• No results found

De keverfauna van het Jongenbos (Kortessem Vliermaalroot)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De keverfauna van het Jongenbos (Kortessem Vliermaalroot)"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Monitoring-programma

Vlaamse

Bosreservaten

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Bos & Groen

De keverfauna van het Jongenbos

(Kortessem Vliermaalroot)

(2)

Colofon

Auteurs :

Luc Crêvecoeur Kennipstraat 37 3600 Genk luc.crevecoeur@skynet.be

Peter Van de Kerckhove en Kris Vandekerkhove IBW

Gaverstraat 4

8700 Geraardsbergen Kris.vandekerkhove@inbo.be Peter.vandekerckhove@inbo.be

(3)

INHOUDSTAFEL

1. Inleiding... 5

1.1. Ligging van het onderzoeksgebied ... 5

1.2. Beknopte historiek ... 6

1.3. Vegetatie ... 8

1.4. Fauna ... 8

2. Werkwijze... 9

2.1. Proefopstelling... 9

2.1.1. Locatie en opstelling van de vallen ...10

2.1.2. Interval voor het ledigen van de vallen ...11

2.2. Niet systematische inzameling...11

2.2.1. Handbemonsterde locaties ...12

2.2.2. Interval voor de handvangsten...12

2.3. Determinatie ...12 2.4. Weersgesteldheid...12 3. Resultaten ...13 3.1. Kevers ...13 3.1.1. Globale Bespreking...13 3.1.2. Opmerkelijke soorten ...18 Diachromus germanus...18

Microscydmus nanus en Microscydmus minimus...18

Philonthus scribae ...18 Velleius dilatatus...19 Batrisius formicarius...20 Omalisius fontisbellaquei ...20 Cryptarcha strigata...21 Colydium elongatum ...21 Symbiotes gibberosus...22

3.2. Vergelijking van de keverfauna van het Jongenbos met andere gebieden...23

3.2.1. De soortenrijkdom in Jongenbos tegenover de gekende soortenrijkdom in de regio ...23

3.2.2. Vergelijking met het nabij gelegen bosreservaat Kolmont ...24

3.3. Spinnen ...25

4. Dankwoord ...26

(4)
(5)

1. Inleiding

1.1. Ligging van het onderzoeksgebied

Het bosreservaat Jongenbos ligt in de gemeente Kortessem, deelgemeente Vliermaalroot ten zuiden van de autosnelweg E314. (Figuur 1)

Het goed Jongenbos, gelegen rond het kasteel Jongenbos, bestaat uit ongeveer 300 ha: 20ha park, 100ha bos en 180 ha akker en weide.

Het boscomplex is gelegen op de overgang tussen Kempisch en Haspengouws district. De bodem bestaat grotendeels uit gleyige zandleemgronden, met plaatselijk ook zandige koppen en alluviale klei in de beekvalleien. Dit vertaalt zich in een zeer gevarieerd bos, met voedselarme naald- en loofhoutbestanden, goed ontwikkelde oude middelhoutbossen van eik, aangeplant rond 1850, en beekbegeleidend bos met een rijke voorjaarsflora dat is ingeplant met populier.

Sinds 1995 is 73 ha. van het bos aangewezen als bosreservaat. Sindsdien worden geen kappingen meer uitgevoerd in het bos, waardoor het aandeel dood hout langzaam maar zeker toeneemt

(momenteel minstens 10m³/ha).

(6)

Figuur 2 : IR-false colour luchtfoto van het Jongenbos (1989). Centraal in het bos vinden we vooral eiken (rood) en beuken (lichtgroen). In het noordoosten en zuiden van het bos jonge populierenaanplanten.

1.2. Beknopte historiek

Gulielmus van der Meer (1777-1846), gehuwd met Maria-Theresia van den Bosch (1779-1865) heeft het kasteel laten bouwen in een bos dat erfgoed was van zijn vrouw. Deze baron had een honderdtal werklieden in dienst die het bos en het park onderhielden en de akkers bewerkten.

(7)

(8)

1.3. Vegetatie

Door de grote variatie aan bodemomstandigheden komen zeer uiteenlopende bostypes voor.

Op de rijkere zandgronden en zandige leembodems domineren eiken-beukenbossen. De boomlaag bestaat er uit oude tot middeloude eiken en plaatselijk beuken (omtrekken respectievelijk ca 70 en ca 90 cm). In de kruidlaag overheersen bramen en Adelaarsvaren. Plaatselijk komen Dalkruid en Hengel voor.

Langs de Winterbeek komt een alluviaal bostype voor met opvallend voorjaarsaspect van Bosanemoon, Speenkruid, Gele dovenetel en Slanke sleutelbloem. In de boomlaag vinden we Zwarte els, Geoorde en Grauwe wilg. De zomervegetatie bestaat er onder andere uit Kale jonker, Wolfspoot en Blauw glidkruid. De boomlaag is er meestal ingeplant met cultuurpopulier. Zeldzame soorten zijn Schaafstro en Bleke zegge. Ook kleine maagdenpalm komt voor.

Plaatselijk, vooral ten noorden van de Winterbeek komen opduikingen met arme schrale zandgrond voor men een typisch Kempische vegetatie met o.a. Struikheide, Berk, Blauwe bosbes en Pilzegge. De boomlaag bestaat er uit Berk en Grove den.

De vegetatie van de weilanden aan de bosranden zijn matig voedselrijk met o.a. Reukgras, Scherpe boterbloem, Gewone brunel, Moerasrolklaver, Vogelwikke en zelfs Wilde Bertram. De paden zijn afgezet met Fluitekruid, Wilde Peen en Kale Jonker. Langsheen de noordrand zijn er enkele meidoornhagen in het landbouwgebied.

1.4. Fauna

De informatie over fauna in het gebied is vrij beperkt. Gezien het oud-bos karakter heeft het bos niettemin belangrijke potenties. Het domein Jongenbos telde in 1982 minstens 58 broedvogelsoorten. Verschillende soorten konden nu opnieuw vastgesteld worden zoals Buizerd, Fluiter, Boomklever, Glanskop en Zwarte specht.

Uit de vroegere broedvogellijst werden Goudvink, Wespendief en Gekraagde roodstaart niet waargenomen.

(9)

2. Werkwijze

Van 21 juni 2002 tot 14 oktober 2003 werden er op een gekozen open plek in het Jongenbos een raamval, stameklektor, lokval en een alcoholval opgesteld. In deze periode werden er tevens inzamelingen gedaan door middel van zeven, slepen en kloppen.

2.1. Proefopstelling

In het Jongenbos werd één specifieke locatie ter hoogte van een zware dode beukenstam (windbreuk) in het bos uitgekozen om met vaststaande vallen te bemonsteren. Hierbij werd gebruik gemaakt van een stameklektor, raamval, mestlokval en alcoholval. De locatie werd nauwkeurig gekozen waarbij er rekening gehouden werd met de aanwezigheid van voldoende dood hout en licht.

Figuur 4 : Proefopstelling : aanblik vanuit noordelijke en zuidelijke richting (December 2003)

Met de stameklektor worden insecten ingezameld die zich op een rechtopstaande stam voortbewegen. Op hun tocht worden zij, door een rond de stam strak aangespannen doek, omgeleid en komen in een vangpot terecht. De stameklektor telt acht vangpotten, waarbij telkens twee vangpotten in de hoeken boven en onder de eklektor in serie gemonteerd staan. Deze methode is geschikt voor dieren die zich over het hout voortbewegen, maar is niet gericht op ongewervelden die net uit het hout ontluiken. In principe zal een dier die van de stam wegvliegt niet in de eklektor terecht komen.

Om vliegende insecten op te vangen, werd vlakbij een raamval opgesteld. Een raamval is een vluchtinterceptieval. Insecten die tegen het plastic raam vliegen, vallen in een goot waaruit ze niet kunnen ontsnappen. Deze goot voert vervolgens naar een verzamelpot met vloeistof. Met deze val vangt men kevers die van of naar hout vliegen.

(10)

Figuur 5 : alcoholval (links) en zicht op de proefopstelling (juni 2003)

De vangbekers in de vallen werden gevuld met een ‘Scheerpeltz-oplossing (water alcohol azijnzuur glycerine in verhouding 4:3:2:1). Deze vloeistof zorgt ervoor dat de dieren week blijven, gemakkelijk te prepareren en fungeert tevens als lokmiddel. Tot nu toe werden dergelijke vallen in Vlaanderen altijd gevuld met een formol-oplossing wat mogelijk een verschil in vangstresultaat kan teweeg brengen.

2.1.1. Locatie en opstelling van de vallen

Alle vallen werden vlakbij elkaar opgesteld op een op voorhand zorgvuldig uitgekozen locatie. Het betrof een open plek in een overwegend oud beukenbestand, centraal gelegen in het Jongenbos. De open plek is ontstaan na stormschade. Op de locatie bevindt zich een rechtopstaande geknakte beuk met de rest van de afgebroken stam en boomkroon aan de voet hiervan op de grond. Beide resten vertonen dood hout in verschillende stadia van vertering. De stameklektor werd rond de rechtopstaande geknakte beuk bevestigd. Tijdens de herfst waren er o.a. korstzwammen, Gele hoorntjes, Porseleinzwam en Gewone Oesterzwam aanwezig.

(11)

Figuur 6 : tweede set lokvallen nabij de kruin van een windval-beuk (juni 2003)

2.1.2. Interval voor het ledigen van de vallen

De vallen van de vaste opstelling waren operationeel van 21 juni 2002 tot en met 14 oktober 2003. De vangpotten uit deze vallen werden 19 maal ververst. Hierbij werden de vangsten uit de verschillende vallen gescheiden gehouden, gedateerd en opgetekend. De in het totaal acht recipiënten van de stameklektor werden hierbij behandeld als één monster. Dode bladeren bleken nadelig voor de werking van de raamval. Deze hadden de neiging om de goot te blokkeren en meteen te zorgen voor een mogelijke ontsnappingsroute voor ongewervelden. Ook spinnenwebben konden de werking van de vallen nadelig beïnvloeden. Dit laatste probleem stelde zich meer bij de stameklektor, raamval en alcoholval. Bij de lokval werd de duivenmest maandelijks ververst.

2.2. Niet systematische inzameling

Voor de handvangsten en klopvangsten is gebruik gemaakt van de keverzeef, het sleepnet, en het klopscherm.

Het klopscherm bestaat uit een opgespannen vierkant doek met een randomtrek van 1 meter. In deze studie is bovendien het trechterklopscherm geïntroduceerd als aanpassing op het klassieke klopscherm. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een identiek doek en omtrek als het klassieke klopscherm, maar wordt in het midden hiervan een gat met dicht aansluitende trechter aangebracht. Aan deze trechter kunnen plastic inzamelpotten bevestigd worden. Het geklopte materiaal komt via de trechter in de potten terecht en kan later, ondermeer met de hulp van een binoculair, systematisch op kevers doorzocht worden. Deze methode is zeer geschikt om vaste routes, landschapselementen of vegetatietypes systematisch te bemonsteren met behoud van indicaties voor onderlinge verhoudingen tussen soortaantallen. Met het trechterklopscherm worden ook de kleinste kevers ingevangen die later onder de binoculair probleemloos kunnen worden teruggevonden.

Verdere handvangsten werden ook uitgevoerd met het sleepnet. Hierbij haalt men een net dat uit stevig doek is gemaakt door lage vegetatie. Nadien wordt dit op aanwezige kevers gecontroleerd. Specifiek interessante locaties (dood hout, zwammen of interessante vegetatie) werden ook handmatig onderzocht op eventueel aanwezige kevers. Dit betrof hoofdzakelijk zwammen-, schors- en bloemenonderzoek.

Dode bomen werden afgeklopt met een hamer. Afhankelijk van de toestand van het object werd er meermaals na elkaar geklopt om de kevers onder de schors en dieper in de stam eruit te kloppen. De gevallen dieren werden opgevangen op een klopscherm en opgezogen met een exhauser. Hierbij was het mogelijk de juiste herkomst van verschillende bijzondere keversoorten te bepalen.

(12)

In de zomerperiode werd het gebied ook ’s avonds bezocht waarbij er bij schemering gezocht werd naar het voorkomen van het Vliegend hert, echter zonder positief resultaat.

2.2.1. Handbemonsterde locaties

Voor de handvangsten werd een ruimer gebied bestreken dan het bestand met de vaste vallenopstelling.

De locatie met de vaste vallen is met alle handvangsttechnieken ruim doorzocht. Het betreft hier het aanwezige dood hout, de jonge bomen, struiken en kruidlaag van het jaagpad en het bodemstrooisel of vermolmd hout.

Daarnaast zijn ook andere percelen van het Jongenbos met handvangsttechnieken doorzocht. Hierbij heeft het inzamelen zich vooral geconcentreerd op de aanwezige beschadigde, stervende en dode bomen. Daarnaast ging bijzondere aandacht uit naar de aanwezige bloei van voornamelijk Meidoorn, Lijsterbes en Braambes. Deze bloeiende planten bevonden zich hoofdzakelijk op de paden tussen de percelen en in de buitenzoom van het Jongenbos.

Op één specifieke locatie, op de grens tussen het Jongenbos en nabijgelegen landbouwweides, werd aandacht besteed aan het bemonsteren van een brede en uitgestrekte bloeiende meidoornhaag. Het Jongenbos kent ook een vochtig gedeelte met vochtige, natte en ondergelopen percelen. In dit gebied bevindt zich ook een deels verlande vijver met Riet, Gele lis en Lisdodde. De oeverbeplanting van deze vijver is specifiek onderzocht op vochtminnende soorten.

2.2.2. Interval voor de handvangsten

Handvangsten lopen grotendeels gelijk met de momenten waarop de vallen werden gecontroleerd en leeggemaakt (juni 2002 tot oktober 2003). Daarnaast werden nog op andere extra momenten handinzamelingen uitgevoerd. De gerichte zoekacties tijdens de winterperiode leverden bij schorsonderzoek en detailonderzoek op riet en lisdodde interessante vondsten op.

In de zomerperiode werden ook extra inzamelmomenten ingelast, bij bijzonder goede weersomstandigheden (zoals 3 mei 2003) dit om bloembezoekende kevers op meidoorn en lijsterbes optimaal te kunnen bemonsteren. De handvangsten met het trechterklopscherm en uit extractie werden gedateerd, opgetekend en bewaard als betrof het monsters uit vaste opstellingen. Deze inzamelingen werden ook getrieerd op spinnen en mieren. Gerichte handvangsten en vangsten met een klassiek klopscherm zijn selectieve vangsten, en bevatten naast datum en vangstomstandigheden geen verdere relationele gegevens tot soortaantallen of andere insectengroepen.

2.3. Determinatie

Het materiaal werd thuis getrieerd, en gedetermineerd. De spinnen werden gedetermineerd door Marc Janssen (Meeuwen), de mieren door François Vankerkhoven, loopkevers door Eugene Stassen, en lieveheerbeestjes door Jean-Pierre Beuckx.

Enkele bijzondere kevers werden voorgelegd aan Dhr. Hubert Bruge, Didier Drugmand en Frank Köhler (Bornheim, Duitsland).

(13)

3. Resultaten

3.1. Kevers

3.1.1. Globale Bespreking

In totaal werden er 2 475 exemplaren gedetermineerd, verdeeld over 228 soorten (tabel 1). Voor de naamgeving en de systematische volgorde werd gebruik gemaakt van Kohler & Klausnitzer (1998). Deze soortenlijst is zeker niet limitatief en zal in de toekomst verder aangroeien.

Voor niet alle families was er evenveel aandacht.

Van enkele families werd maar een gedeelte op naam gebracht wegens determinatieproblemen. Enkele soorten zijn nog in revisie. Heel wat bossoorten hebben ontwikkelingstijden van verschillende jaren en komen sommige jaren meer voor dan anders.

Vangstmethode

A = alcoholval E= stameklektor

H = handvangst K = Klopvangst

L = lokval met duivenmest R = Raamval

S = slepen Z = zeven

Nummer FHL

Wetenschappelijke benaming Totaal gevangen aantal Vangst-methode 01-007-006 Nebria brevicollis (F., 1792) 7 H 01-009-008 Notiophilus biguttatus (F., 1779) 4 H

01-012-002 Elaphrus cupreus DUFT., 1812 1 H

01-013-001 Loricera pilicornis (F., 1775) 2 H

01-038-001 Diachromus germanus (L., 1758) 1 R

01-042-001 Stenolophus teutonus (SCHRK., 1781) 1 S

01-050-008 Poecilus versicolor (STURM, 1824) 2 H

01-051-024 Pterostichus oblongopunctatus (F., 1787) 6 H

01-053-002 Abax parallelepipedus (PILL.MITT., 1783) 3 H, Z

01-057-027 Pterostichus melanarius (ILL., 1798) 2 H

01-0633-001 Oxyselaphus obscurus (HBST., 1784) 3 Z

04-008-008 Hydroporus gyllenhali SCHDTE., 1841 7 Z

04-023-009 Agabus bipustulatus (L., 1767) 2 W

07-001-0031 Hydraena assimilis REY, 1885 1 W

09-001-008 Helophorus grandis ILLIGER, 1798 4 K,W

09-002-004 Sphaeridium lunatum F., 1792 1 R

09-003-011 Cercyon lateralis MARSH., 1802) 1 R

09-004-001 Megasternum obscurum (MARSH., 1802) 8 Z

09-010-001 Anacaena globulus (PAYK., 1708) 1 Z

10-002-004 Plegaderus dissectus ER., 1839 4 A,Z

10-005-001 Abraeus granulum ER., 1839 1 L

10-005-003 Abraeus perpusillus MARSH., 1802 3

10-020-001 Paromalus flavicornis (HBST., 1792) 8 E, H, R

10-029-008 Margarinotus striola SAHLB., 1819) 2

12-001-002 Necrophorus humator (GLED., 1767) 1

12-001-006 Nicrophorus vespilloides HBST., 1783 14

12-004-001 Oeceoptoma thoracica (L., 1758) 1

12-007-005 Silpha tristis ILL., 1798 1 H

12-009-001 Phosphuga atrata (L., 1758) 1

14-010-002 Sciodrepoides fumatus (SPENCE, 1915) 1

14-011-017 Catops fuliginosus ER., 1837 1

16-007-001 Anisotoma humeralis (F., 1792) 6

(14)

18-004-006 Cephennium gallicum Ganglb., 1899 2 L, Z 18-005-001 Neuraphes elongatulus (MULL.KUNZE, 1822) 1

18-007-003 Stenichnus scutellaris (MULL.KUNZE, 1822) 1

18-008-001 Microscydmus nanus (SCHAUM, 1844) 8 L,Z

18-008-002 Micoscydmus minimus (CHAUD., 1845) 3 A

18-010-003 Scydmaenus perrisii RTT., 1881 2

21-012- Ptinella 4 A

23-0022-001 Scaphidium quadrimaculatum OL., 1790 2

23-0023-001 Scaphisoma agaricinum (L., 1758) 3

23-0023-004 Scaphisoma boleti (PANZ., 1793) 1

23-005-001 Phloeocharis subtilisssima MANNH., 1830 1

23-009-004 Proteinus brachypterus (F., 1792) 6

23-014-006 Phyllodrepa floralis (PAYK., 1789) 1

23-015-005 Omalium rivulare (PAYK., 1789) 3

23-016-006 Phloeonomus punctipennis THOMS., 1867 1

23-0161-002 Xylostiba bosnicus (BERNH., 1902) 1

23-0162-002 Phloeostiba lapponicus (ZETT., 1838) 1

23-023-001 Phyllodrepoidea crenata (GRAV., 1802) 2

23-025-003 Anthobium unicolor (MARSH., 1802) 2

23-026-001 Olophrum piceum (GYLL., 1810) 2

23-042-001 Coprophilus striatulus (F., 1792) 2

23-055-011 Stenus juno (PAYK., 1789) 1

23-055-024 Stenus providus ERICH. 5

23-059-007 Paederus fuscipes CURT., 1826 1

23-061-003 Rugilus rufipes (GERM., 1836) 1

23-068-023 Lathrobium brunnipes (F., 1792) 3

23-068-024 Lathrobium fovulum STEPH.,1833 1

23-081-001 Atrecus affinis (PAYK., 1789) 1

23-088-023 Philonthus cognatus STEPH., 1832 2

23-088-026 Philonthus succicola THOMS., 1860 2

23-088-063 Philonthus scribae GANGLB. 1 L

23-090-009 Gabrius splendidulus (GRAV., 1802) 1

23-099-024 Ocypus melanarius (HEER, 1839) 1

23-103-001 Veilleius dilatatus (F., 1787) 11 E

23-104-014 Quedius brevicornis THOMS., 1860 1

23-104-016 Quedius mesomelinus (MARSH., 1802) 3

23-104-020 Quedius scitus (GRAV., 1806) 1

23-104-048 Quedius fumatus (STEPH., 1833) 3

23-107-001 Habrocerus capillaricornis (GRAV., 1806) 3

23-111-006 Lordithon trinotatus (ER., 1839) 1

23-112-001 Bolitobius cingulata (MANNH., 1830) 1

23-113-005 Sepedophilus bipunctatus (GRAV., 1802) 5

23-114-001 Tachyporus nitidulus (F., 1781) 1

23-114-002 Tachyporus obtusus (L., 1767) 3

(15)

23-193-001 Pachnida nigella (ER., 1837) 2

23-194-001 Thamiaraea cinnamomea (GRAV., 1802) 4

23-237-015 Aleochara sparsa HEER, 1839 1 Z

23-237-021 Aleochara languginosa GRAV., 1802 2

24-002-002 Bibloporus bicolor (DENNY, 1825) 3

24-006-001 Euplectus nanus (REICHB., 1816) 1

24-014-001 Batrisus formicarius AUBE, 1833 2

251-001-001 Omalisus fontisbellaquaei FOURCR., 1785 1 L

27-002-018 Cantharis nigricans (MULL., 1776) 1

27-002-025 Cantharis decipiens BAUDI, 1871 1

27-005-002 Rhagonycha fulva (SCOP., 1763) 1

27-009-011 Malthodes fuscus (WALTL., 1838 1

31-007-001 Thanasimus formicarius (L., 1758) 2

34-001-019 Ampedus pomorum (HBST., 1784) 2

34-009-001 Dalopius marginatus (L., 1758) 2

34-010-002 Agriotes pallidulus (ILL., 1807) 2

34-016-002 Melanotus rufipes (HBST., 1784) 5

34-033-004 Denticollis linearis (L., 1758) 1

34-041-001 Athous haemorrhoidalis (F., 1801) 2

34-041-003 Athous subfuscus (MULLER) 1

36-008-004 Dirhagus lepidus (ROSH., 1847) 1

36-011-001 Hylis olexai PALM,1955 1

37-001-002 Trixagus dermestoides (L., 1767) 2

30-020-003 Agrilus biguttatus (F., 1777) 1 L

38-020-007 Agrilus sulcicollis LACORD., 1835 1

40-002-001 Microcara testacea (L., 1767) 10

40-003-006 Cyphon ochraceus STEPH., 1830 1

49-001-001 Byturus tomentosus (DEGEER, 1774) 4

492-002-002 Cerylon histeroides (F., 1792) 4

50-008-014 Meligethes aeneus (F., 1775) 1

50-009-017 Epuraea longula Er., 1845 1

50-013-001 Soronia punctatissima (ILLIGER) 1

50-019-002 Cychramus luteus (F., 1787) 11

50-019-003 Cychramus variegatus (HERBST., 1785) 1 K

50-020-001 Cryptarcha strigata (F., 1787) 57

50-021-001 Glischrochilus quadriguttatus (F., 1776) 5 50-021-002 Glischrochilus hortensis (FOURCR., 1785) 9

50-001-008 Rhizophagus dispar (PAYK., 1800) 1

52-001-009 Rhizophagus bipustulatus (F., 1792) 7

50-001-010 Rhizophagus nitidulus (F., 1798) 2

52-001-012 Rhizophagus parvulus (PAYK., 1800) 1

53-015-001 Pediacus depressus (HBST., 1797) 1

531-006-001 Silvanus bidentatus (F., 1792) 18

531-011-001 Uleiota planata (L., 1761) 5

54-001-001 Tritoma bipustulata F., 1775 1

54-002-009 Triplax rufipes (F., 1775) 10

54-003-004 Dacne bipustulata (THUNB., 1781) 5

55-008-040 Cryptophagus lycoperdi (SCOP., 1763) 3 H

55-014-016 Atomaria lewisi RTT., 1877 1

55-014-045 Atomaria nigrirostris STEPH., 1830 1

561-004-001 Cryptolestes duplicatus (WALTL., 1839) 2

58-004-001 Enicmus hirtus (GYLL., 1827) 3

58-004-012 Enicmus rugosus (HBST., 1793) 1

58-004-013 Enicmus testaceus (STEPH., 1830) 2

58-005-0031 Cartodere nodifer (WESTW., 1839) 19

59-003-001 Litargus connexus (Fourcr., 1785) 2

(16)

60-013-001 Synchita humeralis (F., 1792) 4

60-016-001 Bitoma crenata (F., 1775) 1

60-018-001 Colydium elongatum (F., 1787) 2

601-004-001 Sericoderus lateralis (GYLL., 1827) 8

601-008-003 Orthoperus atomus (GYLL., 1808) 3

61-003-002 Symbiotes gibberosus (LUC., 1849) 7

61-013-001 Endomychus coccineus (L., 1758) 1

62-005-002 Coccidula rufa (HERBST., 1783) 1

62-006-002 Rhyzobius chrysomeloides (HBST., 1792) 4

62-008-012 Scymnus auritus THUNB., 1795 1

62-023-001 Adalia decempunctata (L.) 1

62-023-003 Adalia bipunctata (L., 1758) 6

62-032-001 Propylea quatuordecimpunctata (L., 1758) 8

62-035-001 Halyzia sedecimguttata (L., 1758) 3

63-002-001 Arpidiphorus orbiculatus (GYLL., 1808) 10

65-001-001 Octotemnus glabriculus (GYLL., 1827) 2 K

65-005-001 Sulcacis affinis (GYLL., 1827) 1

65-005-003 Sulcacis fronticornis (PANZ., 1809) 1

65-006-002 Cis nitidus (F., 1792) 2

65-006-011 Cis boleti (SCOP., 1763) 2

65-006-015 Cis castaneus MELL., 1848 1

65-007-002 Ennearthron cornutum (GYLL., 1827) 1

68-001-002 Hedobia imperalis (L., 1767) 1

68-005-001 Xestobium plumbeum (ILL., 1801) 1

68-014-001 Ptilinus pectinicornis (L., 1758) 9 K

711-006-002 Salpingus planirostris (F., 1787) 5

711-006-003 Salpingus ruficollis (L., 1761) 8

73-004-010 Anaspis maculata (FOURCR., 1785) 1

79-001-001 Tomoxia bucephala COSTA, 1854 1

80-005-006 Orchesia undulata KR., 1853 4

80-016-001 Melandrya caraboides (L., 1761) 5

801-001-001 Tetratoma fungorum F., 1790 6

801-001-003 Tetratoma ancora F., 1790 3

83-017-001 Diaperis boleti (L., 1758) 1

83-023-001 Corticeus unicolor (PILL. Mitt., 1783) 3

83-041-001 Nalassus laevioctostriatus (GOEZE, 1777) 1

85-019-012 Aphodius rufipes (L., 1758) 8 R

85-019-043 Aphodius sphacelatus (PANZ., 1798) 4 R

85-019-044 Aphodius prodromus (BRAHM., 1790) 4 R

85-025-001 Serica brunnea (L., 1758) 5 K

85-033-002 Melolontha melolontha (L., 1758) 3 K

85-048-001 Valgus hemipterus (L., 1758) 1 K

85-035-001 Anomala dubia (SCOP., 1763) 1 K

86-002-001 Dorcus parallepipedus (L., 1758) 1

(17)

88-061-003 Crepidodera aurata (MARSH., 1802) 1

88-061-004 Crepidodera plutus (LATR., 1804) 2

88-076-015 Cassida rubiginosa MULL., 1776 1

91-031-003 Taphrorychus bicolor (HBST., 1793) 1

91-036-008 Xyleborus germanus (BLANDF., 1894) 23

91-038-001 Xyloterus domesticus (L., 1758) 23

91-038-002 Xyloterus signatus (OL., 1795) 2

92-001-001 Platypus cylindricus (F., 1792) 1

923-004-001 Caenorhinus germanicus (HBST., 1797) 1 K

923-004-005 Caenorhinus aequatus (L., 1767) 9 K

923-005-004 Rhynchites cupreus (L., 1758) 4 K

923-007-004 Deporaeus betulae (L., 1758) 2 K

925-004-001 Diplapion confluens (KIRBY, 1808) 1 K

925-021-002 Protapion fulvipes (FOURCR., 1785) 3 K

925-029-001 Perapion violaceum (KIRBY, 1808) 1

925-032-001 Trichapion simile (KIRBY, 1811) 1

93-019-001 Caenopsis fissirostris (WALTL., 1847) 2

93-021-006 Phyllobius viridearis (LAICH., 1781) 2 K

93-021-008 Phyllobius oblongus (L., 1758) 8 K

93-021-021 Phyllobius pyri (L., 1758) 11 K

93-021-007 Polydrusus pterygomalis BOH., 1840 1 K

93-027-011 Polydrusus cervinus (L., 1758) 14 K

93-027-016 Polydrusus undatus (F., 1781) 1 K

93-040-002 Strophosoma melanogrammum (FORST., 1771) 37 K, R

93-040-003 Strophosoma capitatum (DEGEER, 1775) 1

93-090-019 Dorytomus melanophthalmus (PAYK., 1792) 1 K

93-106-004 Anthonomus piri KOLLAR, 1837 2 K

93-107-001 Furcipus rectirostris (L.) 1

93-110-011 Curculio pyrrhoceras MARSH., 1802 2 K

93-125-024 Hypera postica (GYLL., 1813) 1

93-135-015 Acalles ptinoides (MARSH., 1824) 3 K

93-157-003 Coeliodes dryados (GM., 1790) 1

93-169-001 Nedyus quadrimaculatus (L., 1758) 2 K

93-180-013 Rhynchaenus fagi (L., 1758) 2 K

93-1802-001 Tachyergus stigma (GERM., 1821) 1

(18)

3.1.2. Opmerkelijke soorten

Voor de meeste keverfamilies is er momenteel maar erg beperkte faunistische informatie voor Vlaanderen of België aanwezig. Deze gegevens werden geraadpleegd samen met de recente onderzoeksrapporten van het KBIN (2000-2002), gepubliceerde waarnemingen in het Bulletin van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie (1970-2003), Phegea en Entomo-info. Specifieke waarnemingen waren afkomstig van Roland Deledicque (Brussel), Michel Van Malderen en Francis Verbeelen (Ekeren).

Diachromus germanus

Tijdens de laatste inventarisatieperiode (01.09 – 14.10.2003) werd er een mannetje aangetroffen in een raamval.

Deze loopkever is meestal in bossen aangetroffen. In de Vlaamse Rode lijst (Desender et al., 1995) staat de soort als ‘kwetsbaar’ met slechts 9 waarnemingen na 1950 waarvan de meest recente in Lembeek uit 1981. In 2001 en 2003 werden er dieren gevonden in het Smetledebos door Michel Van Malderen.

In Nederland zijn er alleen oude vangsten in het oosten van het land bekend. De grote achteruitgang van deze soort in het noordelijk deel van zijn verspreidingsgebied ( België, Nederland, Duitsland, Denemarken) is al in de vorige eeuw ingezet. Belangrijke maatregelen om de soort te behouden zijn het behoud van voldoende grote boscomplexen en een beheer dat zekere variatie in leeftijdsopbouw en structuur in de bossen beoogt.

Figuur 7: Diachromus germanus Microscydmus nanus 9 mm 0,8 mm

Microscydmus nanus en Microscydmus minimus

(19)

In Duitsland werden in Hessen nabij Pohlheim-Holzheim in augustus 1985 en april 1986 drie zomernesten en de winterburcht van hamsters onderzocht naar kevers. Hierin werden 2 exemplaren van P. scribae gevonden, samen met nog 23 andere soorten. In een bodemval in Hötzum nabij Braunschweig werd 1 vrouwtje gevonden op 10.06.1988 (Assing, 1992) op een akker met wortelen en rammenas. De andere waarnemingen uit Westelijk Duitsland komen uit de Pfalz en Hannover maar zijn niet recent. Op de Duitse Rode Lijst is de soort ‘met uitsterven bedreigd’.

Voor Frankrijk dateert een eerste vondst wellicht uit 1993.

Figuur 8 : verspreiding van de Europese hamster in Vlaanderen

Velleius dilatatus

Van deze kortschildkever werden er verschillende exemplaren aangetroffen in de stameklektor en in de lokval, zowel in 2002 als 2003.

Deze grote kever (15 tot 24mm) leeft in hoornaarnesten in boomholten waar zowel imago als larven leven van de resten van het hoornaarbroed. ‘s Nachts verlaat de kever het nest om sappen van bomen te zoeken. De laatste jaren zien we een toename van de hoornaar en kon de soort in verschillende hoornaarnesten worden aangetroffen.

(20)

Batrisius formicarius

Deze soort werd gezeefd uit een dode vergane beukenstam (Figuur 11) op 14.06.2002.

Coulon (KBIN) meldt dat de soort nieuw is voor Belgie. Zelf beschikken wij echter over exemplaren van Dalhem, provincie Luik op 20.07.1997.

In Nederland zeldzaam, enkel gekend van 5 locaties (13 exemplaren) uit het zuidelijk deel van Limburg (Vorst, 1995).

De soort leeft samen met mieren. In de boom was Lasius brunneus aanwezig samen met nog enkele andere mierkevers.

Figuur 10 Batrisus formicarius (3,4 mm) Figuur 11: Vermolmde beuk waarin Batrisus formicarius werd gevonden

Omalisius fontisbellaquei

(21)

Cryptarcha strigata

In 2002 werden er 57 exemplaren van deze soort aangetroffen in elk valtype. In 2003 werd er geen enkele meer gevangen. De soort leeft meestal op eiken met boomwonden gelokt door de uitvloeiende sappen. In de literatuur is er enkel sprake van 4 exemplaren gelokt met een meloen in Herve in september 1979 (Lechanteur, 1981).

Figuur 13: Cryptarcha strigata

3,5 mm Figuur 14 : Colydium elongatum 5,5 mm

Colydium elongatum

De soorten van het geslacht Colydium zijn te vinden onder schors en in vermolmd hout waar zij op verscheidene houtbewonende insecten jacht maken. Hun slanke lichaamsvorm komt in de nauwe boorgangen van deze dieren waarschijnlijk goed van pas. Hoewel C. elongatum bekend is van een groot aantal soorten loof- en naaldbomen, schijnt zij in Midden-Europa een voorkeur aan de dag te leggen voor beuk en eik.

Vertegenwoordigers van verscheidene keversfamilies worden als prooi genoemd. Volgens de literatuur zijn Xyleborus germanus, Xyloterus signatus en Playpus cylindricus de mogelijke prooisoorten.

Het verspreidingsgebied van deze soort beslaat Zuid- en Midden-Europa en de aangrenzende delen van Noord-Europa. Hoewel bekend uit alle ons omringende landen was er uit België tot nu toe slechts één vondst bekend uit 1856 (Horion, 1961).

In het Jongenbos werden er telkens 1 exemplaar aangetroffen in de stameklektor en in de lokval met duivenmest in de periode 30 maart en 19 april 2003. Op 3 juni 2003 werd er door de auteur nog een exemplaar vliegend aangetroffen tijdens een autonetinventarisatie in Ophovenerheide in Meeuwen in het zijnet wat duidt op een lage vlucht. Het traject bestond voornamelijk uit bosranden met Grove den, Corsicaanse den en Zomereik.

Uit Nederland is er één exemplaar gekend, verzameld onder de schors van een dode eik in het Bovenste Bosch te Epen op 2 juni 1991. Deze plaats is gelegen op een 25km van het Jongenbos. Op de Rode lijst van Duitsland staat de soort als sterk bedreigd. Uit het aangrenzende gebied in Duitsland zijn er enkele recente waarnemingen. Er is een vondst op 4.08.2001 van een exemplaar onder de schors van een dode eik in het Diersfordter Wald bij Wesel (125 km van het Jongenbos). Op 02 maart 2002 nam dhr. Scharf een stuk van deze eik mee naar huis. Hieruit kon hij nog 3 exemplaren van Colydium elongatum halen. De dieren zaten in de gangen van Platypus cylindricus met het hoofd naar buiten ongeveer 1,5 cm onder de schors.

In het Jongenbos was er tussen de stamekelektor en de lokval een liggende beuk met veel boorgangen waarin Playpus cylindricus werd in aangetroffen. Mogelijk werd Colydium elongatum hiernaar gelokt.

(22)

Blijkbaar is deze opvallende soort de laatste jaren in opmars, wellicht door de toenemende hoeveelheid dood hout in de West-Europese bossen.

Symbiotes gibberosus

7 exemplaren gezeefd uit een vermolmde beukenstronk op 26.03.2003. De stronk was hol en binnen begroeid met paddestoelen (Gewone zwavelkop). Het hout bevatte veel zwamhyfen. Als begeleidende soorten werden Sepedophilus bipunctatus, Sulcacis fronticornis, Plegaderus dissectus en Bibloporus

bicolor genoteerd. Uit België waren er 3 waarnemingen bekend (Bruge,1996). De recentste is

afkomstig uit Sint-Stevens-Woluwe (19.04.1996). Daar werd een individu gevonden in een stronk van een populier. De overige twee waarnemingen dateren al uit 1947 : ééntje uit Terkamerenbos in een nest van een groene specht in een beukenstam, en een tweede uit Brussel (niet verder gespecificeerd).

Uit Rheinland-Pfalz is er een recente vondst in een levende esdoorn op 20.06.2003 in Koblenz (Giessen, 2003). De soort bezit in Duitsland de status van sterk bedreigd (Geiser, 1998).

Figuur 15 : Symbiotes gibberosus 1,6 mm

Caenopsis fissirostris

(23)

3.2. Vergelijking van de keverfauna van het Jongenbos met andere gebieden

Voor deze vergelijking werd er uitgegaan van de criteria die gebruikt worden in Duitsland (Kohler,2000). Als dood-houtkever worden de soorten aanzien die voor hun voortplanting noodzakelijk houtige delen van bomen of struiken nodig hebben. Hierdoor worden alle fytofage soorten die leven op de bladeren of bloemen van bomen en struiken uitgesloten.

3.2.1. De soortenrijkdom in Jongenbos tegenover de gekende soortenrijkdom in de regio

In het totaal komen er in Duitsland 6477 soorten kevers voor waarvan er 1371 als dood-houtkever worden aangegeven. Bekijken we enkel de regio die het meest aansluit bij België (Nordrhein-Westfalen) dan zijn er 961 soorten.

Om een vergelijking te maken werd er gebruik gemaakt van de ons beschikbare onderzoeken uit Vlaanderen en de aangrenzende regio’s.

Hierbij zijn de onderzoeken in de Vlaamse bosreservaten door het KBIN de belangrijkste informatie bron (De Backer et al., 2002). Daarbuiten werd er gebruik gemaakt van de verspreidingsatlassen van boktorren (Muylaert, 1984) en kniptorren(Jeuniaux, 1996), publicaties van waarnemingen in Mededelingen van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie (1970-2003), Phegea (1990-2003) en Entomo-info.

Voor Limburg werd er gebruik gemaakt van de eigen waarnemingen uit de afgelopen 20 jaar.

In tabel 2 wordt per familie waarvan xylobionte soorten in Jongenbos zijn gevonden een vergelijking gemaakt met het totaal aantal soorten in Duitsland, en het aantal bossoorten in Duitsland, en verder ook met het totale aantal bossoorten die in Nederlands Limburg en in onze provincie Limburg tot nu toe zijn geregistreerd. De getallen geven een eerste indicatie en willen vooral een stimulans zijn voor het actualiseren van de kennis over de xylobionte kevers.

Familie Ned. Naam

(24)

Tetratomidae 3 3 2 3 2 Tenebrionidae Zwartlijven 58 29 5 6 2 Scarabaeidae Mestkevers 152 13 7 4 1 Lucanidae 7 7 4 3 1 Cerambycidae Boktorren 183 161 75 45 10 Scolytidae 109 106 40 33 4 Platypodidae 2 2 1 1 1 Curculionidae Snuitkevers 765 71 26 14 2 Totaal 4143 1188 470 290 120

3.2.2. Vergelijking met het nabij gelegen bosreservaat Kolmont

In het totaal werden in Kolmont binnen het KBIN-onderzoek in 2000 (proefopstelling met raamval, lokval, bodemvallen en stameklektor) 48 xylobionte soorten gevangen (De Backer et al., 2002). In 2001 werden door ons via gerichte handvangsten nog 33 andere xylobionte soorten bijgevonden wat het totaal op 81 brengt. Hiervan zijn 20 soorten opgenomen op de Duitse Rode lijst

.

Het aantal xylobionte soorten en het aantal Rode lijstsoorten ligt in het Jongenbos hoger. Toch zijn er opvallende verschillen. In Kolmont werden er verschillende grote boktorren en kniptorren gevangen, in het Jongenbos geen. Een oorzaak hiervan kan de locatie van de vallen binnen het bos zijn. Voor het onderzoek kwamen er 3 locaties in aanmerking (‘voldoende’ dood hout of lichtrijk).

Een andere mogelijke oorzaak is misschien in het historisch beheer van het bos te vinden. Kolmont bevat opvallen veel zeer oude monumentale bomen en kent al tientallen jaren nauwelijks beheer, waardoor groot en sterk verteerd dood hout aanwezig is. Uit het Jongenbos werden tot voor kort de kaprijpe en zieke bomen gekapt.

Rond het Jongenbos zijn er bovendien intens beheerde landbouwgronden gelegen wat zorgt voor een scherpe overgang tussen bos en de randen. Het aantal bloeiende planten voor de xylobionte keversoorten die als imago van nectar leven, is daardoor erg laag. Enkele meidoornhagen zijn er nog aan de oostzijde. Goede afspraken met de plaatselijke landbouwers kan hier zorgen voor het afsluiten van beheersovereenkomsten waarbij het aanleggen van houtkanten en bloemrijke randen (bereklauw, engelwortel) zeker ten goede komt aan de keverfauna.

Door het achterwege blijven van het beheer is het Jongenbos duidelijk aan het verouderen. Er is een toename van het aantal liggende bomen en het aantal zieke bomen. Het opnieuw inventariseren van het Jongenbos over een 5 –10 jaren zal zeker nieuwe kevers aan het licht brengen.

2003 was door de lange en droge zomer vermoedelijk een bijzonder slecht keverjaar. Dit heeft mogelijk ook gezorgd voor een onderschatting van de aanwezige fauna.

(25)

3.3. Spinnen

De vele spinnen die in de vallen terecht kwamen werden getrieerd en aan Marc Janssen bezorgd voor determinatie.

In het totaal werden er 48 soorten aangetroffen waaronder 5 Rode Lijstsoorten met als uitschieter

Tuberta maerens. Het betreft hier immers pas de 2de vondst voor België van deze soort.

Bedreigd staat Dipoena melanogaster en kwetsbaar Coelotes terrestris, Hahnia helveola en Neriene

emphana gecatalogeerd.

Nummer FHL Wetenschappelijke benaming Aantal individuen

Lathys humilis (BLACKWALL, 1855) 2

0011-01-01 Segestria senoculata (LINNAEUS, 1758) 3

0015-01-01 Clubiona corticalis (WALCK., 1802) 6

0015-01-09 Clubiona terrestris (WEST, 1862) 1

0015-01-13 Clubiona comta C.L.KOCH, 1839 7

0016-01-01 Agroeca brunnea 10

0018-01-01 Anyphaena accentuata (WALCK., 1802) 23

0020-09-01 Xysticus cristatus (CLERCK, 1757) 2

0020-09-05 Xysticus ulmi 4

Xysticus audax 2

0022-01-03 Salticus zebraneus 2

0022-05-01 Ballus chalybeius 11

0024-08-04 Pirata hygrophilus THORELL 2

0027- Tuberta maerens (O.P.Cambridge, 1863) 1

0030-03-05 Dipoena melanogaster 32

0030-06-01 Anelosimus vittatus 1

0030-07-01 Achaearanea lunata (CLERCK, 1757) 2

0030-08-09 Theridion mystaceum (C.L.KOCH, 1870) 2

0030-08-11 Theridion tinctum 1

0030-09-01 Enoplognata ovata 9

0030-10-01 Robertus lividus (BLACKWALL, 1836) 1

0033- Araneus triguttatus 2

Metellina Mengei 1

0033-01-01 Metellina segmentata 5

0034-02-02 Araneus diadematus 2

0035-01-02 Ceratinella brevis (WIDER, 1834) 1

0035-25-01 Cnephalocotes obscurus 1

0035-55-01 Erigone atra 4

0035-71-01 Porrhomma pygmaeum (BLACKWALL, 1834) 1

0035-75-01 Microneta viara 21

0035-78- Centromerus brevivulvatus 27

0035-85-02 Bathyphantes parvulus 1

0035-85-03 Bathyphantes gracilis 1

0035-85-04 Bathyphantes nigrinus (WESTRING, 1851) 2

0035-89-01 Drapetisca socialis 11

0035-96-03 Lepthyphantes minutus 17

0035-96-09 Lepthyphantes tenuis (BLACK., 1852) 2

0035-96-10 Lepthyphantes zimmermani (BERTKAU, 1890) 1

0035-96-12 Lepthyphantes mengei 2

0035-99-01 Linyphia triangularis 1

0035-99-04 Neriene montana (CLERCK, 1757) 2

0035-99-08 Neriene emphana (WALCK., 1837) 1

(26)

4. Dankwoord

Dank aan de verschillende leden van de werkgroep ongewervelden Jean-Pierre Beuckx, Bart Bosmans, Marc Janssen, Eugene Stassen die mee op terrein gingen of advies gaven voor het maken van dit eindverslag.

Dank aan de medewerkers bij het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer die de vallen ter beschikking stelden, hielpen bij het opstellen en informatie ter beschikking stelden.

(27)

5. Literatuur

ASSING, V., 1992. Coprophilus piceus Solsky und andere seltene Staphyliniden auf den Äckern in der Umgebung von Braunschweig (Staphylinidae). Entomologische Blätter 88(2-3): 150-151

BENSE, U., 2001. Verzeichnis und Rote Liste der Totholzkäfer Baden-Württembergs . NafaWeb Landesanstalt für Umweltschutz. 77p.

BRAKMAN, P.J., 1966. Lijst van Coleopteren uit Nederland en het omliggende gebied. Monographieën van de Nederlandse Entomologische Vereeniging nr. 2. Amsterdam 219p.

BRAKMAN, P.J., 1966. Korte coleopterologische notities VII. Entomologische Berichten 26: 43 – 53. BRECHTEL, F. & H. KOSTENBACHER 2002. Die Pracht- und Hirschkäfer Baden-Württembergs. Ulmer Verlag. 632p.

BRUGE, H., 1996. Nouvelle capture belge de Symbiotes (=Microchondrus) gibberosus (LUCAS) (Col. Endomychidae). Bulletin & Annales de la Société royale belge d’Entomologie 132(2): 203 – 204 DE BAKKER, D., DESENDER, K. & P. GROOTAERT 2000. Determinatie en bioindicatie van bosgebonden ongewervelden. 1. Bioindicatie van standplaatsvariabelen. Onderzoeksopdracht Bos&Groen/29/98, AMINAL. Rapport KBIN ENT.2000.01. Brussel, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. 146p.

DE BAKKER, D., DESENDER K., GROOTAERT,P. & L. BAERT 2001. Inventarisatie en determinatie van ongewervelden als ecologische indicatoren in Vlaamse integrale bosreservaten. 1. Het belang van integrale bosreservaten voor arboricole en bodembewonende spinnen en loopkevers. Onderzoeksopdracht Bos en Groen/19/99, AMINAL. Rapport KBIN ENT. 2001.01. Brussel, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. 89p.

DE BAKKER, D., DESENDER,K., GROOTAERT, P., HEIRBAUT, W.& V. VERSTEIRT 2002. Inventarisatie en determinatie van ongewervelden als ecologische indicatoren in Vlaamse integrale bosreservaten. 3. Inventarisatie en evaluatie van xylobionte arthropoden in integrale bosreservaten. Onderzoeksopdracht Bos en Groen/19/99, AMINAL. Rapport KBIN ENT.2001.04. Brussel, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. 103p.

DESENDER, K.; MAES, D.; MAELFAIT, J.-P.; VAN KERCKVOORDE, M. 1995. Een gedocumenteerde rode lijst van de zandloopkevers en loopkevers van Vlaanderen. Mededeling van het instituut voor natuurbehoud, 1. Instituut voor Natuurbehoud: Hasselt : Belgium. ISBN 90-403-0048-8. 208 pp.

DRUGMAND, D., 1996. Atlas des Staphylinini de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg (Coleoptera Staphylinidae Staphylininae). Memoires van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie 36(1996): 3 – 194.

FREUDE, H. HARDE, K.W. & LOHSE, G.A., 1964-1983. Die Käfer Mitteleuropas Band 1-11, Krefeld. GEEBELEN, J., 1982. Het Jongenbos Vliermaalroot. LISEC. 30p.

GEISSEN HANS-PETER, 2003. Symbiotes gibberosus (Coleoptera Endomychidae) auch im Rheinland. Mitteilungen der Arbeitsgemeinschaft Rheinscher Koleopterologen 13(1-2): 43-44

GEISER, R., 1998. Rote Liste der Käfer (Coleoptera) in: BINOT, M., R. BLESS, P. BOYE, H. GRUTTKE & P. PRETSCHER: Rote Liste gefährdeter Tiere Deutschlands. – Schr. Landschaftsplege Natursch. (Bonn) 55, 168-230

(28)

HORION, A., 1967. Faunistik der mitteleuropäischen Kafer, Band X: Staphylinidae, 2.Teil Paederinae bis Staphylinidae. Überlingen/Bodensee.

JEUNIAUX, C., 1996. Faune de Belgique : Elatérides (Elateridae). KBIN, Brussel. 172p.

KÖHLER, F.,1996. Käferfauna in Naturwaldzellen und Wirtschaftswald. Landesanstalt für Ökologie, Bodemordnung un Forsten / Landesamt für Agrarordnung NRW, LÖBF-Schriftenreihe, Band 6 283p. KÖHLER, F., 1998. Vergleichende Untersuchungen zur Totholzkäferfauna (Coleoptera) des Naturwaldreservates “Himbeerberg” im Hunsrück. Mainzer naturwiss. Archiv nr. 36: 147 -208

KÖHLER, F., 2000. Totholzkäfer in Naturwaldzellen des nördlichen Rheinlandes. Landesanstalt für Ökologie, Bodemordnung un Forsten / Landesamt für Agrarordnung NRW, LÖBF-Schriftenreihe, Band 18 351p.

KÖHLER, F. & B. KLAUSNITZER 1998. Verzeichnis der Käfer Deutschlands. Entomologische Nachrichten und Berichte (Dresden) Beiheft 4, 1- 185

LECHANTEUR F., 1981. Coléoptères Clavicornes et autres intéressants. Bulletin & Annales de la Société royale belge d’Entomologie 117: 11-12

LOHSE, G.A. & W. LUCHT, 1989. Die Käfer Mitteleuropas. Erster Supplementband mit katalogteil (Band 12), Krefeld. 346p.

LOHSE, G.A. & W. LUCHT, 1992. Die Käfer Mitteleuropas. Zweiter Supplementband mit katalogteil (Band 13), Krefeld. 375p.

LOHSE, G.A. & W. LUCHT, 1993. Die Käfer Mitteleuropas. Dritter Supplementband mit katalogteil (Band 13), Krefeld. 403p.

LUCHT, W. & B. KLAUSNITZER, 1998. Die Käfer Mitteleuropas. Vierter Supplementband mit katalogteil (Band 15), Jena. 398p.

MAGIS, N., 1977. Catalogue des Coléoptères de Belgique Fascicule VI Catalogue raisonné des Cantharoidea premier partie Homalisidae, Drilidae, Lampyridae et Lycidae. K.B.I.N. Brussel. 60p. MUYLAERT, A., 1984. Fauna van België Boktorren (Cerambycidae). KBIN, Brussel. 147p.

REIBMANN, K., 2002. Colydium elongatum FABRICIUS 1787, Neufund für Nordrhein (Insecta, Coleoptera, Colydiidae). Coleo nr. 3(17-26).

VORST, O., 1994. Colydium elongatum FABRICIUS 1787, nieuw voor de Nederlandse fauna. Entomologische Berichten Vol 54 nr. 2: 23-25

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer plekken waar kinderen kunnen werken in groepen en het maken van leerpleinen waar kinderen ook gebruik kunnen maken van meerdere materialen om tot oplossingen te komen. Ook zou

Trek een lijn naar het goede plaatje.. Wat is

De onderzoekers gebruikten de stekelhuidige Comaster multifidus, die in symbiose leeft met Synalpheus stimpsoni, en de drie soorten stekelhuidigen Himerometra robustipinna,

In deze formule kunnen de constante getallen c en d zo gekozen worden dat de waarden van N t volgens deze formule bij benadering hetzelfde zijn als de waarden van Q(t).. Zowel bij

Dus in de gegeven omstandigheden kunnen er nooit zo veel poppenhuizen en treinen gemaakt worden dat er voor de zager 40 uren werk per week is.. De zager kan ook heel

Bovendien worden werkgevers gestimuleerd er voor te zorgen dat werknemers niet arbeidsongeschikt worden.. De onderstaande tabel geeft informatie over het aantal WAO’ers in de

De Autoriteit- FM heeft in de Nadere Regeling FB deze algemene regel echter ingeperkt, door te stellen dat een finan- ciële onderneming er voor moet zorgen dat tijdig voor het

[r]