• No results found

3 | 13

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "3 | 13"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3 | 13

Justitiële verkenningen

(2)

Justitiële verkenningen is een

geza-menlijke uitgave van het Weten-schappelijk Onderzoek- en Docu-mentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie en Boom Lemma uitgevers. Het tijdschrift ver-schijnt acht keer per jaar.

Redactieraad drs. A.C. Berghuis dr. A.G. Donker dr. B. van Gestel dr. R.P.W. Jennissen dr. B. Rovers dr. mr. M.B. Schuilenburg mr. dr. P.A.M. Verrest Redactie mr. drs. M.P.C. Scheepmaker Redactiesecretariaat tel. 070-370 65 54 e-mail infojv@minvenj.nl Redactieadres

Ministerie van Veiligheid en Justitie, WODC

Redactie Justitiële verkenningen Postbus 20301

2500 EH Den Haag tel. 070-370 71 47 fax 070-370 79 48

WODC-documentatie

Voor inlichtingen: Infodesk WODC, e-mail: wodc-informatiedesk@ minvenj.nl, internet: www.wodc.nl

Abonnementen

Justitiële verkenningen wordt gratis

verspreid onder personen die beleids-matig werkzaam zijn ten behoeve van het ministerie van Veiligheid en Justi-tie. Wie in aanmerking denkt te komen voor een gratis abonnement, kan zich schriftelijk of per e-mail wenden tot het redactiesecretariaat: infojv@minvenj.nl. Andere belang-stellenden kunnen zich richten tot Boom Lemma uitgevers. De abonne-mentsprijs bedraagt ¼144 (excl. btw, incl. verzendkosten) voor een plus-abonnement. Een plusabonnement

biedt u naast de gedrukte nummers tevens het online-archief vanaf 2002 én een e-mailattendering. Het plus-abonnement kunt u afsluiten via www.boomlemmatijdschriften.nl. Of neem contact op met Boom distribu-tiecentrum via tel. 0522-23 75 55 of e-mail tijdschriften@boomdistributie centrum.nl.

Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. Valt de aan-vang van een abonnement niet samen met het kalenderjaar, dan wordt over het resterende gedeelte van het jaar een evenredig deel van de abonnementsprijs in rekening gebracht. Het abonnement kan alleen schriftelijk tot uiterlijk 1 december van het lopende kalenderjaar worden opgezegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar verlengd.

Uitgever

Boom Lemma uitgevers Postbus 85576 2508 CG Den Haag tel. 070-330 70 33 fax 070-330 70 30 e-mail info@boomlemma.nl website www.boomlemma.nl Ontwerp Tappan, Den Haag

Coverfoto

© Roel Visser/Hollandse Hoogte Politieagenten in actie nadat een mel-ding is binnengekomen van een bedreiging met een vuurwapen in een flat.

ISSN: 0167-5850

(3)

Inhoud

Voorwoord 5

J.G. Tielenius Kruythoff

De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van rechter 8

E.J.P. Brand

Niet voor wie niet tegen bloed kan. Een laatste handdruk pro

Justitia 18

T. Molleman en E.F.J.C. van Ginneken

We moeten samen het dansje afmaken. PIW’ers aan het

woord over belastende en motiverende aspecten van hun werk 28

P.P. Lücker

Het belang van goede nazorg na schokkende gebeurtenissen.

En het risico van overdrijving ... 41

M.J.J. Kunst

De politiefunctionaris en het risico op PTSS. Een terechte zorg

of medicalisering van een beroepsgroep? 52

B. Rombout

Frontlijnwerken in de grote stad 69

Summaries 79

Internetsites 82

Congresagenda 84

(4)
(5)

5

Voorwoord

De werkvloer van Veiligheid en Justitie wordt bevolkt door professio-nals van zeer verschillende pluimage: rechters, officieren van justitie, reclasseringswerkers, forensisch psychologen, politieagenten, gevan-genbewaarders en jongerenwerkers – om er slechts enkelen te noe-men. Het doel van dit themanummer is in de eerste plaats om de per-soonlijke ervaringen van deze mensen met hun werk naar buiten te brengen en zo inzicht te bieden in de aard van dat werk, de leuke en moeilijke kanten. Daarbij is er aandacht voor de specifieke risico’s die sommige van deze beroepen aankleven. In de afgelopen jaren is er – onder andere bij de politie – veel aandacht voor het thema professio-nele weerbaarheid.1 Opvallend is dat er tot nog toe vooral veel is

nage-dacht over wat een individu kan doen op het vlak van weerbaarheid. Pas recent begint er meer aandacht te komen voor de context waarin het individu opereert, de organisatie en wat deze kan doen.

Een andere goede reden voor dit themanummer is dat de ervaringen van mensen die dag in dag uit het justitiële handwerk verrichten, soms andere, onverwachte inzichten in maatschappelijke problemen bie-den. Door deze inzichten naast die van wetenschappers te zetten ont-staat in dit themanummer een rijk beeld van de sector.

In het eerste artikel van dit themanummer blikt voormalig rechter Jaap Tielenius Kruythoff terug op zijn loopbaan bij de rechterlijke macht. Aan de hand van talrijke voorbeelden laat de auteur zien hoe hij omging met twijfels, (dominante) collega’s en zijn eigen (voor)oor-delen en karaktertrekken. Hij beschrijft ook het plezier en de voldoe-ning van het rechterschap. Rechtspreken blijft mensenwerk, zo wordt duidelijk uit dit openhartige relaas, hoe groot ook het streven naar objectiviteit, rationaliteit en rechtvaardigheid.

Vervolgens is het woord aan psycholoog Ed Brand, die jarenlang in de forensische zorg werkte. In al die jaren bleef de constatering overeind dat psychisch gestoorde gevangenen en tbs-patiënten ook aardig kun-nen zijn. Die werkelijkheid blijkt echter moeilijk over te brengen aan de buitenwereld, die zich niet kan voorstellen wat iemand bezielt om zich dagelijks in te zetten voor het welzijn van moordenaars en ver-krachters. Vrijuit vertellen over je werk op een verjaardagsvisite of aan

(6)

6 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

gezinsleden is er voor een forensisch werker niet bij. Ondanks dit iso-lement bleef de professionele betrokkenheid van de auteur met zijn cliënten intact, tot er op een dag – hij weet het nog precies – een barst-je kwam in dat harnas, nadat hij de hand van een – zich uiterst correct gedragende – kindermoordenaar had geschud. De auteur verhaalt hoe hij langzamerhand gevoeliger werd voor de ‘onderbuikgevoelens’ die in de buitenwereld jegens deze zware criminelen bestaan en hoe hij steeds vaker worstelde met een gevoel van weerzin tegen zijn werk. De conclusie was onontkoombaar: het was tijd om iets anders te gaan doen.

Toon Molleman en Esther van Ginneken doen in hun bijdrage verslag van een klein kwalitatief onderzoek naar de werkervaringen van gevangenispersoneel. Hoe gaan gevangeniswerkers om met hun bij-zondere taken en omstandigheden? Wat waarderen zij in hun werk en wat zijn lastige aspecten? Wat doet het met je om penitentiair inrich-tingswerker te zijn en hoe wapen je je tegen de risico’s van het vak? Gevangeniswerkers blijken vooral veel voldoening te halen uit het con-tact met collega’s en gedetineerden. Stress en frustratie komen voort uit (dreigende) geweldsincidenten, administratieve taken en slechte communicatie over management- en beleidsbeslissingen. De geïnter-viewden gaven aan dat praten over deze problemen met collega’s, vrienden en familie de stress verlicht.

(7)

Voorwoord 7

bestaan. De auteur laat zien dat de nieuwe wetenschappelijke inzich-ten, die een meer afwachtende benadering van de hulpverlening impliceerden, slechts langzaam doorsijpelden. De auteur beklemtoont dat de beste preventie tegen PTSS en andere werkgerelateerde stoor-nissen bestaat uit het bieden van een veilig werkklimaat waarin mede-werkers erkenning en waardering ervaren.

Ook in het artikel van psycholoog en jurist Maarten Kunst staat het fenomeen PTSS centraal, in het bijzonder met betrekking tot politie-werk. De auteur betoogt dat de huidige inspanningen om de weer-baarheid van Nederlandse politiefunctionarissen te vergroten, zijn gebaseerd op de onjuiste vooronderstelling dat politiewerk bijzonder stressvol is. Hij haalt verschillende onderzoeken aan waaruit blijkt dat politiemensen weliswaar regelmatig worden geconfronteerd met schokkende gebeurtenissen, maar dat dit niet betekent dat zij per se PTSS of andere psychosociale stoornissen oplopen. De auteur

beschrijft een tendens van medicalisering van onder andere het politie-beroep, hetgeen in de hand wordt gewerkt door de in de loop der jaren verregaande versoepeling van de diagnostische criteria voor PTSS. Hij wijst tevens op het risico dat het simuleren van PTSS, bijvoorbeeld met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding, hierdoor wordt ver-gemakkelijkt.

Ten slotte is het woord aan Barend Rombout van het Rotterdamse Bureau Frontlijn. Dit is een welzijnsorganisatie die op een zeer breed terrein opereert in de achterstandswijken van Rotterdam. Rombout signaleert dat veel mensen die in een crisissituatie zijn geraakt, niet adequaat door de overheid worden geholpen, maar juist dieper in de put raken door bureaucratie en langs elkaar heen werkende instanties. Hij pleit voor een radicaal andere aanpak van de sociale hulpverle-ning, waarin een integrale aanpak en maatwerk centraal zouden moe-ten staan.

Andrea Donker Marit Scheepmaker*

(8)

8

De wisselwerking tussen het

beroep en de persoon van rechter

J.G. Tielenius Kruythoff*

Het navolgende is mijn antwoord op de vraag wat het beroep van rechter heeft gedaan met mij als persoon. Het geeft mijn herinnerin-gen weer over hoe ik het rechterschap heb ingevuld. Ik heb geen navraag bij anderen gedaan, noch literatuurstudie verricht. Na vier jaar advocatuur was ik werkzaam bij de Kamer van Koophandel Haar-lem. Tevens maakte ik als rechter-plaatsvervanger ruim twintig jaar deel uit van (de civiele sectie van) de rechtbank. Daarna was ik negen jaar (straf)rechter.

Ratio en gevoel

Op de eerste zitting die ik als rechter-plaatsvervanger meemaakte, werden pleidooien gehouden in een civiele zaak. De eiser overtuigde mij volledig van de redelijkheid van diens standpunt. Echter, na de advocaat van de gedaagde aangehoord te hebben was ik volledig gewonnen voor diens redenering. In raadkamer stelde de oudste rech-ter (voorheen raadsheer bij het gerechtshof) dat de jongste rechrech-ter maar als eerste zijn visie moest geven. Ik zei naar waarheid: ‘Ik vind het een moeilijke zaak.’ ‘Ja’, was zijn antwoord, ‘dat weten wij. Maar wat vind je ervan?’ Er viel niet aan te ontkomen. Ik deed een greep en verdedigde mijn standpunt met verve.

Ik realiseerde mij dat een beslissing niet wordt genomen op basis van een (rationele) redenering alleen,1 daarvoor is het (ook) nodig ‘er wat

van te vinden’ (subjectief). Ik ben dat ‘gevoel’ gaan noemen, dat het verstand omvat. Dat gevoel mag immers niet worden gevolgd wanneer het bewijs niet deugt. Een betreurenswaardig voorbeeld is een beslis-sing van de meervoudige kamer waaraan ik deelnam. In de koffer van een drugskoerier was meer dan 10 kilo cocaïne verstopt. Blijkens het

(9)

De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van rechter 9

inlaadbewijs had de koffer bij het inchecken echter minder dan 10 kilo gewogen. De verdachte verklaarde dan ook dat niet zij maar anderen de cocaïne in haar koffer gestopt moesten hebben. Op basis van een door ons ‘leugenachtig’ geachte verklaring hebben wij haar toch ver-oordeeld, maar het hof sprak haar vrij. Voor de leugenachtigheid van de verdachte hadden wij immers geen bewijs, en bovendien hadden wij geen verklaring gegeven voor het ‘overgewicht’.

Een ander geval waarbij een rechter zich door zijn ‘gevoel’ liet mee-slepen, maakte ik mee toen ik als rechter-plaatsvervanger moest beslissen over een geruchtmakende gijzeling. Een persoon die failliet was gegaan, werd ervan verdacht dat hij ergens nog veel geld verstopt had. Hij weigerde aan de rechter-commissaris de gevraagde inlichtin-gen te geven. Op grond van de Faillissementswet kan de failliet dan worden gegijzeld om hem te dwingen zijn medewerking te verlenen. De gijzeling duurde echter al meer dan een halfjaar en telkens eiste de rechter-commissaris verlenging met een maand. Dit was nog nooit vertoond en de rechtbank was over de hele linie verdeeld over de vraag of dit nu wel de juiste aanpak was om het geld boven water te krijgen. Mij viel in de raadkamerbehandeling vooral op dat de verdachte in houding en (brutale) toon ter terechtzitting erin slaagde om de rech-ter-commissaris binnen een mum van tijd boven op de kast te krijgen. Deze werd zichtbaar woedend. Dat had ook weer invloed op het oor-deel van de rechtbank. Aan de houding van de curator, eveneens aan-wezig, viel echter te zien dat hij niet (meer) geloofde in het nut van de gijzeling. De gijzeling werd door de rechtbank toch weer voor een maand verlengd. Uiteindelijk wees de rechtbank het herhaald verzoek tot verlenging van de gijzeling af, omdat deze zonder het gewenste resultaat bleef! Aan de interactie tussen de justitiabele en de rechter(s) is niets menselijks vreemd.

Interactie

(10)

10 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

Bovendien hebben de drie rechters in een meervoudige kamer een gelijke stem wanneer er recht gedaan en een beslissing over een zaak genomen moet worden. De praktijk is echter wel eens anders. Zo heb ik eens in een meervoudige kamer meegemaakt dat de voorzitter wei-gerde de van zijn oordeel afwijkende meerderheidsbeslissing te accep-teren en ben ik uiteindelijk maar ‘omgegaan’ en heb ik, karakterloos, het standpunt van de voorzitter onderschreven.

Twijfel

Anderzijds heb ik ook ervaren dat verschillende collega’s oog hadden voor de gevoelens van onzekerheid die mij soms parten speelden, en uitdrukkelijk waarderende opmerkingen maakten. Het valt me moei-lijk om dat te erkennen, maar dat hielp! Door die erkenning ben ik me er ook bewust van geworden hoe belangrijk het is dat in raadkamer alle meningen tot hun recht komen, en vooral ook de twijfels! Het gevaar van onjuiste beslissingen ligt immers – zeker in het strafrecht – altijd op de loer. Het vergt moed om die twijfel uit te spreken. Domi-nant gedrag kan dat belemmeren. Mij is ook eens overkomen dat mijn interpretatie van een in een vreemde taal gesteld stuk door de voorzit-ter, zonder verdere aandacht voor dat stuk, werd afgewimpeld met: ‘Jij gelooft die oplichters toch niet?’

Strafmaat

Soms loopt de discussie tijdens het raadkameren zo hoog op dat er een beroep gedaan wordt op steun van collega’s, en dan bij voorkeur op het standpunt van hoger geplaatsten. Voor het bepalen van de strafmaat in drugszaken werden staffellijsten2 gebruikt. De straf werd

(11)

De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van rechter 11

zelf ingevoerde hoeveelheid. Maar tijdens de discussie werd ik onver-wachts geconfronteerd met het gegeven dat recent afwijkend was beslist bij de behandeling van een soortgelijke zaak onder leiding van een hoger geplaatste: een vicepresident.

In die zaak ging het om een aantal personen dat onder de dekmantel van een cultureel gezelschap Nederland binnenkwam. Bij onderzoek bleken zij ieder ongeveer vier ons cocaïne bij zich te hebben. De meer-voudige kamer had het totale gewicht ingevoerd door de gehele groep als uitgangspunt genomen voor de individuele strafmaat. Dat zou tot een veel hogere straf leiden. Daarom had men de straf voor de indivi-duele leden van het gezelschap gematigd, maar die viel toch nog aan-zienlijk hoger uit dan voor een paar ons cocaïne geldt.

In het geval van twee samenwerkende personen betekende dat nieuwe uitgangspunt voor ieder van hen een optelsom van de twee straffen! Dankzij de vermelding van het oude standpunt in het ‘handboek voor sectorstarters’ hebben wij dienovereenkomstig beslist.

Dat was echter niet het einde van het verhaal. In het werkoverleg werd het onderwerp aan de orde gesteld. De vicepresident lichtte toe hoe de straf bepaald was bij het gezelschap. Ik verdedigde het standpunt dat in geval van medeplegen niet het totale gewicht van de aangetroffen drugs zou moeten gelden. Naar mijn mening zou er bij medeplegen een algemene, redelijke strafverhoging moeten gelden, zoals is bepaald bij andere strafbare feiten. De optelsom van de gewichten van de aangetroffen drugs leidde immers tot een ongemotiveerde verho-ging van de straf van telkens 100%. Ik leed echter in de discussie een smadelijke nederlaag. Naar mijn overtuiging belemmerde de eerder genomen beslissing een open discussie. Of ben ik een slechte verlie-zer? In latere zaken werd bij medeplegen het totale gewicht aan drugs als richtsnoer voor de straf gebruikt.3

Voor de strafmaat bestaat geen gemeenschappelijk ‘gevoel’. Dat blijkt vooral wanneer er onvoldoende vergelijkingsmateriaal is: dan sprin-gen de meninsprin-gen als kikkers uit een kruiwasprin-gen. Dat bleek mij onder andere bij de zogeheten Schipholbrand. Daarbij had een man die de volgende dag zou worden uitgezet, brand veroorzaakt, vermoedelijk door een sigaret te roken in zijn cel. Elf medegedetineerden kwamen om. (De verdachte is na eerdere veroordeling door Rechtbank Haar-lem en het Hof Amsterdam vrijgesproken wegens ontbreken van

(12)

12 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

bewijs van opzet tot brandstichting.4) In diezelfde tijd ontving ik een

arrest van het Gerechtshof Amsterdam waarbij een eerder door mij als politierechter genomen beslissing, tot mijn verrassing, werd

bevestigd.5 Een gedetineerde had uit irritatie omdat hij niet werd

‘gelucht’ een krant aangestoken in zijn cel. Was daardoor nu gevaar voor personen ontstaan of alleen voor goederen? Mijn beslissing dat er geen gevaar voor personen was, had ik gebaseerd op de gedachte dat detentiecentra ‘natuurlijk’ brandveilig zijn. De straf die ik had opge-legd, was een maand gevangenis. Ik realiseerde mij echter dat ik dat standpunt veel moeilijker of helemaal niet had ingenomen met de kennis van de Schipholbrand. Ik legde mijn collega’s in het werkover-leg de vraag voor, welke straf zou moeten gelden voor de aanstichter van een brand in een detentiecentrum (indien bewezen). Er werd van alles geroepen tot en met levenslang (‘wegens elf moorden’). Vervol-gens heb ik hun het arrest van het hof voorgehouden. Confronterend.

Intervisie

Confrontatie werd ook toegepast bij intervisie: een collega woont een zitting bij en geeft na afloop commentaar. Er werd ook een opname van gemaakt. In dit geval ging het om een doodslag. Na bestudering van de film mocht ik aan de intervisor vragen stellen. Ik had geconsta-teerd dat ik bij de behandeling een uur was uitgelopen en ik wist niet waarom, ook niet na het zien van de film. Hij confronteerde mij met het feit dat ik tijdens de terechtzitting, waarvoor een uur was uitge-trokken, bij de behandeling van het bewijs een uur had verspeeld, hoe-wel daarover geen enkele discussie mogelijk was: bij de aanslag waren behalve het slachtoffer twee getuigen aanwezig. De verdachte zei zich niets van zijn daad te kunnen herinneren, wat ik niet geaccepteerd had. Ik beet mij vast in een voor de oordeelsvorming niet relevant gegeven. Dat schreeuwt om een verklaring. Die verklaring heb ik – eer-lijk gezegd – niet. Ooit heb ik deelgenomen aan de Management Leer-gang van Niet-rationele en Disfunctionele Processen in Organisaties (NRP).6 Daarvan weet ik dat blinde vlekken te maken kunnen hebben

met ‘concepten’ uit de vroege jeugd. Daarvan heeft men last totdat

4 Zie Hof Den Haag 1 maart 2013, LJN BZ2763, nr. 22-006615-10. 5 Hof Amsterdam 19 augustus 2005, nr. 2616/05.

(13)

De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van rechter 13

derden de betrokkene wijzen op de handicap. Speelde onbewust bij mij een rol dat ik niet kan aanvaarden dat ik mij niets herinner van mijn verblijf in Tjideng, een Japans kamp in Nederlands-Indië? Mogelijk.

Status rechter

De status van de ‘rechter’ heeft gevolgen voor de persoon van de rech-ter. Positieve en negatieve (‘ellek foordeel heb sijn nadeel’). In mijn eerdere werkkring bij de Kamer van Koophandel was ik gewend dat ik steeds maar opnieuw moest uitleggen dat ik daar echt betaald werk verrichtte. Toen ik eenmaal rechter was, bezocht ik eens een eenzame boer op een heuvel in het schaars bevolkte noordoosten van Frankrijk om een aanhanger te kopen. Hij vroeg mij wat ik voor de kost deed. Toen ik hem vertelde dat ik rechter was, riep hij uit: ‘Oooh, monsieur le Juge!’ en maakte een diepe buiging, met alleen een hond als getuige. Dat was andere koek! Maar die status schept al of niet bewust ook ver-plichtingen, die ik helaas niet altijd nakom. Ik houd mij tijdens het fietsen niet altijd aan het rode stopsein. Het overkwam mij eens toen een wagen van het gevangenentransport net optrok, toen ik door rood reed. Een raampje ging open en de chauffeur riep bestraffend: ‘Dat is niet zo mooi hè, meneer Kruythoff!’ Nee, dat was het niet.

Persoonlijke betrokkenheid

(14)

verscho-14 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

nen en is een collega na bestudering van het dossier voor mij ingeval-len.

Er zijn ook verdachten die zich uitbundig op internet en elders mani-festeren met kritiek op allerlei overheidsfunctionarissen, onder wie rechters, die met vermelding van naam en toenaam worden beschimpt. Het valt dan moeilijk om niet te reageren, wat ook als het gooien van olie op het vuur zou zijn. Bovendien mag de rechter niet met argumenten uit de rechtszaak naar buiten komen. Het optreden van rechters in de media is dan ook uiterst riskant.

Als rechter-commissaris (R-C) in strafzaken heb ik meerdere inten-sieve werkervaringen gehad. In de vroege ochtenduren werd ik door een wat groot uitgevallen griffier opgehaald. Als mijn vrouw mij dan wat angstig uitzwaaide, zei hij: ‘Ik zal goed voor hem zorgen,

mevrouwtje!’ Dat gaf rust. Om met de gewapende hand binnen te val-len in de privacy van de verdachten en hun huisgenoten is heftig. Hef-tig was het zeker voor de betrokkenen en hun gezin, die voor dag en dauw uit hun bed werden gelicht. Niet alleen de schrik van de gewa-pende overmacht, de onzekerheid over wat de toekomst nog zou bren-gen, maar ook de schande voor de buurt. De echtgenote van een gear-resteerde riep eens, wijzend met haar vinger naar mij: ‘Door jou is mijn leven verwoest!’ Dan is het moeilijk om niet in de verdediging te gaan, maar haar emoties te respecteren.

Empathie met de verdachte

(15)

De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van rechter 15

loer.7 De rechter liet echter in de strafmaat de omstandigheden

mee-wegen.

De wet bepaalt dat de strafwaardigheid van verkeersovertredingen hoger is indien er sprake is van persoonlijk letsel.8 Dat gevolg ligt

veelal buiten de macht van de overtreder. Dat heb ik ondervonden toen ik zelf een ongeluk veroorzaakte en met een auto met volgeladen aanhanger achter op mijn voorligger reed. De inzittenden van die auto liepen daardoor letsel op. Ik kon niet goed verklaren hoe het kwam dat ik niet tijdig had gezien dat de auto’s voor mij vrijwel tot stilstand waren gekomen. Mijn auto was ‘total loss’. Wat ik mij realiseerde was dat deze overtreding mijn functioneren als rechter in de gevarenzone bracht. Wanneer ik ‘grove schuld’ aan het ongeval zou hebben gehad, zou het een misdrijf zijn. De volgende dag heb ik uit voorzorg mijn ontslag aangeboden aan de president van de rechtbank. Deze onder-vroeg mij grondig over wat er precies was gebeurd en kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van ‘grove schuld’ en aanvaardde het aangeboden ontslag niet.

Sommige zaken raakten mij persoonlijk omdat de betreffende proble-matiek erg ‘dichtbij’ kwam. Een van de eerste zaken waar ik mee in aanraking kwam, betrof een erg gerespecteerde huisarts. Hij had in een acute noodsituatie euthanasie gepleegd op een vrouw van wie iedereen om haar heen wist dat zij niets liever wilde dan dat er een eind aan haar lijden werd gemaakt. De foto’s in het dossier lieten er geen twijfel over bestaan dat zij heel veel moest lijden. Desondanks werd deze huisarts vervolgd wegens moord! Het was lang voordat er op dit gebied nieuwe wetgeving tot stand gebracht was. Hij maakte in raadkamer bezwaar tegen de dagvaarding. De openbare behandeling op terechtzitting zou hem veel schade berokkenen. Met de grootst mogelijke tegenzin, in het belang van het recht, hebben wij het bezwaar afgewezen. Ondanks het feit dat de man een goede daad had verricht (in onze ogen) en hij verre van crimineel te noemen was. Wij oordeelden dat het in het belang van een goede rechtsbedeling nood-zakelijk was dat deze zaak in het openbaar zou worden behandeld. Mede gezien de openbare discussie over het onderwerp. Lex dura, sed lex (de wet is hard, maar het is de wet).

7 Interessant is mijns inziens het experiment bij de Rechtbank Maastricht en Amsterdam om vaker in plaats van een straf mediation op te leggen. Zie over ‘herstelrecht’: Claessen 2010.

(16)

16 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

Drama

Bij de behandeling van een moordzaak in de relationele sfeer bleek mij dat het ons als rechters ook niet onberoerd liet. Een man had de moe-der van zijn kind doodgeschoten uit woede en/of angst voor schei-ding. Het verschil in leeftijd tussen ons was groot: de jongste rechter en de griffier waren jonge dames, de voorzitter 45 jaar en ik in de zes-tig. Door de indringendheid van de vragen die wij moesten beant-woorden, leerden wij elkaar kennen in ons diepste existentiële denken en beleven. Dat is een werkervaring met grote intensiteit. Na afloop van de zaak besloten wij dat wij elkaar niet direct wilden loslaten. Wij lunchten regelmatig totdat een van ons vertrok naar Rotterdam. Ach-teraf gezien is de band tussen ons uitsluitend door de behandeling van de moordzaak gelegd.

Conclusie

Het beroep van rechter is veelbetekenend. Dat is het ook voor mij geweest. En dan te bedenken dat ik geen rechten had willen studeren, maar liever een exact vak. Al die regeltjes! Maar mij is indertijd voorge-houden dat het recht uiteindelijk gaat om mensen en hoe zij met elkaar omgaan. Dat heeft mij in dit vak geboeid: het drama van het intermenselijk verkeer, waarbij het proces het laatste strijdperk is en de regelgeving het houvast voor de rechter.

(17)

De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van rechter 17

Literatuur Claessen 2010

J. Claessen, Misdaad en straf. Een herbezinning op het strafrecht vanuit mystiek perspectief, Nij-megen: Wolf Legal Publishers 2010.

Rachlinski 2012

(18)

18

Niet voor wie niet tegen bloed kan

Een laatste handdruk pro Justitia

E.J.P. Brand*

De eerste keer dat ik als kind bewust oud en nieuw meemaakte, leken de uren dagen, om na middernacht te constateren dat er, op het nieuwe jaartal na, niets wezenlijks was veranderd, ook in mezelf niet. En zo verging het me toen ik voor het eerst een landsgrens overstak, en eenmaal aan de overzijde, in een ander land, merkte dat het landschap er wel anders uitzag, maar dat ik nog gewoon dezelfde was.

Jaren later en allang geen kind meer gaf ik als gevangenispsycholoog met een soortgelijk kloppend hart voor het eerst een moordenaar een hand. Ook die eerste handdruk veranderde me, misschien anders dan ik had verwacht, niet. Maar die verandering kwam er wel, niet van de ene dag op de andere, maar sluipenderwijs. Na ruim dertig jaar voor Justitie te hebben gewerkt, en zo’n slordige drieduizend moordenaars de hand te hebben geschud, ‘craqueleerde’ mijn professionaliteit. De opdracht waarvoor Justitie me als forensisch psycholoog in een huis van bewaring (hierna: HvB) en later als hoofd behandeling in een tbs-kliniek had aangesteld, kwijnde al meer onder een demotiverende behandelimpasse enerzijds en, op meer persoonlijk vlak, onder een onoverkomelijk gevoel van weerzin anderzijds.

Hoe die afbrokkeling in motivatie zich voltrok? Het is bijna therapeu-tisch om dat proces, dat zich lange tijd onderhuids voltrok, te beschrij-ven en mezelf erover te verbazen.

* Dr. Ed Brand (1955), psycholoog, werkte vanaf 1982 achtereenvolgens in de CAD-Alcoholkliniek in Haarlem (de huidige Brijderstichting), in het Penitentiair Selectie Centrum in Den Haag, in de FOBA (nu: PPC) in Amsterdam en als hoofd behandeling in de Oostvaarderskliniek (tbs) in Amsterdam (nu in Almere); daarnaast was hij consulent bij de Reclassering Den Haag en Leiden en lid van de Commissie van Toezicht van de justitiële jeugdinrichting Amsterbaken in Amsterdam. Hij promoveerde in 2001 op Het

persoonlijkheidsonderzoek in het strafrecht (Deventer: Gouda Quint). Sinds 2009 werkt hij

in Gezondheidscentrum Nieuwerkerk aan den IJssel en in een psychiatrische polikliniek bij Mentrum/Arkin, de overkoepelende GGZ-instelling in Amsterdam.

(19)

Niet voor wie niet tegen bloed kan 19

Leer me hem kennen, de krankzinnige crimineel

Daar zaten ze, keurig in rijen van zes. Wie niet wist dat het gevangenen waren, zag niets vreemds. Vóór in het lokaal voerde een vrouw van in de zeventig, en zo oogde ze ook, het woord. In 1985 was haar broer als een van de eerste aidspatiënten in Nederland overleden, sindsdien bezocht ze scholen om voorlichting over aids te geven. Zo kwam ze bij mij, en zo kwam ik bij mijn directeur van de toenmalige Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling (FOBA, een HvB voor psychisch gestoorde gedetineerden in Amsterdam, het huidige PPC: Penitentiair Psychiatrisch Centrum).

De directeur had de spreekster van die avond gewaarschuwd, en ook wij waren er niet gerust op: de psychisch gestoorde gedetineerden konden haar lezing met drukte en flauwe grappen verstoren, zeker met zo’n onderwerp. De vrouw zelf, zo vertelde ze ons voorafgaand aan haar optreden, ‘hield rekening met het risico van een gijzeling’ en had daarom bij voorbaat ‘een en ander bij zich in haar handtas’. Een wat zware inschatting, zo bleek. Niemand van de veertig veelal jonge man-nen misdroeg zich, integendeel, ze zaten en luisterden en stelden na afloop van de voordracht zinnige vragen.

De avond liet ons, medewerkers, in schaamte achter: wat we diep in ons hart aan aandacht en respect van deze categorie mensen niet voor mogelijk hadden gehouden, had zich ten volle gerealiseerd.

Het optreden van de vrouw leverde een ervaring op die ik op indivi-dueel niveau al kende. In de gesprekken met moordenaars, verkrach-ters, overvallers vergat ik het delict, de reden voor plaatsing in de FOBA of tbs-kliniek. Er zat een man of vrouw tegenover me met een levensverhaal dat niet per se hemelsbreed van het mijne verschilde, al kwam er een delict in voor en al was er een aanhouding. In de aanloop ernaartoe laat zich ook voor mensen zónder strafblad veel herkennen: de innerlijke spanning, wrijving, woede, angst, het onvermogen om kwaadheid en andere ‘beladen’ gevoelens in de omgang met anderen vorm te geven.

Frontoorlog

(20)

20 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

naar water of olie in onherbergzaam gebied; het delict zelf is voor wie al dieper boort zelden licht verteerbaar. Toch bleef na jaren in een HvB met een speciale functie en een tbs-kliniek de constatering overeind dat psychisch gestoorde gevangenen en tbs-patiënten ook aardig kun-nen zijn. Er is een gesprek, er is contact, aan weerszijden van de straf-rechtelijke scheidslijn ontdooien mensen ... al was en blijft waar dat je de justitiabelen die je tussen muren en tralies vriendelijk te woord staat, liever niet daarbuiten tegenkomt. Ze zitten er niet voor niets. Hoewel Justitiewerk gevangenen en personeel in harmonie bijeen-brengt, voor wie het zo wil zien, de situatie heeft ook iets van een frontoorlog. Collega’s uit diverse disciplines werken nauw samen in wat ook wel een slagorde is: eerst de bewakers, dan de forensisch begeleiders en verpleegkundigen, dan de artsen en psychologen, dan de psychiater, en daarboven, achter de linies, de directeur. Dreigt de slagorde alsnog te bezwijken, dan is er de Mobiele Eenheid, mannen in uniform en op kisten met een uitgesproken mandaat voor het indammen van fysiek geweld. De veiligheid van personeel heeft in het gevangeniswezen een hoge prioriteit. Bij incidenten vindt gevangenis-personeel elkaar blindelings. Een enkel woord, een enkel gebaar vol-staat om te weten waar gevaar is of dreigt. Het verkeer in een zone van mogelijk geweld schept een bijzondere band, je bent voor je veiligheid van elkaar afhankelijk. Loop je op ‘het vlak’, dan neem je ook voor col-lega’s waar, en colcol-lega’s voor jou. Je ziet onmiddellijk waar een biljart-keu of een biljartbal ligt, of een los te wrikken stoel staat. Elk onschul-dig voorwerp kan een wapen zijn, een potlood, een van de binnen-plaats meegenomen potscherf, iets aan de muur. Of er rouleert een wapen, een in de bestekbak ontbrekend mes, een ontbrekende priem op het bord van de werkplaats ... Het doorzoeken van een cel vereist veel training en praktijkervaring en is in de regel effectief. Justitie wint het zo goed als altijd van de gedetineerden ... het incident wórdt inge-damd, het mes of de priem wórdt teruggevonden. Maar soms ook niet. Dan is er toch een wapen, hoe primitief ook, of komt een collega te laat, escaleert het conflict en is er een gebroken arm, een platgeslagen neus of een blijvend beschadigd oog. Je doet wel of de situatie in een HvB, gevangenis of forensische kliniek normaal en zonder veel span-ning is, maar iedereen met de nodige penitentiaire kennis en ervaring is er tot in zijn tenen op onheil voorbereid. Er vloeit bloed, ook binnen de inrichting.

(21)

Niet voor wie niet tegen bloed kan 21

Verlof als risico

In de periode dat ik in een tbs-kliniek werkzaam was, van 2002 tot 2009, deden zich vier ernstige incidenten met landelijke ophef voor. Terwijl minister Donner in de Kamer het tbs-stelsel waardig verde-digde, maakte het ministerie overuren. Na elk incident dat de media haalde, werden de hoofden behandeling (verantwoordelijk voor de behandeling van de terbeschikkinggestelden en voor de aan te leveren stukken bij verlengingszittingen) eraan gehouden elk toegekend verlof opnieuw te (laten) evalueren, met als doorslaggevend criterium de publieke veiligheid. Zo’n evaluatie nam maanden in beslag. Intussen werden in alle klinieken alle verloven op staande voet ingetrokken, inclusief die van patiënten die er wél verantwoord mee omgingen, en werden hun dossiers opnieuw tot op de laatste pagina onderzocht of zijzelf ondervraagd, met als onderpand hun al toegekende verlof. Deze van bovenaf opgelegde hernieuwde beoordeling en afweging speelde zich gaandeweg de incidenten al meer af buiten het zicht en het oordeel van de kliniek(en). Het bleef aan de hoofden behandeling om de verloven tot nader order op te schorten, en de patiënt in kwes-tie de uitslag van de evaluakwes-tie mee te delen, een vaak ondankbare taak die menig behandelingstraject tekortdeed en contraproductief uit-pakte.

(22)

22 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

Gescheiden werelden

Ik zou de reden voor mijn afscheid van het gevangeniswezen en de forensische psychiatrie slechts ten dele benoemen, als ik niet ook stil-sta bij een andere, meer persoonlijke ervaring in mijn werk voor Justi-tie.

Zo veelzijdig als de samenwerking met collega’s in een justitieel kader was, zo beladen en isolerend was het daarbuiten. Na een partijtje och-tendtennis, vóór ik naar de tbs-kliniek ging, nam mijn tennismaat zo afscheid: ‘Naar je werk? Doe die griezels daar de groeten.’ Dat was verre van aardig en deed de werkelijkheid tekort, en bij gelegenheid van ons volgende potje zei ik hem dat. Tegelijkertijd gaf wat hij had gezegd een onverholen inkijk in zijn denken over mijn werk en riep zijn excuus een nog verwarrender gevoel in me op, niet enkel van boosheid, maar nu ook van schaamte: ik maakte me druk om de zorg voor criminelen die nogal wat ‘weldenkende’ burgers, tot wie ik mijn tennismaat reken, het liefst zonder veel respijt aan de hoogste boom zien. Wie ontvoert en doodt een industrieel nog vóór de eerste gulden (toen nog) losgeld was betaald, wie vermoordt een kind, wie slaat een willekeurige passant op straat dood die iets zegt over een weggegooide prop papier, wie schiet van achteren een welbespraakt politicus in rug en hoofd?

Het waren in de ogen van familie, vrienden en buren ‘onmensen’, ‘ziek in het hoofd’ of niet. Mijn Justitiewerk hield me verre van weerzin en vooroordeel. Ik zag tussen muren en tralies geen bij voorbaat verrotte, tweederangs burgers. Hun levens waren doorgaans getekend door een grove affectieve en cognitieve verwaarlozing, of gewoon domme pech. Ik zag in de inrichting en kliniek mensen die daaronder leden, of ze het zelf zo zagen of niet, en ánderen daaronder déden lijden. Als profes-sional in het forensische veld had ik een duidelijke taakopvatting: ver-dachten en daders met medisch-psychiatrische kennis en op grond van het pedagogische principe van wederkerigheid – ‘Ik doe wat voor jou, als jij wat voor mij doet’ – tegemoet treden. Hen veroordelen was aan rechters, niet aan mij.

Totdat ...

(23)

Niet voor wie niet tegen bloed kan 23

voor kindermoord, zonder dat deze in beeld kwam. Waarom had hij het zoontje van zijn vriendin in koelen bloede vermoord? Omdat het kind voor hem, en haar, in zijn nieuwe relatie een sta-in-de-weg was. Na jaren van treiteren en mishandelen had hij hem, 4 jaar oud, dood-geslagen. Ik had in die tijd zelf een zoon van die leeftijd en stelde me die avond voor de tv moeiteloos voor hoe het voor een kind van 4 moest zijn geweest om jarenlang een obstakel voor je verliefde moeder en een zelfzuchtige stiefvader te zijn, als een weerloos konijn op open vlakte.

’s Anderendaags maakte ik op de opnameafdeling van de FOBA kennis met een nieuwkomer, een ranke man van middelbare leeftijd, bezig met het stemmen van zijn gitaar. Ik gaf hem een hand en vertelde wat ik kwam doen: kennismaken. In de stafkamer waar we de dag afsloten, hoorde ik meer over hem, onder meer dat hij naar Amsterdam was overgeplaatst naar aanleiding van de onrust die de tv-uitzending in hem had losgemaakt. Ik keek naar mijn hand, die zojuist die van een kindermoordenaar had vastgehouden, als naar de hand van een vreemde.

Onderbuik, of niet?

Ik hield wat me die middag in de FOBA was overkomen voor me. Het is geen gebruik om melding te maken van wat Justitiewerk op momen-ten met je doet. Daar komt bovenop dat voor wie in een (foren-sisch)psychiatrische setting werkt de zogeheten ‘tegenoverdracht’ een alledaags begrip is: ervaar je in je werk met een patiënt weerzin en antipathie, dan zegt dat mogelijk meer over jou dan over de patiënt in kwestie en doe je er verstandig aan te onderzoeken of dat gevoel niet is terug te voeren op een persoonlijke ervaring buiten de inrichting; als professional dien je dat mechanisme te onderkennen en zo nodig door middel van inter- of supervisie te neutraliseren. Voor onderbuikgevoe-lens, zoals die bij publieke incidenten met justitiabelen bij familie, vrienden, buren en op straat leven, is voor de (Justitie-)professional geen podium en geen gehoor. Een lacune, zo oordeel ik nu.

(24)

24 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

soms zo overstuur raakte dat er acht forensisch begeleiders nodig waren om hem tot bedaren te brengen en af te voeren naar de sepa-reercel: een voor het hoofd, een voor het middel, twee voor beide armen, twee voor beide benen, een voor de spuit en een die de leiding had. Dat gold als een alledaagse calamiteit, en ik zou er niet over heb-ben verteld, als op die dag niet enkel het verschijnen van de begelei-ders de Afghaan al had doen inbinden. Hij reageerde geconditioneerd op het zien van helm, wapenstok en schild. Mijn observatie was psy-chologisch interessant en van belang voor de bejegening van de man. Al bij het zien van de overmacht drukte hij zichzelf als in trance met gespreide armen ruggelings tegen de muur. ‘Opeens zag ik het’, zo ver-telde ik mijn vrienden. ‘De littekens op zijn handen, paarsgewijze boven elkaar. Toen wisten we wat hem in zijn land onder de Russische bezetting was overkomen. Hij was er bij herhaling aan een muur gespijkerd.’ Mijn tafelgenoten zagen in mijn verslag en de bijbeho-rende geestdrift een beroepsdeformatie die ze liever niet met me deel-den. Mijn verhaal over de Afghaan viel slecht bij de fotograaf, de viool-bouwer, de kunstschilder en de civiel-jurist aan tafel ... die, toegege-ven, hun beroep wat lichtvoetiger uitoefenden dan ik. Ik kwam er dan ook niet meer aan toe mijn tafelgenoten te vertellen over de die dag opgenomen jongeman die zijn moeder doodsloeg en vilde. Enkele maanden later werd een collega-psycholoog en vriend door drie Turken van zijn fiets gehaald, neergestoken en van zijn laptop beroofd. In het VU-ziekenhuis bleek zijn milt onherstelbaar bescha-digd, en nadat die was verwijderd, bleef een zenuwaandoening hem dusdanig parten spelen dat hij voor de rest van zijn leven is veroor-deeld tot het dragen van een korset, tegen de pijn. De dag erna sprak ik een FOBA-patiënt die zich beklaagde over een zijns inziens slechte bejegening. Wat ‘slechte bejegening’, ging door me heen, hoe ga jij met mensen om? Ik had de neiging de man zo’n klap voor zijn kop te geven dat ook hij, net als mijn neergestoken vriend, de rest van zijn leven nodig had om ervan bij te komen.

(25)

Niet voor wie niet tegen bloed kan 25

een die rechtstreeks toegang gaf tot mijn ziel. De FOBA-directeur, die ik die dag op de gang tegenkwam, stuurde me voor een week naar huis. Ná die week ging mijn vriend met ontslag uit het VUmc. Niet in staat tot zelfstandig functioneren was hij voor lange tijd aangewezen op zorg in een zorghotel, op eigen kosten.

Afkeer

Hoofden behandeling die namens de kliniek in een verlengingszitting optreden, gaan er doorgaans heen met een dossier van kilo’s (een col-lega had er een steekwagentje voor). Zulke zittingen kropen nogal eens als trage boenwas over me heen, sinds ik alweer jaren in een tbs-kli-niek werkte. De officier van justitie, rechters, de advocaat, het hoofd behandeling (ik) en de patiënt bogen zich over één zaak, met aan beide zijden van de zaal een geüniformeerde ordebewaker. Tijdens zo’n verlengingszitting, een in Den Haag met net zo goed een vuistdik dossier, dacht ik onwillekeurig aan mijn tante, in de negentig en met een verdienstelijk arbeidsverleden, die in een verpleeghuis was beland. Tot voor kort onafhankelijk leerde ze nu het wachten op ver-zorging kennen. De rechters, de advocaat en de patiënt en zelfs mijn eigen aanwezigheid vervulden me van weerzin. We leven in een rechtsstaat, iedere burger heeft recht op een rechtvaardige rechtsgang, ook als er een stoornis speelt. Maar wat een gedoe, wat een kosten voor een, in dit geval, hopeloos gestoord persoon, zo ging onwillekeu-rig door me heen. Eis van de officier, zoals door de kliniek bepleit: twee jaar. En zo zou de rechtbank twee weken later vonnissen. Twee jaar, à raison van honderden euro’s per dag. En mijn tante maar wach-ten.

(26)

26 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

Bij mijn auto aangekomen, met het conservatorium op ruime afstand, vroeg ik me af of ik ooit had stilgestaan bij wat dit werk met me deed. Nee, wat ik wel wist, of eigenlijk slechts vermoedde, was dat mijn pro-fessionaliteit aan een vorm van metaalmoeheid onderhevig was die ik nauwelijks onder woorden kon brengen, zo vanzelfsprekend was het Justitiewerk al die jaren voor me geweest. Was het de leeftijd (des-tijds 54), kwam het door mijn tante die nooit een vlieg kwaad had gedaan, integendeel, en op verzorging wachtte, terwijl ‘onze griezels’, om met mijn vioolbouwende tennisvriend te spreken, in de kliniek waar ik werkte van alle kanten op ondersteuning, op begrip mochten rekenen? Was zij, deze vrouw met 92 jaar levenservaring, niet oneindig veel interessanter dan zo’n impulsieve, verwarde, wraakzuchtige cri-mineel die zojuist in de rechtszaal met alle egards was gehoord en er het laatste woord had gehad? Werd het niet tijd háár vaker te zien en beter, veel beter, te leren kennen? En meer aandacht, veel meer aan-dacht te besteden aan patiënten die ik in de reguliere GGZ zag, die geen misdaden plegen en, gewend aan schaduw, zelden tot nooit van zich laten horen?

Terwijl ik in Den Haag met beide handen het lijvige tbs-dossier op de achterbank van mijn auto deponeerde, nam ik een besluit dat ik tot dan toe nauwelijks voor mogelijk had gehouden, namelijk om met dit soort dossiers te stoppen.

Tot besluit

Nu ik dit schrijf, zie ik met terugwerkende kracht in welk spannings-veld ik en collega’s in het spannings-veld ‘gewoon’ hun werk doen. Wat een krankzinnige opdracht: misdadigers verantwoord de inrichting uit-loodsen die iedere weldenkende burger buiten de inrichting liever een jaar te lang dan een jaar te kort achter de tralies ziet; dossiers die je aan de vooravond van zittingen in je auto bewaart omdat je niet wilt dat iemand thuis – je partner, je kinderen – er, al is het per ongeluk, kennis van neemt; een griezel op tv, die zich ongegeneerd laat kennen en die je ’s anderendaags, terwijl hij zijn gitaar stemt, beleefd vraagt: ‘Hoe is het met u?’

(27)

over-Niet voor wie niet tegen bloed kan 27

goot en in brand stak, om er tijdens de zitting, tegenoverdracht of niet, dit van te denken: we leven in een rechtsstaat, een hoog goed, maar dient deze dagenlange rechtszaak, met een keur aan deskundigen, ons idee van rechtvaardigheid?

In 2012 nam ik, tot slot, op verzoek van een advocaat kennis van een pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum, over een profes-sioneel honkballende jongeman in eigen land die zijn oudere, even-eens honkballende broer met een droomcontract in de Verenigde Sta-ten in een cannabisroes doodstak; zoals vooraf met de advocaat besproken en ter zitting door hem bepleit, werd de man vrijgesproken op voorwaarde van psychiatrische behandeling, een vonnis dat de familie van slachtoffer én dader, evenals de advocaat én mij goed deed.

Het was mijn laatste handdruk pro Justitia.

(28)

28

We moeten samen het dansje

afmaken

PIW’ers aan het woord over belastende en motiverende aspecten van hun werk

T. Molleman en E.F.J.C. van Ginneken*

Het werk van gevangenispersoneel wordt vaak gezien als bijzonder belastend, want gevaar dreigt continu en kan uit elke hoek komen. Ook wordt in de media geregeld melding gemaakt van hoge werkdruk, bezuinigingen en ongewenste omgangsvormen tussen collega’s. In deze bijdrage willen we een nadere blik werpen op de wijze waarop Nederlands inrichtingspersoneel omgaat met zijn bijzondere taken en omstandigheden. Wat waarderen zij in hun werk en wat zijn lastige aspecten? Wat doet het met je om inrichtingswerker te zijn? Hoe wapen je je tegen de risico’s van het vak? Deze vragen zijn van aan-zienlijk belang omdat het inrichtingspersoneel een belangrijke factor is bij de totstandkoming van veiligheid en humane omstandigheden in de inrichting, alsook bij de resocialisatie van gedetineerden tijdens detentie (zie bijvoorbeeld Molleman & Leeuw 2012; Liebling & Arnold 2004).

In de laatste dertig jaar is in de internationale literatuur veelvuldig gepubliceerd over belastende en motiverende aspecten van het werk als penitentiair inrichtingswerker (hierna: PIW’er). Schaufeli en Pee-ters (2000) vatten in totaal 43 empirische studies samen (waaronder vier met een Nederlands sample) die zich richten op stress en burn-out onder gevangenispersoneel. De resultaten worden als kapstok in deze bijdrage gebruikt en aangevuld met recenter onderzoek. Een inkijkje in de huidige situatie in Nederland verkrijgen we met de resul-taten van zeven interviews die wij afnamen in de eerste week van 2013

* Drs. Toon Molleman is werkzaam bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en

(29)

We moeten samen het dansje afmaken 29

met PIW’ers werkzaam op drie locaties van een grote penitentiaire inrichting in de Randstad. De inrichting kent een ziekteverzuim-percentage onder het personeel van boven het landelijk gemiddelde, wat suggereert dat er niet de meest gunstige omstandigheden zijn als het gaat om belastende aspecten van het werk. De geïnterviewden vor-men een gevarieerde groep wat betreft achtergrondkenmerken die in de literatuur van belang bleken bij de waardering voor het werk, namelijk werkervaring, geslacht (Keinan & Malach-Pines 2007) en regime (Molleman 2011a). De PIW’ers (23 tot 56 jaar oud) hebben 3 tot 22 jaar werkervaring. De drie vrouwen en vier mannen zijn werkzaam in drie uiteenlopende regimes: een huis van bewaring, een extra zorg-voorziening en een inkomstenafdeling (waar nieuwe gedetineerden in eerste instantie worden geplaatst). Het dagprogramma en de focus op zorg en veiligheid verschillen per regime. De verhouding tussen het aantal personeelsleden en gedetineerden is per regime sterk verschil-lend, zodat effecten van die verhouding op de arbeidsomstandigheden kunnen worden opgemerkt in de interviews. Vijf PIW’ers hebben in hun carrière ook in andere regimes gewerkt, waaronder regimes voor vreemdelingen en jeugdigen. Wat betreft achtergrondkenmerken heb-ben we daarmee een aardige spreiding. Met informatie van slechts zeven geïnterviewden moet echter altijd voorzichtigheid worden betracht; de resultaten dienen dan ook vooral als verdieping en illu-stratie. Ook gebruiken we de resultaten uit de themadagen over werk-druk, die het gevangeniswezen in 2012 organiseerde. De opbouw van deze bijdrage is drieledig: eerst beschrijven we de motiverende aspec-ten van het peniaspec-tentiair inrichtingswerk, dan de belasaspec-tende aspecaspec-ten en we sluiten af met de beschrijving hoe medewerkers omgaan met de belastende aspecten.

De aantrekkelijke kanten van het werk

(30)

facto-30 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

ren die tot plezier in het werk leiden. Recentelijk bleek dat dit in Nederland op de themadagen over werkdruk herkend werd door de aanwezige PIW’ers. Zij meldden naast bovengenoemde factoren ook dat maatschappelijke waardering hen motiveert (ook al kan die beter) en dat het werken met gedetineerden vaak tot werkplezier leidt. Tot slot is een goede teamsamenstelling van belang voor het werkplezier (DJI 2012).

In de interviews zijn interessante illustraties gegeven van werkplezier. De PIW’ers spreken in de interviews met passie en trots over hun werk.1 Vooral het werken met gedetineerden en de collegialiteit zijn

volgens de zeven geïnterviewden belangrijk voor het werkplezier. ‘Het leuke vind ik het omgaan met de gedetineerden, ervoor zorgen dat zij... ja, hoe zeg je dat, dat zij behandeld worden zoals ze horen behandeld te worden. Daarbij is het belangrijk dat wij een goed team hebben dat op elkaar is ingespeeld. En als je dat hebt en je hebt een leuke groep gedeti-neerden, dan kun je daaruit leuke momenten in je werk halen.’ (Remco)

Een goede sfeer onder collega’s is essentieel; dit geeft ruimte om samen de dagelijkse werkzaamheden uit te voeren, maar ook om moeilijke situaties te bespreken en plezier te maken. Ook wordt ver-teld dat de samenstelling van het team van belang is.

‘Sommige collega’s kunnen heel goed met verslaafde gedetineerden over-weg, daar heb ik toch meer moeite mee. Laat mij maar met die jonge drukke gastjes!’ (Tessa)

Tessa benoemt dat zij veel meer uit de dienst haalt wanneer er een goede mix van vaardigheden is in het team en het programma naar eigen inzicht afgewikkeld kan worden. Individuele aandacht voor gedetineerden is dan beter mogelijk. De ene dag (als het team wat vaardigheden betreft eenzijdig is samengesteld/ingeroosterd) is er daardoor minder mogelijk dan de andere.

(31)

We moeten samen het dansje afmaken 31

een gedetineerde dankbaarheid toont voor de geboden hulp. Marjan geeft als voorbeeld een gesprek dat ze met een gedetineerde heeft gevoerd over zijn verleden:

‘Vandaag kwam hij naar me toe, want ik was vandaag dan weer na die dag [dat het gesprek werd gevoerd] in dienst, en toen kwam ‘ie wel van ja, ja, dat het toch wel heel erg opluchtte en dat ‘ie ook wel met zichzelf aan de slag was gegaan.’ (Marjan)

Toch moet daarbij de kanttekening worden gemaakt dat PIW’ers scep-tisch waren over hun vermogen om gedragsveranderingen te bewerk-stelligen. Volgens hen ontbreken daar de tijd, de middelen en de nazorg voor. Robert ziet een paradox tussen de humanisering van detentie aan de ene kant en de politiek die tegelijkertijd voor sobere regimes pleit aan de andere:

‘Het geldprobleem brengt de kwaliteit in gevaar. Door te weinig nazorg ont-staat er meer recidive.’ (Robert)

Sommige PIW’ers vinden dat het werk hen in positieve zin heeft ver-anderd; ze zijn bijvoorbeeld socialer, assertiever of zelfverzekerder geworden.

‘Ik sta nu wel meer mijn mannetje. Dus ik ben wel assertiever geworden en ook wat zelfbewuster. Ook m’n eigen grenzen heb ik veel beter leren ken-nen.’ (Marjan)

(32)

rappor-32 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

ten. Doordat het dagrooster (de zogenoemde looplijnen2) vaststaat,

zijn het moment en de lengte van persoonlijke gesprekken met gedeti-neerden inflexibel. Zodoende doet de gelegenheid voor dergelijke gesprekken zich maar spaarzaam voor, aldus twee PIW’ers. Marjan merkt wel een toename in werkdruk, waardoor ze het werk moeilijker los kan laten:

‘Je gaat gewoon met een vol hoofd naar huis dan.’ (Marjan)

Belastende aspecten van het werk

Terugkerende thema’s in de arbeidsomstandigheden die in meerdere landen spelen, zijn onder meer de hoge werkdruk, het gebrek aan autonomie, beperkte benutting van de kennis en kwaliteiten, onzeker-heid over carrièreperspectief en de lage sociale status van het beroep (Schaufeli & Peeters 2000). Een andere veelgenoemde stressveroor-zakende factor in de literatuur is de angst voor geweld van gedetineer-den (Finn 1998; Kauffman 1988). Verder zijn het onophoudelijk stellen van vragen van gedetineerden, manipulatief gedrag en een gebrek aan discipline van gedetineerden stresserende factoren voor inrichtings-werkers (Keinan & Malach-Pines 2007; Kommer 1991. Het gebrek aan waardering van de leidinggevende vormt ook een stressverhogende factor (Lambert e.a. 2009, 2012; Garland 2004). Voorts worden een gebrek aan bespreekbaarheid van morele kwesties met collega’s en betrokkenheid van de leidinggevende als voorspeller van ongewenste omgangsvormen gevonden (Molleman 2011b). De studies noemen vaak dezelfde factoren, maar verschillen in het relatieve gewicht ervan. Veel van de voornoemde aspecten werden in 2012 ook genoemd door de PIW’ers op de landelijke werkdrukdag. Er zou onvoldoende perso-neel zijn door verzuim en de grote hoeveelheid bijtaken en admini-stratie. Ook worden beleidsveranderingen (zonder duidelijke reden) in een te hoog tempo doorgevoerd. De PIW’ers gaven aan zich te weinig gesteund te voelen door hun leidinggevende en zich te weinig gehoord te voelen door het management.

De PIW’ers die wij spraken, noemen veel van bovenstaande factoren belastend in hun werk, maar er zijn ook belangrijke nuanceringen

(33)

We moeten samen het dansje afmaken 33

gemaakt. Het werk als PIW’er wordt vooral als belastend ervaren wan-neer er calamiteiten plaatsvinden, zoals geweldsincidenten of ingrij-pende voorvallen, zoals een poging tot zelfmoord van een gedeti-neerde. Drie van de zeven geïnterviewden spreken over een geweld-sincident dat ze van dichtbij hebben meegemaakt. Mandy en Robert maakten ongeveer een halfjaar eerder van dichtbij mee hoe een PIW’er werd aangevallen door een gedetineerde. De impact hiervan is nog steeds merkbaar.

‘Angst, dat ik een beetje bang was gewoon. Kijk, als je sommigen (gedeti-neerden) binnenkrijgt, waar je de voorinformatie goed weet, van goh, je moet alert zijn, niet teveel op de huid zitten, afstand bewaren, dan ben je een beetje op je hoede. Maar als je geen voorinformatie, niet voldoende voorinformatie weet, dan ga je toch twijfelachtig de vloer op.’ (Mandy)

‘Ik was eerder meer gericht op bejegening, maar nu [na het geweldsinci-dent] meer op veiligheid; ik ben op m’n hoede en heb minder vertrouwen in de medemens.’ (Robert)

De impact van een incident lijkt aanzienlijk en lang na te dreunen; de PIW’ers die dergelijke ervaringen niet hebben, melden geen angst-gevoelens en laten merken goed om te kunnen gaan met het gedrag en de sfeer op de werkvloer.

Het management en ‘het beleid’ ervaren PIW’ers als factoren die tegenwerken en zijn daarom belastend. Volgens de geïnterviewden heeft dit te maken met een gebrek aan communicatie.

‘Wat ik moeilijk vind is omgaan met het management. De machtspositie van management richting personeel.’

‘Wat staat u zo tegen?’

‘Nou, dat er niet geluisterd wordt echt naar het personeel, vind ik. En als er wat besloten is, nou dan is het besloten en klaar, terwijl wij toch wel meer op de vloer zijn, dus wel meer zicht hebben op hoe we bepaalde dingen het best kunnen doen.’ (Tessa)

(34)

34 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

Veranderingen die van bovenaf (vaak landelijk) zijn geïntroduceerd, hebben hun weerslag op de werkvloer. Soms leidt dit tot praktische problemen, zoals roosterconflicten of extra papierwerk. Men heeft ook het idee dat de bezuinigingen de veiligheid in het geding kunnen bren-gen, omdat er soms te weinig personeel aanwezig is op de afdelingen om incidenten mee op te vangen. Een hoog ziekteverzuim verergert dat probleem.

‘De posten zijn minder goed bezet en we moeten vaak improviseren om de taken toch te doen, wat leidt tot irritaties onder collega’s. Dat is ook een oorzaak van ziekmelden, de werkdruk is door OPI3 toegenomen en de loop-lijnen frustreren ook gedetineerden.’ (Robert)

De werkbelasting kan verscheidene gevolgen hebben. Nadat een van de PIW’ers het slachtoffer was geworden van een geweldsincident, was hij vier maanden uit de running. Het incident had ook invloed op zijn thuissituatie; hij sliep slecht en zijn gezin had er last van. Een andere PIW’er geeft aan dat ze parttime is gaan werken, omdat het werk men-taal te vermoeiend is voor een fulltimebaan. Ivo heeft in het verleden te maken gehad met een burn-out, omdat hij te veel werk en verant-woordelijkheden op zich had genomen. Echter, het werk zelf vindt hij niet mentaal uitputtend:

‘Volgens mij ben ik nooit tegen dingen aangelopen waarvan ik zeg, dat is een fysieke belasting of een geestelijke belasting. (...) Eén keer ben ik uit-gescholden en dat heeft best wel wat met me gedaan, maar voor de rest... nee, niet dat ik zeg echt belastende dingen.’

‘Hoe komt dat?’

‘Ik denk de manier waarop ik ernaar kijk, volgens mij, hoe ik ermee omga. Als ik negatief was ingesteld, dan was ik best wel dingen tegengekomen. Maar ik ben superpositief ingesteld.’ (Ivo)

Omgaan met belastende aspecten

De overzichtstudie van Schaufeli en Peeters (2000) wijst uit dat perso-neel een uitlaatklep vindt in bijvoorbeeld praten met familie, luisteren

(35)

We moeten samen het dansje afmaken 35

naar muziek, sporten en ontspanningsoefeningen. Naast deze op het individu gebaseerde oplossingen blijken ook enkele op de organisatie gerichte benaderingen effectief, zoals een slim werving- en selectie-beleid van personeel, regelmatige communicatie tussen leiding-gevende en zijn medewerkers, betrokkenheid bij beslissingen, roldui-delijkheid (beveiligen of bejegenen?) en ontwikkelen van loopbaan-paden (Schaufeli & Peeters 2000). Recent vonden Lambert e.a. (2012) dat goede communicatie en de ervaren autonomie voor inrichtings-personeel de kans op een burn-out verkleinen. Het belang van goede collegiale omgang is onderzocht in Zweden. Men wijst erop dat perso-neel regelmatig stoom moet kunnen afblazen omdat het werk emotio-neel belastend is. Dat kan het beste bij collega’s, omdat zij zich voor kunnen stellen wat de spanningen inhouden en daar ervaring mee hebben (stoom afblazen bij collega’s wordt ook wel backstage recovery genoemd; zie Nylander e.a. 2011).

De aard van het werk als PIW’er vereist bepaalde kwaliteiten, zo blijkt uit onze interviews. De mensen die we spraken, hebben namelijk regelmatig te maken met harde taal, met moeilijk handelbare gedeti-neerden en soms ook met geweld. Hoewel mentale en fysieke weer-baarheid van pas komen bij incidenten, is verbale weerweer-baarheid van alledaags belang. Men moet om kunnen gaan met grof taalgebruik en zich niet laten intimideren. Er is wel variatie in de manier waarop PIW’ers omgaan met gedetineerden; de een bewaart meer afstand dan de ander.

‘Je weet dat ze boeven zijn, dat je die afstand moet bewaren. Maar in mijn achterhoofd heb ik toch zoiets van, goh, het zijn toch mensen, die je ook als mens moet behandelen.’ (Mandy)

‘Het is een soort dansspelletje hè. Ik dans met je, soms trap ik je op je voet, soms trap jij me op m’n voet. Maar we moeten het dansje afmaken.’ (Ivo)

(36)

36 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

schuld, had je je buiten maar moeten gedragen, dan had je hier niet geze-ten.’ (Remco)

Sommige PIW’ers geven aan dat ze door het werk als persoon harder zijn geworden; ook buiten het werk worden ze minder geraakt door harde taal. Remco vertelt dat hij wantrouwiger is geworden en dat hij thuis alerter is op veiligheid.

De een kan het werk beter naast zich neerleggen dan de ander. Som-mige medewerkers geven aan dat ze het prettig vinden om thuis de werkdag door te spreken, terwijl andere medewerkers genoeg hebben aan de steun van collega’s. Iedereen ziet praten met collega’s als een belangrijk copingmechanisme.

‘Ze [collega’s] proberen je wel met alles te helpen. Maar ook als het bij-voorbeeld thuis, als het niet helemaal super lekker gaat ofzo, dan praten we daar ook met z’n allen over. Het is best wel een hechte groep.’ (Alex)

‘Ik heb een hele geweldige team, [noemt afdeling]. Het is echt een topteam. (...) We vinden onszelf, maar ik denk dat de meeste teams dat wel hebben, het beste team [lacht]. Eh ja... qua ervaring, qua leeftijd verschilt het, diver-siteit ook wel in het team. Heel veel respect voor elkaar. Heel veel voor elkaar over hebben. Dat is er in ons team.’ (Tessa)

Toch kleeft er volgens Tessa ook een nadeel aan een dergelijke hechte sfeer onder collega’s, namelijk dat ze elkaar geen feedback durven geven, uit angst om de sfeer te verpesten:

‘Omdat ze het liever leuk willen houden, de sfeer willen houden. (...) Ik denk dat het juist wel goed is, af en toe elkaar wijzen... het bouwt alleen maar meer ervaring op, dan leer je ook meer vind ik.’ (Tessa)

(37)

We moeten samen het dansje afmaken 37

Tot slot

We proberen tot slot een beeld te schetsen van wat gevangenisperso-neel anno 2013 motiveert en wat belastend is in hun werk. We gebruikten de internationale literatuur en verslaglegging van de expertbijeenkomsten van het gevangeniswezen (de ‘werkdrukdagen’) om tot een algemeen beeld te komen van motiverende en belastende factoren die relevant zijn voor de arbeidsomstandigheden van PIW’ers. Die bronnen zijn niet alle even recent, slaan niet altijd op de Nederlandse situatie en missen diepgang en illustraties van de werk-vloer. Voor deze bijdrage is daarom aanvullend een zevental inter-views met PIW’ers afgenomen. Deze bronnen samengenomen geven het volgende beeld van de werksituatie van de Nederlandse PIW’er anno 2013.

Nederlandse PIW’ers zijn trots op en betrokken bij hun werk. Hun werkplezier halen ze voornamelijk uit de samenwerking met hun col-lega’s. Als zij met het team zelf invulling kunnen geven aan de werk-zaamheden en het team wat betreft vaardigheden gemêleerd is, zeg-gen zij het beste hun doelstellinzeg-gen te kunnen halen (zoals veiligheid en resocialisatie van gedetineerden). Het kunnen bijdragen aan genoemde doelstellingen leidt tot werkplezier en het gevoel ‘een goede werkdag te hebben gehad’.

(38)

doel-38 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

groep waarmee zij werken. Dit vereist dat ze een zekere afstand bewa-ren en dat ze kritisch luistebewa-ren naar de verhalen van gedetineerden. Het begeleiden van gedetineerden is een evenwichtskunst waarbij vei-ligheid vooropstaat, maar respect ook een voorname plaats heeft. Wanneer moeilijke situaties in het werk zijn voorgevallen, heeft een-ieder een plek om zijn hart te luchten; dat is meestal bij de leiding-gevende en collega’s, maar ook wordt meermalen het thuisfront genoemd als plaats om ‘stoom af te blazen’. Dat laatste blijkt soms ook nodig, omdat onder collega’s niet altijd sprake is van bespreekbaar-heid van kwesties die men tegenkomt op de werkvloer. De opmerking ‘omdat ze [collega’s] het liever leuk willen houden’ lijkt ook te wijzen op de situatie dat collega’s niet gemakkelijk kritiek op elkaar kunnen leveren. Dat is begrijpelijk; als je de collegialiteit onder druk zet, kan dat ook gevolgen hebben voor de collegiale steun en daarmee de eigen veiligheid.

Wij troffen sterke en zelfverzekerde PIW’ers aan, die niet schroomden hun zegje te doen. Ze maakten een weerbare indruk. Men lijkt het werk over het algemeen aan te kunnen, fysiek, mentaal, maar vooral ook verbaal. De interviews hebben bevestigd dat goede communicatie met gedetineerden hun belangrijkste middel is om de orde te bewa-ren. Toch maken de PIW’ers zich geen grote illusies over de mate waarin zij gedrag van gedetineerden kunnen beïnvloeden. Het werk laat soms wel zijn sporen na op het gedrag of de persoonlijkheid van PIW’ers. In positieve zin zeiden enkele PIW’ers socialer en emotioneel sensitiever te zijn geworden. Tegenover deze ontwikkelde empathi-sche vermogens staat dat zij ook harder, wantrouwiger en bewuster van (on)veiligheid (ook buiten de inrichting) zijn geworden door hun bijzondere werk als PIW’er.

(39)

We moeten samen het dansje afmaken 39

Literatuur

Van der Broek & Molleman 2012 T.C. van der Broek & T. Molle-man, Tevredenheid van gevange-nispersoneel in 2011: een verdie-ping van personele en inrichtings-pecifieke kenmerken (Cahier 2012-2), Den Haag: WODC 2012. DJI 2012

Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Van werkdruk naar werk-plezier (intern document), Den Haag 2012.

Finn 1998

P. Finn, ‘Correctional officer stress: A cause for concern and additional help’, Federal Proba-tion (62) 1998, p. 65-74. Garland 2004

B. Garland, ‘The impact of admi-nistrative support on prison treatment staff burnout: An exploratory study’, The Prison Journal (84) 2004-4, p. 452-471. Kauffman 1988

K. Kauffman, Prison officers and their world, Cambridge, MA: Har-vard University Press 1988. Keinan & Malach-Pines 2007 G. Keinan & A. Malach-Pines, ‘Stress and burnout among pri-son perpri-sonnel: Sources, outco-mes, and intervention strategies’, Criminal Justice and Behavior (34) 2007-3, p. 380-398.

Kommer 1991

M.M. Kommer, De gevangenis als werkplek (diss.), Arnhem: Gouda Quint 1991.

Lambert e.a. 2009

E. Lambert e.a., ‘The impact of the work environment on prison staff: The issue of consideration, structure, job variety, and trai-ning’, American Journal of Crimi-nal Justice (34) 2009, p. 166-180. Lambert e.a. 2012

E. Lambert e.a., ‘Examining the relationship between supervisor and management trust and job burnout among correctional staff’, Criminal Justice and Behavior (39) 2012-7, p. 938-957. Liebling & Arnold 2004 A. Liebling & H. Arnold, Prisons and their moral performance: A study of values, quality, and pri-son life (Vol. 19), Oxford: Oxford University Press 2004.

Molleman 2011a

(40)

40 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

Molleman 2011b T. Molleman, Ongewenste omgangsvormen tussen gevange-nispersoneel: stand van zaken anno 2011 (Cahier 2011-8), Den Haag: WODC 2011.

Molleman & Leeuw 2012 T. Molleman & F.L. Leeuw, ‘The influence of prison staff on inmate conditions: A multilevel approach to staff and inmate sur-veys’, European Journal on Cri-minal Policy and Research (18) 2012-2, p. 217-233.

Nylander e.a. 2011 P. Nylander e.a., ‘Emotional labour and emotional strain among Swedish prison officers’, European Journal of Criminology (8) 2011-6, p. 469-483.

(41)

41

Het belang van goede nazorg na

schokkende gebeurtenissen

En het risico van overdrijving ...

P.P. Lücker*

Mijn eerste baan kreeg ik in 1986. Ik werd reclasseringsmaatschappe-lijk werker, aanvankereclasseringsmaatschappe-lijk in het huis van bewaring en later ‘buiten de muren’ bij de extramurale reclassering. Ik had in mijn werk wel eens te maken met agressie en geweld. Ook had ik te maken met zelfdodingen van cliënten en confrontaties met verdachten van ernstige zeden-misdrijven of levensdelicten. Daar werd toen niet of nauwelijks over gesproken, het hoorde erbij. Geen idee wat normale reacties op abnor-male situaties waren. Er raakte wel eens een collega overspannen en die kwam dan meestal wel weer terug, of niet. Niemand die daar echt bij stilstond. Ik heb mezelf wel eens teruggevonden, trillend op de grond liggend naast mijn bed. Geen idee wat er aan de hand was. Ik sprak er maar niet over. Had het misschien iets te maken met die stoot die ik die dag van een agressieve man had gekregen? Ik durfde er niet over te praten en te vragen of collega’s dat ook wel eens hadden mee-gemaakt.

Nu, bijna 27 jaar later, weet ik dat je last kunt hebben van dergelijke gebeurtenissen op het werk. Dat het soms normale, tijdelijke acute reacties op abnormale situaties kunnen zijn. Meestal gaat dat weer gewoon over. In enkele gevallen kunnen mensen er ook ziek van wor-den. Ze ontwikkelen dan bijvoorbeeld een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Dat kan er allemaal bij horen, de tol die het leven van je kan eisen. Natuurlijk is dat naar, maar vaak niet onoverkomelijk en goed te behandelen. En soms moet je accepteren dat het niet meer gaat, dat je wat anders moet gaan doen.

Er is veel veranderd in de afgelopen jaren. Op dit moment staat werk-gerelateerde PTSS volop in de belangstelling. Versterking van de veer-* Peter-Paul Lücker is als stafmedewerker beleid en projecten verbonden aan Stichting de

(42)

42 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 3, 2013

kracht en van de weerbaarheid van medewerkers moet uitval voorko-men. De bonden pleiten voor erkenning dat het werk zwaar kan zijn en de erkenning van PTSS als beroepsziekte. Preventie, zorg, nazorg, vroegsignalering, aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid zijn daar-bij telkens terugkerende begrippen. Het woord ‘trauma’ wordt veelvul-dig en gemakkelijk gebruikt. Maar wanneer is iets een trauma of wordt iets een trauma? Kun je PTSS voorkomen?

Maar gaat het ondertussen ook allemaal goed met die goedbedoelde georganiseerde opvang, zorg en nazorg? Ik werk daar als beleidsmede-werker dagelijks aan mee: goede opvang, zorg en nazorg en vroegtij-dige verwijzing voor psychotherapeutische behandeling. Ik heb soms last van het knagende gevoel of we daar nu niet in doorschieten. Ik schrik soms van de ‘hijgerigheid’ van de behandelinstituten om mede-werkers in een zo vroeg mogelijk stadium te diagnosticeren, te behan-delen en regelmatig te screenen op mogelijke psychische schade van het werk. Tegelijkertijd wordt in de richtlijnen uitgegaan van het sti-muleren van het natuurlijk herstelvermogen, eigen veerkracht en hulp en steun uit de directe naaste omgeving. Een goede beweging, die ech-ter wel om zorgvuldigheid vraagt.

In dit artikel, dat ik op persoonlijke titel schrijf, combineer ik mijn vroegere persoonlijke ervaringen als hulpverlener met (wetenschap-pelijke) inzichten over opvang en nazorg na schokkende incidenten en de visie die ik zelf als beleidsadviseur hierop ontwikkeld heb. Ik schets eerst hoe nazorg is ontstaan en hoe inzichten en richtlijnen verander-den. Ook wordt stilgestaan bij de vraag wat normale reacties op abnor-male gebeurtenissen zijn en wat er gebeurt als de verwerking stokt.

Mijn achtergrond en werkzaamheden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met spontanerapportagesystemen is geen informatie beschikbaar over het aantal mensen dat een geneesmiddel gebruikt heeft en er is geen controlegroep (mensen met dezelfde

Aan het begin van deze scriptie zijn een viertal deelvragen opgesteld die als leidraad hebben gediend voor het onderzoek. De eerste drie deelvragen hebben een theoretisch

samenzwenng. L.: Het is belangrijk in te zien dat mensen niet van nature individuen zijn. H et individu zoals wij dat kennen is een produkt van het individualisme

[r]

Kişinin duygularını kontrol gücünü yitirmesi / veya kontrol

Dat stelt iedereen in staat wat van zijn leven te maken, maar maakt mensen bijvoorbeeld ook weerbaarder bij tegenslag en voorkomt criminaliteit onder kwetsbare jongeren...

Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één

Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend... Tekst 12