___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 1
Appendix A
Appendix A is een weergave van de geconstateerde verschillen tussen de RJ en IFRS die niet van toepassing zijn op de huidige jaarrekening van Brunner Mond BV. De
geconstateerde verschillen inzake bijvoorbeeld stelselwijzigingen of beëindiging
bedrijfsactiviteiten en afstoting van activa kunnen in een volgend boekjaar wel degelijk van toepassing zijn. Derhalve zijn deze toekomstige verschillen ook belangrijk voor Brunner Mond.
Mogelijke toekomstige verschillen
Posten waarin alle geconstateerde verschillen niet van toepassing zijn
1. Immateriële vaste activa (exclusief goodwill)
Grondslagen
Wettelijke reserve
Wanneer emissiekosten, oprichtingskosten of kosten van (onderzoek en) ontwikkeling worden geactiveerd, dient ingevolge de Nederlandse wet een wettelijke reserve te worden aangehouden (art. 2:365 lid 2 BW). De IASB staat activering van emissiekosten en
oprichtingskosten niet toe; over de vorming van een wettelijke reserve voor geactiveerde kosten van ontwikkeling laat de IASB zich niet uit.
Immateriële activa zonder bepaalbare levensduur
Immateriële vaste activa waarvan de levensduur niet bepaalbaar (indefinite) is, mogen niet meer systematisch worden afgeschreven, maar moeten jaarlijks (en zodra daarvoor indicaties zijn) worden getoetst op een mogelijke bijzondere waardevermindering (impairment) (IAS 38.107). Dit is in strijd met de Nederlandse wet en Richtlijn 210, die bepalen dat op immateriële activa altijd moet worden afgeschreven.
Jaarlijkse impairmentbeoordeling
IFRS schrijft een jaarlijkse impairment-beoordeling voor van alle immateriële vaste activa waarvan de economische levensduur onbepaalbaar is (IAS 38.108). De RJ kent een
dergelijke bepaling speciaal voor (nog) niet in gebruik genomen immateriële vaste activa en immateriële vaste activa met een economische levensduur langer dan twintig jaar (RJ 210.419).
Levensduur immateriële activa
Immateriële vaste activa waarvan de levensduur bepaalbaar is, moeten worden
afgeschreven over deze levensduur, ongeacht de lengte ervan (IAS 38.97). Met andere woorden, het weerlegbare vermoeden dat de levensduur van een immaterieel actief niet langer dan twintig jaar is, is vervallen. Op dit punt is de Nederlandse Richtlijn 210.401 strikter want deze kent een weerlegbaar vermoeden dat de economische levensduur niet langer zal zijn dan twintig jaar.
Invulling actuele waarde
In het Besluit waardering activa worden vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde als mogelijke invulling van de actuele waarde genoemd. De omstandigheden bepalen welke vorm van actuele waarde van toepassing is.
In IAS 38 wordt als invulling van de actuele waarde de ‘fair value’ (reële waarde) genoemd
(IAS 38.75). Onder ‘fair value’ wordt dan bij immateriële vaste activa de voorwaarde gesteld
dat sprake is van een actieve markt waarop de activa worden verhandeld (IAS 38.75).
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 2
Activering van emissiekosten en oprichtingskosten
Kosten van oprichting en van uitgifte van aandelen behoren op zich niet tot de definitie van immateriële activa. Aangezien de wet echter activering als immaterieel actief toestaat, wordt in Richtlijn 210.103 slechts ‘aanbevolen’ deze kosten niet meer te activeren. Kosten van oprichting en van uitgifte van aandelen worden onder IAS 38 niet beschouwd als immaterieel vast actief (IAS 38.9). Het is derhalve onder IAS 38 niet mogelijk deze kosten te activeren.
Kosten van uitgifte van eigen aandelen dienen ingevolge IAS 32.33 ten laste van het eigen vermogen te worden verwerkt. Volgens Richtlijn 240.219 verdient het de voorkeur kosten en kapitaalbelasting verbonden aan de plaatsing van (eigen) aandelen niet te activeren maar onder aftrek van een eventueel belastingeffect direct ten laste van het agio te
verantwoorden. Indien en voor zover het agio ontoereikend is, dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves.
Aanpassing cumulatieve afschrijving
Indien de immateriële vaste activa tegen actuele waarde/reële waarde worden gewaardeerd zal regelmatig een herwaardering moeten plaatsvinden. IAS 38.80 bepaalt dat op het
moment van aanpassing van de reële waarde de cumulatieve afschrijving:
•
hetzij evenredig dient te worden verhoogd met de toename van de oorspronkelijke waarde;
•
hetzij in mindering dient te worden gebracht op de oorspronkelijke waarde, waarbij het resterende nettobedrag wordt aangepast aan de waardeontwikkeling.
De Nederlandse wet- en regelgeving kent een dergelijke expliciete regeling niet.
Presentatie
Immateriële activa ‘held for sale’
Als gevolg van IFRS 5 moet een immaterieel actief dat als ‘disposal asset’ wordt aangemerkt of onderdeel vormt van een disposal group of discontinued activity, als ‘held for sale’ actief na de vlottende activa worden gepresenteerd.
Specificatie van de post
Artikel 2:365 BW bepaalt dat onder de immateriële vaste activa afzonderlijk worden opgenomen:
•
kosten die verband houden met de oprichting en de uitgifte van aandelen;
•
kosten van onderzoek en ontwikkeling;
•
kosten van verwerving ter zake van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom;
•
kosten van goodwill die van derden is verkregen;
•
vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.
IAS 38.119 geeft een aantal voorbeelden van afzonderlijke categorieën immateriële vaste activa die kunnen worden onderscheiden, maar schrijft geen verplichte indeling voor.
Toelichting
Toelichting van immateriële activa met onbepaalbare
Op grond van IAS 38.122 moeten voor immateriële vaste activa met een onbepaalbare levensduur in de toelichting de boekwaarde van het actief en de redenen waarom het actief een onbepaalbare levensduur heeft worden vermeld. De onderneming moet hierbij de
factoren aangeven die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de bepaling van het feit dat er
sprake is van deze onbepaalbare levensduur.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 3
Informatie per immaterieel actief
Ingevolge artikel 2:365 lid 2 BW dient informatie te worden gegeven omtrent elk van de in artikel 2:365 lid 1 BW genoemde posten. Dit zijn de posten die genoemd zijn in de paragraaf
‘specificatie van de post’ op de vorige pagina.
Blijkens IAS 38.118 moet informatie worden verschaft over ‘each class of intangible assets’, onderscheiden naar intern gegenereerde immateriële vaste activa en andere immateriële vaste activa. Als voorbeeld worden genoemd (IAS 38.119):
•
merkrechten;
•
uitgaverechten;
•
computersoftware;
•
licenties en franchises;
•
copyrights, patenten, octrooien en overige rechten van intellectuele eigendom;
•
recepturen, formules, modellen, ontwerpen, prototypen;
•
immateriële activa in ontwikkeling.
Als gevolg hiervan zou het dus kunnen zijn dat de informatieverschaffing onder IAS 38 gedetailleerder is dan in Nederland. Tevens moet op grond van IAS 38 onderscheid worden gemaakt tussen immateriële activa met een onbepaalbare levensduur en immateriële activa met een bepaalde levensduur.
Specifieke toelichting voor bepaalde immateriële activa
Voor immateriële activa die door middel van overheidsbijdragen zijn verkregen en die bij eerste waardering tegen ‘fair value’ zijn gewaardeerd dienen de ‘fair value’, de boekwaarden en de wijze van waardering te worden vermeld (IAS 38.122 [c]). In de Nederlandse
regelgeving zijn dergelijke eisen niet opgenomen.
Jaarrekening Brunner Mond
In de jaarrekening van Brunner Mond is geen sprake van immateriële vaste activa. Derhalve zijn de geconstateerde verschillen niet van toepassing.
2. Deelnemingen (exclusief joint ventures)
GrondslagenWaardering deelnemingen met negatieve vermogenswaarde
Ingevolge IAS 28.29 worden verliezen op deelnemingen gewaardeerd volgens de ‘equity method’ verwerkt tot het bedrag van de netto-investering in de deelneming. Deze netto- investering omvat niet alleen het kapitaalbelang maar bijvoorbeeld ook aan de deelneming verstrekte langlopende leningen met een ‘eigenvermogenskarakter’. Op grond van RJ 214.231 worden verliezen op deelnemingen gewaardeerd volgens de
vermogensmutatiemethode verwerkt als nihil wanneer de netto-vermogenswaarde nihil is geworden.
Voor het aandeel in verdere verliezen dient de deelnemende rechtspersoon zowel onder Nederlandse regels als onder IFRS een voorziening op te nemen voor zover de
deelnemende rechtspersoon geheel of ten dele instaat voor de schulden van de deelneming, of het stellige voornemen heeft de deelneming (voor haar aandeel) tot betaling van haar schulden in staat te stellen. Onder IFRS worden dus tevens de overige
langetermijnbelangen in de deelneming in aanmerking genomen.
Vorming wettelijke reserve deelnemingen
In de Nederlandse wet- en regelgeving geldt dat indien de deelnemende rechtspersoon niet zonder beperking uitkering aan hem van het resultaat van de deelneming kan
bewerkstelligen, deze zijn aandeel in het resultaat van de deelneming in een wettelijke
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 4
reserve deelneming op moet nemen. IFRS kent geen bepalingen inzake wettelijke reserves.
Indien Brunner Mond de jaarrekening op basis van IFRS opstelt dient alsnog een wettelijke reserve deelneming te worden gevormd. Deze wettelijke eis blijft van toepassing.
Verwateringsresultaten
In RJ 214.315 zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot de verwerking van verwateringsresultaten in de enkelvoudige jaarrekening. IFRS kent dergelijke bepalingen niet.
Waardering in de enkelvoudige balans (zonder invloed van betekenis)
Ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving (art. 2:384 lid 1 BW en RJ 214.214) worden deelnemingen waarop geen invloed van betekenis wordt uitgeoefend tegen kostprijs of actuele waarde gewaardeerd. Indien tegen actuele waarde wordt gewaardeerd, worden de waardewijzigingen in een wettelijke reserve binnen het eigen vermogen verwerkt. Ingevolge IAS 28.18 worden dergelijke deelnemingen gewaardeerd overeenkomstig IAS 39, hetgeen betekent tegen reële waarde waarbij de wijzigingen in de reële waarde in het vermogen of in het resultaat worden verantwoord (IAS 39.55).
Intercompanytransacties
In tegenstelling tot RJ 260 zijn in IFRS geen specifieke bepalingen opgenomen met
betrekking tot de verwerking van intercompanytransacties in de enkelvoudige jaarrekening.
Presentatie
Presentatie van deelnemingen ‘held for sale’
Indien deelnemingen voldoen aan de criteria van ‘held for sale’, moeten deze volgens IAS 28 worden gepresenteerd onder de vlottende activa (zie ook het hoofdstuk beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van activa). Volgens de Nederlandse wet- en regelgeving blijven deelnemingen ‘held for sale’ onder de financiële vaste activa gepresenteerd.
Toelichting omtrent deelnemingen
IAS 28.37(b) vereist samengevatte gegevens omtrent activa, verplichtingen en netto-omzet van deelnemingen met invloed van betekenis. IAS 28.38 eist de afzonderlijke vermelding in de toelichting van het aandeel van de deelnemende rechtspersoon in discontinued
operations van de deelneming. De Nederlandse wet- en regelgeving stelt dergelijke eisen niet. De toelichting onder IFRS is uitgebreider.
Toelichting
Er zijn geen verschillen geconstateerd die van invloed zijn op de huidige jaarrekening ten aanzien van de toelichting van deelnemingen.
Jaarrekening Brunner Mond
Brunner Mond BV heeft geen deelnemingen, dochtermaatschappijen of
groepsmaatschappijen. Derhalve zijn de geconstateerde verschillen in dit hoofdstuk niet van toepassing.
3. Fusies en overnames
GrondslagenVerwerking fusies
IFRS 3.14 schrijft voor dat alle bedrijfscombinaties volgens de overnamemethode (purchase
method) worden verwerkt, ook al betreft het een fusie. De methode van samensmelting van
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 5
belangen (pooling of interests method) is niet toegestaan. Dit betekent dat te allen tijde – dus ook bij fusies – een overnemende en een overgenomen partij moeten worden
geïdentificeerd. De overnemende partij verwerkt de overgenomen partij in haar jaarrekening.
In de Nederlandse regelgeving moet op een fusie (een situatie waarin er geen overnemende partij kan worden geïdentificeerd) de ‘samensmelting van belangen’-methode worden
toegepast (RJ 216.105). Bij deze methode worden de samengevoegde activa en passiva in beginsel tegen hun bestaande boekwaarde opgenomen en komt goodwill niet aan de orde.
In dat geval is er dus sprake van strijdigheid.
Waardering van belastingvorderingen en verplichtingen
In het geval van een overname schrijft IFRS 3 voor dat bij de bepaling van de reële waarde de verkregen belastingvorderingen en verplichtingen dienen te worden gewaardeerd tegen de nominale waarde. Waardering tegen contante waarde is niet toegestaan (zie Appendix B bij IFRS 3, B16.i). De Richtlijnen staan zowel waardering tegen nominale als waardering tegen contante waarde toe (RJ 216.214i).
Reorganisatiekosten na overname
IFRS 3 bepaalt dat kosten die verband houden met de herstructurering van de overgenomen eenheid of haar activiteiten, moeten worden behandeld als kosten van na de totstandkoming van de bedrijfscombinatie, tenzij er bij de overgenomen eenheid zelf op het moment van de bedrijfscombinatie al sprake is van een bestaande voorziening in verband met
herstructurering. De Richtlijn staat toe dat een reorganisatievoorziening wordt opgenomen die voortvloeit uit een overname, mits de reorganisatie binnen een redelijke termijn na de overname is uitgewerkt in een gedetailleerd, formeel plan. Onder een redelijke termijn wordt verstaan drie maanden na de overnamedatum maar dit kan onder bepaalde
omstandigheden langer zijn (tot maximaal zes maanden) (RJ 216.212).
Voorwaardelijke verplichtingen
IFRS 3 bepaalt dat bij overnames een voorziening moet worden gevormd voor
voorwaardelijke verplichtingen, zelfs indien deze niet voldoen aan de regels van IAS 37 voor het vormen van een voorziening voor voorwaardelijke verplichtingen (IFRS 3.37).
Waardering moet plaatsvinden tegen reële waarde. De Nederlandse Richtlijnen bevatten een dergelijke bepaling niet en zijn dus minder strikt.
Presentatie
Er zijn geen presentatieverschillen tussen IFRS en de Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van fusies en overnames.
Toelichting
Er zijn geen toelichtingsverschillen tussen IFRS en de Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van fusies en overnames.
Jaarrekening Brunner Mond
In de historie van Brunner Mond BV hebben geen fusies of overnames plaatsgevonden.
Derhalve zijn de geconstateerde verschillen niet van toepassing.
4. Voorraden
GrondslagenLifo
IAS 2 staat in tegenstelling tot de wet en RJ 220 toepassing van Lifo niet toe. De RJ geeft
‘slechts’ aan dat Lifo niet wordt aanbevolen.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 6
Waardering voorraden grondstoffen aangehouden door makelaars / handelaren Ingevolge IAS 2.3(b) mogen voorraden grondstoffen (commodities) die worden
aangehouden voor handelsdoeleinden door makelaars / handelaren worden gewaardeerd tegen reële waarde minus de kosten van verkoop, waarbij waardeveranderingen worden verwerkt in het resultaat. Ingevolge gewijzigde Nederlandse wetgeving is waardering tegen actuele waarde toegestaan, met verwerking van de waardeveranderingen in een
herwaarderingsreserve indien er geen sprake is van agrarische voorraden waarvoor een frequente marktnotering bestaat (art. 2:390 lid 1 BW). Er is dus sprake van een strijdigheid indien actuele waarde als waarderingsgrondslag wordt gehanteerd.
Actuele waarde
IAS 2 schrijft voor dat voorraden worden gewaardeerd op kostprijs of lagere marktwaarde.
Art. 2:384 lid 1 BW staat ook waardering tegen actuele waarde toe. IAS 2 staat waardering tegen actuele waarde slechts toe voor voorraden van producenten van agrarische of minerale producten en bij voorraden aangehouden door makelaars / handelaren.
Waardering voorraden bij producenten van minerale hulpbronnen en minerale producten
Ingevolge IAS 2.3 (a) mogen producenten van minerale hulpbronnen en minerale producten de voorraden tegen net realisable value (opbrengstwaarde) waarderen waarbij de
waardeveranderingen in het resultaat worden verantwoord. Art. 2:390 lid 1 BW geeft waardering tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde met waardemutaties in een
herwaarderingsreserve aan. Er is dus sprake van een strijdigheid indien actuele waarde als waarderingsgrondslag wordt gehanteerd.
Presentatie
Uitsplitsing voorraden
In de balans of in de toelichting dienen de voorraden als volgt te worden uitgesplitst:
•
grond- en hulpstoffen;
•
onderhanden werk;
•
gereed product en handelsgoederen;
•
vooruitbetalingen op voorraden.
IFRS kent geen verplichte uitsplitsing.
Toelichting
Er zijn geen verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP ten aanzien van de toelichting van voorraden.
Brunnermond:
In de jaarrekening van Brunner Mond BV bestaan de voorraden uit twee componenten:
1. Grond- en hulpstoffen 2. Voorraad gereed product
De huidige waarderingsgrondslag voor grond- en hulpstoffen en voorraad gereed product is
kostprijs of lagere marktwaarde. Alle geconstateerde verschillen tussen Dutch GAAP en
IFRS zijn niet van toepassing op de huidige jaarrekening.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 7
5. Onderhanden werk
GrondslagenWijziging omstandigheden tijdens uitvoering project
Wijzigingen in de waardering en resultaatbepaling van onderhanden werk als gevolg van verandering van het standpunt dat de winst wel of niet op verantwoorde wijze kan worden bepaald, dienen volgens de Nederlandse wet- en regelgeving prospectief te worden verwerkt (RJ 221.206 en 207). Onder IFRS vindt cumulatieve verantwoording van het resultaat plaats. Dit betekent dat in het verleden niet genomen winsten of verliezen alsnog worden verantwoord (IAS 11.38). Hetgeen een retrospectieve verwerking inhoudt.
Toerekening winst op reeds verrichte prestaties
Indien de winst op de reeds verrichte prestaties voor het project op verantwoorde wijze kan worden bepaald, dient toerekening van winst aan het boekjaar te geschieden naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties (RJ 221.202). Onder IFRS vindt een andere toerekening van winst plaats omdat onder IFRS de opbrengsten (omzet) worden verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties (IAS 11.26).
Verantwoorden winst in boekjaar van gereedkomen
Het is ingevolge RJ 221.203 om praktische redenen toegestaan om de winst van elk project te verantwoorden in het boekjaar van gereedkomen, indien er sprake is van een stroom van projecten waarvan de looptijden overwegend korter zijn dan één jaar, dan wel indien er sprake is van een gelijkmatige stroom van projecten van stabiele omvang, waarvan de gereedkoming een patroon van regelmatige spreiding vertoont (vergelijk ‘ideaalcomplex’).
Deze afwijking van winstneming naar rato van verrichte prestaties bij uitvoering van het werk is echter alleen toegestaan als dat geen materiële invloed heeft op vermogen en resultaat.
Een dergelijke uitzondering komt niet voor in IFRS.
Samenstelling vervaardigingsprijs
Voor de samenstelling van de vervaardigingsprijs onder Nederlandse wet- en regelgeving bestaat een grotere vrijheid dan voor de samenstelling van de contractkosten onder IFRS.
Onder IAS 11 worden bepaalde indirecte kosten verplicht voorgeschreven als contractkosten (waaronder indirecte productiekosten), andere expliciet niet. Algemene kosten kunnen niet worden toegerekend aan de vervaardigingsprijs (IAS 11.20).
Presentatie
Presentatie onderhanden werken
Ingevolge de Richtlijnen kan de presentatie van onderhanden werken in de balans hetzij als afzonderlijke post binnen de rubriek voorraden in de balans, hetzij afzonderlijk in de
toelichting op de rubriek voorraden worden vermeld. Reeds gedeclareerde termijnen kunnen afzonderlijk op de balans worden gepresenteerd, of zichtbaar in mindering worden gebracht op de actiefpost onderhanden werken (RJ 221.303). IAS 11.42 rubriceert onderhanden werk niet onder de voorraden maar als vordering of als schuld of als afzonderlijke post. Op de actiefzijde moeten alle contracten worden gepresenteerd waarvan de waarde van het verrichte werk de gedeclareerde termijnen overtreft. Op de passiefzijde moeten alle
contracten worden gepresenteerd waarvan de gedeclareerde termijnen de waarde van het
verrichte werk overtreffen.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 8
Verantwoording omzet
Indien de winst op reeds verrichte prestaties niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald, is tussentijdse winstneming (‘percentage of completion’-methode) niet toegestaan.
Winstneming geschiedt dan in beginsel bij oplevering, met de volgende mogelijkheden (RJ 221.301 en 221.302):
•
De in het boekjaar bestede kosten worden in het boekjaar tevens verantwoord onder de post wijziging in onderhanden projecten. Verantwoording van de netto-omzet vindt plaats bij oplevering van een project met daartegenover onder de post wijziging in onderhanden projecten de terugneming van de betreffende, voor dit project eerder op deze regel, verantwoorde bedragen (categoriale model).
•
De in het boekjaar bestede kosten worden in de winst-en-verliesrekening tevens verantwoord als netto-omzet. In het jaar van oplevering wordt dan voorts de met het project behaalde winst als netto-omzet verantwoord (categoriale model en
functionele model).
De IASB staat uitsluitend de eerste variant toe (IAS 11.32).
Ook bij toepassing van de ‘percentage of completion’-methode en keuze voor het categoriale model is het in Nederland mogelijk de bestede kosten plus winstopslag tussentijds in de post wijziging onderhanden werk te verantwoorden, en pas als omzet bij oplevering (RJ 221.301). Ook dat wordt door de IASB niet toegestaan (IAS 11.22).
Toelichting
Er zijn geen toelichtingsverschillen tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS.
Brunner Mond
Binnen Brunner Mond is geen sprake van onderhanden werk. Derhalve zijn de
geconstateerde verschillen niet van toepassing op de huidige jaarrekening van Brunner Mond BV.
6. Voorzieningen (exclusief belastingen en pensioenen)
Grondslagen
Voorziening voor reorganisatiekosten
IAS 37 (par. 10 en 70) geeft aan dat voorzieningen in verband met reorganisaties slechts mogen worden getroffen indien er niet alleen een formeel reorganisatieplan is, maar men bovendien voor de balansdatum met de reorganisatie is gestart of de hoofdlijnen ervan in voldoende mate van detail bekend zijn gemaakt aan degenen voor wie de reorganisatie gevolgen zal hebben. Volgens de Richtlijn mogen voorzieningen in verband met
reorganisaties ook nog worden getroffen indien na de balansdatum maar voor het opmaken van de jaarrekening met de implementatie wordt gestart of de hoofdlijnen ervan in voldoende mate van detail worden bekendgemaakt aan degenen voor wie de reorganisatie gevolgen zal hebben (RJ 252.413).
Waardering van voorzieningen
RJ 252.306 schrijft voor voorzieningen te waarderen tegen nominale waarde of contante waarde. IAS 37.45 verplicht tot waardering tegen contante waarde, indien het verschil tussen de nominale en de contante waarde materieel is.
Voorziening voor verzekerde arbeidsongeschiktheidskosten
In RJ 252.424-427 wordt gesteld dat een voorziening mag worden gevormd indien en voor zover gedifferentieerde premies verschuldigd zijn op grond van de Wet Pemba
(Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen). Indien
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 9
ervoor gekozen wordt een dergelijke voorziening niet te vormen (alternatieve
verwerkingswijze), dient een algemene toelichting te worden opgenomen indien de invloed van de gedifferentieerde premies op de toekomstige personeelskosten naar verwachting materieel zal zijn. IAS 37 staat het vormen van een dergelijke voorziening niet toe.
Presentatie
Presentatie oprenting
IAS 37 stelt de presentatie van de toeneming van de contante waarde als interestlast verplicht (IAS 37.60). De RJ laat naast presentatie als interestlast ook presentatie toe onder de post waar de dotatie aan de voorziening is gerubriceerd (RJ 252.317).
Rubricering
Volgens de RJ worden in de balans voorzieningen afzonderlijk gerubriceerd, tussen het eigen vermogen en de langlopende schulden in. Er is geen afzonderlijke classificatie voor kortlopende voorzieningen. IFRS schrijft voor dat voorzieningen afzonderlijk dienen te worden opgenomen in de balans (IAS 1.68k); het kortlopende deel dient te worden opgenomen als kortetermijnverplichting en het langlopende deel als een
langetermijnverplichting.
Toelichting
Indicatie onzekerheden
IAS 37 eist een indicatie van de onzekerheden van het bedrag en de timing van de betalingen (IAS 37.85b). De RJ vraagt deze informatie niet.
Vermelden looptijd voorzieningen
RJ 252.507 beveelt aan van het totaalbedrag aan voorzieningen dat aan het einde van de periode in de balans is opgenomen, afzonderlijk te vermelden het gedeelte ervan dat naar verwachting binnen één jaar zal worden afgewikkeld en het gedeelte ervan dat naar verwachting na meer dan vijf jaar zal worden afgewikkeld. IAS 37.85 eist vermelding per soort voorziening van het verwachte tijdstip van afwikkeling van de voorziening.
Brunner Mond
In de jaarrekening van Brunner Mond zijn met uitzondering van de pensioenvoorziening geen voorzieningen opgenomen. Derhalve zijn de geconstateerde verschillen niet van toepassing op de huidige jaarrekening van Brunner Mond BV. Voor de pensioenvoorziening zie het hoofdstuk ‘Key posten’.
7. Leasing
GrondslagenOnderscheid financiële en operationele lease
De criteria die in de Richtlijnen en IFRS/IAS worden gehanteerd ten behoeve van het onderscheid tussen financiële en operationele leasing, zijn inhoudelijk gelijk; de
leaseclassificatie wordt bepaald door de economische realiteit van de transactie en niet door de juridische vorm. Uit het geheel van de contractvoorwaarden dient het karakter van de lease te worden afgeleid (RJ 292.120). Of zoals IAS 17.7 het formuleert: ‘The classification of leases adopted (…) is based on the extent to which risks and rewards incident to
ownership of a leased asset lie with the lessor or the lessee.’
Verschillend is echter dat RJ 292.120 naast kwalitatieve voorbeelden ook kwantitatieve
indicatoren aanhaalt, terwijl IAS 17.10 alleen kwalitatieve voorbeelden noemt. Kwantitatieve
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 10
indicatoren zijn bijvoorbeeld het 75%-criterium (de leaseperiode moet 75% of meer van de economische levensduur bedragen) en het 90%-criterium (de contante waarde van de minimale leasebetalingen moet 90% of meer van de waarde van het lease-object bedragen).
Overigens worden de kwantitatieve indicatoren uitdrukkelijk als aanvulling op de
voorbeelden genoemd voor de invulling van de hoofdregel. IAS 17.10 noemt hier slechts de kwalitatieve criteria: ‘the major part of the economic life of the asset’, en ‘substantially all of the fair value of the leased asset’.
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS ten aanzien van leasing.
Toelichting
Additionele informatie
De toelichtingsvereisten van Richtlijn 292 zijn vrijwel identiek aan die van IAS 17. IAS 17 vereist in een aantal gevallen opname van toelichting, dat door de Richtlijnen slechts worden aanbevolen:
•
informatie te verstrekken door de lessee bij financiële lease (IAS 17.31 versus RJ 292.208):
o een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS
17.23[c]). Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen;
•
informatie te verstrekken door de lessee bij operationele lease (IAS 17.35 versus RJ 292.212):
o een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS
17.35[d]). Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen;
•
informatie te verstrekken door de lessor bij financiële lease (IAS 17.47 versus RJ 292.311):
o IAS 17.47[f] vereist een algemene beschrijving van de door de lessee aangegane
belangrijke groepen van financiële lease-overeenkomsten verplicht, in de
Richtlijnen wordt aanbevolen deze op te nemen;
•
informatie te verstrekken door de lessor bij operationele lease (IAS 17.56 versus RJ 292.319):
o IAS 17.56[c] vereist een algemene beschrijving van de door de lessee aangegane
belangrijke groepen van financiële lease-overeenkomsten verplicht, in de
Richtlijnen van de RJ wordt aanbevolen deze op te nemen.
Brunner Mond
Binnen Brunner Mond BV is geen sprake van enige vorm van leasing. Derhalve zijn de geconstateerde verschillen niet van toepassing op de huidige jaarrekening van Brunner Mond BV.
8. Stelselwijzigingen, schattingswijzigingen en foutenherstel
GrondslagenOnderscheid stelselwijzigingen
IFRS/IAS maakt een onderscheid tussen verplichte en vrijwillige stelselwijzigingen waarbij er verschillen zijn in de verwerking en de toelichting. De Richtlijnen maken dit onderscheid niet.
IAS 8.14 schrijft voor dat een stelselwijziging uitsluitend moet worden doorgevoerd:
•
indien een standaard of een interpretatie dat vereist: de verplichte stelselwijziging; of
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 11
•
indien die leidt tot een betere weergave in de jaarrekening van de financiële positie, de behaalde resultaten of de kasstromen van de onderneming: de vrijwillige
stelselwijziging.
In tegenstelling tot de RJ noemt IAS 8 geen situaties waarin een stelselwijziging mag
worden doorgevoerd. Naast een stelselwijziging die doorgevoerd moet worden indien de wet dat vereist, de Richtlijnen dat verlangen of de wijziging leidt tot een belangrijke verbetering,
mag onder de RJ een stelselwijziging worden doorgevoerd indien (RJ 140.207):•
het nieuwe stelsel aansluit op een voorkeur in de wet of in de Richtlijnen; of
•
het nieuwe stelsel aansluit op nieuw ingevoerde alternatieven in de wet of in de Richtlijnen; of
•
het nieuwe stelsel in de desbetreffende bedrijfstak algemeen gebruikelijk is; of
•
het nieuwe stelsel aansluit bij internationale opvattingen; of
•
het nieuwe stelsel aansluit bij het stelsel van de moedermaatschappij; of
•
een belangrijke verandering in de aard van de activiteiten van de rechtspersoon met zich meebrengt dat een gewijzigde grondslag of presentatie een beter inzicht geeft in het vermogen en/of resultaat van de rechtspersoon.
De mogelijkheden tot het doorvoeren van een stelselwijziging zijn onder de RJ ruimer. De IFRS is dus strikter met betrekking tot het doorvoeren van stelselwijzigingen.
Onderscheid en verwerking van fouten en fundamentele fouten
De Richtlijnen verstaan onder een fundamentele fout een zodanige onjuistheid in de
jaarrekening – geconstateerd na het vaststellen of goedkeuren van die jaarrekening door de leden of aandeelhouders – dat de jaarrekening in het geven van het wettelijk vereiste inzicht tekortschiet (RJ 150.102). De Richtlijnen maken ten aanzien van de verwerking een
onderscheid tussen fundamentele fouten en andere fouten. Richtlijn 150.201 bepaalt dat het effect van een fundamentele fout dient te worden verwerkt als een rechtstreekse mutatie in het eigen vermogen aan het begin van het boekjaar waarin de fundamentele fout wordt geconstateerd en gecorrigeerd. De vergelijkende cijfers dienen indien mogelijk opgenomen te worden zoals die zouden zijn geweest zonder het maken van de fundamentele fout (RJ 150.203). Dit betekent dat enerzijds de openingssaldi van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen in het jaar van herstel moeten worden aangepast en anderzijds de
vergelijkende cijfers van de winst-en-verliesrekening met eliminatie van de fout moeten worden aangepast. Niet-fundamentele fouten worden rechtreeks in de winst- en
verliesrekening verwerkt.
In tegenstelling tot de RJ maakt de IASB geen onderscheid tussen fundamentele en niet fundamentele fouten. Alle fouten dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt. Op grond van IAS 8.42 moeten fouten met terugwerkende kracht worden hersteld, op de wijze zoals
bovenstaand beschreven voor fundamentele fouten onder de Nederlandse Richtlijnen.
Verwerking fouten – fout ontstaan in jaar voor vergelijkend boekjaar
IFRS/IAS stelt nadrukkelijk dat indien een fout is gemaakt vóór het vroegste boekjaar dat in de jaarrekening wordt gepresenteerd, de openingssaldi van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen van dat vroegste boekjaar moeten worden aangepast (IAS 8.42).
IFRS/IAS geeft hiermee expliciet aan dat ook fouten die zijn gemaakt voor het vergelijkende boekjaar in een jaarrekening onder de werking van IAS 8 vallen, en dat daardoor de
openingssaldi van eerdere jaren aangepast dienen te worden (bijvoorbeeld in
meerjarenoverzichten, of een jaarrekening met twee jaren als vergelijkende cijfers). De
Richtlijnen vermelden hier niets expliciet over.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 12
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP ten aanzien van de presentatie van stelselwijzigingen, schattingswijzigingen en foutenherstel.
Toelichting
Toelichting stelselwijziging
De Richtlijnen 140.217/218 en verder verlangen de volgende informatie:
•
een uiteenzetting van de verschillen tussen het oude en het nieuwe stelsel;
•
de redenen die tot de stelselwijziging hebben geleid;
•
de toegepaste wijze van verwerken van de effecten van de stelselwijziging;
•
de betekenis van de stelselwijziging voor vermogen en resultaat;
•
een cijfermatige indicatie van een belangrijke kwantitatieve invloed op een of meer volgende boekjaren.
De IASB maakt bij de informatie die moet worden verstrekt in de toelichting onderscheid tussen stelselwijzigingen als gevolg van de toepassing van een nieuwe standaard of interpretatie en vrijwillige stelselwijzigingen.
Indien er sprake is van een stelselwijziging als gevolg van de toepassing van een nieuwe standaard of interpretatie die leidt tot een effect op de huidige of een voorgaande periode dan wel op toekomstige perioden, moet de volgende informatie in de toelichting worden opgenomen (IAS 8.28):
•
de titel van de standaard of interpretatie;
•
indien van toepassing, dat de stelselwijziging geschiedt in overeenstemming met de overgangsbepalingen van de desbetreffende standaard of interpretatie;
•
de aard van de stelselwijziging;
•
indien van toepassing, een beschrijving van de overgangsbepalingen;
•
indien van toepassing, de overgangsbepalingen die een effect kunnen hebben op toekomstige perioden;
•
het bedrag van de aanpassing voor de huidige periode en voor elke voorafgaande periode;
•
het bedrag van de aanpassingen met betrekking tot perioden voorafgaand aan de perioden die in de vergelijkende cijfers worden gerapporteerd;
•
indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om de stelselwijziging geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht toe te passen en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer de
stelselwijziging wel is doorgevoerd.
Indien er sprake is van een vrijwillige stelselwijziging die leidt tot een effect op de huidige of een voorgaande periode dan wel op toekomstige perioden, moet de volgende informatie in de toelichting worden opgenomen (IAS 8.29):
•
de aard van de stelselwijziging;
•
de redenen waarom het nieuwe stelsel betrouwbare en meer relevante informatie geeft;
•
het bedrag van de aanpassing voor de huidige periode en voor elke voorafgaande periode;
•
het bedrag van de aanpassingen met betrekking tot perioden voorafgaand aan de perioden die in de vergelijkende cijfers worden gerapporteerd;
•
indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om de stelselwijziging geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht toe te passen en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer de
stelselwijziging wel is doorgevoerd.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 13
De gevraagde toelichting onder IFRS/IAS is uitgebreider dan de toelichting die door de Richtlijnen worden gevraagd.
Toelichting stelselwijziging met belangrijke kwantitatieve invloed in volgende jaren De Richtlijnen geven aan dat in het geval dat verwacht kan worden dat een stelselwijziging een belangrijke kwantitatieve invloed zal hebben op een of meer volgende boekjaren, een cijfermatige indicatie van deze invloed gegeven dient te worden. Indien deze indicatie niet kan worden gegeven, dient dit in de toelichting te worden vermeld (RJ 140.220). IFRS/IAS vermeldt hier niets over.
Toelichting toekomstige stelselwijziging
Indien een onderneming een nieuw uitgevaardigde standaard of interpretatie die nog niet in werking is getreden nog niet heeft toegepast, dient de onderneming dit te melden en de volgende informatie in de toelichting op te nemen (IAS 8.30/31):
•
de titel van de standaard of interpretatie;
•
de aard van de toekomstige wijzigingen;
•
de datum waarop de standaard of interpretatie verplicht moet worden toegepast;
•
de datum waarop de onderneming van plan is de nieuwe standaard of interpretatie toe te passen; en
•
een bespreking van het effect van de stelselwijziging, of indien dat effect niet bekend is of redelijkerwijs kan worden ingeschat, vermelding van dat feit.
Een dergelijke verplichting is niet in de Richtlijnen opgenomen.
Toelichting foutenherstel
De Richtlijnen 150.201 en 150.203 verlangen de volgende informatie:
•
voor fundamentele fouten: toelichting van de aard en voor zover van toepassing de omvang en de wijze van herstel van de fundamentele fout;
•
voor niet-fundamentele fouten: toelichting van de baten en lasten naar aard en omvang.
In de toelichting moet de volgende informatie worden opgenomen in het geval van foutherstel (IAS 8.49):
•
de aard van de fout;
•
voor zover praktisch mogelijk, het bedrag van de correctie voor elk boekjaar dat in de jaarrekening is opgenomen;
•
het bedrag van de correctie voor de periode voorafgaand aan de boekjaren waarover in de jaarrekening vergelijkende cijfers zijn opgenomen;
•
indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om het foutherstel geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht door te voeren en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer het foutherstel wel heeft plaatsgevonden.
In vergelijking met RJ 150 vereist IFRS dus meer toelichting.
Brunner Mond
De huidige jaarrekening van Brunner Mond BV bevat geen stelselwijzigingen. De
geconstateerde verschillen tussen Dutch Gaap en IFRS zijn derhalve niet van toepassing.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 14
9. Op aandelen gebaseerde betalingen
Inleiding personeelsopties
De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft enkele jaren geleden voor het eerst richtlijnen opgesteld inzake aan personeel verstrekte opties op aandelen. De verwerking van deze opties geschiedt op intrinsieke waarde. IFRS 2 verplicht ondernemingen om aandelenopties die zijn verstrekt op reële waarde te waarderen. Bij de totstandkoming van deze standaard is veel commentaar binnengekomen dat tegen deze wijze van verwerking is. Het bezwaar tegen de verwerking van lasten uit hoofde van personeelsopties dat door tegenstanders werd geuit, was dat het boeken als last van de waarde van verstrekte aandelenopties economische consequenties kan hebben. Het verantwoorden van de verstrekte
aandelenopties als last zou een negatieve invloed hebben op de hoogte van de winsten van ondernemingen. Ondernemingen zouden voorts kunnen besluiten om niet langer
aandelenopties te verstrekken. Dit zou vervolgens weer een negatieve invloed kunnen hebben op de economische groei. Daarnaast werd door tegenstanders gesteld dat het bepalen van de waarde van verstrekte aandelen moeilijk is.
De IASB en de RJ zijn duidelijk en stellen dat het in het geheel niet verantwoorden van kosten in ieder geval leidt tot een grotere afwijking van de werkelijke kosten dan wellicht het niet juist bepalen van de waarde. Verslaggevingsregels moeten ervoor zorgen dat de
economische gebeurtenissen en transacties op neutrale wijze worden verantwoord. Neutraal wil zeggen dat dit zowel geldt voor gebeurtenissen en transacties die positief zijn voor een onderneming als die negatief zijn.
Algemeen
De IASB heeft in 2004 IFRS 2 ‘Share-Based Payments’ gepubliceerd. De standaard moet retroactief worden toegepast over boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2005, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor toekenningen van equity-settled share-based payment transactions (SPT’s) vóór 7 november 2002 en voor toekenningen die weliswaar ná die datum zijn toegekend maar eerst ná het van kracht worden van IFRS 2 onvoorwaardelijk zijn geworden (‘vested’) zonder dat zij gewijzigd zijn. IFRS 2 vervangt de (beperkte) regelgeving in IAS 19 omtrent personeelsopties. IFRS 2 behandelt de verwerking van transacties waarbij goederen of diensten worden verkregen tegen uitreiking van aandelen of andere
eigenvermogensinstrumenten. Tevens wordt hieronder gebracht een transactie waarbij goederen of diensten worden verkregen door het aangaan van een schuld waarvan de omvang is gebaseerd op de prijs van de aandelen of van andere eigen-
vermogensinstrumenten van de entiteit. De share-based payments transaction (SPT) kent drie categorieën:
•
‘equity-settled SPT’s’;
•
‘cash-settled SPT’s’;
•
‘SPT’s with cash alternatives’.
Het onderscheid tussen de eerste twee categorieën wordt gevormd door de tegenprestatie.
Bij de eerstgenoemde betreft dit een eigen-vermogensinstrument, bij de tweede bestaat de tegenprestatie uit kasgeld of kasequivalenten. Bij de derde categorie heeft de entiteit of de wederpartij de keuze de transactie af te wikkelen in contanten of eigen-
vermogensinstrumenten. Personeelsopties waarbij het personeelslid op het moment van toekennen een recht verkrijgt om in de toekomst, bijvoorbeeld over drie jaar, aandelen te verwerven tegen een prijs die thans wordt vastgesteld en die als een tegenprestatie voor te leveren diensten kan worden gezien, zijn derhalve te beschouwen als ‘equity-settled SPT’s’.
Grondslagen
Verantwoording share-based payments
IFRS 2 bepaalt dat SPT’s in de jaarrekening moeten worden verwerkt op het moment dat de
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 15
entiteit de goederen of diensten ontvangt.
De IASB motiveert deze keuze op basis van het feit dat volgens het ‘Conceptual Framework’
het eigen vermogen een afgeleide is van de bezittingen en schulden van de entiteit. Indien derhalve de entiteit de beschikking krijgt over goederen of diensten zonder dat
daartegenover een schuld ontstaat, is er sprake van toename van het eigen vermogen.
Toegepast op personeelsopties als onderdeel van het beloningspakket van medewerkers van de entiteit betekent dit dat indien zij als bezoldiging opties ontvangen voor de door hen te verlenen diensten, het eigen vermogen van de entiteit toeneemt met de waarde van die diensten. Het eigen vermogen neemt echter weer af doordat de bezoldiging als
personeelskosten wordt geboekt en dus ten laste van het resultaat komt.
In de Nederlandse regelgeving is geen specifieke regeling opgenomen omtrent share-based payments. Er is slechts bepaald dat ontvangsten in geld of in natura in ruil voor de
verplichting tot het verstrekken van aandelen van de rechtspersoon dienen te worden verantwoord onder de overige reserves, indien en voor zover niet benodigd ter voldoening aan de wettelijke stortingsplicht van derden op de te verstrekken aandelen. Ontvangsten krachtens overeenkomst bestemd om door middel van verrekening te voldoen aan de wettelijke stortingsplicht bij het verstrekken van de aandelen, dienen afzonderlijk te worden verantwoord onder de overlopende passiva (RJ 240.210.).
Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn opties en warrants. Bij het voldoen aan dergelijke verplichtingen kunnen de ontvangen bedragen die zijn verantwoord onder de overige reserves worden overgeboekt naar de post agio.
Voorts wordt in RJ 271.7 nader ingegaan op de verwerking van aandelenoptieregelingen voor personeel. Voor overige categorieën van op aandelen gebaseerde betalingen zijn geen specifieke regels in de Nederlandse wet- en regelgeving.
Waardering van cash-settled SPT’s
De waardering van de verkregen goederen of diensten en de daartegenover ontstane schuld in ‘cash-settled SPT’s’ dient te geschieden tegen de ‘fair value’ van de schuld (IFRS 2.30).
Bij dit type SPT’s kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een (winstdelings)regeling voor het personeel waarbij een uitkering wordt toegezegd op basis van de stijging van de koers van het aandeel over een bepaalde periode.
De ‘fair value’ van deze schuld moet aan het einde van de verslagperiode, in tegenstelling tot die voor ‘equity-settled SPT’s’ steeds opnieuw worden vastgesteld (IFRS 2.30).
Wijzigingen dienen in het resultaat te worden opgenomen. Hoewel RJ 271.103(e) specifiek cash-settled SPT’s noemt en daarbij verwijst naar RJ 271.7, wordt in de betreffende Richtlijn niet specifiek ingegaan op cash-settled SPT’s.
SPT’s met keuzemogelijkheid voor afwikkeling
In het geval van SPT’s waarbij, ter keuze van de entiteit of de betrokken tegenpartij, de afwikkeling van de transactie in contanten of in eigen-vermogensinstrumenten kan plaatsvinden, ontstaat het probleem welke keuze moet worden gemaakt tussen de hierboven gegeven waarderingsmethoden (IFRS 2.34).
Indien de onderneming de keus aan derden laat, creëert zij een samengesteld financieel instrument waarin een schuldcomponent is opgenomen (IFRS 2.35). Daarom moet de onderneming de waarde van de eigen-vermogenscomponent, in het geval dat de ‘fair value’
op directe wijze wordt bepaald, bepalen door de ‘fair value’ van de goederen of diensten te verminderen met de ‘fair value’ van de schuldcomponent op het moment van ontvangst.
De IASB maakt hierbij echter een uitzondering voor het geval dat de derden de
personeelsleden zijn. In dat geval moet de waardebepaling op de dag van toezegging
plaatsvinden, waarbij de ‘fair value’ van beide componenten moet worden bepaald.
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 16
Indien de keuze bij de entiteit ligt, dient nagegaan te worden of er een verplichting bestaat om in feite in ‘cash’ af te wikkelen (IFRS 2.41). Dit kan het geval zijn als dit, ondanks de keuzemogelijkheid, de enige echte mogelijkheid is of de entiteit op basis van haar beleid steeds voor een ‘cash’-afwikkeling pleegt te kiezen. Indien dit het geval is, dient de
waardering plaats te vinden op basis van de voorschriften voor ‘cash-settled SPT’s’ (IFRS 2.42). Zo niet, dan dient gekozen te worden voor de methode van ‘equity-settled SPT’s’
(IFRS 2.43).
In Nederland geldt geen specifieke regeling.
Waardering van equity-settled SPT’s
De waardering van ‘equity-settled SPT’s’ dient volgens IFRS 2 te geschieden op basis van
‘fair value’. De ‘fair value’ wordt (IFRS 2.10):
•
direct bepaald op basis van de marktwaarde (‘fair value’) van het goed of de dienst;
dan wel indien deze niet betrouwbaar is te schatten:
•
indirect bepaald op basis van de marktwaarde (‘fair value’) van het toegekende eigenvermogensinstrument.
In het geval van het verlenen van personeelsopties zal in het algemeen de indirecte methode de enige mogelijkheid zijn (IFRS 2.11). De verschillende bestanddelen van een beloningspakket van medewerkers zijn niet afzonderlijk aan de diensten van betrokkene toe te rekenen. Dit betekent dat de ‘fair value’ van de diensten moet worden afgeleid uit de ‘fair value’ van de contraprestaties.
Het moment waarnaar de ‘fair value’ bepaald moet worden (‘measurement date’) is in het geval van directe waardebepaling het moment van ontvangst van het goed of de dienst (het verkrijgen van de beschikkingsmacht) (IFRS 2.13). In het geval van toepassing van de indirecte methode op andere SPT’s dan die met personeel, is dit eveneens het moment van ontvangst van de goederen of de dienst. Als ‘measurement date’ in het geval van SPT’s met personeel en anderen die soortgelijke diensten verlenen, dient het moment van toezegging (‘granted’) van het eigenvermogensinstrument (bijvoorbeeld de optie) te worden gebruikt (IFRS 2.11). Indien geen verdere voorwaarden zijn gesteld, zal de transactie onmiddellijk worden verwerkt in het eigen vermogen (IFRS 2.14). Indien wel verdere voorwaarden zijn gesteld is het voor het tijdstip van de verwerking van belang om onderscheid te maken tussen voorwaarden gekoppeld aan nog te leveren prestaties (bijvoorbeeld het in dienst blijven van werknemers) en overige voorwaarden. Indien de voorwaarde is dat nog arbeidsprestaties moeten worden geleverd, wordt de SPT verantwoord over de periode waarin de arbeidsprestaties worden geleverd. In andere gevallen wordt de SPT
onvoorwaardelijk verwerkt (IFRS 2.15). Indien de voorwaarden zodanig zijn dat
schattingen nodig zijn, worden deze op de dag van toekenning gemaakt en dienen deze indien de voorwaarden marktomstandigheden betreffen, daarmee consistent te zijn (IFRS 2.16).
Over het algemeen dient de ‘fair value’ afgeleid te worden uit een marktprijs. In sommige gevallen zal dit rechtstreeks mogelijk zijn omdat er een marktnotering is. Er zijn echter ook veel eigen-vermogensinstrumenten die zodanig specifiek zijn geconstrueerd voor de doelgroep, dat een marktnotering ontbreekt. De IASB geeft aan dat in die omstandigheden gepoogd moet worden de effecten van deze aanvullende voorwaarden op de marktprijs te becijferen (IFRS 2.18).
Het is evident dat dergelijke becijferingen met inachtneming van de voorwaarden voor personeelsopties buitengewoon complex zijn. De IASB geeft als ‘guidance’ in die
omstandigheden ‘option pricing models’ te gebruiken zoals het Black & Scholes-model of
een binomiaal model (IFRS 2.17). In deze modellen worden de uitoefenprijs, de verwachte
looptijd van de optie, de actuele prijs van de onderliggende aandelen, de verwachte
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 17
volatiliteit van deze aandelen, de verwachte dividenden op de aandelen en de risicovrije interestvoet betrokken. Indien in uitzonderlijke situaties de ‘fair value’ niet te bepalen is, moet de intrinsieke waarde worden gebruikt, die dan echter elk jaar moet worden aangepast (IFRS 2.24). Onder intrinsieke waarde (‘intrinsic value’) wordt verstaan: ‘The difference between the fair value of the shares to which the counterpart has the (conditional or
unconditional) right to subscribe or which it has the right to receive, and the price (if any) the counterpart is (or will be) required to pay for those shares. For example, a share option with an exercise price of CU 15, on a share with a fair value of CU 20, has an intrinsic value of CU 5.’ De mutatie dient via de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt.
Eenmaal onder het eigen vermogen verwerkte SPT’s worden later, ook indien de
tegenprestatie niet tot stand komt omdat bijvoorbeeld de optie niet wordt uitgeoefend, niet gecorrigeerd (IFRS 2.23).
De Nederlandse regelgeving bepaalt slechts dat indien bij het toekennen van aandelenoptieregelingen aan personeel de uitoefenprijs per aandeel lager is dan de
beurskoers per aandeel op dat moment (of de gemiddelde beurskoers per aandeel over een bepaalde – korte – periode vóór dat moment), het verschil onder de lonen dient te worden verwerkt in de winst- en verliesrekening. Een dergelijk verschil wordt de intrinsieke waarde van de toegekende aandelenopties genoemd (RJ 271.704).
Indien de eigen aandelen niet aan een beurs zijn genoteerd, dient bij de toepassing van alinea 704 in plaats van de beurskoers de waarde van het aandeel te worden vastgesteld volgens dezelfde methodiek als gehanteerd voor de bepaling van de waarde van het aandeel bij andere transacties van een of meer aandelen (RJ 271.705).
De aldus bepaalde waarde van het aandeel dient bij voorkeur te worden bevestigd door een onafhankelijke deskundige.
Presentatie
Er zijn geen verschillen in presentatie tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS 2.
Toelichting
Toelichtingseisen
IFRS 2 kent een groot aantal detailvoorschriften met betrekking tot de informatie die in de toelichting moet worden opgenomen met betrekking tot de SPT’s. Deze komen erop neer dat per type SPT moet worden aangegeven of de tegenpartij het personeel is, welke rechten zijn toegekend, welke voorwaarden gelden, et cetera. Met betrekking tot SPT’s met het personeel moeten onder meer ook aangegeven worden het aantal en de groep van werknemers die in bepaalde aandelenoptieplannen deelnemen. Tevens moet een
verloopstaat van de aantallen uitstaande, nieuw toegezegde, uitgeoefende en geëxpireerde opties per groep worden gegeven met vermelding van gemiddelde prijzen (IFRS 2.45).
Er moet verder gedetailleerd inzicht worden gegeven in de wijze waarop de ‘fair value’ is bepaald (IFRS 2.46). Hierbij dienen de veronderstellingen te worden geëxpliciteerd en dient aangegeven te worden hoe verschillende aspecten zoals mogelijkheden tot ‘repricing’ en dergelijke in de waardebepaling zijn betrokken.
Tot slot moet worden aangegeven hoe de lasten die in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord zijn berekend en toegerekend (IFRS 2.50).
De Nederlandse regelgeving houdt in dat over de opties op aandelen van de vennootschap
zelf en op aandelen van groepsmaatschappijen die door de rechtspersoon worden beheerst,
dienen te worden vermeld voor iedere bestuurder afzonderlijk (dus niet meer slechts voor de
bestuurders gezamenlijk) en voor het overig personeel gezamenlijk (RJ 271.713):
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 18
a. het aantal aan het begin van het boekjaar nog niet uitgeoefende aandelenopties;
b. het aantal door de vennootschap in het boekjaar verleende aandelenopties met de belangrijkste van de daarbijbehorende voorwaarden, zoals het aantal daarbij behorende aandelen, de uitoefenprijzen en de resterende looptijd. Indien dergelijke voorwaarden gedurende het boekjaar worden gewijzigd, dienen deze wijzigingen afzonderlijk te worden vermeld;
c. het aantal gedurende het boekjaar uitgeoefende aandelenopties, waarbij in ieder geval worden vermeld het bij die uitoefening behorende aantal aandelen, de
uitoefenprijzen, de beurskoersen op het moment van uitoefening (of de gemiddelde beurskoersen per aandeel over een bepaalde – korte – periode vóór dat moment), alsmede of ten behoeve van de uitoefening van die rechten eigen aandelen zijn ingekocht dan wel nieuwe aandelen zijn geplaatst; en
d. het aantal aan het einde van het boekjaar nog niet uitgeoefende aandelenopties, waarbij worden vermeld:
1. het aantal aandelen of certificaten daarvan, de soort en het nominale bedrag waarop de verleende opties aanspraak geven;
2. de uitoefenprijs van de verleende opties;
3. de resterende looptijd van de nog niet uitgeoefende opties;
4. de belangrijkste voorwaarden die voor uitoefening van de opties gelden;
5. de eventuele financieringsregelingen die bij de toekenning van de opties zijn getroffen;
6. de eventuele andere gegevens die voor de beoordeling van de waarde van de opties van belang zijn.
Over de opties op aandelen van een groepsmaatschappij die feitelijk beleidsbepalend is in de rechtspersoon (een moedermaatschappij), dienen de onder a tot en met d genoemde gegevens voor bestuurders en overig personeel van de rechtspersoon gezamenlijk te worden verstrekt.
Tevens dient de rechtspersoon in de toelichting te vermelden (RJ 271.714):
•
zijn beleid ten behoeve van het afdekken van verleende aandelenopties;
•
de positie per balansdatum van verleende en nog niet afgedekte aandelenopties; en
•
indien inkoop van eigen aandelen, verwerving van call-opties op eigen aandelen of een soortgelijke transactie heeft plaatsgevonden, de hiervoor gemiddeld betaalde prijzen.
Brunner Mond
Binnen Brunner Mond BV is geen sprake van transacties waarbij op basis van aandelen gebaseerde betalingen worden verricht. De geconstateerde verschillen tussen Dutch Gaap en IFRS zijn derhalve niet van toepassing.
10. Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van activa
Algemeen
Op 31 maart 2004 heeft de IASB IFRS 5 ‘Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Operations’ gepubliceerd. IFRS 5 gaat over de verwerking in de jaarrekening van vaste activa en bedrijfsonderdelen die zijn of worden afgestoten en gestaakt. Het volgende onderscheid wordt gemaakt (IFRS 5 Appendix A):
•
een ‘non-current asset held for sale’: een individueel vast actief bestemd om te worden verkocht;
•
een ‘disposal group held for sale’: een groep vaste activa met mogelijk direct daaraan gerelateerde schulden, die tezamen voorwerp zijn van één transactie;
•
een ‘discontinued operation’: een component van een entiteit die is afgestoten of
wordt gehouden om te worden verkocht en (a) een separate ‘major line of business’
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 19
of geografisch gebied vertegenwoordigt, of (b) onderdeel is van een gecoördineerd plan daartoe, of (c) een dochtermaatschappij betreft die is gekocht uitsluitend met het oogmerk deze weer te vervreemden.
Activa die niet onder het bereik van (de waarderingsgrondslagen van) IFRS 5 vallen, zijn actieve belastinglatenties, financiële activa die vallen onder het bereik van IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement, activa die voortvloeien uit de toepassing van IAS 19 Employee Benefits, vastgoedbeleggingen die gewaardeerd zijn volgens het reële- waardemodel en contractuele rechten uit hoofde van verzekeringscontracten (IFRS 5.5).
In Richtlijn 345 worden voorschriften gegeven voor in de jaarrekening op te nemen gegevens over beëindiging van bedrijfsactiviteiten. Het gaat slechts om voorschriften die verplichten tot het geven van informatie in de toelichting over een onderdeel van de rechtspersoon dat wordt aangemerkt als een bedrijfsactiviteit die niet duurzaam wordt
voortgezet. Daarbij wordt voor de vraag wanneer iets een onderdeel van de rechtspersoon is dat een voldoende grote bedrijfsactiviteit is, aansluiting gezocht bij de definitie van
bedrijfssegmenten of geografische segmenten als bedoeld in Richtlijn 350 ‘Gesegmenteerde informatie’, die doorgaans onder het bereik van de Richtlijn vallen (RJ 345.209/210). Het bereik van Richtlijn 345 verschilt van IFRS 5.
Herstructurering, verkoop of andere gebeurtenissen die afstoting van (groepen) activa tot gevolg hebben, maar die niet kunnen worden aangemerkt als beëindiging van
bedrijfsactiviteiten als bedoeld in RJ 345, vallen gewoonlijk onder het bereik van andere Richtlijnen (RJ 345.101 en 310). Daarmee is het toepassingsgebied van IFRS 5 aanzienlijk breder dan dat van Richtlijn 345.
Grondslagen
Afschrijven
Op het actief/de activa behorend tot een disposal group wordt niet afgeschreven (IFRS 5.25). Ingevolge de Nederlandse regelgeving wordt doorgegaan met afschrijven tot het moment van daadwerkelijke afstoting.
Kwalificatie van bepaalde activa als ‘held for sale’
Ingevolge IFRS 5 wordt een vast actief/disposal group als ‘held for sale’ gekwalificeerd indien voldaan wordt aan elk van de volgende voorwaarden (IFRS 5.8):
•
het bestuur heeft een verkoopbesluit genomen en een verkoopplan opgesteld;
•
het actief/de disposal group is geschikt voor onmiddellijke verkoop;
•
met de uitvoering van het verkoopbesluit en het plan is feitelijk een begin gemaakt;
•
het is hoogst waarschijnlijk dat de verkoop door zal gaan, en het is te verwachten dat deze binnen een jaar zal plaatsvinden;
•
de gevraagde verkoopprijs is in overeenstemming met de reële waarde van het actief/de disposal group;
•
het is niet te verwachten dat het verkoopplan fundamenteel zal worden gewijzigd of zal worden ingetrokken.
Er wordt gedetailleerd ingegaan op mogelijke situaties waarin de verkoop langer uitblijft dan
één jaar en het actief/de disposal group toch als ‘held for sale’ moet worden gekwalificeerd,
en op het geval dat een vast actief/disposal group wordt verworven en op dat moment al het
voornemen bestaat het actief/de disposal group weer te gaan verkopen (IFRS 5.9 en IFRS 5
Appendix B). De kwalificatie ‘held for sale’ heeft (slechts) betekenis voor de jaarrekening
over het boekjaar waarin op enig moment limitatief aan voormelde voorwaarden wordt
voldaan. Indien na de balansdatum maar vóór het opmaken van de jaarrekening aan de
___________________________________________________________________________
Rijksuniversiteit Groningen 20
voorwaarden wordt voldaan, mag het actief/de disposal group niet als ‘held for sale’ in de jaarrekening worden verantwoord.
Ingevolge de Richtlijnen is er sprake van beëindiging van bedrijfsactiviteiten indien een bedrijfsactiviteit niet duurzaam wordt voortgezet (RJ 345.201). Van ‘niet duurzaam voortzetten’ is sprake indien de rechtspersoon volgens een bepaald plan het bedoelde bedrijfsonderdeel in zijn geheel of nagenoeg geheel ineens of in gedeelten afstoot, of liquideert of stopzet (RJ 345.201). De criteria onder de Richtlijnen en IFRS/IAS verschillen.
IFRS 5 zal wellicht eerder in het besluitvormingsproces toegepast moeten worden dan RJ 345.
Waardering activa ‘held for sale’ van een actief of disposal Group
Indien onder IFRS/IAS een actief/disposal group in enig boekjaar gekwalificeerd moet worden als ‘held for sale’, wordt gewaardeerd tegen de laagste van (i) de boekwaarde en (ii) de reële waarde verminderd met de verkoopkosten (IFRS 5.1). Uitgebreide regels zijn opgesteld voor de bepaling van de reële waarde en voor de verantwoording van waarderingsverschillen (IFRS 5.18- 24).
Bij de toepassing van IFRS 5 worden de volgende situaties of momenten onderscheiden:
1. vlak voor de initiële classificatie als ‘held for sale’ (IFRS 5.18);
2. bij de initiële classificatie als ‘held for sale’ (IFRS 5.20-23);
3. bij latere waardering (IFRS 5.19-23);
Vlak voor de initiële classificatie als ‘held for sale’
De primaire maatstaf om toepassing van de voorschriften te kunnen realiseren, is om vlak voor de initiële classificatie als ‘held for sale’ de boekwaarde van het actief/de disposal group te waarderen overeenkomstig de van toepassing zijnde IFRS-standaard. Met andere woorden, een entiteit gebruikt de reguliere waarderingsgrondslagen totdat aan de criteria voor ‘held for sale’ wordt voldaan. Indien een impairment test uitgevoerd dient te worden, leidt dit tot bepaling van de reële waarde. Indien deze reële waarde lager is dan de boekwaarde, wordt een impairmentverlies verantwoord.
Bij de initiële classificatie als ‘held for sale’