• No results found

Technieken voor het vangen van imago's van aquatische insecten. Een vergelijking van twee methoden.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Technieken voor het vangen van imago's van aquatische insecten. Een vergelijking van twee methoden."

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Technieken voor het vangen van imago's van aquatische

insecten.

Een vergelijking van twee methoden.

Ri j kswaterstaat

Dienst Binnenwateren/RIZA Afdeling : Biologie

Onderafdeling: Experimenteel Veldonderzoek Auteur : F.C.M. Kerkum en

M.A.A.J. Mulder Nota nr. : 89.020

Lelystad, maart 1989

(2)

Inhoud

.

1. samenvatting.

3. Vangstmethoden voor imago's.

3.1. Light trap.

3.2. Emergence trap.

3.3. Suction trap.

3.4. Window trap.

3.5. Sticky trap.

4. Vergeli jkend onderzoek "light traptw en Iwwindow trapw1.

4.1. Materiaal en methode.

4.2. Resultaten.

6. conclusies.

7. Literatuur.

Bij lagen: 1 f iguur.

7 tabellen.

(3)

1. Samenvattins.

Om een goede indruk te krijgen van de macro-invertebraten fauna in een oppervlakte water moeten in principe alle habitats bemonsterd worden. Een grote diversiteit aan habitats, wat bij- voorbeeld bij natuurlijke, met veel vegetatie begroeide oevers het geval is, kan dan praktische problemen geven. Eenbodembemon- stering, uitgevoerd met bodemhappers, met als doe1 de larven van aquatische insecten te vangen, is daar dan bijna niet uitvoer- baar. Vangstmethoden met behulp van "light traps", "emergence traps", "suction traps", If sticky traps" en "window trapst1, waar- mee imago's van die insecten, die in het volwassen stadium niet meer aan een aquatisch milieu gebonden zijn, gevangen worden, vormen dan een goed alternatief.

Vangsten van de Rothamsted "light trap" en een I1window trap" vol- gens Jonsson et a1 (1986), geplaatst op een meetstation aan de IJssel, zijn vergeleken. De totale zomervangst van 1988 en vang- sten uit twee willekeurig gekozen weken uit die zomerperiode zijn geteld en gedetermineerd. Hoewel in de vangst van de "light trap"

de soorten rijkdom en het totale aantal gevangen imago's groter is, bestaat er een hoge mate van positieve correlatie tussen de vangsten van beide "trapsI1. Uit berekening van rangorde correla- tie-coefficienten volgens Spearman blijkt de kans, dat de hypo- these -beide traps geven dezelfde indruk van relatieve talrijk- heid van soorten- juist is, 99 procent te zijn.

De man/vrouw verhoudingen van Ecnomus tenellus, Hvdro~svche contubernalis en Chironomidae in de totaal vangsten van beide

"traps" zijn geheel verschillend. In de vangst uit de "light trapw is de man/vrouw verhouding van E. tenellus ongeveer 2 : 1.

Bij H. contubernalis is deze verhouding 1 : 3. Voor Chironomidae is de man/vrouw verhouding over dezelfde periode van 1986 en 1987 respectievelijk 1 : 5 en 1 : 14. In de totaal vangst van de

"window trap" is deze verhouding voor allebei de Trichoptera soorten ongeveer 1 : 1. Voor Chironomidae is de verhouding 1 : 2.

Onderzoek van Malicky (1976) met I8emergence traps" wijst op een natuurlijke man/vrouw verhouding van H. contubernalis van onge- veer 1 : 1. Als aangenomen wordt, dat dit voor E. tenellus en de

Chironomidae ook geldt, dan wijzen de man/vrouw verhoudingen in vangsten van de "window trap" er op, dat deze "trap" minder selektief vangt dan de "light trapu. Dit kan een betere indruk van de insectenpopulatie geven.

Het kleine volume van de "window trap", tesamen met de vangst, die onmiddelijk geconserveerd wordt, het overbodig zijn van een elektriciteitsvoorziening en de resultaten van het vergelijkings- experiment, zorgen er voor, dat deze "trap" een goede vervanging is van de conventionele "light trapw.

Beweringen, als zouden verschillen in aantallen van beide sexen van Trichoptera aktiviteitsafhankelijk (Usseglio-Polatera, 1986)

of een gevolg van toenemende vervuiling van het oppervlakte water (Malicky, 1980) zijn en niet een gevolg van de aantrekkingsfactor licht, worden door de resultaten van het vergelijkingsexperiment niet ondersteund.

(4)

2. Inleidincr.

In binnenwateren bestaat een groot deel van de macro-inverte- braten fauna uit insecten..Bij een aantal groepen, bijvoorbeeld de kevers (b.v. Dytiscidae) en wantsen (b.v. Corixidae), zijn zowel de larven als de imago's aquatisch. Bij het merendeel van de groepen leven echter alleen de onvolwassen stadia (ei, larve, pop) in het water en de imago's boven het water en terrestisch.

Het volwassen stadium kan relatief kort duren, zoals bij eendags- vliegen (Ephemeroptera) en dansmuggen (Chironomidae) het geval

is, of langer duren zoals bij libellen (Odonata). Bij deze laat- ste groep is de kennis van verspreiding en habitat grotendeels op de imago's gebaseerd. Deze imago's zijn ook beter te determineren dan de larven.

Dit laatste geldt ook voor bijvoorbeeld groepen als kokerjuffers (Trichoptera) en Chironomidae. Behalve deze betere herkenbaar- heid hebben imago's ook nog het voordeel, dat zij niet langer aan een bepaalde aquatische habitat gebonden zijn. Voor het onderzoek naar de verspreiding is dit een gunstige faktor. Namelijk, om een goed beeld te krijgen van de samenstelling van de macro-inverte- braten fauna in een oppervlaktewater moeten eigenlijk alle be- schikbare habitats bemonsterd worden. Waar een grote diversiteit aan habitats aanwezig is, kan dit op praktische problemen stui- ten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij natuurlijke oevers met vegetatie. Ook in snel stromende, diepe rivieren kunnen moeilijk monsters genomen worden. Een bodemhapper is slecht bruikbaar, omdat deze door het snel stromende water makkelijk op drift raakt, met als gevolg dat deze scheef in de bodem geplaatst

wordt. Het monster is dan niet representatief en een goede inter- pretatie van de vangsten is onmogelijk. Technieken, die in beken worden gebruikt (b.v. een shovel sampler) zijn in rivieren niet toepasbaar. Het verzamelen van exuviae of imago's in plaats van de larven kan dan een alternatief vormen.

In dit rapport worden een aantal technieken voor het bemonsteren van imago's besproken. Een onderzoek naar de vervangbaarheid van de "light trapw techniek door de "window trap" techniek wordt be- schreven. Met behulp van de rangorde-correlatie test volgens

Spearman wordt dit aangetoond.

3. Vancrstmethoden voor imacro's.

Voor het vangen van imago's zijn diverse technieken beschik- baar. Van deze methoden zijn de volgende vijf meer of minder bekend:

1. light trap;

2. emergence trap;

3. suction trap;

4. window trap;

5. sticky trap.

In het navolgende worden hun principes en de eventuele voor- en nadelen beschreven.

(5)

3.1. Light trap.

Het gebruik van "light traps" voor het vangen van imago's van insecten met als doe1 de systematiek, biologie en ecologie van de gevangen exemplaren in hun habitat te bestuderen is een bekende methode en a1 door veel onderzoekers op diverse lokaties toegepast (Crichton,l978 en 1982; Malicky, 1980 en 1981; Van Urk e.a., in prep).

Het principe berust op het feit, dat insecten, die daar gevoelig voor zijn, aangetrokken worden door licht. Met de "light trapn worden dan ook voornamelijk imago's gevangen van insecten, die in de avondschemering, Is nachts of Is morgens vroeg aktief zijn.

Diverse modellen "light trapsmt zijn ontwikkeld. Een bekend en veel toegepast model is het "Rothamsted" model (Lewis and Tay- lor, 1974).

Enkele nadelen bij het toepassen van een "light trapn zijn:

a: een elektriciteitsaansluiting is vereist;

b: de traps zijn over het algemeen nogal volumineus, waardoor vervoersproblemen kunnen ontstaan;

c: de vangst wordt beinvloed door de weersomstandighe- den, omdat de vliegaktiviteit daarvan afhankelijk is.

d: de grootte van het bemonsteringsgebied is onbekend.

Hierdoor kan geen uitspraak over absolute dichtheid van populaties gedaan worden.

Een voordeel is echter, dat door de aantrekkingskracht van de lichtbron de vangsten groot zijn, waardoor ook minder frequent voorkomende soorten gevangen worden.

3.2. Emergence trap.

Ook de techniek van Itemergence traps" is a1 veel toegepast (Malicky, 1976; Cushman, 1983; Bagge, 1986; Welch e.a., 1988).

Het principe van deze vangsttechniek is gebaseerd op het feit, dat de poppen van de aquatische insecten vanuit de onderwaterbo- dem naar de oppervlakte van het water stijgen en vervolgens

uitvliegen. De "emergence trapst1 zijn zo geconstrueerd, dat ofwel de poppen ofwel de net uitgekomen imago's gevangen worden. De

"traps8* kunnen in, op of vlak boven het wateroppervlak geplaatst worden. Cushman (1983) en ook Bagge (1986) beschrijven "emergence trapsvt, die makkelijk en voordelig te maken zijn.

Nadelen van deze techniek zijn:

a: er kan over het algemeen slechts een klein oppervlak bemonsterd worden;

b: hierdoor is het aantal gevangen exemplaren laag;

c: wanneer drijvende tltrapslt gebruikt worden, moeten zij (i.v.m. weersomstandigheden en conservering) snel en daardoor vaak geleegd worden.

Deze techniek is echter, in tegenstelling met die van de "light trapw we1 geschikt om gefundeerde uitspraken over dichtheid van populaties te doen.

3.3. Suction trap.

Met deze techniek is het mogelijk om alle vliegende insecten te bemonsteren. Bij deze "trapn wordt door een ventilator een constante hoeveelheid lucht per uur door de l1trapl1 gezogen. De lucht wordt door gaas geleid. Hierop blijven de insecten achter.

De insecten vallen in een verzamelpot met een conserveringsmid- del. Het voordeel van dit soort 8ftrapst1 is, dat zij dag en nacht

(6)

toepasbaar zijn. Nadelen zijn echter:

a: er is een elektriciteitsaansluiting nodig:

b: de "trapsn zijn duur.

Een beschrijving van een "suction trap" is te vinden in Lewis en Taylor (1974).

3 . 4 . Window trap.

Deze vangsttechniek is vergelijkbaar met de "light trap"

techniek. Ook met deze t8.traps1f wordt een onbekend gebied bemon- sterd en is de vangst afhankelijk van vliegaktiviteit. Daar er geen extra aantrekkingsfaktor is, zoals de lichtbron bij "light trapsw, zal de vangst klein zijn. Er zijn echter aanwijzingen, dat de vangsten een beter inzicht geven in de dichtheid van een populatie dan dat dit bij "light traps" het geval is (dit rap- port). Ook vliegrichtingen van insecten kunnen met deze Iftrapss8 bepaald worden (Gullefors, 1986; Jonsson, 1986). De techniek is er op gebaseerd, dat insecten tegen het raampje vliegen. Zij vallen of direct in het conserveringsmiddel of lopen op het raampje, totdat zij het door het conserveringsmiddel beinvloed worden en alsnog in het middel vallen. Hiermee is tevens a1 een groot voordeel van deze techniek genoemd. De insecten worden namelijk onmiddelijk geconsenreerd, waardoor de vangst veilig gesteld is. Daar voor deze "trapst8 geen elektriciteitsaansluiting nodig is kunnen zij bovendien overal geplaatst worden en zijn zij eenvoudig te construeren. Van Huizen (1980) beschrijft een conventionele "window trap". Een modificatie van Jonssons "window trapt1 (1986) wordt in dit rapport beschreven.

3.5. Sticky trap.

Bij deze methode plakken de insecten aan de "trap" vast. De

"trap1t wordt ingesmeerd met een niet drogende lijm soort of vet.

De I8trap" kan in principe bestaan uit een vlakke plaat (Usseglio- Polatera, 1986). Ook andere vormen zijn echter mogelijk. Van der Velde (1986) gebruikte bij zijn onderzoek bijvoorbeeld bladeren van waterlelie (Nymphaea) en gele plomp (Nuphar) als I1trapr8. Hij smeerde deze in met insectenlijm (Tangletrap of Stikem).

De voordelen van de I8window trap1# gelden in principe ook voor deze techniek. Een conserveringsmiddel is echter niet aanwezig, zodat de sltrapfl snel geleegd moet worden. Voor het legen van deze

"traps1* is echter een oplosmiddel voor lijm of vet nodig. Bescha- diging van de vangst behoort tot de mogelijkheden. Dit kan pro- blemen geven bij determinatie van de imago's.

4 . Verqeliikend onderzoek 'liqht trapn en "window trapn.

In 1988 is vergelijkend onderzoek verricht naar het gebruik van een "light trap" en een "window trapw voor vangsten van ima- go's van aquatische insecten. Dit onderzoek vond plaats in het kader van onderzoek naar rekolonisatie van aquatische insecten in vervuilde wateren. Om een goed beeld te krijgen van de efficiency van deze twee methoden zijn, gedurende een aantal weken, beide

"traps" tegelijkertijd en op dezelfde lokatie in werking gesteld.

Als meetlokatie is voor het meetstation aan de IJssel van

DBW/RIZA te Kampen gekozen. Op deze lokatie is een "light trapu a1 enkele jaren toegepast (van Urk e.a, in prep.). De resultaten van het vergelijkingsexperiment worden in het navolgende bespro- ken.

(7)

4.1. Materiaal en methode.

De toegepaste "light trapvt is van het Rothamsted type en is beschreven door Lewis en Taylor (1974). De Itwindow trapu is

beschreven door Jonsson et a1 (1986). Aan deze "window trapt1 zijn enkele modificaties toegepast. In plaats van losse transpa- rante acrylaat platen (perspex), waaruit Jonssons trap was gecon- strueerd, is gebruik gemaakt van transparante perspex aquarium- bakken. Deze bakken hebben een afmeting van 35 X 19 X 21 cm

(1 X b X h) en zijn door een perspex plaat van 40 X 35 cm in twee gelijke delen verdeeld. Deze verticaal geplaatste perspex plaat is met silicone kit in de bak bevestigd. Het aldus geplaat- ste stukje perspex vormt zo een vangraampje van ongeveer 20 X 35 cm boven de opvangbak. Deze "Window trap" heeft door het gebruik van de aquariumbakken een iets andere afmeting als die van J6ns- son. Deze was 20 X 16 X 16 cm (1

x

b

x

h) met een vangraampje van 20 X 20 cm. Het voordeel van het gebruik van de perspex aquaria boven de aan elkaar gelijmde platen van Jonssons trap is gelegen

in de sterkte van de constructie. De aquaria zijn uit een stuk

i

gemaakt, waardoor het geheel wat stoot- en slagvaster is.

Hoewel er geen onderzoek naar het effect in grootte tussen beide Itwindow traps1* op de vangstefficiency is gedaan, wordt niet

verwacht, dat dit op de vergelijking tussen ttwindow trapt1 en Itlight trap" van invloed is. Met de iets grotere trap zal hoog- stens de vangst wat omvangrijker kunnen zijn.

Als conserveringsmiddel is 4 procentige formaline toegepast. Om de oppervlakte spanning van het conserveringsmiddel te reduceren zijn een paar druppels afwasmiddel toegevoegd. Voor de beves- tiging van de bak aan een staander zijn standaard aluminium pro- fielen gebruikt (zie voor een gedetailleerde tekening van de vfwindow trap" figuur 1).

Om de invloed van het weer en verschillen in vliegperioden te ondervangen zijn de "light trap1# en de ltwindow trap" 1 maal per 7 dagen geleegd. De vangsten zijn geconsemeerd in 70 procent fl ethanol. In het laboratorium zijn de mannelijke imago's van i enkele veel voorkomende Chironomiden op naam gebracht en geteld.

De vrouwelijke imago's van alle voorkomende Chironomiden soorten zijn alleen geteld. Een goede determinatie van vrouwelijke Chiro- nomiden is niet mogelijk, zodat zij niet afzonderlijk benoemd kunnen worden. Van de Trichoptera soorten Hvdro~svche contuberna- lis en Ecnomus tenellus en de Ephemeroptera soort Caenis SD. zijn

-

alle mannelijke en vrouwelijke exemplaren uitgezocht en geteld.

Deze soorten komen in beide "trapsw in redelijke aantallen voor, zodat zij voor vergelijkingsonderzoek bruikbaar zijn. Uit de vangst van week 31 en 34 zijn, naast de a1 genoemde Trichoptera soorten en Caenis SD., alle mannelijke imago's van de Chironomi- dae (Diptera) geteld en op naam gebracht. Ook in deze twee weken zijn de vrouwelijke imago's alleen geteld en niet benoemd.

De tellingen zijn verwerEt met een statistische test voor rangor- de-corelatie volgens Spearman (Bos e.a, 1985). Met een dergelijke test is vast te stellen of er qua rangorde een relatieve over- eenkomst bestaat tussen twee verschillende vangstmethoden.

(8)

4.2. Resultaten.

De vangsten van de beide traps zijn weergegeven in tabel la en lb. Opvallend is, dat het totaal aantal gevangen exemplaren in de afzonderlijke traps nogal verschilt. In de "light trap" worden over de hele meetperiode 2,8 maal zoveel exemplaren gevangen als in de *Iwindow trap". Tussen de soorten onderling varieert deze verhouding van 8,4 voor Ecnomus tenellus tot 2,O voor alle rest soorten. Een reden voor deze voorkeur voor de "light trapn zou gezocht kunnen worden in het gedrag van deze insecten. Behalve het feit, dat zij door een lichtbron aangetrokken worden, zwer- men zij ook meestal. Hiermee zou een grotere vangst in de Illight trapa1 verklaard kunnen worden, omdat de vangst van de I1window trap" afhankelijk is van de positie van de zwerm ten opzichte van de positie van de "window trap" (Usseglio-Poletera, 1986). De

Itwindow trapt1 kan immers geen extra aantrekkingskracht uitoefenen op de insecten.

In tabel 2b zijn de resultaten gegeven van monsterweek 31. De vangst van week 34 staat in tabel 2c. In week 31 zijn 21 soorten aangetroffen. Hiervan zijn 13 soorten in beide traps gevangen, 6 soorten alleen in de "light trapu en 2 soorten zijn alleen in de

"window trapm aangetroffen. Opvallend is het hoge procentuele aandeel in de vangst van de l8window trap" van Rheotanvtarsus SD..

Veertig procent van de gevangen imago's in de "window trapu behoorde tot deze soort. In week 34 zijn 18 soorten gevangen.

Hiervan zijn 15 soorten in beide vallen gevangen. Drie soorten zijn alleen in de "light trapw aangetroffen. Vier soorten Chiro- nomiden en Ben Ephemeroptera soort, namelijk Crwtoclado~elma spec., Tanvtarsus sDec., Cladotanvtarsus atridorsum, Ablabesmvia lonqistvla en

, -

zijn in week 34 in geen van beide vallen meer gevangen. Orngekeerd zijn er in week 34 twee soorten

(Microtendi~es suec., ) - aangetrof-

fen, die in week 31 niet zijn gevangen. Het we1 of niet aantref- fen van bepaalde soorten is uiteraard mede afhankelijk van de uitvliegperiode.

Hoewel over het algemeen qua omvang de vangsten uit de "light trap" die uit de flwindow trap" overtreffen (tabel la,lb), komen de vangsten qua rangorde overeen. Dit houdt in, dat een soort, die hoog scoort in de "light trapv8, ook dominant voorkomt in de

lawindow trapu. Dit wordt bevestigd door toetsing met de rangorde correlatie test volgens Spearman. Berekening van deze rangorde correlatie-coefficient (Rs) leert, dat er tussen de totale vang- sten een hoge mate van positieve.correlatie tussen beide vangst- methoden bestaat (Rs = 0,934 bij n = 6, tabel 2a). Ook vergelij- king van de resultaten van de beide traps in week 31 en 34 laat een hoge mate van positieve correlatie zien (week 31: Rs = 0,595 bij n = 21, tabel 2b: week 34: Rs = 0,884 bij n = 18, tabel 2c).

Deze Rs-coefficienten geven aan, dat de kans 99% is, dat de hypo- these -beide traps geven dezelfde indruk van relatieve talrijk- heid van soorten- waar is (tabel 3).

In tabel 4 zijn de man/vrouw verhoudingen van Ecnomus tenellus, en alle Chironomidae weergegeven.

Vergelijking van de vangsten uit beide traps leert, dat in de

"light trap" mannelijke imago's van Ecnomus tenellus bijna twee maal zoveel voorkomen dan vrouwelijke. In de "window trap" is dit nagenoeg gelijk. Voor Hvdrousvche contubernalis is deze verhou- ding net andersom. Er worden twee keer zoveel vrouwelijke dan mannelijke exemplaren gevangen in de "light trapn. In de "window

(9)

trap" zi jn de aantallen mannel i j ke en vrouweli j ke imago s weer nagenoeg gelijk. Uit gegevens over een zelfde periode in 1986 en 1987, verkregen uit eerdere vangsten van imago's met een "light trap" opgesteld op het meetstation van Kampen, blijkt, dat de man/vrouw verhouding van Chironomidae in vangsten van de "light trap" respectievelijk ongeveer 1 : 5 en zelfs 1 : 14 bedraagt

(Klink, niet gepubliceerde gegevens). De man/vrouw verhouding van Chironomidae in vangsten van de vlwindow trapvt is in 1988 1 : 2.

5 . Discussie.

Voor een goede beoordeling van de kwaliteit van het milieu in oppervlakte wateren is het onderzoek naar de verspreiding, biolo- gie en ecologie van aquatische insecten van belang. Uit litera- tuur gegevens is bekend, dat het in meer of mindere mate voorko- men van diverse Trichoptera soorten een indikatie kan geven van de kwaliteit van oppervlakte wateren (Malicky, 1980,1981; Van Urk e.a., in prep.).

Het goed, direct bemonsteren van de larven van aquatische insec- ten is echter geen eenvoudige zaak. Bij kleinere, ondiepere en niet a1 te snel stromende wateren is larven bemonstering nog we1 min of meer goed uitvoerbaar, a1 zullen natuurlijke en met veel vegetatie begroeide oevers de nodige problemen op kunnen leveren.

Bij groot, diep en snel stromend water echter zijn niet alleen de oevers een probleem, maar ook de dieper gelegen bemonsteringslo- katies. Bodemhappers, zoals de Ekman-Birge happer, zijn dan over het algemeen te licht, worden door de stroom meegesleurd en

vervolgens schuin in de bodem geplaatst. Een representatieve hap kan dan niet genomen worden.

Zoals a1 in de inleiding is gesteld, is de bemonstering van

imago's van aquatische insecten een mogelijke oplossing voor dit probleem. Hiervoor zijn diverse methoden bekend. Welke techniek uiteindelijk toegepast wordt, is afhankelijk van het doe1 van het onderzoek en van de aard van het te bemonsteren oppervlakte

water. Zo kunnen op beschutte, rustige en kleine wateren drijven- de Ifemergence trapsat goed functioneren (Cushman, 1983). Met deze

"traps" worden dan we1 alleen de in de waterbodem en de in of op ondergedoken waterplanten levende larven bemonsterd. De in de oeverzBne levende soorten worden niet gevangen. Op groter open water blijken deze "trapsIt echter niet te werken. Bij onderzoek op Ketelmeer en Vossemeer naar de 81emergencen van Chironomiden is dit geconstateerd (Kerkum, niet gepubliceerd). Ook de vlak boven het water geplaatste "emergence traps" zullen alleen op kleinere wateren toepasbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is het zgn. "Glas- ; haus", die Malicky (1976) met succes heeft gebruikt in zijn 1 onderzoek naar de emergence van diverse Trichoptera soorten. Hij plaatste zijn "trap" met een lengte van 2,5 meter van oever tot oever boven de Schreierbach en de Teichbach.

Een nadeel van deze "emergence trapsg1 is echter, dat de imago's niet geconserveerd worden. Zij moeten dan ook regelmatig geleegd worden. Hetzelfde geldt voor "sticky traps". Het beschadigen bij het losmaken van de vastgekleefde insecten, waardoor determinatie van de imago's moeilijker wordt, is bij de "sticky traps" ook nog een nadeel.

Uit het bovenstaande blijkt, dat voor het vangen van imago's uit open water en grote rivieren met veel verschillende habitats, de

"light trap" en/of de I1window trap" techniek een mogelij kheid is.

(10)

Beide technieken geven dezelfde indruk van relatieve talrijkheid van soorten, zoals blijkt uit de in dit verslag gerapporteerde resultaten van een vergelijkingsexperiment van beide v*traps18.

Uit Rs-coefficienten met een waarde van 0,943 berekend voor de totale vangstperiode en 0,595 en 0,884 voor willekeurig gekozen vangstweken blijkt een hoge mate van positieve correlatie tussen beide Ittraps". De kans, dat de hypothese -beide 18trapsv1 geven dezelfde indruk van de relatieve talrijkheid van soorten- juist is, is met deze correlatie-coefficienten 99 procent (tabel 3).

Wanneer voor een onderzoek een keuze gemaakt moet worden tussen beide "traps1* lijkt de Ifwindow trapt1 door deze hoge mate van positieve correlatie een goed alternatief te zijn voor de "light trap". Bovendien zijn "window traps1# niet gebonden aan enige vorm van stroomvoorziening, overal inzetbaar en worden de gevangen

imago's onmiddelijk geconserveerd. Van Huizen (1980) komt in zijn onderzoek naar het verzamelen van Coleoptera soorten tot dezelfde conclusie.

I1Window trapsu zijn a1 ingezet bij onderzoek in sloten van de Flevopolders. De eerste resultaten wijzen op een grote diversi- teit in de vangsten. Naast diverse soorten Chironomiden zijn ook enkele Trichoptera, Ephemeroptera en Heteroptera soorten aange- troffen. Voor een monitoring programma lijken de tfwindow traps"

goed toepasbaar te zijn. Een rapport over dit onderzoek is in voorbereiding.

De man/vrouw verhouding van Hvdro~syche contubernalis en Ecnomus tenellus is in de 81window trap" op het meetstation Kampen onge- veer 1 : 1. De man/vrouw verhouding van de Chironomidae is 1 : 2.

In de "light trap is dit echter niet het geval. In deze "trap"

worden ongeveer drie maal zoveel vrouwelijke ~vdro~svche, onge- veer twee maal zoveel mannelijke Ecnomus en ongeveer 5 respectie- velijk 14 maal zoveel vrouwelijke Chironomidae imago's gevangen.

Uit experimenten met "emergence traps" (Malicky, 1976) blijkt echter, dat de natuurlijke man/vrouw verhouding van Trichoptera soorten ongeveer 1 : 1 is. Hoewel uit zijn onderzoek naar voren komt, dat deze verhouding per meetdatum verschillend kan zijn, wordt de man/vrouw verhouding voor alle door Malicky onderzochte soorten door het jaar haen toch ongeveer benaderd door de verhou- ding 1 : 1. De soort wordt in zijn onderzoek helaas niet genoemd. Wanneer echter toch aangenomen mag worden, dat de 1 : 1 verhouding voor deze en voor Chironomidae soorten ook geldt, dan worden in de vangsten van de "window trap" de na- tuurlijke man/vrouw verhoudingen beter benaderd dan in de "light trap". Dit resultaat wijst op de mogelijkheid, dat Ilwindow trapst1 minder selektief vangen dan de "light traps".

De verschillen in aantallen in vangsten van "light traps" van beide sexen van Trichoptera soorten is a1 eerder geconstateerd

(Malicky, 1980; Usseglio-Polatera,l986; van Urk e.a, in prep.).

Usseglio-Polatera wijt dit aan gedragsverschil in de activiteit van de beide geslachten. Dat het ene geslacht meer door licht aangetrokken zou worden dan het andere wordt door Usseglio-Pola- tera niet aannemelijk geacht. De resultaten uit het vergelij- kingsexperiment weerleggen deze veronderstelling echter. In dit onderzoek te Kampen stohden, in tegenstelling tot de "traps1I uit het onderzoek van Usseglio-Polatera, beide t8traps11 op gelijke hoogte. Wanneer het licht van de "light trap" geen specifieke aantrekkingsfactor zou zijn, dan zou de verhouding in aantallen mannelijke en vrouwelijke imago's in beide "trapsv hetzelfde moeten zijn.

(11)

Ook de bewering van Malicky (1980), dat de verstoring van een natuurlijke man/vrouw verhouding van 1 : 1 samenhangt met een verhoogde afvalwaterbelasting, wordt door de resultaten uit het vergelijkingsexperiment niet ondersteund. Ook voor deze bewering geldt namelijk, dat verstoring in de natuurlijke man/vrouw ver- houding door vervuiling van het oppervlaktewater zowel in de

"light trap" als in de "window trap", opgesteld aan de IJssel te Kampen, waarneembaar had moeten zijn.

6. Conclusies.

Zoals uit het voorafgaande blijkt, zijn er voor het vangen van imago's van aquatische insecten verschillende technieken voorhan- den. Welke techniek gekozen wordt is voor een deel afhankelijk van het doe1 van een onderzoek en voor een deel van de aard van het te onderzoeken oppervlakte water.

Samengevat zijn de belangrijkste conclusies de volgende:

---Sommige "emergence traps" en alle "sticky traps" hebben het nadeel, dat de gevangen imago's niet in de val zelf geconser- veerd worden, waardoor zij frequent geleegd moeten worden.

---"Sticky traps" hebben bovendien het nadeel, dat bij het ver- wijderen van de insecten uit de val, deze beschadigd kunnen worden. Dit kan een juiste determinatie bemoeilijken.

---"Light traps" en Ilwindow traps" zi j n overal inzetbaar

,

met

dien verstande, dat voor "light trapsm1 altijd een stroomvoorzie- ning nodig is. "Light traps1@ zijn over het algemeen volumineus.

---Uit de rangorde correlatie test volgens Spearman blijkt, dat de "window trapt8 volgens Jonsson et a1 (1986) een goed alter- natief is voor conventionele "light traps". De Ittrap" is boven- dien klein van omvang, licht van gewicht en daardoor makkelijk te vervoeren. Door deze eigenschappen is de "trap" overal inzetbaar.

Deze 8ttrapt1 heeft bovendien het voordeel, dat de gevangen insec- ten onmiddelijk geconserveerd worden.

---Door de afwezigheid van een aantrekkingsfaktor, zoals het licht bi j "light trapst1, li j ken lawindow traps" minder selektief te vangen dan "light traps". Dit kan een betere indruk van insec- ten populaties geven.

---Beweringen, als zouden verschillen in aantallen van beide sexen van diverse Trichoptera soorten geconstateerd in vangsten van "light traps8* aktiviteitsafhankeli j k (Usseglio-Polatera, 1986) of een gevolg van een toenemende vervuiling van het opper- vlakte water (Malicky, 1980) zijn en niet een gevolg van de

aantrekkingsfactor licht, lijken twijfelachtig.

(12)

7. Literatuur

.

Bagge, P.

Bos, J., H.Dragt, J. Hofker :

Crichton, M.I. and D. Fisher:

Cushman, R. M.

Gullefors, B.

Crichton, M.I. and D.Fisher:

Huizen, T.H.P. van

Jonsson, E., A. Gardarsson : and G. Gislason.

Lewis, T and L.R. Taylor :

Emergence and distribution of Hydroptilidae in the littoral and outlet biocoenoses of lake Konnevesi (central Finland).

Proc. of the 5th inter. symp. on Trichoptera, Lyon, France, 1986.

edited by M. Bournaud and H. Tachet. Junk Pub. 1987.

De Geo Geordend.

Meulenhof Educatief A'dam, 1985.

Life histories and distribution of British Trichoptera, excluding Limnephilidae and Hydroptilidae, based on the Rothamsted Insect Survey.

Holartic ecology 1: 31-45. 1978.

Records of caddis flies (Trichop- tera) from Rothamsted light traps at field centres.

Field Studies 5, pp. 569-579,1982.

An inexpensive, floating, insect emergence trap.

Bull.Environ.Contam.Toxicol.31, pp. 547-550, 1983.

Changes in flight direction of caddis flies when meeting changes in the environment.

Proc. of the 5th inter. symp. on Trichoptera, Lyon, France, 1986.

edited by M. Bournaud and H. Tachet. Junk Pub. 1987.

Why not use window traps for col- lecting Coleoptera and other

flying insects?

Entomologische Berichten, 4 0 ,

pp. 131-132, 1980.

A new window trap used in the as- sessment of the flight periods of Chironomidae and Simuliidae (Dip- tera)

.

Freshwater Biol. 16, pp. 711-719, 1986.

Introduction to experimental eco- logy. Astudent guide to fieldwork and analysis.

Acad. Press inc.(London) LTD,1974.

(13)

Malicky, H.

Malicky, H.

Malicky, H.

Urk, G. van, F.C.M. Kerkum :

and A. bij de Vaate.

Usseglio-Polatera, P.

Velde, G. van der and P.J.M. Bergers.

Welch, H.E., J.K. Jorgenson:

and M.F. Curtis

Emergence of Trichoptera in 1972 -1974 from two streams near Lunz

(Austria).

Arch.Hydrobio1. 77: pp 51-65;1976.

Lichtfallenuntersuchungen iiber die Kocherfliegen (Insecta, Trichop- tera) des Rheins.

Mainzer Naturw. Archiv. 18, 71-76, 1980.

Der Indikatorwert von Kocherflie- gen (Trichoptera) in grossen

Fliissen.

Mitt.dtsch.Ges.al1g.angew.Ent. 3, S.135-137, 1981.

Caddies-flies of the Lower Rhine.

Mogelijk: Proceeding of the 6th 1nter.Symp. on trichoptera.

in prep.

The comparison of light trap and sticky trap catches of adult Tri- choptera (Lyon, France)

proceeding of the 5th internatio- nal symp. on Trichoptera. Lyon, France, 1986. Edited by M. Bour- naud and H. Tachet. Junk F'ub.1987.

The temporal and spatial distri- bution of adult Trichoptera on the upper surface of the floating

leaves of Nymphaeids. A study using adhesive traps.

Proceeding of the 5th internatio- nal symp. on Trichoptera. Lyon, France, 1986. Edited by M. Bour- naud and H. Tachet. Junk F'ub.1987.

Measuring abundance of emerging Chironomidae (Diptera): experi- ments on trap size and design,

set duration and transparency.

Can.Jou. of Fish. and Aquatic Science, vol. 4 5 , nr.4, 738-741, 1988.

(14)

Fiauur 1: Afmetingen en constructie van de Itwindow trap".

A: plastic aquarium met daarin de 81window1t. 8tWindow18 wordt op 4 punten bevestigd met siliconenkit.

B: statief voor '@window trapn gemaakt van standaard aluminium profielen.

Statief wordt met bovenste horizontale drager met boutjes bevestigd aan de "trapt1.

De I1window trapM kan m.b.v het statief aan b.v. palen of hekwerken bevestigd worden.

(tekening naar voorbeeld van: Jonsson e.a, 1986).

(15)

week Ecnomus Hydr. Chir. Glypto- Caenis rest. tot.

nr. tenellus contubern. plumosus tendipes spec.

totaal 1451 506 215 388 147 3006 5713

Tabel la: Aantal gevangen exemplaren in de "light trap". Van C.~lumosus, GlVDtotendiDes en de rest soorten zijn alleen de mannelijke imago's weergegeven.

week Ecnomus Hydr. Chir. Glypto- Caenis rest. tot.

nr. tenellus contubern. plumosus tendipes spec.

totaal 172 131 5 9 177 26 1453 2018

Tabel lb: Aantal gevangen exemplaren in de "window trap". Van C.~lumosus, GlVDtotendiDes en de rest soorten Zijn alleen de mannelijke imago's weergegeven.

(16)

Soort

light trap window trap

totaal rl. totaal r2. (rl-r2) l

Ecnomus tenellus 1451 2 172 2 0

Hydropsyche contubernalis 506 3 131 4 1 Chironomus plumosus 215 5 58 5 0

Glyptotendipes spec. 382 4 171 3 1

Caenis spec. 147 6 26 6 0

Rest 3020 1 1477 1 0

Tabel 2a: Berekening van de rangorde correlatie-coefficient (Rs) volgens Spearman tussen de jaartotalen van de soorten uit de light trap en de window trap.

(17)

light trap window trap

soort aantal rl. aantal r2. (rl-r2)

Cricotopus spec. 344 1 19 2 1

Pentapedilum sorbens 85 9 6 8 t 5 0,25

Einfeldia spec. 1 1 4 3 4 10,5 56,25

Orthocladius spec. 37 1 7 4 10,5 42,25

Parachironomus spec. 104 4 1 2 5 1

Polypedilum spec. 24 1 8 2 12,5 30,25

Limnochironomus nervosus 77 1 0 13 4 36

Rheotanytarsus spec. 217 2 6 6 1 1

Procladius choreus 1 2 1 9 0 18,5 0,25

Thienemannimyia spec. 46 1 6 0 18,5 6,25

Endochironomus spec. 65 13 0 18,5 30,25

Cryptochironomus spec. 59 14 0 18,5 20,25

Cryptocladopelma spec. . 99 7 0 18,5 1 3 2 , 2 5

Tanytarsus spec. 98 8 0 18,5 110,25

Cladotanytarsus atridorsum 0 20,5 2 12,5 64

Ablabesmyia longistyla 0 20,5 1 14,5 36

Chironomus plumosus 76 11 6 8 , s 6,25

Glyptotendipes sp. 1 0 1 5 8 7 4

Caenis spec. 47 1 5 1 14,5 0,25

Ecnomus tenellus 67 1 2 9 6 3 6

Hydropsyche contubernalis 1 0 0 6 14 3 9

Tabel 2b: Totaal aantal gevangen imago's uit de ''light trap en de v'window trapt1 in week 31. Van de Chironomidae zijn

alleen de mannelijke imago's weergegeven.

Tevens is weergegeven de berekening van de rangorde correlatie-coefficient (Rs) volgens Spearman tussen de soorten uit de vangst van "light trap" en "window

trap".

(18)

soort

light trap window trap

aantal rl. aantal r2. (rl-r2)l

Cricotopus spec. 31 8 36 5

Pentapedilum sorbens 7 14 0 17

Einfeldia spec. 92 2 48 3,5

Orthocladius spec. 16 10 6 12

Parachironomus spec. 46 6 15 7

Polypedilum spec. 5 15,5 1 15

Limnochironomus nervosus 42 7 50 2 Rheotanytarsus spec. 58 5 232 1

Procladius choreus 5 15,5 2 14

Thienemannimyia spec. 12 12 4 13 Endochironomus spec: 10 13 10 10 Cryptochironomus spec. 13 11 9 11

Microtendipes spec. 3 17 0 17

Camptochironomus pallidivtatus 1 18 0 17

Chironomus plumosus 29 9 12 9

Glyptotendipes sp. 69 3,5 27 6

Ecnomus tenellus 100 1 48 3,5

Hydropsyche contubernalis 69 3,5 14 8

som (rl-r2)2 = 112,5 6

*

som (rl'r2)'

R s = l - = 0,884

n (n2-1)

Tabel 2c: Totaal aantal gevangen imago's uit de "light trap en de "window trap1' in week 34. Van de Chironomidae zijn alleen de mannelijke imago's weergegeven.

Tevens is weergegeven de berekening van de rangorde correlatie-coefficient (Rs) volgens spearman tussen de soorten uit de vangst van "light trap" en 'Iwindow trap".

(19)

aantal Rs waarden voor

waarnemingen significantie niveau

( n ) 5 % 1 %

Tabel 3 : Verband tussen het aantal waarnemingen en het signifi- cantieniveau bij het gebruik van Spearman's rangorde correlatie-coefficient. (Uit:Bos e.a., 1985).

light trap window trap

aantal aantal verhoud- aantal aantal verhoud- man vrouw ing man vrouw ing

Tabel 4 : Man/vrouw verhouding van Hvdrousvche contubernalis, Ecnomus tenellus en Chironomidae uit "light trap" en

"window trap1@.

Gegevens van Chironomidae van de "light trap" zijn waarnemingen van 1986 en 1987 uit vangsten van Kampen.

(Klink, niet gepubl. gegevens).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Als andere, bij een correct getekende rechte lijn passende, waarden van µ en σ zijn afgelezen, hiervoor geen scorepunten in

− Een redenering waarbij met beleid getallen globaler zijn afgelezen en gehanteerd in verantwoorde afschattingen

− Een redenering waarbij met beleid getallen globaler zijn afgelezen en gehanteerd in verantwoorde afschattingen

33 Het EPD bestaat uit een aantal toepassingen die ten behoeve van de landelijke uitwisseling van medische gegevens zijn aangesloten op een landelijke

• zoveel mogelijk samen met andere gemeenten een brief te sturen aan de financiële woordvoerders van de Tweede Kamer waarin wordt aangedrongen op overleg met het kabinet met als

9) Heeft u problemen met andere regelgeving op het gebied van verkeer en vervoer?. O

Om een vergelijking te kunnen maken tussen de resultaten van de praktijktoets van de soort- benadering en die van de gemeenschapsbenadering, zijn de berekende soorten van de

heidswet. Hier is de loongrens met recht en reden een omstreden zaak te noemen. Wij zouden ten aanzien van deze actuele kwestie het volgende willen opmerken. In