• No results found

Het nieuwe stelsel ruikt teveel naar de ploeg.'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het nieuwe stelsel ruikt teveel naar de ploeg.'"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)



/HLGVFKULIWMDDUJDQJQXPPHUGHFHPEHU

2SNRPVW HQ RQGHUJDQJ YDQ KHW FXOWXXUVWHOVHO LQ

1HGHUODQGV,QGLs

5HEHFFD(5RVNDP

De Nederlandse middelbare scholieren van de eindexamenklassen gaan zich het komend jaar toeleggen op de koloniale geschiedenis van het voormalig Nederlands-Indië en de betrekkingen met Nederland. Tijdens mijn verblijf in Indonesië wijdde onze docent geschiedenis een les aan de koloniale periode en de tijd van het cultuurstelsel. Mijn klasgenoten waren erg verbaasd over het feit dat een klein land als Nederland de grote Indonesische Archipel 350 jaar lang heeft kunnen overheersen. Eenmaal terug in Nederland ontdekte ik dat het niet alleen verbazingwekkend was dat Nederland een grote kolonie kon overheersen, maar dat in de negentiende eeuw dat ook nog eens deed met een zeer gering aantal bestuursambtenaren.

In dit artikel zal ik in grote lijnen de verschillen in politieke aanpak van de opeenvolgende koloniale bestuurders in Nederlands-Indië schetsen, waarbij de nadruk ligt op de strijd tussen voorstanders van een conservatieve benadering ten aanzien van de Nederlandse kolonie en vertegenwoordigers van een meer liberale aanpak. De invoering in 1830 van het zogenaamde cultuurstelsel door de kolonisatoren, het succes, de kritiek en de uiteindelijke afschaffing ervan zullen daarbij aan de orde komen.

1 E. Francis,+HULQQHULQJHQXLWGHOHYHQVORRSYDQHHQ,QGLVFK$PEWHQDDU III (Batavia

(2)

9DQODQGUHQWHQDDUFXOWXXUVWHOVHO

Na het faillissement van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) aan het einde van de achttiende eeuw en de verstarring van het Europese continent door de vele Napoleontische oorlogen was het contact tussen Nederland en de Indonesische archipel minimaal. Pas in 1808 arriveerde de voormalig maarschalk van Holland H.W. Daendels als gouverneur-generaal om maatregelen te nemen tegen een eventuele Engelse aanval. Tegelijkertijd reorganiseerde en moderniseerde hij het Europese bestuurssysteem op Java waarbij het VOC-rangenstelsel werd afgeschaft.

Ondanks de maatregelen van Daendels veroverden de Engelsen Java in 1811 en werden er onder leiding van de Engelse luitenant-gouverneur T.S. Raffles nieuwe bestuurlijke hervormingen ingezet.2 Raffles wilde af van de gedwongen

(3)

Java werd gezonden om de financiële situatie te verbeteren, keerde na vijf jaar terug naar Nederland zonder dat hij de situatie daadwerkelijk had kunnen verbeteren.3

Du Bus de Gisignies had wel een aantal voorstellen gedaan voor een exploitatiestelsel, waarbij hij een Europese kolonisatie voor ogen had. Woeste gronden moesten worden ontgonnen door Europese particulieren die Javanen in in loondienst zouden nemen. Op die manier werd de export gestimuleerd en zou de koopkracht van de Javaan toenemen, zodat er een importmarkt kon ontstaan voor Nederlandse producten. Willem I vroeg vervolgens J. van den Bosch om advies. Deze had namelijk net een succesvolle reorganisatie afgerond in West-Indië. Hoewel hij de voorstellen niet gelijk afwees, had hij andere ideeën dan Willem I over de exploitatie van Java. Deze kwamen tot uiting toen hij onder druk van de koning op 16 januari 1830 de functie van gouverneur-generaal aannam en bezwaren uitte over de voorstellen van Du Bus de Gisignies. Op die manier zou het volgens hem namelijk jaren duren voor er winst kon worden behaald en die tijd was er niet. De conservatieve Van den Bosch pleitte voor een systeem dat de VOC ook al gebruikte: ‘het oude stelsel der voormalige Compagnie of dat der geforceerde Kultuur’.4

Geheel vreemd is het niet dat Van den Bosch een stelsel uitdacht dat gestoeld was op het systeem van de VOC. Van den Bosch begon zijn carrière met een militaire loopbaan bij de VOC en in 1818 publiceerde hij een boek waarin hij grote bewondering uitte voor de Compagnie.5 Bij het van de VOC

overgenomen stelsel van gedwongen productleveranties zou het Europese bestuur de plaats innemen van de particuliere onderneming. Met het vooruitzicht

2 Van Houben,9DQNRORQLHWRWHHQKHLGVVWDDW (Leiden 1996) 14.

3 H.W. van den Doel, +HW5LMNYDQ,QVXOLQGH2SNRPVWHQRQGHUJDQJYDQHHQ

1HGHUODQGVHNRORQLH (Amsterdam 1996) 48.

4 Van den Doel, +HW5LMNYDQ,QVXOLQGH, 50.

5 H.W. van den Doel, 'HVWLOOHPDFKW+HW(XURSHVHELQQHQODQGVEHVWXXURS-DYDHQ

(4)

op snelle winsten stemde Willem I in met de plannen van Van den Bosch, waardoor de gouverneur-generaal de ruimte kreeg om zijn plannen uit te voeren.

Volgens Van den Bosch was Nederlands-Indië een wingewest, maar de Nederlandse Staat moest daarbij zo weinig mogelijk ingrijpen in de Javaanse maatschappij. De Java-oorlog had duidelijk gemaakt dat het niet verstandig was om de macht van de inheemse bestuurders in te perken. Samenwerking met de inheemse hoofden zou rust betekenen bij de inheemse bestuurlijke elite en de inbreuk op de Javaanse maatschappij zou beperkt blijven. Zijn streven was daarom de Javaanse bevolking zoveel mogelijk direct door de eigen hoofden te laten besturen. Om de inlandse hoofden nog meer aan het gouvernement te binden werd tot refeodalisering besloten, waarbij onder andere het ambt van regent erfelijk werd verklaard. De regenten waren voorheen voor hun positie afhankelijk van de Javaanse vorsten. Nu hun positie veiliggesteld werd, nam hun macht aanzienlijk toe. Overigens werd deze erfopvolging pas in 1851 vastgelegd door de toenmalige minister van Koloniën C.F. Pahud.6

Alle grond in Nederlands-Indië werd als eigendom van de Nederlandse Staat beschouwd, waardoor landrente kon worden geïnd bij de boeren. Omdat de resultaten van het stelsel van Raffles tegenvielen, werden de laagste bestuurseenheden op Java (de zogenaamde desa’s) verplicht een vijfde deel van hun grond te verbouwen met voorgeschreven exportproducten. Indigo, suiker en koffie waren de belangrijkste cultures, maar ook peper, tabak, thee, kaneel en andere producten werden verbouwd. De desa moest niet alleen grond afstaan aan het gouvernement, maar moest ook een bepaalde hoeveelheid werkkrachten leveren om de gewassen te verbouwen. De boeren kregen voor de geleverde producten wel een vergoeding, maar dit plantloon heeft waarschijnlijk niet in verhouding gestaan met de geleverde arbeid. Toch werden er ook maatregelen

(5)

genomen om misbruik te voorkomen. Zo mocht het aantal dagen dat een boer werkte aan de gewassen niet meer zijn dan 66 per jaar. In het Indisch Staatsblad wordt zelfs vermeld dat wanneer een desa geplaagd werd door een mislukte oogst, de schade voor rekening van het gouvernement zou komen.7 Het

cultuurstelsel zou volgens Van den Bosch de Javaanse bevolking welvaart brengen, omdat zij van het plantloon na aftrek van de landrente een zeker bedrag zouden overhouden.

+HWFXOWXXUVWHOVHOLQGHSUDNWLMN

In het nieuwe stelsel was een belangrijke rol weggelegd voor de Europese bestuursambtenaren. Toch stuitte Van den Bosch juist bij deze groep op grote onwil. De bestuursambtenaren kwamen vaak van goede huize en kregen op Java de kans om er een rijke levensstijl op na te houden. De bestuurstaken die zij hadden, waren vrij eenvoudig. Tot op dat moment was voor hen een met name representatieve rol weggelegd. In het nieuwe stelsel zouden zij echter direct toezicht moeten houden op het verbouwen van de gewassen. De uitspraak van een van hen is typerend voor de reactie van het ambtenarencorps: ‘Op zulk een wijze zijn wij geen Residenten meer, maar worden boeren. Het nieuwe stelsel ruikt teveel naar de ploeg’.8

Om de bestuursambtenaren voor het plan te winnen, introduceerde Van den Bosch de zogenaamde ‘cultuurprocenten’, waarbij de Nederlandse bestuursambtenaren een bepaald percentage kregen van de afgeleverde producten. Het fenomeen van deze cultuurprocenten was al voor 1830 in gebruik bij de productie van koffie in de Preanger regentschappen (de gebieden ten zuiden van de Ommelanden van Batavia). Dat deze emolumenten een

7 C. Fasseur, .XOWXXUVWHOVHOHQNRORQLDOHEDWHQ (Leiden 1976) 22.

(6)

ongelijkheid creëerden tussen de bestuursambtenaren - het ene gewest leverde meer op dan de andere - en dus afgunst konden veroorzaken, zijn nadelen die Van den Bosch kennelijk niet voorzag. Wel erkende Van den Bosch het gevaar van misbruik van de bevolking door bestuursambtenaren, maar hij was van mening dat het niet mogelijk was om ‘ ..den Javaan meer te doen arbeiden dan hij verkiest.’ 9

De cultuurprocenten liepen per residentie sterk uiteen. Zo ontving de resident van Pasoeroean tussen 1858 en 1860 gemiddeld ƒ 25064 per jaar, terwijl de resident van Bantam in diezelfde periode slechts ƒ 1301 verdiende.10 Een

residentie die veel cultuurprocenten opbracht was geliefder dan een residentie die minder opbracht Dit veroorzaakte veel verzoeken tot overplaatsing en een lobby voor plaatsing in lucratievere residenties. Het mag duidelijk zijn dat zeker in de residenties waar de cultuurprocenten niet zo hoog waren vooral de inheemse bevolking onder druk kwam te staan.

Niet alleen de verschillen tussen ambtenaren van gelijke rang, maar ook de verschillen tussen de verschillende rangen onderling waren groot. De residenten kregen tezamen in de genoemde periode meer dan de helft van de totaal uitgekeerde procenten; de assistent-residenten en de controleurs kregen ieder respectievelijk veertien en dertig procent van het totaal uitgekeerde bedrag. Om aan deze grote verschillen enigszins een einde te maken, werden er maxima gesteld aan de cultuurprocenten. Dit gold echter voor ambtenaren beneden de rang van resident, zodat de resident zelf gevrijwaard bleef van deze maatregel.11

Ook regenten en lagere hoofden kregen cultuurprocenten uitgekeerd en ook hier waren de verschillen tussen de verschillende standplaatsen en rangen groot. Voor de lagere hoofden waren deze inkomsten belangrijk, omdat hun normale

9 R. Reinsma, ‘De cultuurprocenten in de praktijk en in de ogen der tijdgenoten’ , in: C.

Fasseur, *HOGHQ*HZHWHQ (Den Haag 1980) 63.

(7)

bezoldiging in vergelijking met die van de regenten vrij laag was. Dit werkte misbruik van de bevolking in de hand. In 1834 merkte J.C. Baud, die in dat jaar Van den Bosch zou opvolgen, op dat ‘…allen zich overgeven aan ongeoorloofde handelingen, om het ongenoegzame hunner inkomsten aan te vullen.’12

Maatregelen om deze ‘ongeoorloofde handelingen’ te voorkomen werden niet genomen. Het gouvernement was zelfs terughoudend met het waarschuwen tegen misbruik en Europese bestuursambtenaren werd op het hart gedrukt om met grote behoedzaamheid op te treden tegen regenten die hun boekje te buiten waren gegaan.

Het gouvernement wilde dat een vijfde deel van de rijstvelden verbouwd zouden worden met cultuurgewassen, maar men tastte in het duister over de bestaande oppervlakten van de bebouwde gronden in de desa’ s. Er waren wel pogingen gedaan om de oppervlakten op te meten, maar door gebrek aan middelen en mankracht was het werk nooit voltooid. De hoogte van landrente werd door middel van een soort van handjeklap tussen de dorpshoofden en de controleurs per desa vastgesteld. Vervolgens werd het innen van de landrente aan het dorpshoofd overgelaten. Het dorpshoofd had er groot belang bij dat de landrente werd geïnd, omdat hij een collecteloon kreeg van gemiddeld acht procent van het totaal geïnde bedrag.13

Het desahoofd had verder als taak de dagelijkse werkzaamheden te regelen, waardoor zijn macht binnen de dorpsgemeenschap groot was. Machtsmisbruik en zelfverrijking werden in de hand gewerkt door het feit dat het desahoofd geen loon, maar wel cultuurprocenten kreeg en hij verantwoordelijk werd gesteld voor de uitvoering van alle werkzaamheden. Zolang echter alles

(8)

naar wens verliep en het misbruik niet te ver ging, werd er vaak een oogje dichtgeknepen.

Door de invoering van het cultuurstelsel waren de Europese particuliere ondernemers buiten spel gezet. De enige manier om als particulier op Java een onderneming te starten, was het sluiten van een suikercontract met het gouvernement. Hierbij verplichtte het gouvernement zich om suikerriet te planten en de ondernemer verplichtte zich een fabriek te bouwen om de suikerriet te verwerken. De verwerkte rietsuiker zou voor een vastgesteld bedrag aan het gouvernement geleverd worden. Omdat de suikercultuur aan het einde van de negentiende eeuw in een zware recessie was geraakt (onder andere door de slechte naam van deze cultuur in Europa en de onzekerheid van het bestaan van een suikerexploitant), wilden weinig Europese ondernemers het risico nemen. De meeste suikercontracten gingen in de beginjaren van het stelsel naar Chinese ondernemers.14 In 1840 was in dertien van de achttien residenties de

suikercultuur ingevoerd. Toen de cultuur eenmaal op gang was gekomen, waren de suikercontracten erg gewild, omdat er in korte tijd veel winst te behalen viel.15

De suikercontracten werden vaak gegund aan familieleden en vrienden van hooggeplaatste bestuurders, wat in de jaren vijftig van de achttiende eeuw zou leiden tot grote ergernis in Nederland.16

Het in 1831 opgericht departement van Cultures bepaalde waar de overige cultuurgewassen mochten worden verbouwd en gaf, na goedkeuring van de Indische Regering, rechtstreeks opdrachten aan de residenten. De verschillen tussen de situaties in de residenties waren zo groot, dat de residenten een grote vrijheid genoten ten aanzien van het uitvoeren van de opdrachten. Vanwege die grote verschillen is het nooit de bedoeling geweest van Van den Bosch om een

(9)

uniform beleid te formuleren. Overigens bleek de toewijzing van cultuurgewassen in bepaalde residenties niet altijd even gelukkig. Niet alle gronden bleken geschikt te zijn voor bepaalde gewassen waardoor aanplantingen nog wel eens wilden mislukken.

De lasten die de Javaanse bevolking kreeg te dragen, verschilden per cultuurgewas. De koffiecultuur legde geen beslag op de rijstcultuur, maar was wel erg arbeidsintensief. Bovendien lag ze vaak op grote afstand van de desa’ s, waardoor de transportafstanden groot waren. De verzorging van het transport werd gedeeltelijk overgelaten aan de bevolking, die daarvoor onevenredig weinig betaald kreeg. Het plantloon zou jaarlijks aan de marktprijs worden aangepast, maar aangezien dat meestal niet gebeurde, werden de lasten voor de desa’ s steeds zwaarder. In 1833 werd het plantloon op ƒ 25 per pikol vastgesteld (het gewicht van een pikol is iets meer dan 61 kilo). Van dit bedrag werd ƒ 10 ingehouden voor de landrente en ƒ 3 voor het transport van het binnenland naar pakhuizen aan de kust. De planter kreeg dus ƒ 12 per pikol in handen.17

De suikercultuur legde net als de indigocultuur beslag op arbeid en grond. Omdat het niet doelmatig was om kleine stukken grond met suikerriet te beplanten, moest een desa vaak meer dan een vijfde deel van haar gronden afstaan. Desa’ s onderling werden gedwongen om afspraken te maken over grondverschuivingen. Deze afspraken werden steeds gecompliceerder, omdat suikerriet ieder jaar op een ander veld werd geplant. Het gouvernement hield zich buiten deze afspraken.18 Ook miste de bevolking vaak een rijstoogst, omdat

de gronden pas laat werden teruggegeven en deze eerst weer geschikt gemaakt dienden te worden voor het verbouwen van rijst. De indigocultuur was een zwaardere belasting voor de bevolking, omdat in verhouding het plantloon

16 C. Fasseur, ‘Het cultuurstelsel opnieuw in discussie’ , in: Idem,*HOGHQJHZHWHQ (Den

Haag 1980) 129.

(10)

beduidend lager lag. Velden waar indigo was verbouwd konden lange tijd niet voor rijst worden gebruikt, omdat de indigo de grond uitputte. Wanneer grote aanplantingen op een mislukking uitliepen, volgde er voor de bevolking geen vergoeding voor de gedane arbeid.

+HWVXFFHV

Wanneer gekeken wordt naar de cultuurverslagen, blijkt dat er meer plantloon werd uitbetaald dan er aan landrente werd geïnd. Alleen in 1849 was het totaal aan landrente hoger dan het totaal aan uitbetaalde plantlonen. Dat betekende niet dat het plantloon in zijn geheel werd uitbetaald aan de Javaanse bevolking. Bij het uitbetalen bleef nogal wat aan de strijkstok hangen van onder andere het personeel in de koffiepakhuizen en de desahoofden. In totaal was het uitbetaalde plantloon dan groter, maar wanneer naar de situatie van indigo gekeken wordt, blijkt dat in 1845, 1847-48 en 1850-51 het plantloon achterblijft bij de geïnde landrente.19

Omdat door de plantlonen de welvaart van de bevolking zou zijn toegenomen, werden de landrentes verhoogd. Door die verhoging van de landrente en doordat de vruchtbaarste sawa’ s (rijstvelden) werden gebruikt voor de productie van suikerriet en indigo stegen de opbrengsten. En juist die productiviteit van de grond bepaalde de hoogte van de landrente. Daarnaast werd de marktprijs van rijst als grondslag genomen voor het bepalen van de landrente. En ook juist die marktprijs steeg vanaf 1838 enorm.20 Deze stijging werd eerst

toegeschreven aan de toenemende welvaart van de Javaanse bevolking, maar toen in de jaren veertig de prijzen zo hoog bleven, moest men wel naar andere

18 Ibidem, 26.

(11)

oorzaken zoeken. De steeds toenemende belastingdruk en een aantal jaren van misoogsten, verklaren de bekende hongersnoden in grote delen van Java in de jaren 1845-1850. In deze benarde situatie brak in midden-Java ook nog eens een grote epidemie uit die aan vele tienduizenden het leven kostte.

Toch kwam de bevolking zelden in verzet. Een enkele keer wordt er melding gemaakt van actief verzet, zoals in Pekalongan in 1842 waar een paar honderd mensen voor het huis van de resident te hoop liepen om hun ontevredenheid te uitten. De opruiers werden gearresteerd en voor een jaar verbannen, waarmee aan het verzet snel een einde kwam.

Het uiteindelijke succes van het cultuurstelsel was groot. Toen Van den Bosch in 1834 naar Nederland terugkeerde, was het overschot al zes miljoen gulden.21 De

winsten zouden in de volgende jaren alleen nog maar toenemen. In de jaren vijftig van de negentiende eeuw was zelfs één derde van het Nederlandse staatsinkomen afkomstig uit Nederlands-Indië.22 Met deze Indische baten werd

de Indische staatsschuld, die in de jaren voor de invoering van het cultuurstelsel was ontstaan, afbetaald; werd de belastingdruk in Nederland verlaagd en werden allerlei openbare werken uitgevoerd. Nederland profiteerde goed van de arbeid van de Javaanse bevolking, maar in de jaren vijftig kwam er toch langzaam kritiek op het cultuurstelsel.

/LEHUDDOJHGDFKWHJRHG

Het was W.R. Van Hoëvell die als eerste een pleidooi hield om het stelsel van gedwongen arbeid om te vormen tot een liberaal economisch systeem met ‘vrije arbeid’ . Van Hoëvell was predikant van de Maleise gemeente geweest in Batavia

21 Van den Doel+HW5LMNYDQ,QVXOLQGH, 91.

(12)

waar hij zich al snel betrokken voelde bij het wel en wee van de Indo-europese bevolking. Van Hoëvell had regelmatig aanvaringen met het gouvernement waarover hij schreef in zijn 7LMGVFKULIW YRRU 1HrUODQG¶V ,QGLs. Zo was Van Hoëvell voorzitter bij een bijeenkomst waar een brief werd opgesteld aan de koning. In deze brief werd verzocht om verbetering aan te brengen in het onderwijs in Nederlands-Indië. Het gouvernement zag deze bijeenkomst als gezagsondermijnend en Van Hoëvell kreeg een ontevredenheidsbetuiging. Na dit conflict vertrok Van Hoëvell in 1848 naar Nederland om daar een carrière in de politiek te beginnen. Als leider van de liberale oppositie in de Tweede Kamer sprak hij zijn voorkeur uit om het cultuurstelsel om te vormen tot een liberaal economisch systeem met ‘vrije arbeid’ .23 Veel liberale medestanders kreeg hij

niet. Hoewel het stelsel van gedwongen arbeid een doorn in het oog moest zijn van de liberalen, waren zij zich bewust van de enorme bedragen die ieder jaar naar de Nederlandse staatskas vloeiden.

Ondanks dat Van Hoëvell weinig steun kreeg, konden er toch sporen van twijfel worden gevonden in het regeringsreglement van 1854. Er werd bepaald dat er een overgangsregeling moest worden voorbereid die de bemoeienis van het bestuur overbodig diende te maken. Vervolgens verscheen in 1860 ‘Max Havelaar’ van Eduard Douwes Dekker (onder het veelzeggende pseudoniem Multatuli) die met dit boek een ware schokreactie teweegbracht in Nederland. De ogen van Nederland werden geopend voor het feit dat het koloniale bestuur medeplichtig was aan de onderdrukking van de Javaanse bevolking ondanks dat die door haar eigen hoofden bestuurd werd. Het boek verscheen op het moment dat de conservatieven en de liberalen in hevige discussie waren over het koloniale beleid. De liberalen konden Multaltuli echter niet gebruiken in hun strijd voor vrije arbeid. Multatuli was niet tegen het cultuurstelsel, hij wilde enkel en alleen een rechtvaardig koloniaal bestuur.24 De

23 Van den Doel+HW5LMNYDQ,QVXOLQGH, 101 en 102.

(13)

kirtitiek op het conservatieve beleid nam steeds meer toe. Er verschenen allerlei publicaties die het cultuurstelsel verfoeiden en die de inheemse bevolking als slachtoffer bestempelden.

Naast deze kritiek nam ook de ergernis over de hierboven genoemde suikercontracten toe. Het nepotisme dat koning Willem III tentoonspreidde door ervoor te zorgen dat één van zijn intendanten en diens zwager suikercontracten kregen, bleek een stap te ver in de ogen van de Tweede Kamer. Door dit incident verloor de toenmalige minister van Koloniën J.J. Rochussen zijn politieke steun en moest hij begin 1861 aftreden.25 Het bleek een keerpunt te zijn voor de

koloniale politiek.

De in 1863 aangetreden minister van Koloniën I.D. Fransen van de Putte en de liberale gouverneur-generaal van L.A.J.W. Sloet van de Beele voerden verschillende hervormingen in voor het koloniale bestuur. Na een aantal mislukte pogingen in het verleden werden eindelijk de cultuurprocenten afgeschaft. Ook werd geprobeerd de herendiensten, die aan regenten en andere bestuurders door de Javaanse bevolking geleverd moesten worden, af te schaffen. Ondanks dat dit slechts gedeeltelijk lukte, verloor het bestuur hiermee zijn feodale karakter. In hetzelfde jaar dat Fransen van de Putte aantrad, werden de verplichte leveringen van kruidnagel en nootmuskaat afgeschaft. In de jaren daarna werd het cultuurstelsel verder afgebroken door de verplichten voor peper, kaneel, thee en indigo af te schaffen. De cultures van koffie en suiker brachten echter nog veel geld in het laatje en bleven daarom bestaan. Fransen van de Putte had graag de Javaanse bevolking eigendomsrechten op de bebouwde desagronden willen geven en daarbij particuliere ondernemers de ruimte willen gunnen om woeste gronden te ontginnen, maar dat wetsontwerp werd verworpen en Fransen van de Putte trad af.

(14)

De kritiek op de overblijfselen van het cultuurstelsel was nog niet verstomd en de druk om particuliere ondernemers toe te laten werd steeds groter. De nieuwe minister van Koloniën, E. de Waal, kreeg in 1870 de ‘Suikerwet’ en de ‘Agrarische Wet’ door de Tweede Kamer. De suikerwet hield in dat het gouvernement zich de komende jaren langzaam zou terugtrekken uit de suikercultuur en in 1891 zou het gouvernement zich volledig hebben teruggetrokken. De Agrarische Wet bood particuliere ondernemers de mogelijkheid om agrarische activiteiten te ontplooien. Zij konden woeste gronden pachten voor een periode van vijfenzeventig jaar. Grond kopen van Javanen was niet mogelijk, maar de particulieren konden wel grond van hen huren.

%HHOGYRUPLQJ

Hiermee kwam aan de geleidelijke afbraak van het cultuurstelsel een einde. De voordelen van de enorme bedragen die uit de Indonesische archipel kwamen bleken niet bestand tegen de aanzwellende kritiek. De strijd tussen de liberalen en de conservatieven heeft geleid tot een negatief imago van het cultuurstelsel, zeker wat de gevolgen voor de Javaanse bevolking betreft. Toen die strijd uiteindelijk werd gewonnen door de liberalen, werd de afwijzing van het cultuurstelsel in de literatuur een algemeen gegeven. Daardoor ontstond het beeld dat de Javaanse bevolking alleen maar onderdrukt en uitgebuit is. Dat beeld is inmiddels in het onderzoek van de afgelopen vijfentwintig jaar evenwichtiger geworden.

(15)

dacht dat tien jaar voldoende zou zijn om de Javaanse bevolking te doen wennen aan regelmatige arbeid en te scholen, zodat de particuliere ondernemers konden beschikken goed personeel. Uiteindelijk is het wel zover gekomen, maar veel later dan Van den Bosch ooit had kunnen denken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het Memorandum dat hij op 17 november met de verzekeraars sluit, wordt een aantal zaken nader gepreciseerd: belemmerende wetgeving wordt uit de weg geruimd,

14Voorgesteld wordt om hiervoor preferenties te reserveren die uit de uit- zonderingsmarge der industriële landen komen.. eventueel begeleidt door additionele hulp15. Tegen

In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, bestaat er in Nederland een strikte scheiding tussen de bevoegd- heden voor primair en

Die verwikkelinge met betrekking tot die afskaf= fing van eksterne eksamens in die Transvaalse skole moet gesien word teen die agtergrond van soortgelyke

Uitwijken (v)so doelgroep naar buiten het bekostigd bestel wringt mogelijk met opdracht samenwer- kingsverbanden • Hoewel het aanbod bij particuliere onderwijsinstellingen

Verder stellen we vast dat, ondanks de verwijzing van de minister van BZK (2016a) naar zijn brief van 25 augustus 2016 over de Impuls eID, meer helderheid nodig is over onder

duceerd, welke past in de situatie van ‘ernstige onzekerheid omtrent de continuïteit’, die is omschreven als: ‘De situatie waarin discontinuïteit onvermijdelijk

Bij het niet voldoen aan de verplich- tingen kunnen nog steeds boetes worden opgelegd maar is er meer ruimte voor maatwerk.. Verder betaalt de overheid de inburgeringskosten