• No results found

De volksinvloed op het staatsbestuur, die heden ten dage in consti- tutioneele landen voor dat bestuur van overwegende beteekenis is, wordt bovenal geoefend door middel van de vertegenwoordigende lichamen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De volksinvloed op het staatsbestuur, die heden ten dage in consti- tutioneele landen voor dat bestuur van overwegende beteekenis is, wordt bovenal geoefend door middel van de vertegenwoordigende lichamen. "

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COALITIE.

DOOR

MR. V. H. RUTGERS.

Gemeen overleg van Regeering en Staten-Generaal.

De volksinvloed op het staatsbestuur, die heden ten dage in consti- tutioneele landen voor dat bestuur van overwegende beteekenis is, wordt bovenal geoefend door middel van de vertegenwoordigende lichamen.

Om aan dien invloed zijn volle ontwikkeling te verzekeren, is regelmatig gemeen overleg tusschen Regeering en Volksvertegenwoordiging noodig.

Regelmatig gemeen overleg. Hierin ligt meer dan in den enkelen eisch, áat een wetsontwerp, een begrooting, om van kracht te worden, door een meerderheid in het Parlement moet zijn goedgekeurd. Om de beteekenis van vertegenwoordigende lichamen aan te geven kan men niet volstaan met een opsomming van hun afzonderlijke functies: aannemen of verwerpen van wetsontwerpen, recht van amen- dement, recht van initiatief, recht van interpellatie, recht van enquête, en zoo voort. Het staatsbestuur bestaat niet uit een reeks van los naast elkander staande verrichtingen, doch vormt een eenheid. Om een bewind te hebben, dat met de gezindheid der natie in overeenstemming is, is het niet voldoende dat de Staten-Generaal af en toe ontwerpen, die met die gezindheid niet strooken, verwerpen, of door amendementen bijwerken. Zal er van een door den volksinvloed gesteund regeeringsbeleid sprake zijn, dan moet er in de eerste plaats een regeeringsbeleid aan te wijzen zijn, dat wil zeggen, een bestuursvoering die een eenheid uit-

maakt, die haar eenheid vindt in de leidende gedachten die haar be- heerschen; en dan moet voorts dat beleid steun vinden bij een meerderheid in de Staten-Generaal.

Er moet zijn een regelmatig gemeen overleg. Wanneer dat gemeen overleg herhaaldelijk, of op ernstige punten, mislukt, dan is er een toestand ontstaan, die misschien niet met eenig artikel van de grondwet in strijd is, maar waarbij toch de zuivere constitutioneele verhoudingen in een land als het onze in het gedrang raken. Bij zulk een verstoring van een regelmatig overleg moet herstel daarvan worden beproefd, hetzij doordat langs den weg van kamerontbinding een nieuwe Kamer optreedt, hetzij doordat de Ministers door anderen worden vervangen.

De volksinvloed op het staatsbestuur voltrekt zich dus op deze wijze, dat een Kabinet alleen kan optreden en kan aanblijven, wanneer het voor de hoofdpunten van zijn program in de Staten-Generaal een meer-

Antlr. Staatk. I No. 4 10

(2)

-

138

rierheid kan vinden. Dat is de beteekenis van de ministerieele verant- woordelijkheid in ons staatsbestuur.

Twee-partijen-stelsel.

* * *

Van twee veronderstellingen gaat aldus het parlementair-constitutioneel stelsel uit.

Vooreerst wordt het regeeringsbeleid als een eenheid gedacht, als een stelsel, dat steun of bestrijding kan vinden. Met die gedachte is de grondslag voor het bestaan van partijen gegeven. Wie zich met de staatkunde inlaat, moet zich uitspreken vóór of tegen een bepaald beleid;

moet het beleid van de Regeering steunen, of een ander beleid daar- tegenover stellen.

Het beleid van de Regeering moet het beleid zijn van de meerderheid.

Aan dien regel ligt de veronderstelling ten grondslag, dat er een meerderheid in het Parlement bestaat.

Meermalen is dit aldus geformuleerd, dat het parlementair stelsel uitgaat van de veronderstelling, dat er slechts twee partijen bestaan;

de geschiedenis van Engeland, de bakermat van het parlementair stelsel, schijnt dit te bevestigen. Het is ook ongetwijfeld juist, dat het bestaan van slechts twee partijen aan een goede werking van het parlementair stelsel in hooge mate bevorderlijk is. Er is dan de zekerheid, dat steeds een enkele partij over de meerderheid kan beschikken. De geschiedenis leert, dat de moeilijkste politieke conflicten steeds voortkwamen uit het uiteenvallen van een Parlement in meer dan twee groepen. Toch moet de voorkeur voor het twee-partijen-stelsel niet te ver worden gedreven.

Het Engelsche Parlement werkte reeds voordat er van georganiseerde partijen sprake was. Sedert lang bestaan er voorts in de meeste Parle- menten méér dan twee groepen en ook in Engeland is het ontbreken van een partij, die op zich zelf de meerderheid heeft, niet zoo nieuw als het wel wordt voorgesteld. Meer dan eens trad daar een liberaal Kabinet op, dat alleen door den steun der Ieren de meerderheid had.

In de vijftiger jaren toonde het Lagerhuis een doorloopend beeld van verbrokkeling.

Churchill stelt thans den eisch, dat slechts twee partijen moeten be- staan, in die mate op den voorgrond, dat hij daaruit schijnt af te leiden, dat het oogenblik gekomen is voor liberalen en conservatieven, om zich in één anti-socialistische partij te vereenigen.

Niet velen vallen hem daarin bij.

De ontwikkeling der staatkundige partijen heeft plaats langs lijnen van geleidelijkheid. Zij staat in verband met het geleidelijk veld winnen of terrein verliezen van bepaalde beginselen, in verband ook met het op den voorgrond treden van nieuwe behoeften en nieuwe vraagstukken.

Het bestaan van meer dan twee partijen moge ongewenscht zijn, het

- - - -- - -

(3)

139

is nu in bijna alle landen een feit, dat niet weg te cijferen is, en dat de werking van het parlementaire stelsel beheerscht.

Veelheid van partijen.

* * *

Natuurlijk kan het ook bij het bestaan van een groot aantal partijen voorkomen, dat één enkele partij over een parlementaire meerderheid beschikt. Zulks is het geval in Italië; daar is een kiesstelsel ingevoerd, hetwelk aan de relatief sterkste partij een belangrijke meerderheid der kamerzetels toekent. Regel is echter, bij het bestaan van een veelheid van partijen, dat er geen partij is, die over een parlementaire meerderheid beschikt. Zoo is het in Frankrijk, in Duitschland, in Oostenrijk, sedert een i ge jaren in België, in 1924 in Engeland, in de Skandinavische landen, in Nederland. Uit deze verbrokkeling ontstaat de moeilijkheid, waarvoor de parlementaire coalitie een van de oplossingen is: de vraag hoe een Kabinet den regelmatigen steun van een meerderheid in een zóó ver- brokkeld Parlement zal kunnen vinden.

Ook andere oplossingen dan een coalitie zijn denkbaar, en komen voor. Een Kabinet kan optreden, dat slechts van den steun van één minderheidspartij zeker is, doch niettemin meent, wel een regelmatig gemeen overleg met het Parlement te zullen kunnen bereiken. 'Ook kan een Kabinet optreden, dat van den steun van geen enkele partij zeker is.

Men kan dus naast elkander stellen een coalitiekabinet, een minder- heidskabinet en een extra-parlementair Kabinet. Echter is er nog een veel grooter verscheidenheid dan door deze indeeling wordt aangegeven.

Er zijn allerlei tusschenvormen en varianten. Een coalitiekabinet kan al of niet steunen op formeele toezeggingen, op overleg met de partijen, waaruit het voorkomt, over een regeeringsprogram. Een minderheids- kabinet kan allerlei gronden hebben om van andere partijen steun te verwachten, bij voorbeeld wegens algemeene geestverwantschap, of wegens overeenstemming betreffende een enkel op den voorgrond tredend punt van staatsbeleid. Een extra-parlementair Kabinet kan, hetzij door overleg tijdens zijn formatie, of door de politieke richting van zijn leden, of door de samenstelling van zijn program, recht hebben om parlemen- tairen steun te verwachten. Allerlei overgangsvormen en nuances komen dus voor; terwijl ook het verloop der gebeurtenissen in de verhouding van Kabinet en partijen wijziging kan brengen. Een coalitiekabinet kan door den afval van een partij minderheidskabinet worden. Het Kabinet- Ruys de Beerenbrouck, aanvankelijk steunend op een gecoaliseerde meer- derheid heeft door het verloop der laatste crisis een eenigermate extra- parlementair karakter verkregen.

Het extra-parlementair karakter van een Kabinet wordt als een

teeken van zwakte beschouwd. Oppervlakkige beoordeelaars zien vaak

in het bestaan en den invloed van politieke partijen een euvel en

(4)

140

juichen het denkbeeld toe van een Kabinet, dat de overheerschende partijen in het Parlement als het ware negeert. In werkelijkheid echter is het alleen langs den weg van partijvorming, dat de volksinvloed op het staatsbestuur zich kan doen gelden. In het optreden van een extra- parlementair Kabinet vertoont zich een verzwakking van de politieke organisatie van een volk, waardoor het onmachtig is, den invloed op het landsbestuur, waarover het zou kunnen beschikken, ten volle te doen gelden. Bovendien vermindert met het optreden van een extra-parlementair Kabinet de kans op vruchtbaar gemeen overleg met het Parlement. Die bezwaren zullen zich te sterker doen gevoelen naarmate het extra- parlementair karakter meer tot uiting komt, niet alleen in het ontbreken van overleg met partijen bij het optreden van het kabinet, maar ook door de politieke overtuiging (of het gebrek aan politieke overtuiging) zijner leden en de samenstelling van zijn Regeeringsprogram.

Coalitie in andere landen.

* * *

Het vormen van een coalitie tot het verkrijgen van een parlementaire meerderheid, waarop een Kabinet kan steunen, wordt in Nederland als iets gewoons beschouwd. Inderdaad is echter het vormen en instand- houden van zulk een coalitie een buitengewoon moeilijk werk.

In Engeland heeft men, als in andere landen, gedurende den oorlog een coalitie-Kabinet zien optreden. De daarmede opgedane ervaring is van dien aard geweest, dat, toen de verkiezing van December 1922 de conservatieve meerderheid in het Lagerhuis had vernietigd zonder daarvoor een andere meerderheid in de plaats te stellen, niemand in Engeland aan het vormen van een nieuwe coalitie dacht. De leider zelf van het vroegere coalitiekabinet, Lloyd George, liet zich gedurende de crisis van December 1922 aldus over een coalitie uit: "De kiezers hebben bij de verkiezing van 1922 het denkbeeld van een coalitie tusschen partijen eens en voor al afgewezen. Zij was nimmer populair. Zij was niet anders dan een onaangename noodzakelijkheid, voortgekomen uit buitengewone omstandigheden en zij is door iedere partij met achterdocht gade geslagen. De proef kan niet herhaald worden, noch door rechts, noch door links. De Tories hebben niet vergeten, hoe hun kracht verteerd werd door het tot stand brengen van radicale maatregelen die zij ver- afschuwden. Daartegenover heeft één vleugel van de liberalen nimmer iets gevoeld voor samenwerking met de Tories, en de andere vleugel herinnert zich de gretigheid waarmede zij door de Tories over boord werden geworpen, toen deze hun partiJ sterk genoeg achtten om alleen op te treden." Van Burke is de uitdrukking: "tesselated pavement".

Carlyle sprak van een "heaven and heli amalgamation Cabinet".

Duitschland heeft sedert het bestaan der republiek alleen coalitie-

kabinetten gekend. Zijn parlementaire geschiedenis van de laatste jaren

en dagen bewijst, dat de vorming en instandhouding van coalitiekabi-

(5)

141

netten, althans in de moeilijke omstandigheden waarin het Duitsche Rijk verkeert, boven de politieke kracht van het Duitsche volk gaat. Die geschiedenis is een aaneenschakeling van twisten over kabinetsformaties tusschen de partijen onderling en in eigen boezem.

In Frankrijk zou men kunnen zeggen dat coalitiekabinetten sedert lang den regel vormen. Het is echter ver er vandaan, dat de parlementaire geschiedenis van Frankrijk zou kunnen worden aangehaald ten gunste van het stelsel van parlementaire coalities. Ziehier het beeld dat Lowell geeft van de .f'ransche politiek: "De onderverdeeling der republikeinsche partij in afzonderlijke groepen heeft gewichtige gevolgen gehad voor het karakter van het Kabinet. Het vertegenwoordigt niet een vereenigde partij, maar het moet gewoonlijk steun zoeken bij een aantal groepen, en áe portefeuilles moeten zoo verdeeld worden, dat genoeg groepen aan het Kabinet verbonden worden om een meerderheid in de Kamer te vormen. In den regel is dus het Kabinet het resultaat van een coalitie, en lijdt aan de kwalen die daaraan altijd verbonden zijn. De leden van het Kabinet loopen gevaar om eer mededingers dan kameraden te worden, en ieder van hen is eenigermate geneigd, om minder het gemeenschappelijk belang van het Kabinet in het oog te houden, dan zijn eigen vooruitzichten, wanneer de combinatie zal ineenstorten. Bovendien is zulk een Regeering noodzakelijkerwijze zwak, want zij kan zich niet veroorloven de eischen af te wijzen van een groep wier afval het bestaan van het Kabinet in gevaar zou brengen. De ministers staan niet aan het hoofd van een groote partij die hun leiding heeft te volgen, maar niettemin hangt het behoud van hun ambt ervan af, of zij de meerderheid der leden van de Kamer kunnen bijeen houden. Dus moeten zij maar zien hoe zij steun kunnen vinden; daar zij de meerderheid niet beheerschen, zijn zij wel gedwongen haar te volgen en te vleien; of liever, zij zijn verplicht de onderscheidene groepen mild te stemmen, en waar de leden der groepén zelf slechts los met elkander verbonden zijn, moeten zij aan de afzon- derlijke afgevaardigden gunsten verteenen om zich van hun steun te verzekeren." Deze ervaring in Frankrijk is natuurlijk voor andere landen niet zonder meer maatgevend. Zij hangt samen met den toestand der partijen in Frankrijk, wier aard en organisatie, in verband met het Fransche volkskarakter, een eigen beeld vertoont. Toch is de omstandig- heid, dat in Frankrijk het coalitiestelsel, hoezeer noodzakelijk, zoo on- gunstige gevolgen heeft, ook voor andere landen leerzaam.

* * * Het vormen van een meerderheid.

Een Kabinet moet, indien eenigszins mogelijk, bij een parlementaire meerderheid geregelden steun vinden. Volgt daaruit nu, dat het Kabinet ook uit die parlementaire meerderheid moet voortkomen, en zoo ja, in welken zin?

Om die vraag te beantwoorden is een juiste opvatting van de ver-

(6)

142

houding van Regeering en Staten-Generaal onmisbaar. Volgens de Grondwet is het initiatief bij de wetgeving als regel bij de Regeering;

de Staten-Generaal hebben op het landsbestuur buiten het terrein der wetgeving geen andere taak dan toezicht te oefenen. Regeering en Staten-Generaal hebben ieder hun eigen functie. Het Kabinet is niet een commissie uit het Parlement of uit enkele partijen in het Parlement.

In Engeland is dit anders. Daar valt de positie van leider van het Kabinet samen met die van leider van de meerderheids- of Regeerings- partij in het Parlement, en kan men spreken van een regeeren door de partij die de meerderheid heeft. Een gevolg van dat stelsel is geweest, dat het Lagerhuis aan beteekenis al meer heeft verloren. Tegenover het Kabinet had de meerderheid in het Parlement geen andere taak meer dan te volgen en te gehoorzamen.

In Nederland is dit stelsel nimmer aanvaard. Het Kabinet wordt niet benoemd door partijen en ontvangt van partijen geen opdracht. De samenwerking tusschen Kabinet en meerderheid komt niet tot stand door- dat het Kabinet over de parlementaire meerderheid zeggenschap heeft, maar berust op overeenstemming van beginselen en inzichten, en op een voorzichtig beleid aan weerszijden, waarbij zoowel op het geheel als op de deelen, zoowel op het doel als op de middelen wordt gelet. De poging, in 1923, om tot een regeerkrachtig Kabinet te komen door een op- dracht tot kabinetsformatie aan de groepen der rechterzijde van de Tweede Kamer zou in deze verhouding verandering hebben kunnen brengen. Zij zou hebben kunnen leiden tot een partijregeering in schier volstrekten zin.

Maar het is toen zelfs tot een eersten stap in deze richting niet gekomen.

Op verschillende wijze kan het verband tusschen het Kabinet en de meerderheid waarop het steunt ingericht zijn.

In de eerste plaats zal dit verband veelal gelegen zijn in de personen, waaruit een Kabinet bestaat. Althans in een klein land als Nederland is het aantal personen, die voor het ministerambt in aanmerking komen, niet zoo groot; de meesten hunner zijn leden, en zelfs min of meer actieve leden, eener politieke partij. Voor politici van zwevende positie als Churchill en Lord Cecil is in Nederland weinig plaats. Een extra- parlementair Kabinet in den meest volstrekten zin, waarin alleen Ministers zouden zitten, wier politieke richting niet is aan te geven, is in Nederland ondenkbaar. Het Ministerie-Cart van der Linden was dan ook, hoewel zoogenaamd extra-parlementair, in werkelijkheid een Kabinet van de

linkerzijde. ··

Wanneer een Kabinet bestaat uit leden die krachtens hun overtuiging tot een bepaalde groep behooren, en die tevoren als lid van die groep in de politiek zijn· opgetreden, is het vrijwel vanzelf sprekend, dat met die groep ook voeling wordt gehouden omtrent het te voeren beleid.

Het kan natuurlijk voorkomen, dat een politiek persoon, als minister

optredende, door dat optreden, of door zijn beleid, breekt met de groep,

waartoe hij behoort, zooals het geval was met de ministers Van Raalte

(7)

143

en Treub. Dit zal echter uitzondering zijn. In den regel zal het verband tusschen een Kabinet en een parlementaire groep, hetwelk in de personen der ministers gelegen is, voor de practijk van het parlementaire overleg van niet geringe beteekenis zijn.

Van grooter beteekenis is natuurlijk het program en het beleid van het Kabinet. Wanneer de partijen haar houding tegenover de voorstellen en de politiek der Regeering hebben te bepalen, zijn de beslissende vragen: wat stelt het Kabinet voor? wat doet het Kabinet? wat is van het Kabinet te verwachten?

Toen de heer Heemskerk namens de antirevolutionaire kamerclub bij de begrootingsdiscussie in November I 901 het Kabinet-Kuyper het welkom toeriep, motiveerde hij den steun dien de antirevolutionaire groep bereid was, dat Kabinet te geven, door een verwijzing naar het beginsel, naar de personen en naar het program van het Kabinet.

Op gelijke wijze werd het Kabinet-Ruys namens de antirevolutionaire fractie in de Tweede Kamer begroet.

Nu doet zich inzake het verband tusschen een Kabinet en de meerder- heid waarop het steunt, een merkwaardig verschijnsel voor. Wat in het openbaar in het Parlement wordt besproken, is de tusschen Kabinet en kamerfractie bestaande verhouding. Het ontstaan echter van die ver-

• houding is veelal een zaak welke niet, of slechts gedeeltelijk, openbaar is en in het parlementair debat wordt betrokken. Men zou het ook aldus kunnen uitdrukken: de overeenstemming van inzichten omtrent de aan de orde zijnde vraagstukken is hetgeen waarop het aankomt; die inzichten worden openlijk medegedeeld; de gesprekken echter, die door den kabinetsformateur of zijn medewerkers zijn gevoerd, om zich van de cvereenstemming met zijn inzichten te vergewissen, dragen veelal een vertrouwelijk karakter en publicatie daarvan is in den regel niet nood- zakelijk en niet gewenscht.

Toch is bij de bespreking van politieke coalities alle aandacht te wijden aan het overleg bij de formatie van een Kabinet en aan de wijze, waarop de bij dat overleg bereikte overeenstemming wordt vastgelelgd. Zelfs wordt veelal bij het woord "coalitie" niet zoo zeer gedacht aan het samenwerken van groepen tot steun van een Kabinet in het algemeen, als wel zoodanige samenwerking op grond van een behoorlijk gedocu- menteerde overeenstemming omtrent het te voeren beleid.

* * * Bezwaren van een coalitie-accoord.

Een formeele coalitie in den zoo even gegeven zin, bij de formatie van een Kabinet, heeft eigenaardige bezwaren.

Voor het opstellen van een in bijzonderheden tredend accoord van coalitie is het oogenblik van de kabinetsformatie niet bij uitstek gunstig.

Langdurige kabinetscrisissen zijn voor het land schadelijk, zoodat bij de

bemoeiingen . van een kabinetsformateur altijd de grootste spoed nood-

(8)

144

zakelijk is. Van dien spoed komt niet veel terecht wanneer over een in bijzonderheden afdalend program overeenstemming moet worden ver- kregen met verschillende parlementaire fracties. Dit bezwaar klemt te meer omdat gedurende de crisis het Parlement zelf niet bijeen is, mis- schien zelfs de leden der fracties, na een inspannende verkiezings- campagne, in het buitenland eene, overigens welverdiende, rust genieten.

In verband met de resultaten van een verkiezing, heeft het Kabinet zijn ontslag genomen; na velerlei overleggingen is een opdracht tot kabinets- formatie verleend; straks zullen de Staten-Generaal weer bijeenkomen;

tijdig vóór de opening van de zitting der Staten-Generaal moet het Kabinet en zijn program compleet zijn, moet de inhoud der Troonrede vaststaan. Het is duidelijk, dat in den betrekkelijk korten tijd die rest, het 1e voeren overleg, althans wanneer zich dit over meerdere fracties uitstrekt, niet dan een summier karakter kan dragen, en een aantal vragen open moet laten. Hoe meer gedetailleerd men een program zou willen maken, des te geringer wordt de kans van slagen.

Als basis voor samenwerking tusschen Kabinet en parlementaire meerderheid zal een program of accoord toch steeds beperkte beteekenis hebben. Het kan niet omvatten allerlei vragen die eerst later oprijzen of actueel worden. Voor allerlei netelige vragen van tactiek en tijd- rekenkunde, die voor politieke situaties beslissend kunnen zijn, kan zulk een program nauwelijks of niet de oplossing geven.

Voor de groepen, met wie tijdens de kabinetsformatie overleg wordt gepleegd, zijn er niet onbelangrijke nadeelen verbonden aan het tevoren vastleggen van overeenstemming omtrent een regeeringsprogram. Uit den aard der zaak zal dat regeeringsprogram in allerlei opzichten af- wijken van de programs van ieder der samenwerkende groepen. Natuurlijk kunnen de groepen zich voorbehouden op te komen voor die punten van haar program, die niet in het regeeringsprogram zijn opgenomen;

doch uit het feit, dat het regeeringsprogram ze. niet opneemt, volgt wel,

dat er voorloopig op verwezenlijking niet te hopen is. Het meegaan met

het regeeringsprogram beteekent dus het tijdelijk achterstellen van eenige

punten van het eigen program. Tegelijk kan het regeeringsprogram voor

andere vraagstukken oplossingen brengen, die een partij niet in de eerste

plaats zou wenschen, maar waarbij zij zich hoogstens kan nederleggen,

wanneer een meer gewenschte oplossing onbereikbaar is. Door de aan-

vaarding van het regeeringsprogram kan in zulke gevallen de verant-

woordelijkheid van een parlementaire groep verder worden uitgestrekt

dan uit haar positie en taak zou voortvloeien. En terwijl door het aangaan

van een coalitie een partij deze offers brengt, is het allerminst zeker, dat

het nut dat zij er van verwacht, zal worden verwezenlijkt. Het sterkste

voorbeeld daarvan heeft wel de geschiedenis van het ontwerp-Vlootwet

opgeleverd. In het accoord van 1922 was een uitstel tot een bepaalden

termijn van de behandeling van het ontwerp voorzien, en waren een

paar punten vermeld waaromtrent gedurende dat uitstel een onderzoek

(9)

145

zou worden ingesteld, mei behoud van den hoofdinhoud van het ontwerp.

Niettemin verzette zich na het verstrijken van den termijn van uitstel een der Ministers opnieuw tegen het aan de orde stellen van het ontwerp, en stemden daarna een aantal leden van een der groepen tegen het ontwerp, omdat zij den hoofdinhoud niet wilden aanvaarden.

Een ander bezwaar tegen coalitie-aceoorden is, dat de transactie als methode van oplossing van staatkundige vragen daarin licht een te groote plaats verkrijgt. Voorstellen van de Regeering behooren door de Staten-Generaal naar hun eigen mérites te worden behandeld en be- hooren niet te worden aangenomen op grond van toezeggingen in verband met geheel andere onderwerpen; toezeggingen welker karakter be- denkelijk kan worden, wanneer zij niet publiek zijn. Natuurlijk doet dit niet af aan den plicht van een kamerlid, om zich te allen tijde van de gevolgen van zijn handelen rekenschap te geven. Het kan voorkomen, dat een kamerlid zich genoopt gevoelt vóór een ontwerp te stemmen, dat hij liever zou zien verworpen, op grond van de politieke consequenties van zijn stem; omdat hij het niet voor zijn verantwoording durft nemen, een Kabinet ten val te brengen, welks algemeene politiek hem sym- pathiek is, en waarvan hij nog verschillende goede maatregelen verwacht.

Zoolang een coalitie-accoord is te beschouwen als een wederzijdsche mededeeling van inzichten en voornemens is daartegen geen bedenking te maken. Wanneer het meer zou gaan gelijken op een overeenkomst van koop of ruil zou het licht ontaarden in een geiransigeer en gemarchan- deer waarvoor bij het oefenen van publieke functies geen plaats is. Of het accoord in zijn geheel wordt gepubliceerd, is daarbij niet van over- wegende beteekenis. Het te vroeg bekend geven van voornemens kan een tactische fout zijn. Niettemin is er veel voor, dat de inhoud van een gesloten accoord onverwijl in zijn geheel openbaar wordt. Daarvoor bieden de Troonrede, de Millioenennota en de algemeene beschouwingen over de Staatsbegrooiing vanzelf de gelegenheid. Het coalitie-accoord toch is het regeeringsprogram, zooals dat door de groepen die de Regeering steunen is aanvaard; aan de Regeering is het om bij de ge- noemde gelegenheden haar program openbaar te maken; aan de groepen die haar steunen is het om van haar aanvaarding van dat program te doen blijken.

Het coalitie-accoord is in zijn wezen het regeeringsprogram, waaraan eenige partijen steun toezeggen. Die toezegging van steun kan onder omstandigheden voorwaarde zijn voor het optreden van een Kabinet.

Het kan voorkomen, dat de bespreking met de meerderheidspartijen leidt

tot wijzigingen in het ontworpen program: toevoeging of weglating van

punten, veranderingen van formuleering of volgorde. Voor den kabinets-

formateur kan de bespreking van een en ander moeilijke oogenblikken

meebrengen. Wanneer hij reeds medewerkers in het Kabinet heeft aan-

gezocht, staat hij in het nemen van beslissingen misschien niet meer

vrij. Degenen, met wie hij de besprekingen voert, vertegenwoordigen de

(10)

146

groepen, van wier houding de levensvatbaarheid van zijn toekomstig Kabinet afhangt. Indien hij niet met groote voorzichtigheid te werk gaat, en in het besef van zijn verantwoordelijkheid als toekomstig leider der Regeering, loopt hij gevaar nog vóórdat hij als Minister optreedt, reeds aan de zuiverheid van zijn positie afbreuk te doen, en het Kabinet aan de partijen die het steunen ondergeschikt te maken.

De bovenstaande uiteenzetting van de bezwaren en gevaren aan een coalitie-accoord verbonden, welke uiteenzetting nog geenszins volledig is, scheen niet ondienstig, omdat wellicht ook in onzen kring omtrent het- geen door zulk een accoord bereikbaar is nog overdreven verwachtingen bestaan.

In het anti-revolutionair program van actie van 1922 werd bestendi- ging van de samenwerking der rechtsche groepen afhankelijk geacht van de twee volgende voorwaarden: a. dat het werkprogram van het Kabinet der volgende vierjarige periode zich in ruime mate aansluite bij het Program van Beginselen en het Program van Actie;

b.

dat omtrent de uitwerking van dit werkprogram te voren volledige overeenstemming tusschen het Kabinet en de partijen in de Kamer verkregen zij. In het algemeen is tegen deze voorwaarden weinig bezwaar te maken; zal een groep steun aan een Kabinet geven, dan moet het program van dat Kabinet voor haar aannemelijk zijn en moet de uitvoering van dat program mogelijk en redelijkerwijs verzekerd zijn. Van de boven uiteengezette bezwaren en gevaren is er trouwens niet een, dat zou leiden tot de dwingende conclusie, dat van het aangaan van coalitie-aceoorden moet worden afgezien. Men moet echter in acht nemen, dat een regeerings- program iets anders is dan het program van een concert. Bij een concert is door de weinige woorden van het program het geheele verloop met volkomen zekerheid en nauwkeurigheid aangegeven. In drie of vier woorden: "Beethoven zevende symphonie", kan voor een geheel uur worden aangegeven elke noot die gespeeld wordt; invloeden van buiten spelen geen rol, want het publiek mag alleen stil zijn en luisteren. In een regeeringsprogram daarentegen (vooral als de formuleering vrucht is van onderhandeling) is er geen enkel punt, waar niet bij de uitvoering allerlei vragen moeten worden opgelost; terwijl ook bij die uitvoering verandering van toestanden in binnen- en buitenland, alsmede de houding der oppositie, allerlei nieuwe moeilijkheden en nieuwe vragen kunnen doen rijzen.

Over de oirbaarbeid en het nut van coalitie-aceoorden heeft altijd verschil van meening bestaan. Tijdens de crisis van 1922 schreef het weekblad

Koningin en Vaderland,

onder redactie van het kamerlid Snoeck Henkemans, naar aanleiding van de besprekingen van den heer Ruys de Beerenbrouck met de rechtsche Kamerclubs over het regeeringsprogram het volgende: "Als men ons vraagt, of wij dien weg voor een volgende crisis zouden aanraden, dan moeten wij het hoofd ontkennend schudden.

Wij vreezen, dat juist door het stellen van den eisch, dat eerst zekerheid

(11)

147

van samenwerking moet zijn verkregen, de weg is geopend tot tallooze moeilijkheden. Het verkrijgen van volstrekte eenstemmigheid en zekerheid tusschen geheel zelfstandige lichamen, als de drie kamerclubs, over zóó groot aantal onderwerpen, als thans om oplossing roepen, is onmogelijk.

Zij kunnen niet verkregen worden en zij mogen

ni~t

verkregen worden.

Werden zij verkregen, zoo zou dit alleen kunnen geschieden ten koste van beginselverklaring aan alle zijden, en dat was erger dan gebrek aan zekerheid." In geheel tegenovergestelden zin uitte zich tijdens de- zelfde crisis het oud-kamerlid Patijn in de Nieuwe Rotterdamsche Courant:

"Het is waarlijk geen overbodige weelde voor het Kabinet om er zich vooraf van te vergewissen, dat het bij zijn nieuwe program ook inderdaad op de medewerking der meerderheid kan rekenen. Deed men dit niet, dan zou vermoedelijk reeds het eerste ingrijpende ontwerp als een knuppel in het hoenderhok zijn en liep het, naarmate men verder kwam, zeker spaak." In het bijblad van De Nederlander stond 14 November 1923, dus in het begin der Vlootwetcrisis, het volgende te lezen: "De rechtsche groepen, en hiertoe heeft inzonderheid Dr Kuyper medegewerkt, hebben de taak

der

volksvertegenwoordiging, zooals die thans geworden is, beter verstaan, de leden dier groepen zijn begonnen in te zien, dat het algemeen staatsbeleid vaak moet praedomineeren, en dat de leden der Kamer ook onderling zich daarvan hebben te doordringen, al mogen deze niet uit het oog verliezen, dat daarvan door bedreiging met heengaan, hetzij afzonderlijk, hetzij naarmate van den aard van het vraagpunt in geschil als Kabinet, misbruik kan worden gemaakt. Ter voorkoming daarvan is een aan de Kabinetsvorming voorafgaand overleg verdedigbaar .. "

Bij de begroofingsdiscussies in November I 922 kwam het sluiten van coalitie-aceoorden in de Tweede Kamer ter sprake. Mr. Schokking, om nog eenmaal een christelijk-historische uiting te geven, zeide daarover

·het volgende: "De heeren hebben zeer bijzonder gevraagd naar wat in de binnenkamer gebeurd is. Voor een goed deel heeft de heer Colijn daarop reeds geantwoord, door te zeggen, dat er waarlijk niet zooveel bijzonders is gebeurd. Maar ik zou anders willen vragen, of bij de vorming van een Kabinet uit de linkerzijde in vroeger tijd, zich soms het ver- schijnsel heeft voorgedaan, dat de heeren blijkbaar thans begeeren, om daaraan de rechtmatigheid van het Kabinet te toetsen

1) .

"Neen, Mijnheer de Voorzitter, terwijl de groepen der rechterzijde iets ideëels met elkander gemeen hebben - wat ik tegenover de ontkenning daarvan handhaaf en waarop ik straks terugkom - , wij koesteren niet de illusie, dat, wanneer het tot een zekere samenwerking in den parle-

1 )

Van Welderen Hengers deelt

omtrent

de Kabinetscrisis van 1879 het

volgende mede: "De opdracht tot vorming van een nieuw Kabinet aan de

heeren Fransen van de Putte, Cremers, en G. de Vries volgde. Deze verlangden

evenwel vooraf hunne politieke vrienden te raadplegen en riepen alzoo met

's Konings goedvinden

de

leden

der

liberale Kamerfractie op 21 juli bijeen tot

een vergadering, waaraan 44 leden deelnamen ... "

(12)

mentairen arbeid komt, allen daarover een in alles gelijke opvatting en daarvoor een geheel gelijke waardecring zullen hebben. Het gaat er hierbij om, het partij-inzicht ondergeschikt te maken aan het gemeen- schappelijk, het algemeen belang; of wil men het anders, daaraan de plaats te geven die het toekomt."

De heer Marchant was van een andere meening. Hij liet zich aldus uit: "Natuurlijk is juist, hetgeen de Regeering zegt op blz. 3 der Memorie van Antwoord: "Een formateur, die met zijn Kabinet in de Kamer verschijnt, zonder zich vergewist te hebben, dat eene meerderheid bereid is de Regeering te steunen, zou op den naam van ernstig man ternauwernood aanspraak kunnen doen gelden". Maar in de juiste constitutioneele practijk is de wijze, waarop men zich thans vergewist heeft van die instemming, een onding. In de juiste constitutioneel- parlementaire practijk is de eenheid tusschen Kabinet en regeerings- partijen er vanzelf, om de eenvoudige reden, dat dit Kabinet uit de regeeringspartijen oprijst. Zoo alleen wordt - en dat is de reëele be- teekenis van deze constructie - de band in wezen gehouden tusschen het volk in zijn meerderheid en zijn Regeering, en deze formatie van een Kabinet is in het democratische staatsbestel een onmisbaar element."

De heer Marchant had gemakkelijk spreken. Zijn eigen werkzaamheid bepaalt zich tot het afbreken van ministeries. De moeilijkheid aan het opbouwen van een coalitieministerie, welk ook, verbonden, schijnt hij zich weinig ingedacht te hebben.

Voorshands blijft het ons toeschijnen, dat ondanks alle bezwaren het optreden van een levensvatbaar en regeerkrachtig Kabinet het best ver- zekerd wordt, wanneer de formateur alvorens op te treden zich ver- gewist, dat zijn inzichten en voornemens bijval kunnen vinden bij de groepen op wier steun het Kabinet moet kunnen rekenen. Van coalitie- aceoorden verwachte men niet te veel, maar men erkenne hun nut. De term "coalitie-accoord" ware overigens zonder schade te vervangen door een anderen.

* * *

De moeilijkheden aan het vormen van een coalitie verbonden, zijn door de invoering van de evenredige vertegenwoordiging nog toegenomen.

Onder het districtenstelsel was er reeds bij de verkiezingen, in het bij- zonder door de herstemmingen, een verband gelegd tusschen de partijen.

Onder het stelsel van evenredige vertegenwoordiging verkrijgt iedere partij geheel onafhankelijk van andere groepen de haar toekomende zetels. Bovendien is het stelsel ook aan de inwendige eenheid der af- zonderlijke groepen niet bevorderlijk.

Onder het districtenstelsel was iedere candidaat in zijn district de

uitverkoren man van de geheele partij; bij de evenredige vertegenwoor-

diging worden op de lijsten verschillende personen geplaatst, die be-

(13)

paalde groepen of nuances vertegenwoordigen. Dientengevolge is het gevaar niet gering voor verzwakking van de eenheid van kamerfracties.

waardoor het komen tot overeenstemming met een kabinetsformateur en met andere fracties nog verder wordt bemoeilijkt.

* * *

Het ontbreken van een coalitie-accoord.

Er is dus alle grond om met de mogelijkheid te rekenen, dat bij het uitbreken van een kabinetscrisis een nieuw Kabinet, hetwelk door een coalitie-accoord met verschillende groepen zich den steun van een meerderheid weet te verzekeren, niet bereikbaar blijkt. De Vlootwetcrisis heeft reeds die mogelijkheid tot werkelijkheid doen worden.

Wat zal er dan moeten geschieden? Er moet toch een Kabinet zijn.

Indien in het Parlement zich niet een aantal partijen kan samenvoegen tot een meerderheid, waarop een Kabinet kan steunen, dan zullen de partijen in het Parlement de gevolgen daarvan hebben te aanvaarden.

Haar onmacht in het bouwen moet dan leiden tot reserve in het afbreken.

Wanneer geen Kabinet mogelijk is, waaraan een meerderheid van tevoren is toegezegd, zal de oplossing moeten gezocht worden in een Kabinet, dat zonder zoodanige toezegging, zonder coalitie, een meerderheid vinden kan.

Dit kan zijn een Kabinet, dat door de personen, die daarin zitting nemen, verschillende groepen vertegenwoordigt, zij het dan zonder formeel en rechtstreeksch overleg met de kabinetsfracties; het kan ook zijn een Kabinet, dat slechts uit één groep voortkomt en zonder formeel overleg toch eenigermate rekent op steun van één of meer andere groepen.

Een voorbeeld van de eerste oplossing was het Kabinet-Cort van der Linden. Toen de linkerzijde in 1913 een meerderheid had, achtte het Ministerie-Heemskerk zich tot aftreden genoopt. Het bleek echter, dat de nieuwe meerderheid niet in staat was een Kabinet, dat met haar verband hield, op te leveren. Toen is de heer Cort van der Linden op- getreden met een zoogenaamd extra-parlementair Kabinet van linksche signatuur. Daarmede was men uit de politieke impasse geraakt, waarin de onmacht der linkerzijde onze staatkunde had gebracht. Natuurlijk strekte dit verloop tot verzwakking van het Parlement. Het had ook moeten leiden tot zelfbedwang bij de partijen, wier machteloosheid het optreden van een extra-parlementair Kabinet had noodzakelijk gemaakt.

Het is bekend, dat daaraan zeer veel heeft ontbroken en dat het ministerie Cort van der Linden door de linkerzijde, van welke het steun mocht verwachten, veel meer is bemoeilijkt dan door de rechterzijde, die de oppositie uitmaakte.

Een extra-parlementair Kabinet van rechtsche signatuur is in Nederland

niet zoo licht te verwachten. Daaraan staat in den weg de omstandigheid,

dat vooral aan de rechterzijde het aantal ministrabele personen niet zoo

groot is, en dat die zoo goed als allen tot hun partij in min of meer

nauwe betrekking staan.

(14)

I i I,

150

Een Kabinet, steunende op een minderheidspartij, vond men tot voor kort in Engeland. Dat dit Kabinet, hetwelk op den steun van nog niet een derde deel van het Lagerhuis kon rekenen, niettemin negen maanden aan het bewind is gebleven, is een bewijs van het zelfbedwang en gevoel van verantwoordelijkheid van de oppositie-partijen, die het Kabinet tegenover zich had.

Het schijnt niet onmogelijk, dat ook in Nederland te eeniger tijd een proefneming met een minderheidskabinet onvermijdelijk zal zijn. De proefneming zou wellicht onder gunstiger omstandigheden plaats vinden als in Engeland het geval was.

Een Kabinet van antirevolutionairen en christelijk-historischen oor- sprong zou allicht in den regel kunnen rekenen op steun van de roomseh- katholieke fractie; en omgekeerd. Wanneer in zulk een Kabinet een enkele minister zitting had, die tot een andere partij behoorde, zou daardoor natuurlijk het karakter van het Kabinet nog niet veranderen;

de antirevolutionaire minister Forstner van Dambenoy in het ministerie- Thorbecke, de roomseh-katholieke minister Schneider in het ministerie- Roëll-van Houten; de meer vrijzinnige minister Ellis in het ministerie- Kuyper, brachten in het politiek karakter dier Kabinetten geen ver- andering.

Zulk een Kabinet, dat uit een deel der rechterzijde zou voortkomen en daarop zou steunen, zou in de praktijk van een coalitie-kabinet wellicht niet zoo veel verschillen. Het zou evenzeer als een coalitie-- kabinet zijn parlementaire meerderheid bij de rechterzijde moeten zoeken en daartoe in zijn program en bij zijn bewindvoering ongeveer, althans voor een goed deel, dezelfde gedragslijn moeten volgen, die een coalitie- kabinet volgt en waarvoor dit bij zijn optreden zich den steun der gecoaliseerde meerderheid verzekert.

Ook tegen een zoodanige oplossing zouden de bezwaren niet gering zijn. Een Kabinet te steunen waarin niet één lid van de eigen partij zitting heeft, en op welks program de partij geen invloed gehad heeft, is niet gemakkelijk. De groep die dat doet, heeft geen rechtstreeksehen invloed op de beslissingen van het Kabinet en deelt niettemin in de algemeene poiitieke verantwoordelijkheid voor zijn optreden. Daaren- tegen zal de partij, wier kleur het Kabinet draagt, toch, als minderheid, en afhankelijk van den steun van andere groepen, niet zonder meer haar eigen staatkunde kunnen doorzetten; en niettemin de grootste verant- woordelijkheid voor den gang van zaken dragen.

* * *

Verantwoordelijkheid van minderheids-partijen.

Voor behoud van den volksinvloed is bestendiging van het constitutio-

neel-parlementair stelsel vooralsnog noodzakelijk, ook al erkent men,

gelijk bij de grondwetsherziening van 1918 niet alleen van antirevolutio-

nairen kant geschiedde, dat met het algemeen kiesrecht het laatste woord

(15)

151

niet gesproken is. In hoever het parlementaire stelsel als instrument van den volksinvloed zal kunnen gehandhaafd worden, zal afhangen van de houding der onderscheidene partijen. In het bijblad van De Nederlander schreef Mr. Lohman 14 Nov. 1923 over de houding der liberale groepen in dat opzicht het volgende: "De liberale groepen, die van 1848 tot 1889 het heft in handen hadden, hebben krachtig meegewerkt tot het doen ontstaan van het "parlementaire stelsel", maar zelden de gevolgen van dat stelsel aanvaard. Keer op keer hebben zij een kabinet omvergeworpen, zonder de zekerheid dat zij uit haar midden een beter konden tevoorschijn roepen; zelfs haar grootste partijleider werd niet ontzien. Zoo werd het mogelijk, dat gedurende haar lang bestuur zoo weinig tot stand is ge- komen van datgene waarvoor de tijden toch reeds lang rijp waren geworden. En zulks, niettegenstaande destijds veel mannen van staat- kundig inzicht en kennis leden waren van de Staten-Generaal. De meeste leden meenden geheel naar eigen inzicht te kunnen en te mogen stemmen, maar de noodzakelijke samenhang in het staatkundig leven ontbrak."

Voor een dergelijke houding hebben de groepen der rechterzijde zich te wachten. Wanneer in het Parlement ieder vasthoudt aan eigen in- zichten, en onbeschroomd conflicten en crisissen uitlokt kan geen be- hoorlijk Kabinet bestaan. Na het ontstaan van het conflict inzake de grondbelasting, schreef een der vijf rechtsche kamerleden die door hun stem aan het conflict schuldig waren: "Wij achtten de voorgestelde regeling onrechtvaardig en wij stemmen niet voor een onrechtvaardigen maatregel, al ging het gansche Kabinet er om heen". Zulk een gedrags- lijn schijnt onverschrokken, maar getuigt in werkelijkheid van een tekort aan inzicht in het verband der dingen. Meermalen ook is zij een gevolg, niet van moed, maar integendeel van angst voor het op zich nemen van verantwoordelijkheid.

Niet alleen van de partijen der meerderheid, maar ook van de partijen

der oppositie mag in het belang van het constitutioneele stelsel zelf-

bedwang worden gevraagd. Wanneer de oppositie op elke divergentie

onder de regeeringspartijen speculeert, en geen grooter genoegen kent

dan om conflicten en crisissen in het leven te roepen, ook al brengen die

de grootste moeilijkheden te weeg, dan verzwakt zij daarmede de

regeeringsmeerderheid, maar zij verzwakt tegelijk het constitutioneele

stelsel waaronder wij leven. Het zou te ver voeren om hier in het licht

te stellen hoever in dit opzicht de houding van de linkerzijde tegenover

het Kabinet-Ruys te kort schoot. Alleen moge eraan herinnerd, dat na

beëindiging van de vlootwetcrisis dezerzijds werd opgemerkt, dat een

tijdelijke invaliditeit van de groepen der rechterzijde om een meerder-

heid te vormen, kan voeren tot constitutioneele ongelegenheden, die ook ·

aan de linkerzijde niet ten goede kunnen komen, en àat het speculeeren

op een zoodanige tijdelijke invaliditeit van de rechterzijde en het met

dat oogmerk zich vastklampen aan alle incidenten, ten zeerste te ont-

raden is.

(16)

152

"Onze invloed is te gering, onze verantwoordelijkheid wordt te groot"

- dat is de klacht, die bij samenwerking van partijen telkens in de eene of andere groep der meerderheid zal worden vernomen. Trouwens ook wanneer een enkele partij de meerderheid heeft en de regeerings- Yerantwoordelijkheid draagt, zal binnen die partij die klacht meer dan eenmaal afzonderlijke leden op de lippen komen. ja zelfs bij een minderheidsgroep, die naar eenparigheid van actie streeft, ontbreekt die spanning niet en zullen de individueele leden eigen inzicht niet zelden moeten achterstellen bij het belang van het geheel. Voor regeerings- partijen zullen de moeilijkheden steeds grooter zijn, omdat 's lands belang meermalen maatregelen vordert, waaraan odium verbonden is, en waar- voor de verantwoordelijkheid niet licht valt.

Zal een parlementair Kabinet mogelijk blijven, dan zullen, bij een zoo groot aantal partijen als in Nederland bestaat, verschillende groepen herhaaldelijk aan eigen voorkeur het zwijgen moeten opleggen, moeten berusten in een gang van zaken dien zij liever anders hadden gezien.

Indien de partijen die verantwoordelijkheid vreezen en die zelfbeheer- sching missen, hebben zij de politieke rijpheid niet bereikt, die voor het functioneeren van den constitutioneelen regeeringsvorm in een land van zoo gemengde bevolking noodzakelijk is. Dan zijn het facties, die hel partijbelang boven het landsbelang stellen. Dan werken zij ertoe mede, om wat er aan volksinvloed op het staatsbestuur kan bestaan, in partijtwisten te doen ondergaan. Dan dragen zij een zware schuld, want

?ij bereiden den weg voor het fascisme; een kastijding, die althans in Nederland de natie niet heeft verdiend.

DE CHRISTELIJK ... GEREFORMEERDEN EN DE ANTI ... REVOLUTIONAIRE PARTIJ.

EEN PERSOONLIJK WOORD AAN MIJN GEESTVERWANTEN.

DOOR

MR. H. A. DAMBRINK

Het mag voorzeker een algemeen erkend feit worden geacht, dat de

maatschappelijke vraagstukken van onzen tijd zóó talrijk en ingewikkeld

zijn, dat het voor dengene, die niet wensebt als een redeloos wezen

zich maar willoos te laten drijven op den maalstroom van het gemeen-

schapsleven zonder zich om de dingen, de samenleving betreffende, te

bekreunen, doch die als een zich rekenschap gevende mensch zich bewust

is van zijn plicht om belang te stellen in en mede te arbeiden aan

(17)

153

de bevordering van het algemeen welzijn, niet gemakkelijk is zich te oriënteeren en een keuze te doen. Toch zijn er bakens in deze woelige zee. Althans voor dengene, die bidden geleerd heeft. Namelijk Gods Woord en de Historie. Wie door het groote wonder der herschepping van blind ziende geworden is, behoeft niet lang te zoeken naar een betrouwbaren gids. En klaagt hij soms: "Ach, dat ik klaar en onder- scheiden zag, hoe 'k mij naar Uw bevelen moet gedragen," spoedig jubelt hij: "Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet".

De keuze van Jozua: "ik en mijn huis wij zullen den Heere dienen" werkt door tot die van Ruth: "Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God".

Zij betreft eerst ons geestelijk leven, maar dan vanzelf ook ons maat- schappelijk leven. Het spreekt vanzelf, dat de levend gemaakte, ook voor het maatschappelijk leven, het niet uithoudt bij degenen, die daar zeggen:

"laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen"

of "wijkt van ons, aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust".

Hij zoekt aansluiting bij hen, die bidden: "Heere, leer mij Uwe in- zettingen". Hij zoekt contact met geestverwanten. En wat ontwaart hij?

Tweedracht en muiterij onder degenen, die den Heere vreezen.

Welk een machtig vijand is toch de Satan!

Kerkelijk en politiek verscheurd en verbroken is het lichaam Christi.

De een verwijt den ander, dat hij is een naam-Christen, een verloochenaar van zijn beginsel, een ontrouwe dienaar, een sjacheraar op de politieke markt, dat men zijn beginsel veil heeft voor en opoffert aan politiek succes.

En zoo is er gekomen onder Protestantsch Christelijk Nederland een kerkelijke en politieke verdeeldheid, waarover de Satan zich verheugt en waarvoor wij ons hebben te 'Schamen.

De politieke partijgroepeering aan de protestantsche rechterzijde strekt niet tot eere van onzen oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs, die immers gezegd heeft: "Vader, ik wil, dat zij allen één zijn".

En allen gij, die daar verdeeldheid zaait onder "onze menschen", gij moogt u wel terdege ervan overtuigd houden, dat gij wel bidt: "Uw Koninkrijk kome", maar dat gij metterdaad de komst van dat Koninkrijk tegenwerkt en den Satan getrouw helpt.

Van de onbedreven pen van ondergeteekende wordt verwacht een opstel over een onderdeel der Partijgroepeering in Protestantsch Chris- telijk Nederland. Dit belangrijke werk ware beter toevertrouwd geweest aan een man van hooger capaciteiten.

Toch heeft ondergeteekende gemeend, deze gewichtige taak te moeten aanvaarden, omdat hij het zich tot plicht rekende, om, met voorbijzien van zich zelf, als Christelijk Gereformeerd Nederlander de gelegenheid aan te grijpen om in alle bescheidenheid te trachten uiteen te zetten, waarom Calvinistisch Nederland, 't zij Christelijk Gereformeerd, 't zij Hervormd, 't zij Gereformeerd, 't zij Oud-Gereformeerd, of welken anderen kerkelijken groepsnaam men ook moge dragen, krachtens zijn belijdenis behoort tot de Antirevolutionaire Partij.

Anttr. Staatk. I No 4 11

(18)

154

De tijden, waarin een belangrijk deel der rechtzinnig Protestantsche bevolking van Nederland zich kenmerkte door algeheel of nagenoeg geheel gemis aan belangstelling in het bestuur van het schip van Staat, zijn gelukkig voorbij.

Verschillende gezaghebbende personen en belangrijke gebeurtenissen op staatkundig gebied hebben bewerkt, dat allengs belangstelling en medeleven werden gewekt en aangekweekt.

De kieswet, die den stemplicht in het leven riep, plaatste ook hen, die zich tot nog toe van het deelnemen aan den stembusstrijd hadden onthouden, voor de vraag op

wien

men zou stemmen. Deze vraag ont- leende haar antwoord echter aan een andere, namelijk deze: tot welke partij-groep men krachtens zijn beginsel behoorde, al was men niet lid eener kiesvereeniging. Er moet dus een keuze worden gedaan.

In hoofdzaak waren er aanvankelijk drie, later vier partijgroepen:

I. de Antirevolutionaire, 2. de Christijk-Historische, 3. de Staatkundig Gereformeerde,

4. de Hervormde (Gereformeerde) Staatspartij.

Over de verschillen tusschen de Antirevolutionaire partij eenerzijds en de andere drie partijgroepen anderzijds, alsmede over de niet-aanwezig- heid van redenen van oprichting en bestaan dier groepen naast en tegen- over de eerstgenoemde, zijn zeer lezenswaardige brochures geschreven.

Het is daarom overbodig, in dit artikel diezelfde onderwerpen in het bijzonder te bespreken.

Schrijver dezes is het

in hoofdzaak

met de schrijvers dier brochures eens. N;ltuurlijlk niet in alle opzichten. Er bestaan namelijk op geheel den aardbodem wellicht geen twee menschen, die op godsdienstig, staat- kundig, economisch of welk ander gebied dan ook, geheel gelijke op- vattingen of inzichten hebben.

Het zal wel ieder lezer bekend zijn, al wordt er niet vaak genoeg bij stil gestaan, dat binnen den boezem van iedere kerk en van iedere vereeniging heel dikwijls uiteenloopende meeningsverschillen bestaan, juist in belangrijke aangelegenheden of onderwerpen.

En als dan ieder verschil in opvatting een grond zou opleveren tot afscheiding, zouden er tenslotte evenveel kerken en politieke vereenigingen komen moeten als er mensellen op aarde zijn.

Het zou grappig zijn, indien de zaak, waarom het gaat, niet zoo diep ernstig was. Wie bij geesteslicht geleerd heeft niets van zichzelf, maar alles alleen te verwachten van Hem, die de Vader der lichten is en die ons toeroept: "Open uwen mond, eischt van Mij vrijmoedig" ...

zal, in het besef zijner diepe afhankelijkheid van en groote verantwoor-

delijkheid voor Hem, van Wien ook alle gezag emaneert, niet zoo licht

overgaan tot het bewerken van scheuring of afscheiding op kerkelijk

of politiek terrein.

(19)

155

Hoe moest en hoe moet b.v. een Christelijk Gereformeerd kiezer zich aansluiten? Laat ons deze vraag eens wat nader bezien.

Het mag als vanzelfsprekend worden beschouwd, dat er na 1886 en 1892 zoo aanstonds niet veel neiging bestond bij de Christelijk Gerefor- meerden tot aansluiting bij de A.R. partij, al had zij de oudste papieren.

Althans schrijver dezes verklaart het u, geachte lezer, onomwonden, dat hij zulks als vanzelfsprekend beschouwt. Doch langzamerhand won de overtuiging veld, dat de breuke Sions niet behoeft te beletten, dat men politiek gezamenlijk optrekt. De Christelijk Gereformeerden handelden voorzichtig. Men gaf zich rekenschap. Men nam kennis van den grondslag der antirevolutionaire partij. Men zag, dat die grondslag geheel en al gelijk is aan den onze en door vergelijking constateerde men dat, als het er op aan komt, die andere partij-groepen geen anderen grondslag hebben en ook niet mogen hebben, dan de antirevolutionaire partij.

Immers, Gods onfeilbaar Woord is daarvan de eenige, de ware grond- slag. Wie "Ons Program" leest en bestudeert, zal met ons tot de slotsom moeten komen, dat ieder oprecht Christelijk Gereformeerde en ieder ander zuiver rechtzinnig Protestant Christen het daarmee in grondslag en hoofdlijnen van actie volkomen eens is.

Doch daarmede was, noch is de zaak beslist.

Er waren en er zijn bezwaren tegen de practische toepassing.

Weliswaar staan en vallen die bezwaren niet met het kerkelijk verschil, immers zij kunnen bestaan onafhankelijk van de vraag of men Chr.

Gereformeerd, dan wel Oud-Gereformeerd, Gereformeerd of Hervormd, of hoe dan ook anders kerkelijk aangesloten is; maar vast staat nu eenmaal, dat onder de Christelijk Gereformeerden bezwaren bestonden en bestaan tegen het staatsbeleid van voormannen der Antirevolutionaire Partij.

Toch moet men ook weer niet zeggen, dat bezwaren tegen de beginsel- toepassing, het staatsbeleid van op den voorgrond tredende persoonlijk- heden der partij, niet zouden zijn bezwaren tegen de partij. Want de doorgaande lijn in de beginseltoepassing door de leidende persoonlijk- heden eener partij kan van zoodanigen aard zijn, dat men, wegens het verschil tusschen theorie en practijk, zich weerhouden gevoelt, om zich bij die partij aan te sluiten, al is haar grondslag ook nog zoo zuiver.

Alvorens die bezwaren tegen de practische politiek na te gaan, niet zoozeer om te onderzoeken of zij al dan niet gegrond zijn, want dat hebben de schrijvers der boven aangehaalde brochures reeds gedaan, terwijl het buiten het bestek van dit artikel ligt, daarop thans dieper in te gaan en op de straks te bespreken vergadering ook daarover gehandeld is; maar om te overwegen of die bezwaren voor hen, die ze gevoelen, zwaarwichtig genoeg zijn, om zich afzonderlijk te organiseeren, althans om niet toe te treden tot de Antirevolutionaire Partij, moeten wij een oude schuld erkennen.

Immers, geachte lezer, waar toch waren - behoudens enkele uit-

(20)

156

zonderingen - de Christelijk Gereformeerden, als men eens appèl hield over degenen, die als leden of als belangstellenden in de publieke zaak.

-de vergaderingen der Kiesvereenigingen bijwoonden?

Afwezig waren ze steeds I En als moeilijke vraagstukken om be- antwoording, om oplossing vroegen en men beraadslaagde lang en breed, wat men vóór- en wat men tegenstemmen moest; als de voormannen der partij met de leden van gedachten wisselden over de belangrijke vraagstukken van den dag, waar waren wij, Chr. Gereformeerden dan?

Laat ons het eerlijk bekennen, als besluiten genomen zijn, waarmede wij ons niet konden vereenigen, ten aanzien van de practische toepassing der zuivere beginselen, dragen wij daaraan zelf groote schuld.

En daarom betaamt het niet om thans, nu er bij velen onzer zoo- danige bezwaren rijzen, de schuld ervan geheel van zichzelf af te schuiven en onze handen in onschuld te wasschen. In dit verband kan het zijn nut hebben over te nemen een artikel uit het Antirevolutionaire Utrechtsch Provinciaal Weekblad van 25 Mei 1923 onder het hoofd:

"De verkeerde weg" en van den volgenden inhoud:

"De Staatkundig Gereformeerde Partij heeft zich in tal van plaatsen

"ook geworpen in den strijd ter bezetting van zetels in den Raad

"der Gemeente.

"Het zij verre van ons haar dat recht te betwisten. Wij willen

"zelfs buiten bespreking laten de buitengewoon onaangename ge-

"vallen, waarin haar optreden tot een verkeeren van een rechtstreek-

"sche meerderheid in een rechtstreeksche minderheid leidde.

"Een dergelijk gevaar zullen nog jonge partijtjes altoos scheppen.

"Dit mag haar evenwel niet weerhouden van elk pogen om op

"beschikbaar komende zetels beslag te leggen, zoo zij van oordeel

"zijn, dat haar ageeren noodzakelijk is.

"Maar er is iets anders.

"Tal van afdeelingen van de partij van Ds. Kersten slingeren

"verwijten naar onze plaatselijke kiesvereenigingen en hare afge-

"vaardigden, waarvan wij voorheen nimmer hebben gehoord. Wij

"hebben hier en daar eens het oor te luisteren gelegd, maar bij onze

"kiesvereenigingen kwamen nimmer van die zijde bezwaren tegen

"het optreden van antirevolutionaire raadsleden in.

"De kiesvereeniging is toch in de allereerste plaats de vereeniging,

"waar men z'n grieven tot uiting behoort te brengen. Dààr had men

"naar mogelijk gewenschte verandering moeten streven. Dit is niet

"geschied. Daardoor hebben de mannen der S.G. P. den plicht ver-

"zaakt, dien zij jegens hunne medestrijders, die op eenzelfde stand-

"punt staan, schuldig waren. Niets is gemakkelijker dan het stichten

"van een zelfstandige politieke groep. Ten onzent kijkt men nu

"eenmaal meer naar wat scheidt, dan naar wat samenbindt, waarvan

"de gevolgen maar al te zeer bekend zijn en niet zullen nalaten

"heur nadeeligen invloed te doen gevoelen. Scheiding maken, heusch,

(21)

157

))dat is geen kunst; daarvoor is geen staatsmanswijsheid noodig.

"Is de afscheiding eenmaal daar, dan gaat het buitengewoon ge-

"makkelijk hoog van den toren te blazen en mogelijke feilen den

"volke te boodschappen. Het is echter aan twijfel onderhevig, of

"daarmede de zaak, waarvoor men zegt te strijden wordt gediend.

"Zij zou meer gebaat zijn zoo de mannen-broeders, die zich nu in

"de Staatkundig Gereformeerde Partij voegden, zich op onze anti-

"revolutionaire kiesvereenigingen hadden uitgesproken. Het heeft er

"allen schijn van, dat zij zich nimmer in onze kiesvereenigingen

"hebben doen zien. Dit nu is wel wat, wat in onze kringen in hooge

"mate bevreemding en bovendien teleurstelling heeft gewekt. Men

"heeft den verkeerden weg bewandeld."

Doch allengs kwam er verandering. Vele Chr. Gereformeerden vroegen hun Kerkeraadsleden of Predikanten om raad. Men vroeg: wat ben ik politiek? Bij welke partij behoor ik krachtens mijn beginsel?

Eenige predikanten der Chr. Gereformeerde kerk namen deze vraag ernstig ter harte. Tengevolge daarvan werd door de Chr. Gereformeerden in Nederland op 25 October 1923 te Utrecht eene vergadering gehouden om de houding, welke de Chr. Gereformeerden in de politiek hadden aan te nemen, onderling te bespreken. Ter vergadering waren toen Chr.

Gereformeerde leden van verschillende politieke partijen aanwezig, doch eveneens politiek niet-georganiseerden.

Verschillende sprekers voerden het woord. Overheerschend trad het gevoelen aan den dag, dat de Chr. Gereformeerden krachtens hun be- ginsel behaoren tot de Antirevolutionaire partij, ondanks het feit, dat men zich met de practische toepassing of politiek der partijleiders niet in allen deele kon vereenigen.

Een lid der Staatkundig Gereformeerde Partij beging bij die gelegen- heid de betreurenswaardige fout, als argument tegen aansluiting bij de A.R. Partij, immers als bezwaar tegen de politiek dier partij, eene bewering te uiten, waarvan de absolute onwaarheid bij nader onderzoek gebleken is.

Als men zich om politiek succes te behalen en de A.R. partij te bestrijden, nu ook al gaat bedienen van verdichtsels, is men dan bezig het Koninkrijk Gods te dienen?

Is het niet veeleer een bewijs, dat er geen deugdelijke, steekhoudende aargumenten zijn? Dit zagen en zien vele Chr. Gereformeerden terstond in.

Ook werd contra de A.R. Partij aangevoerd, dat: "We moeten Gideons hebben, die opkomen voor de eere Gods en biddend strijden".

Alsof de A.R. Partij zulke strijders niet in hare gelederen telt?

Waarlijk, broeders en zusters, als wij zoo, met zulke middelen strijden, bederven wij de zaak en bevorderen wij allerminst de verheerlijking van den Naam des Heeren.

Ter vergadering werd eene Commissie benoemd om een onderzoek

in te stellen naar de bezwaren, die er in de kringen der Chr. Gerefor-

(22)

I

158

meerden tegen de A.R. politiek bestaan, welke Commissie van hare be- vindingen een rapport zou opstellen en dit indienen zou bij het Centraal Comité der A.R. Partij. Aldus geschiedde. Naar aanleiding van de in- diening van dat rapport vond in de maand Augustus van dit jaar reeds een bespreking plaats met het Centraal Comité, waar men een open oor vond en waarvan men de toezegging van ernstige overweging en spoedige nadere bespreking mocht ontvangen.

De bedoelde bezwaren waren in hoofdzaak:

1.

te nauwe samenwerking met Rome;

2. te weinig principieele politiek;

3. gemis aan eenheid naar buiten;

4. het gezantschap bij den Paus;

5. bezwaren inzake candidaatstelling van Chr. Gereformeerden.

Het antwoord heeft niet lang op zich laten wachten. Immers, reeds op Dinsdag 30 September 1924 is te Utrecht in het gebouw lrene eene ver- gadering gehouden van Chr. Gereformeerden uit alle deelen des lands, daartoe algemeen opgeroepen bij advertenties in De Wekker.

Zijne Excellentie Minister H. Colijn had zich bereid verklaard, als Voorzitter der A.R. Partij ter namiddag-vergadering in persoon te ver- schijnen, teneinde bij die persoonlijke samenkomst met de Chr. Gerefor- meerden het woord te voeren, en op te stellen en reeds gestelde vragen te antwoorden.

De leider der Antirevolutionaire Partij heeft daarmede een onschat- baren dienst bewezen, niet alleen aan ons, Chr. Gereformeerden, die van deze zoo gul en openhartig geboden gelegenheid gebruik maakten, maar aan heel Nederland. Nu kon men de gewenschte inlichtingen ver- krijgen van hoogst bevoegde zijde.

Nu kon men zijn bezwaren doen hooren.

En juist zooals het dikwijls gaat bij meeningsverschillen in het particuliere leven, zoo ging het ook op deze vergadering: bezwaren, zij bleken en kwamen terdege naar voren. Doch toen de Voorzitter der A.R. Partij daarop antwoordde met eene roerende openhartigheid en eenvoud, toen bleek, dat in sommige opzichten alleen vermeende en geen werkelijke bezwaren of verschilleln bestonden, en dat in andere opzichten de werkelijk bestaande verschillen de betrokken personen bij lange na niet zoover van elkander scheidden, als men te voren meende.

Ja zelfs bleken er bezwaren te bestaan, die juist eep punt van over- eenstemming bleken. Het tegenovergestelde van verschil.

Er werd bijvoorbeeld bezwaar geopperd tegen de Sociale Wetgeving.

Men meende, dat de Overheid zich daarvan had te onthouden. Dat bezwaar bewijst volgens schrijver dezes alleen, dat de betrokken persoon geen denkbeeld had van de taak der Overheid opzichtens het economisch leven, welk gemis toch zeker niet aan de A.R. Partij is te wijten. Op hoogst eenvoudige wijze werd dit bezwaar als eene vergissing ge-

---··~

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat er nog weinig onderzoek is gedaan naar verschil in geslacht met betrekking tot exploratie en met betrekking tot de relatie tussen exploratie en sociale

Na aanleiding van bogenoemde wetsvereistes moet daar dus vir 'n openbare inrigting vir hoer onderwys finansiele jaarstate opgestel word wat voldoen aan die vereistes gestel

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

In a previous study, it was demonstrated that dogs that were admitted less than 20 days from the on- set of clinical signs, either had no radiographic abnor- malities, or had

De Informacie van 1514 schetst het beeld van een omvangrijke publieke schuld die door een groot deel van de publieke sector werd gedragen; deze werd, voor zover wij kunnen

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

Gemiddeld was het aantal van deze bladeren bij de met Duraset bespoten planten op het moment van uitplanten 42?£ lager dan bij de onbespoten planten van beide

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the