• No results found

Ruimtelijke onderbouwing Buntplein Maarn, Utrechtse Heuvelrug

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ruimtelijke onderbouwing Buntplein Maarn, Utrechtse Heuvelrug"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maarn, Utrechtse Heuvelrug

(2)

Inhoudsopgave

Ruimtelijke onderbouw ing 3

Hoofdstuk 1 Inleiding 4

1.1 Aanleiding en doelstelling 4

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied 4

1.3 Geldende plannen 5

1.4 Leeswijzer 7

Hoofdstuk 2 Het plan 8

2.1 Huidige situatie 8

2.2 Planbeschrijving 9

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader 11

3.1 Rijksbeleid 11

3.2 Provinciaal beleid 12

3.3 Gemeentelijk beleid 17

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid 19

4.1 Beeldkwaliteit 19

4.2 Wonen 20

4.3 Verkeer en parkeren 21

4.4 Milieu 22

4.5 MER 36

4.6 Water 38

4.7 Groen, natuur en landschap 44

4.8 Cultuurhistorie 48

4.9 Archeologie 48

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 51

5.1 Economische uitvoerbaarheid 51

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 51

(3)

Ruimtelijke onderbouwing

(4)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Sinds 2015 is als onderdeel van de vernieuwing en versterking van het centrum van Maarn de vernieuwde PLUS supermarkt aan de Raadhuislaan in Maarn geopend.

Tegelijkertijd is de tijdelijke supermarkt van PLUS aan het Buntplein in Maarn gesloten.

Al wat op die locatie resteert, is een betonnen fundering afgezet met een veiligheidshek.

Het is de wens om op de locatie Buntplein hoogwaardige woningbouw toe te voegen en daarmee een eind te maken aan de huidige onaantrekkelijke invulling van de openbare ruimte.

Door de initiatiefnemer is voor de locatie een principeverzoek ingediend. Het College van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft besloten een positieve grondhouding in te nemen ten aanzien van het verzoek. Het planvoornemen past niet binnen het bestemmingsplan 'Maarn Noord’. Voor het gebied moet daarom een ruimtelijke procedure worden opgestart.

De eerste stap in deze ruimtelijke procedure is gezet door het opstellen en vaststellen door de gemeenteraad van een stedenbouwkundig kader op 23 januari 2020 en het voeren van participatie met de omgeving. De volgende stap is het planologisch mogelijk maken van het initiatief.

Met de omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3o Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan, om daarmee het plan planologisch mogelijk te maken. Onderdeel van deze omgevingsvergunning is het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing.

Voorliggend document bevat deze onderbouwing. Het vastgestelde stedenbouwkundig kader dient als uitgangspunt voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Buntlaan 7a te Maarn in de gemeente Utrechtse Heuvelrug (kadastraal bekend als percelen nr. 4397, 4194 en deels nr. 5520, sectie A). Het plangebied grenst aan de:

noordzijde aan de Driespronglaan;

westzijde aan de Buntlaan;

oost- en zuidzijde aan het Buntplein.

(5)

Afbeelding ligging pla ngebied

1.3 Geldende plannen

Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Maarn Noord' (onherroepelijk 1 januari 2000) en is hierin bestemd voor 'Winkels' en 'Weg'.

Binnen de bestemming 'Winkels' zijn detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven en/of instellingen met een baliefunctie toegestaan. Het plangebied is aangeduid met categorie W1. Binnen deze aanduiding zijn alleen winkels toegestaan.

Binnen de bestemming 'Weg' zijn verkeersdoeleinden toegestaan.

Woningbouw past niet binnen deze bestemmingen. Een afwijking van het vigerende bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

(6)

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingspla n

In onderstaande afbeelding is de begrenzing van de beheersverordening, en tevens van het plangebied, aangegeven. De locatie is met het oog op de toekomstige ontwikkeling buiten het bestemmingsplan voor het omliggende woongebied gelaten.

(7)

Afbeelding begrenzing beheersverordening en tevens pla ngebied

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan weergegeven. De huidige situatie en de planbeschrijving worden toegelicht in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

Tenslotte geeft hoofdstuk 5 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

(8)

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied was tot 2009 in gebruik als supermarkt met daarbij horende parkeergelegenheid en een groenvoorziening. De bebouwing is in 2009 gesloopt. Tot 2012 heeft het plangebied braakgelegen. Vanaf 2012 tot 2015 was in het plangebied een tijdelijke supermarkt gevestigd. Deze is in 2015 gesloten nadat de vernieuwde PLUS supermarkt aan het Raadhuislaan in Maarn was geopend.

Al wat op die locatie resteert sinds 2015, is een betonnen fundering afgezet met een veiligheidshek en een parkeerplaats die nog als zodanig in gebruik is. Daarnaast is de bestaande groenvoorziening nog aanwezig.

Afbeelding a a nzicht pla ngebied huidige situa tie, gezien va na f de hoek Buntla a n/Buntplein (foto boven) en gezien va na f de hoek Buntla a n / Driesprongla a n (foto onder)

(9)

2.2 Planbeschrijving

Het planvoornemen voorziet in totaal 13 woningen, bestaande uit 6 grondgebonden woningen, 3 gelijkvloerse woningen op de begane grond en 4 maisonettewoningen op de verdieping. De bergingen van de appartementen zijn inpandig in de woningen ingepast.

Op de begane grond bevindt zich een gemeenschappelijke fietsenstalling. De achtertuinen en voortuinen worden privé-eigendom van de betreffende bewoners. De ontwikkeling sluit aan op de bouwmassa in de directe omgeving met een goothoogte van 6m en nokhoogte van 10,5m.

Voor het planvoornemen is een stedenbouwkundig kader opgesteld, deze is vastgesteld door de gemeenteraad. Het stedenbouwkundig kader is bijgesloten als Bijlage 1. Voor de volledige stedenbouwkundige beschrijving van het plan wordt verwezen naar deze bijlage.

Stedenbouwkundig ka der

In het stedenbouwkundig kader is een ruimtelijke analyse opgenomen waarin het plangebied op de volgende thema's is beoordeeld:

a. Historie, morfologie en typologie b. Bouwmassa, akoestiek en bezonning c. Rooilijnen

d. Kapvormen en richting e. Oriëntatie

f. Groen en openbare ruimte g. Verkeer en parkeren

h. Programma, architectuur en beeldkwaliteit i. Eigendommen

Per thema is een korte analyse opgesteld en aan de hand daarvan zijn randvoorwaarden geformuleerd. Deze zijn in de conclusie in hoofdstuk 3 van Bijlage 1 toegelicht.

Ter beoordeling van de bouwmassa in dit kader is aanvullend een bezonningsstudie uitgevoerd (zie hiervoor bijlage 2 in Bijlage 1 Stedenbouwkundig kader). Uit deze studie blijkt dat de nieuwe bebouwing geen onevenredige schaduw veroorzaakt op de bestaande omgeving. De resultaten van het onderzoek zijn meegenomen in het stedenbouwkundig kader.

Het stedenbouwkundig kader (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding en de bijlage) toont aan dat wordt voorzien in een adequate stedenbouwkundige inpassing in de omgeving waarbij de bestaande waarden niet onevenredig worden aangetast.

(10)

Afbeelding stedenbouwkundig ka der

Afbeelding Architectuur juli 2020

Naast de realisatie van nieuwe woningen wordt ook het bestaande plein heringericht. De tijdelijke parkeervoorzieningen worden opgeheven en er wordt een nieuwe

groenvoorziening gerealiseerd.

(11)

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke- en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

Specifiek beleid ten aanzien van het planvoornemen is niet opgenomen, derhalve wordt de structuurvisie niet nader toegelicht.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen, zoals dit bestemmingsplan, moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Het plangebied ligt niet binnen een aangewezen gebied van het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt:

De toelichting va n een bestemmingspla n, da t een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk

(12)

ma a kt, beva t een beschrijving va n de behoefte a a n de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien blijkt da t de stedelijke ontwikkeling niet binnen het besta a nd stedelijk gebied ka n worden voorzien, beva t de toelichting een motivering da a rva n en een beschrijving va n de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen loca tie buiten het besta a nd stedelijk gebied.

De ladderonderbouwing is opgenomen de in volgende subparagraaf.

3.1.3.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 13 woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Dit wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder onderbouwd dient te worden.

Besta a nd stedelijk gebied

Het planvoornemen wordt gerealiseerd in het bestaand stads- en dorpsgebied van Maarn.

Behoefte

Uit de onderbouwing van het gemeentelijk woonbeleid (zie hiervoor 4.2) volgt het planvoornemen voorziet in de kwantitatieve behoefte aan nieuwe woningen binnen de bestaande rode contour. Met het planvoornemen wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma gerealiseerd waarbij voorzien wordt in de behoefte aan woningen in de segmenten sociale huur/koop, middeldure koop en vrije sector huur. Het planvoornemen voorziet daarmee in de kwalitatieve behoefte aan verschillende soorten woningen, zoals beschreven in de woonvisie. Bij vaststelling van het stedenbouwkundig kader heeft de gemeenteraad akkoord gegeven op het voorgestelde woningbouwprogramma.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet in een kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte aan nieuwe woningen binnen de bestaande rode contour. De conclusie is daarom dat het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Deze paragraaf bestaat uit subparagrafen, in subparagraaf 3.2.1 wordt het geldende provinciale beleid ten tijde van het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing toegelicht. Omdat gelijktijdig met het opstellen van deze onderbouwing ook nieuw provinciaal beleid in voorbereiding is wordt beoordeeld of het planvoornemen passend is binnen het toekomstig geldende beleid, dit wordt toegelicht in subparagraaf 3.2.2.

(13)

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie & Provinciale Ruimtelijke Verordening, geconsolideerd (incl. herijking 2016, correctie 2017 en 2e partiële herziening 2018)

In de provinciale ruimtelijke structuurvisie beschrijft de provincie het beleid voor de periode tot 2028. In de provinciale ruimtelijke Verordening is het provinciaal beleid juridisch verankerd in de regels. Het plangebied ligt binnen de volgende gebieden en/of structuren die zijn opgenomen in de kaarten van de structuurvisie en/of Verordening;

Stedelijk gebied

Cultuurhistorische hoofdstructuur

1. Het plangebied maakt deel uit van het archeologisch gebied zoals opgenomen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur

Onderstaand wordt het provinciaal beleid voor deze gebieden en/of structuren toegelicht.

De onderbouwing van het provinciaal beleid is opgenomen in subparagraaf 3.2.1.3.

3.2.1.1 Stedelijk gebied Ruimtelijke structuurvisie

In het provinciaal verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Het provinciaal beleid sluit aan bij de duurzame verstedelijkingsladder. Concreet hanteert de provincie de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren) en als laatste uitbreiding.

Al geruime tijd maakt de provincie in het ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Het streven van de provincie is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving.

Er is voldoende ruimtelijke capaciteit om twee derde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die per regio en per gemeente zijn opgenomen. De daadwerkelijke realisatie van de binnenstedelijke woningbouw is een ambitieuze opgave. Mede door het wegvallen van Rijksmiddelen en de huidige marktsituatie vergt de voortgang van de binnenstedelijke ontwikkeling in de komende jaren van alle partijen een grote inspanning.

Het stedelijk programma voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug bedraagt 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd.

(14)

Afbeelding uitsnede ka a rt provincia le ruimtelijke Verordening - stedelijk gebied, pla ngebied bla uw omka derd

Ruimtelijke Verordening

In artikel 4.1 Stedelijk gebied zijn de provinciale regels voor het stedelijk gebied opgenomen.

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. Onder verstedelijking wordt verstaan: van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies;

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

3.2.1.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Ruimtelijke structuurvisie

Het plangebied ligt binnen het aanwezen archeologische gebied dat deel uit maakt van de CHS. Het beleid voor dit gebied richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van

(15)

archeologisch onderzoek. Ten slotte richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.

De focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede).

Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot de Tweede Wereldoorlog, en beschermt de provincie juist vanwege deze variatie en rijkdom.

Afbeelding uitsnede ka a rt provincia le ruimtelijke Verordening - CHS, pla ngebied bla uw omka derd

Ruimtelijke Verordening

In artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de provinciale regels voor de cultuurhistorische hoofdstructuur opgenomen. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat:

1. bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.

2. geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.

3. een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het

(16)

door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met de bescherming van deze waarden is omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

3.2.1.3 Onderbouw ing provinciaal beleid

Het planvoornemen voorziet in de transformatie van een voormalige winkellocatie naar een woningbouwlocatie. Er is sprake van verstedelijking omdat ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden worden geboden voor de realisatie van woningbouw. Door de realisatie van het planvoornemen wordt een binnenstedelijke locatie (binnen de rode contour) optimaal benut ten behoeve van woningbouw. De realisatie van het planvoornemen zorgt voor invulling van de woningbouwopgave en levert daarnaast een bijdrage aan de verbetering van de woonomgeving ter plaatse (de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt toegelicht in paragraaf 2.2).

Het beleid ten aanzien duurzaamheid en de onderbouwing van het plan aan de hand van dit beleid is toegelicht in paragraaf 4.4.6.

De aspecten cultuurhistorie en archeologie worden toegelicht in respectievelijk paragraaf 4.8 en 4.9.

3.2.2 Omgevingsverordening en Omgevingsvisie provincie Utrecht

De provinciale Omgevingsverordening en Omgevingsvisie zijn ten tijde van het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing ter visie gelegd. Omdat deze beleidsstukken na vaststelling de ruimtelijke structuurvisie en ruimtelijke Verordening gaan vervangen is ook een beknopte analyse van deze (ontwerp) stukken opgesteld.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening en Omgevingsvisie provincie Utrecht is op te maken dat er geen andere regels of andere gebiedsaanduidingen dan hierboven zijn beschreven van toepassing zijn op het plangebied. Wel is de provinciale regel voor verstedelijking inhoudelijk gewijzigd. Derhalve wordt het planvoornemen vooruitlopend op de vaststelling van het nieuwe provinciaal beleid wel getoetst aan deze regels.

Verstedelijking

Artikel 9.15 Instructieregel Verstedelijking

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk Gebied kan regels bevatten voor:

1. Verstedelijking.

2. Woningbouw, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. De woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw;

b. De woningbouw niet leidt tot extra bodemdaling;

3. Een motivering op een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Onderbouwing artikel 9.15

(17)

In subparagraaf 3.2.1.3 is toegelicht dat woningbouw in het plangebied planologisch mogelijk wordt gemaakt. Er is daarmee sprake van verstedelijking. Omdat het plangebied binnen het stedelijk gebied (rode contour) ligt, is verstedelijking toegestaan.

Voorliggend document bevat de onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor woningbouw wordt voldaan. Uit de ladderonderbouwing (zie hiervoor subparagraaf 3.1.3) volgt dat het planvoornemen past binnen het (gemeentelijk) woningbouwprogramma. De woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling.

Het planvoornemen is niet strijd met artikel 9.15 en past daarmee ook binnen het toekomstige provinciale beleid.

3.2.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande onderbouwing wordt gesteld dat het planvoornemen niet in strijd is met het geldende provinciaal beleid en de toekomstige Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogt voor iedereen de waarde van de leefomgeving.

Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving.

Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:

Natuur over de heuvels;

Op de schouders van ons erfgoed;

Duurzaam bereikbaar;

Leefbare dorpen;

Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;

Maatwerk voor wonen en werken.

Het thema ma a twerk voor wonen en werken wordt voor het planvoornemen toegelicht. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:

(18)

Donkergroen (natuurzones): het hoofdaccent ligt op natuur. Dit komt vooral voor ten westen en zuiden van Maarn en tussen Overberg en Amerongen;

Groen (rivierzone); het hoofdaccent ligt op natuur en ter hoogte van de stuw bij Amerongen en ten westen daarvan ook op recreatief medegebruik;

Lichtgroen (gemengde zones): streven is een duurzame functiemenging, maar wel in een grote bandbreedte.

Blauw (gemende zones met landbouw): ruimte voor een breed scala aan functies en waarden, die wel moeten passen in een agrarisch landschapsbeeld en eraan bijdragen.

Dit is van toepassing in de Gelderse Vallei ten noorden van Maarsbergen en in het Langbroekerweteringgebied ten zuiden van Amerongen;

Bruin met rode omlijning (bestaande dorpskernen en overige gebieden met 'rode' contour).

De gemeente streeft ernaar om voldoende te blijven bouwen binnen de 'rode' contouren van de dorpen.

Het plangebied ligt binnen de rode contour (dorpskern Maarn). Het is van groot belang dat voldoende gebouwd wordt binnen de ‘rode’ contouren van de dorpen om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 13 nieuwe woningen binnen de bestaande rode contour van Maarn.

Daarmee levert het plan een bijdrage aan het vitaal houden van het dorp.

Alle nieuwe woningen worden duurzaam worden gebouwd. Hierbij legt de gemeente initiatiefnemers hogere normen op dan wettelijk voorgeschreven. Het beleid ten aanzien duurzaamheid en de onderbouwing van het plan aan de hand van dit beleid is toegelicht in paragraaf 4.4.6.

(19)

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

Nota Ruimtelijke Kw aliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug

De nota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeenschap i.c. de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.

Welsta ndska a rt

Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat op de welstandskaart is aangewezen als ''Maarn - Naoorlogs Wonen''. In de kern Maarn bevinden zich enkele recente naoorlogse woningcomplexen die qua schaal afwijken van andere naoorlogse bebouwing. Het betreft hier de woningen in de buurten De Driesprong en Droststeeg.

De woningen in De Driesprong zijn gebouwd in de jaren zeventig en hebben grote glasvlakken en aan de voorzijde uitgebouwde erkers. Hiermee is sprake van gecombineerde verbijzonderingen van de entrees. Er is sprake van een sterke horizontale gevelgeleding, die versterkt wordt door zwaar aangezette boeiboorden die in de loop der jaren in een breed scala van kleuren zijn geschilderd. Deze diversiteit geeft in enkele gevallen een rommelig beeld.

Het gemeentelijk beleid is gericht op het handhaven van de oorspronkelijke karakteristiek. Vooral eenheid in kleurgebruik van het schilderwerk is hier aandachtspunt van beleid. De bebouwing wordt getoetst aan basiscriteria. Criteria voor de nieuwe woningen hebben in geval betrekking op de volgende aspecten:

De woningen worden in de rooilijn gebouwd.

De hoofdbebouwing is op de openbare ruimte gericht.

De nokrichting is evenwijdig aan de straat.

De woningen hebben een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving.

Nieuwbouw is eigentijds maar is in materiaal, kleur en detail in harmonie met de bebouwing in de omgeving.

(20)

In Bijlage 1 Stedenbouwkundig kader zijn een aantal randvoorwaarden voor het plan die een relatie hebben met deze welstandscriteria al opgenomen. Onder meer ten aanzien van bouwmassa, rooilijnen en kapvormen.

Het bouwplan voor de nieuwe woningen wordt in het kader van de omgevingsvergunning getoetst aan de welstandscriteria voor dit gebied.

4.2 Wonen

Actualisatie Woonvisie 2018 - 2022 (2018)

De woonvisie Woonbeleid in een nieuwe realiteit: Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 vormt het uitgangspunt van deze actualisatie. Deze Woonvisie is in 2014 vastgesteld, maar de drie hoofdthema's zijn onverminderd actueel:

I. Woningmarkt in beweging II. Levensloopbestendig wonen III. Duurzaam wonen

Woningma rkt in beweging

Eén van de genoemde doelen in de woonvisie is dat in 2020 er voldoende woningen voor het aantal huishoudens in de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten zijn.

Vanzelfsprekend bouwt de gemeente geen woningen. Wel is het haar verantwoordelijkheid om op de programmering te sturen om te waarborgen dat voldoende woningen voor haar inwoners beschikbaar zijn. Tevens behoort het tot de taak van de gemeente om hiervoor voldoende gronden te bestemmen (bestemmingsplannen) en omgevingsvergunningen te verlenen.

Op de woningmarkt is nog steeds krapte, zowel voor huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen is nieuwbouw en doorstroming in de bestaande voorraad nodig.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 13 woningen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de toename van het aanbod aan woningen waardoor mede de woningmarkt in beweging kan blijven.

Nieuwbouwprogra mma

De Woonvisie geeft het volgende nieuwbouwprogramma aan qua prijscategorieën:

Sociale huur en goedkope koop (<€ 710 en <€ 200.000): minimaal 25%

Middelduur huur (€ 710 tot € 900) en middelduur koop (€ 200.000,- tot € 280.000,-):

minimaal 45%

Duur koop/huur (> € 280.000,- /vanaf € 900,-): maximaal 30%

Het planvoornemen voegt in verschillende categorieën nieuwe woningen toe waar sterke vraag naar is. De verdeling van de 13 woningen is als volgt:

3 gelijkvloerse woningen op de begane grond (sociale huur of goedkope koop);

(21)

4 maisonnettewoningen op de verdieping (middeldure huur of koop);

6 grondgebonden woningen (dure koop).

Met het planvoornemen wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma gerealiseerd waarbij voorzien wordt in sociale huur/koop, middeldure koop en vrije sector huur. Het planvoornemen voorziet daarmee in de kwalitatieve behoefte aan verschillende soorten woningen, zoals beschreven in de woonvisie. Bij vaststelling van het stedenbouwkundig kader heeft de gemeenteraad akkoord gegeven op het voorgestelde woningbouwprogramma.

Het planvoornemen is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid.

4.3 Verkeer en parkeren

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)

Het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer.

Het planvoornemen voorziet niet in de aanleg van verkeerskundige voorzieningen waarbij het GVVP van toepassing is.

Voor de parkeernormen gaat het GVVP uit van de CROW-normen. Aangezien deze normen geregeld geactualiseerd worden is na overleg met de gemeente besloten om uit te gaan van CROW-publicatie nummer 317 voor de parkeerberekening van dit plan.

Beoordeling Verkeer

Het plangebied is omsloten door voornamelijk buurtontsluitingswegen. Via de Buntlaan is de Tuindorpweg te bereiken. Vanuit hier is de A12 of station Maarn te bereiken

Op basis van de CROW-publicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'' wordt uitgegaan van een ritgeneratie van gemiddeld 7 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent een totale verkeersgeneratie van 91 verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Voorheen was een winkelfunctie aanwezig in het plangebied. Op basis van de oppervlakte van deze winkel (850 m2) is de theoretische verkeersgeneratie berekend. Uitgaande van een kencijfer van 134,7 ritbewegingen per 100 m2 voor een supermarkt resulteert dit in een theoretische verkeersgeneratie van circa 1145 verkeersbewegingen.

Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal verkeersbewegingen met 1054 bewegingen af. Gelet op de verkeersgeneratie ten gevolge van de supermarkt wordt gesteld dat capaciteit van de ontsluitingswegen afdoende is voor het opvangen van de verkeersgeneratie ten gevolge van het plan voor de nieuwe woningen.

Parkeren

Ten behoeve van het parkeren is een onderbouwing van de parkeerbehoefte opgesteld (zie

(22)

hiervoor Bijlage 2).

Pa rkeerbehoefte besta a nde situa tie

Uitgaande van de CROW-normen (3,1 parkeerplaatsen/100 m2 bvo winkels) en de vergunde winkeloppervlakte van ca. 850m2 bruto vloer oppervlakte is de normatieve parkeerbehoefte voor de toegestane winkelfunctie bepaald op 26 parkeerplaatsen.

Pa rkeerbehoefte na herontwikkeling

Uitgaande van het programma (zoals toegelicht in paragraaf 2.2) en de parkeernormering van de gemeente conform de CROW, zijn voor het planvoornemen in totaal 19 parkeerplaatsen benodigd. De parkeerberekening is in onderstaande tabel nader toegelicht.

Aantal Woning Type GVVP Norm (gemiddeld) Totaal

6 Eengezins Koop, tussen/hoek 1,5 9

3 Senioren/starters Koop, etage, midden 1,4 6

4 Senioren/starters Koop, etage, goedkoop 1,3 4

19 Ta bel pa rkeerberekening

Invulling pa rkeerbehoefte

In de directe omgeving worden 42 parkeervakken behouden. De parkeervakken op het Buntplein worden opgeheven omdat dit zorgt voor meer ruimte om het plein van een kwalitatieve groene inrichting te voorzien. De parkeerbehoefte van de supermarkt bedraagt 26 parkeerplaatsen en voor de nieuwbouw van de woningen 19 parkeerplaatsen.

De parkeervraag in de toekomstige situatie vermindert met 7 parkeerplaatsen.

Om een goed inzicht te krijgen in het huidige gebruik van de parkeervakken, is een parkeerdrukmeting uitgevoerd (zie hiervoor Bijlage 3). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgestelde parkeerinrichting na de herontwikkeling met daarbij het behoud van 42 parkeerplaatsen ruim voldoende is om aan de parkeervraag inclusief de beoogde nieuwbouw te voldoen.

Conclusie

Het planvoornemen kan gezien vanuit verkeer en parkeren gerealiseerd worden.

4.4 Milieu

4.4.1 Bodem

Voor het planvoornemen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 4 bijgesloten. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging.

(23)

Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt het volgende geconcludeerd.

Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van het veldwerk geen afwijkingen in de bodem waargenomen die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met naftaleen. Voor de lichte verontreiniging met naftaleen in het grondwater geldt dat slechts een zeer marginale verhoging is aangetoond ten opzichte van de detectiegrens. Derhalve wordt hiernaar geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het planvoornemen.

Conclusie

Het plangebied kan gezien vanuit het aspect bodem gerealiseerd worden.

4.4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.

Wet geluidhinder Zonering

Met betrekking tot wegverkeerslawaai is hoofdstuk VI Wgh, ‘Zones langs wegen’ van toepassing. Artikel 74 Wgh geeft aan dat zich langs alle wegen geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als ‘het gebied binnen de bebouwde kom, doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.

Ta bel zones la ngs wegen in stedelijk/buitenstedelijk gebied Grenswa a rden Wet geluidhinder

(24)

Wgh stelt in artikel 82 als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB voor nieuwe situaties binnen geluidszones voor wegverkeer. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de wettelijke grenswaarden bij nieuwbouw van woningen.

Ta bel grenswa a rden Wgh voor woningen bij een nieuwbouw

Het betreft hier uitsluitend de grenswaarden ten gevolge van gezoneerde wegen, 30 km/uur wegen worden getoetst in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. Hierbij dienen ook de niet gezoneerde wegen bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidsbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid.

Ta bel cla ssificering va n de kwa liteit va n de a koestische omgeving in Lden

Onderzoek

Voor het planvoornemen is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Spoorwegla wa a i

(25)

Het plan ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn Utrecht - Arnhem. Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB nergens wordt overschreden. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van spoorweglawaai niet aan de orde.

Wegverkeersla wa a i

Voor wegverkeerslawaai ligt het plan binnen de geluidzone van de wegen Rijksweg A12 en Tuindorpweg. Het plan ligt ook in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen.

Voor deze 30 km/uur wegen en de gezoneerde weg Tuindorpweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde en voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.

Voor de Rijksweg A12 geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde op een aantal toetspunten, gelegen op de 2e verdieping van de woningen, overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door bron- en overdrachtsmaatregelen terug te brengen.

Geluidsbeperkende ma a tregelen

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend.

Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.

Hogere wa a rde

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document

“Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder” d.d. 27 januari 2009 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Voornoemde bron- en overdrachtsmaatregelen ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.

Bovendien zijn enkele maatregelen onvoldoende doeltreffend. Derhalve worden de nadelen van een hoog geluidniveau gecompenseerd door het treffen van maatregelen bij de ontvanger. De herontwikkeling zorgt voor nieuwbouw als vervanging van bestaande bebouwing.

Aangezien iedere woning ten minste één geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte bezit, wordt voldaan aan de aanvullende eisen en inspanningsverplichtingen uit het

(26)

gemeentelijk geluidbeleid. Derhalve wordt een hogere waarde aangevraagd conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Conclusie

Het planvoornemen kan gezien vanuit spoorweglawaai gerealiseerd worden. Voor wegverkeerslawaai dient een hogere waarde te worden aangevraagd wegens een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De benodigde hogere waarde wordt aangevraagd.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, wordt voor de woningen een aanvullend onderzoek uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels, ten behoeve van het binnenklimaat. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat

4.4.3 Luchtkw aliteit

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.

Beoordeling

In het voorliggend plan is er sprake van het toevoegen van 13 nieuwe woningen, waardoor de ontwikkeling als NIBM wordt beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden is niet nodig.

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool (2018) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtstbij gelegen doorgaande wegen, Tuindorpweg en de Rijksweg A12, nergens meer bedragen dan grenswaarden 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 20,5 ug/m3 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 19,4 ug/m3. De fijnstofconcentraties (PM2,5) zijn nergens hoger dan 11,9 ug/m3 (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,1 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.

De toekomstige luchtkwaliteit dient ook getoetst te worden aan de WHO-waarden om te kunnen bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De WHO hanteert advieswaarden voor fijnstof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5, dit ligt lager dan de wettelijke grenswaarden. Als aan

(27)

deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en goed woon- een leefklimaat. Ook de landelijke GGD kent een beoordelingsmethode via de gezondheidseffectscreening (GES), welk ook gebruikt kan worden als toetscriterium voor een goede ruimtelijke ordening.

De concentratie (PM10) bedraagt 14,9 ug/m3 (jaar 2030) en de concentratie (PM2,5) bedraagt 8,1 ug/m3 (jaar 2030). Er wordt voldaan aan de WHO-advieswaarden. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Gesteld wordt dat vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.

4.4.4 Bedrijven en milieuzonering

In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn de richtafstanden tussen hinderlijke functie en gevoelige functies opgenomen. Deze zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. De richtafstanden genoemd in de VNG-publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de bedrijfsbestemming.

Onderzoek

Het plangebied ligt in een bestaande woonwijk. Het omgevingstype wordt daarom aangemerkt als een rustige woonwijk. Een woning is een milieugevoelige functies. Bepaald dient te worden of de nieuwe woningen het functioneren van de omliggende bedrijven/activiteiten beperkt en of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aanvaardbaar is. Hiervoor kan het stappenplan zoals opgenomen in de VNG-brochure worden gebruikt. Het stappenplan bestaat uit de volgende stappen:

1. Bepaal de relevante bedrijventerreinen en bedrijfspercelen;

2. Bepaal op basis van het bestemmingsplan de toelaatbare milieucategorie;

3. Indien de milieuzones de woningen overlappen: pas het plan aan of ga na wat de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten zijn;

4. Indien de milieuzones van de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten de woningen overlappen: pas het plan aan of doe vervolgonderzoek naar de werkelijke milieubelasting.

Stap 1 en 2

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijfsbestemmingen of andere bestemmingen met een milieucategorie aanwezig:

1. Bedrijfspercelen aan de Tuindorperweg 21a en 25 Maarn, milieucategorie 3.1;

(28)

2. Diverse maatschappelijke functies gevestigd op het Trompplein Maarn, ten hoogste milieucategorie 1;

3. Basisschool aan Breeschotenlaan 26 Maarn.

De locaties van de bestemmingen zijn in onderstaande afbeelding aangegeven.

1. Bedrijfspercelen

De richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 3.1 bedraagt 50 meter. De werkelijke afstand tussen het plangebied en deze percelen bedraagt 300 meter. Er wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand.

2. Maatschappelijke functies Trompplein

Binnen de maatschappelijke bestemming voor dit plein zijn ten hoogste functies met milieucategorie 1 toegestaan. De richtafstand voor milieucategorie 1 bedraagt 10 meter. De werkelijke afstand tussen het plangebied en het plein bedraagt 195 meter. Er wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand.

3. Basisschool aan Breeschotenlaan 26 Maarn

Op 58 meter afstand van het plangebied staat een basisschool. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs vallen onder milieucategorie 2, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Er wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand.

Afbeelding ligging pla ngebied (ora nje omka derd) ten opzichte va n bestemmingen wa a r een milieuca tegorie is toegesta a n

Andere bestemmingen waar een milieucategorie is toegestaan liggen op meer dan voldoende afstand van het plangebied.

Sta p 3 en 4

Aan alle richtafstanden wordt voldaan. Het doorlopen van stap 3 van het stappenplan is niet noodzakelijk. Gesteld wordt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse acceptabel is en omliggende bedrijven en activiteiten niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

(29)

Conclusie

Het planvoornemen kan gezien vanuit dit aspect gerealiseerd worden.

4.4.5 Externe veiligheid

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen, de opslag van gevaarlijke stoffen en elektromagnetische straling.

Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:

het plaatsgebonden risico: richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;

het groepsrisico: stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

4.4.5.1 Beoordeling

Uit de beoordeling van de risicokaart blijkt dat het plangebied nabij 2 risicobronnen ligt (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding):

1. Buisleiding van Defensie;

2. Rijksweg A12.

Over de spoorlijn, gelegen parallel aan de A12, mogen geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze spoorlijn is daarom buiten beschouwing gelaten. Ten zuiden van het plangebied ligt een hoogspanningslijn (150 kV). Het plangebied ligt op 97 meter afstand van deze leiding. Gezien deze ruime afstand wordt deze leiding ook buiten beschouwing gelaten.

(30)

Afbeelding uitsnede risicoka a rt

1. Buisleiding

De buisleiding van Defensie heeft een diameter van 219 mm en een werkdruk van 80 bar.

De leiding heeft geen PR 10-6 contour en de omvang van het invloedsgebied van een brandstofleiding bedraagt maximaal circa 50 meter.

Het plangebied ligt op een afstand van 115 meter van deze leiding en daarmee buiten de risicocontouren. Nader onderzoek is niet nodig.

2. Rijksweg A12

De A12 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter en een GR-contour van 82 meter. Daarnaast is er sprake van de aanwezigheid van een plasbrandaandachtsgebied met een omvang van 30 meter uit de kant van de buitenste rijbaan. Het plangebied ligt op een afstand van 170 meter van de Rijksweg. Het plangebied ligt buiten deze contouren.

Het plangebied ligt binnen de zone van 200 meter van een transportroute waarbinnen een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico plaats moet vinden. Om die reden moet de hoogte van het groepsrisico getoetst worden aan artikel 8 van het Besluit externe

(31)

veiligheid transportroutes (Bevt). Dit wordt toegelicht in subparagraaf 4.4.5.1.1.

4.4.5.1.1 Groepsrisico A12

Om te bepalen of een berekening naar de hoogte en toename van het groepsrisico nodig is wordt gekeken of er sprake is van een toename van de personendichtheid. Hiervoor is gebruik gemaakt van kentallen uit de Handleiding risicoanalyse transport (HART).

Voor een supermarkt en detailhandel zijn de volgende kentallen van toepassing: 1 pers/30 m² bruto vloeroppervlak, aanwezigheid 100% dag, 20% nacht. Het bruto vloeroppervlak van de winkel bedroeg 850 m². Dit betekent dat overdag circa 28 personen aanwezig waren. En 's nachts circa 6 personen.

In het HART is aangegeven dat voor een woning in de dagperiode 1,4 personen aanwezig zijn en in de nachtperiode 2,4 personen. Dit betekent dat overdag circa 18 personen aanwezig zijn en 's nachts circa 31,2 personen. Als gevolg van de planontwikkeling neemt de personendichtheid binnen het plangebied af in de dagperiode. In de nachtperiode neemt de personendichtheid wel iets toe. Dit wordt gezien als een niet substantiële wijziging die hoogstwaarschijnlijk rekentechnisch niet meetbaar is. De personen die in het plangebied verblijven betreffen geen groepen die minder zelfredzaam zijn.

In onderhavige situatie kan ingevolge artikel 7 en 8 van Bevt volstaan worden met een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

Uit de jaarintensiteit van Rijkswaterstaat blijkt dat over de rijksweg A12, ter hoogte van het plangebied , LF1, LF2, LT1 , LT2 , GF2 en GF3-stoffen worden getransporteerd. Op basis van het transport van deze stoffen blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (LT1 en LT2) en brandbare gassen (GF2 en GF3) ligt. Deze risico's (toxisch en BLEVE scenario) dienen meegenomen te worden in deze beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantw oording van het groepsrisico.

In een beperkte verantwoording groepsrisico worden de volgende aspecten beschouwd:

Mogelijkheid tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 dienen de risico's als gevolg van toxische vloeistoffen en brandbare gassen te worden beschouwd.

Toxisch scena rio

Toxische stoffen kunnen vrijkomen als de tankwagen of container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas (bij vloeistoffen). Bij een toxische plas verdampt deze vervolgens (gedeeltelijk), waarbij een toxische wolk wordt gevorm. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

Bij een ongeval met toxische stoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen

(32)

met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De bereikbaarheid van de risicobron is bij een toxisch scenario maatgevend.

BLEVE-scena rio

Een BLEVE is een afkorting voor "boiling liquid expanding vapour explosion". Bij het ontstaan van een BLEVE is er sprake de effecten overdruk en hittestraling. Bij een BLEVE als gevolg externe impact (koude BLEVE) is er nauwelijks tot geen tijd voor ontvluchting van het gebied. Bij een BLEVE als gevolg van aanstraling van een externe hittebron (warme BLEVE) is meer tijd om het gebied te ontvluchten. De mate van zelfredding is afhankelijk van de situatie ter plaatse en van de gebouwen. Op het moment dat de hulpverlening ter plaatse komt kan er worden begonnen met het redden van slachtoffers.

Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tankwagen of -container meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding moet daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden.

Voor het voorkomen van een warme BLEVE dient een aangestraalde tankwagen- of container te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust. Hiervoor dient voldoende bluswater nabij de risicobron aanwezig te zijn

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De mate waarin zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren is bepalend om escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR-publicatie "Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid" van brandweer Nederland.

Bereikba a rheid en bluswa tervoorziening

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf Buntlaan.

In overleg met de brandweer moet worden bepaald of in het plangebied primaire bluswatervoorzieningen moeten worden gerealiseerd die aan de norm voldoen of er dat in de omgeving voldoende voorzieningen aanwezig zijn.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort

(33)

object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn. Er zijn geen omstandigheden die ertoe leiden dat de brandweer niet aan de zorgnorm zou kunnen voldoen.

Zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit va n de a a nwezigen

Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen Dit betekent dat het uitgangspunt is dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten moet een afweging gemaakt worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.

Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buiten lucht. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Het planvoornemen is de nieuwbouw van een woningen, waarbij hoge eisen worden gesteld aan de luchtdichtheid. Aanwezige luchtbehandelingsinstallaties moeten met één handeling zijn uit te schakelen.

Indien bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dot personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. In het plangebied kan via het bestaande wegennet (via de Buntlaan en de Bakkersweg) haaks van de bronnen af gevlucht worden.

Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd

(34)

bijzonder kort is. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dot de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de A12 of te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door de bebouwing zelf.

Risicocommunicatie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dot de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de relevante scenario's). In geval van een calamiteit is een snelle alarmering van aanwezige personen binnen het effectgebied essentieel voor een goede zelfredzaamheid. De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden.

Met bovenstaande onderbouw ing is invulling gegeven aan artikel 7 van het Bevt.

4.4.5.2 Conclusie

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de buisleiding maar binnen het invloedsgebied van de A12. Met bovenstaande onderbouwing is invulling gegeven aan artikel 7 van het Bevt.

Het planvoornemen kan gezien vanuit externe veiligheid worden gerealiseerd.

4.4.6 Duurzaamheid Provinciaal beleid

In de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 en in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 staat genoemd dat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 moet voor een groot deel in de gebouwde omgeving gerealiseerd worden. De provincie vraagt gemeenten in bestemmingsplannen, waarin sprake is van bestemmingen van enige omvang voor onder andere woningbouw, te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder het gebruik van restwarmte, aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie en biomassa.

Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.

Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal, Programma 2017 - 2022

(35)

Het programma “Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal” bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de aanpak en het uitvoeringsprogramma 2017. Er staan vijf doelen centraal in dit programma

Om dit te bereiken zetten we in op de volgende vijf doelen:

1. Klimaatneutrale gemeente in 2035 2. Kwaliteit leefomgeving

3. Duurzame mobiliteit 4. Duurzame economie

5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie

De realisatie van het planvoornemen sluit aan bij tweede doel (zie hiervoor ook paragraaf 2.2). De ambitie binnen dit doel is om de milieukwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De prioriteit ligt bij de thema's water, geluid, luchtkwaliteit en licht & donker.

Uit de uitgevoerde onderzoeken volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Onder meer ten aanzien water, lucht, bodem en externe veiligheid.

Het aspect duurzaamheid in relatie tot de nieuwe woningen wordt toegelicht aan de hand van het bouwbesluit.

Bouw besluit

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit (hoofdstuk 5).

De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw:

1. Een minimale isolatiewaarde van: Rc=4,5 voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, Rc=3,5 voor vloerconstructies en Rc=6,0 voor uitwendige dakconstructies;

2. Een maximale U-waarde gemiddeld van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren;

3. Een minimale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw.

4. Een berekening van de Milieuprestatie Gebouw (MPG).

Beoordeling

De initiatiefnemer streeft ernaar om bij het bouwplan ten minste de volgende normen te realiseren; EPC 0,4, GPR gebouw 7,5 en GPR energie 8,5. Ook worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd. Op deze wijze wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen voor nieuwbouw (zoals opgenomen in het Bouwbesluit). De keuze voor het eventueel toepassen van duurzame maatregelen zoals het gebruik van een

luchtwaterpomp en zonnepanelen wordt in het Do-Architectuur verder uitgewerkt.

(36)

4.5 MER

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten direct een m.e.r.-plicht geldt. Verder zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.-activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling plan-m.e.r.plichtig, project-m.e.r.plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, zijn voor deze activiteiten in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

1. de kenmerken van de projecten;

2. de plaats van de projecten;

3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r.

aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;

het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;

de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De procedure voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing.

De omgevingsvergunning maakt de realisatie van dertien woningen mogelijk en bevat daarmee een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Wij willen geen toekomst waarin kinderen bij thuiskomst uit school weinig meer onthaal hebben dan de koelkast en de televisie’, zo vermeldde Nieuwe wegen, vaste waarden.. Het

Er is geopteerd voor het tweede traject, maar er ontstaan problemen bij de uitwerking van de opti- malisatie van de bestaande wegen door de woon- kernen.. Graag had ik

En voor beide groepen geldt: we werken minder dan onze voorouders en we hebben meer vrije tijd.. Die feitelijke vaststelling is in strijd met ons

bodemonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Bij toekomstig grondverzet vormt dit onderzoek geen geldig bewijsmiddel, maar geldt het als

Dit strookt niet met het NHG-standpunt ouderenzorg: ‘Ook moet worden gean- ticipeerd op de nieuwe ontwikkeling dat verpleeghuis- zorg kleinschaliger, in de wijk, wordt aangeboden;

De kosten voor deze ruimtelijke onderbouwing en de opname daarvan in het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente Buren. Dit bestemmingsplan maakt een

Dit kan ook moeilijk anders in een groep volwassen en deskundige vrouwen die dag na dag hun eigen gemeenschap bege- leiden naar een nieuwe toekomst waarin niet langer jongeren

Moniek Siermann is werkzaam als geestelijk verzorger en voorganger in de stichting Geestelijke Verzorging Arnhem en bij De Zijp in Arnhem..