?

Onbenut zonder vergunning

Luipertstraat 1, 6237NM Moorveld

Wonen [bg] Neen Neen Bouwtitel voor 1 woning

Moorveldsberg 1, 6243AX Geulle

Wonen Neen Neen Bouwtitel voor 1 woning

Eijckerveld 25, 6235BZ Ulestraten

Wonen [bg] [pd] Neen Bouwvergunning

voor 1 woning

Bouwtitel voor (resterende) 7 woningen

Europastraat , 6235BT Ulestraten (2 percelen tussen huisnr. 3 en 9)

Wonen [pd] Neen Neen Bouwtitel voor 2 woningen

Europastraat , 6235BT Ulestraten (perceel ten zuiden van huisnr. 9)

Wonen Neen Neen Bouwtitel voor 1 woning

Burgermeester Hein Cortenstraat 1 t/m 5, 6235CN Ulestraten

Gemengd [sba–ok]

(zw)

Neen Bouwvergunning

voor 8 zorgwoningen

nvt

Kasteelstraat 15 en 17, 6235BM Ulestraten

Gemengd Neen Bouwvergunning

afgegeven

nvt

Don Boscostraat , 6235EJ Ulestraten (meerdere percelen)

Wonen [gs] [pg] Neen Bouwvergunning afgegeven voor 23 appartementen

nvt

Sint Catharinastraat 20, 6235BE Ulestraten

Wonen Ja Sloop- en bouw-

vergunning afgegeven

nvt

Kennedystraat ong.

(ten zuiden van nr

wonen Neen Neen Bouwtitel voor 1 woning

(36)

Het betreffen 13 nog niet vergunde woningen. De ligging van de betreffende percelen is aangeduid op het voorontwerp inpassingsplan Maastricht Aachen Airport (proefdraaien) opgesteld door Croonenburo5 (bijlage 1).

3.2.2 Bouwfase

De uitgangspunten voor het stikstofonderzoek zijn gebaseerd op ervaringscijfers en literatuurgegevens2.

Op basis van ervaring wordt er van uitgegaan dat de aanlegfase per woning gemiddeld 1 jaar duurt. Worstcase wordt ervan uitgegaan dat alle nog niet vergunde woningen binnen hetzelfde jaar worden gebouwd.

Het bouwen van de woningen zal leiden tot een tijdelijke stikstofemissie als gevolg van:

- brandstofverbranding mobiele werktuigen op het bouwterrein;

- brandstofverbranding transporten aan- en afvoer van materieel, materiaal en personeel.

De gehanteerde emissiegegevens voor de aanlegfase zijn opgenomen in tabel 3.2.

Tabel 3.2: Gehanteerde emissiegegevens aanlegfase van 1 woning

Type bron Emissiegevens

mobiele werktuigen 3 kg NOx / woning

transport 130 transporten licht verkeer (personenwagens en bestelbussen) en 30 transporten zwaar verkeer (vrachtwagens)

Om de stikstofdepositie als gevolg van de bouwwerkzaamheden te kunnen bepalen zijn de volgende bronnen van stikstofemissie in AERIUS gemodelleerd:

- Voor de emissie als gevolg van brandstofverbranding mobiele werktuigen is een oppervlaktebron gemodelleerd ter plaatse van de percelen. Voor deze bronnen zijn standaard kenmerken uit AERIUS Calculator aangehouden voor de sector ‘Mobiele werktuigen – Bouw en Industrie’;

- Voor de emissie als gevolg van brandstofverbranding bouwverkeer is een lijnbron gemodelleerd vanaf de percelen tot aan de eerst volgende kruising3. Voor deze

bronnen zijn standaard kenmerken uit AERIUS Calculator aangehouden voor de sector

‘Wegverkeer – Binnen bebouwde kom’.

3.2.3 Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase is ervan uitgegaan dat de woningen gasloos worden, zodat deze in de toekomst geen emissie van NOx veroorzaken ten behoeve van gebouwverwarming of bereiding warm tapwater. Wel wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat er sfeerverwarming wordt toegepast in de woningen. Volgens de ‘Instructie gegevensinvoer voor AERIUS

2 Methode inschatting depositie woningbouwprojecten, opgesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, d.d. 14 november 2019.

(37)

(bijvoorbeeld als gevolg van menselijk gebruik, huisdieren e.d.). Dit is namelijk in de

achtergronddepositie verwerkt en meegenomen in de autonome ontwikkeling binnen het PAS.

De meest relevante bron van stikstofemissie zal worden gevormd door de verkeersgeneratie als gevolg van de woningen.

De gehanteerde emissiegegevens voor de gebruiksfase zijn opgenomen in tabel 2.

Tabel 1 Gehanteerde emissiegegevens gebruiksfase van 1 woning Emissiegegevens

Sfeerverwarming woning 0,44 kg NOx / woning *

Verkeersaantrekkende werking woning 8,19 mvt/etmaal per woning wat overeenkomt met 2.989 mvt/jaar per woning** (licht verkeer)

* Voor de uittreedhoogte voor sfeerverwarming wordt uitgegaan van de bouwhoogte van de woning. Voor enkele percelen is in het inpassingsplan een maximale bouwhoogte van 8,5 meter gehanteerd. Deze hoogte is voor alle woningen aangehouden als uittreedhoogte.

** De verkeersaantrekkende werking is bepaald met behulp van de CROW-rekentool voor een vrijstaande woning in het buitengebied van Meerssen.

Om de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik te kunnen bepalen zijn de volgende bronnen van stikstofemissie in AERIUS gemodelleerd:

- Voor de sfeerverwarming van de woningen is een oppervlaktebron gemodelleerd ter plaatse van de percelen. Voor deze bronnen zijn de kenmerken uit AERIUS Calculator aangehouden voor de sector ‘Wonen en Werken – Woningen’;

- Voor de emissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de woningen is een lijnbron gemodelleerd op dezelfde manier als het transport in de bouwfase (zie paragraaf 3.2.2).

(38)

4.1 Gebruiksfase: verschil plansituatie – referentiesituatie

In bijlage 2 zijn de gemodelleerde uitgangspunten van de referentiesituatie en de (maximaal planologische invulling van de) plansituatie voor de gebruiksfase weergegeven en zijn de resultaten van de berekeningen (i.c. wijziging van de stikstofdepositie in de plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie) opgenomen voor de gebruiksfase.

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat in de gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie wordt berekend. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de significante gevolgen vanwege een permanente bron van stikstof in de gebruiksfase op voorhand kunnen worden uitgesloten.

4.2 Bouwfase

In bijlage 3 zijn de gemodelleerde uitgangspunten voor de bouwfase van de (maximaal planologische invulling van de) plansituatie weergegeven. In de referentiesituatie is er geen tijdelijke emissie voor de bouwfase. In bijlage 3 zijn ook de resultaten van de berekeningen opgenomen voor de bouwfase.

In deze berekeningen is er van uitgegaan dat alle nog niet gerealiseerde gebouwen in één en hetzelfde jaar gerealiseerd worden. Uit de berekeningen blijkt dat dit – in deze worst-case benadering – leidt tot een tijdelijke toename van de stikstofdepositie van 0,04 mol/ha/ja gedurende 1 jaar. De berekende tijdelijke toename van de stikstofdepositie is daarmee kleiner dan ‘0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal twee jaar (of een equivalent ervan)’ van de redeneerlijn die Gedeputeerde Staten van Limburg op 23 juni 2020 heeft vastgesteld. Het betreft daarmee een kleine, tijdelijke depositie waarmee significante gevolgen vanwege de bouwfase dus op voorhand kunnen worden uitgesloten.

(39)

Situering kavels met onbenutte bouwtitels

Stikstofberekeningen gebruiksfase

Stikstofberekening bouwfase

(40)

Situering kavels met onbenutte bouwtitels

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De exploitant is niet aansprakelijk voor enige schade, door of tijdens het verblijf op de luchthaven en in de zich daarop bevindende vliegtuigloodsen en andere gebouwen aan

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten signifi- cante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend

Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursor-

Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursor-

Wanneer een plan (afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, dient het

Er zijn twee mogelijke manieren om de welvaartseffecten voor gebruikers in te schatten: één mogelijke methode is om de effecten benaderen aan de hand van verschillen in reistijden

Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursor-

Als niet kan worden uitgesloten dat het voornemen afzonderlijk dan wel in combinatie met andere plannen of projecten, sig- nificante gevolgen heeft voor het/de Natura