• No results found

Het beschavingsideaal van Abram de Swaan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het beschavingsideaal van Abram de Swaan "

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderhandelings- partner

In het regeerakkoord van vorige maand, dat de Partij van de Arbeid weer in de regering bracht, wordt te- recht gehamerd op een 'verantwoorde ontwikkeling van de contractlonen'. Dat streven zal gerealiseerd moeten worden in omstandigheden die sterk verschil- len van die van enkele jaren geleden. In het Neder- landse bedrijfsleven zijn de winsten fors gestegen.

Voortgezette loonmatiging-zonder meer is in die situ- atie voor vee! werknemers onverteerbaar. Men wit, als het economisch zo goed gaat, het geld niet in de be- drijven Iaten zitten.

Theoretisch bestaan er allerlei oplossingen voor dit probleem. Winstdeling op grote schaal bijvoorbeeld, of het 'afromen' van bedrijfswinsten tangs collectieve weg (door belastingverhoging of de vorming van werknemersfondsen). Maar tegen het eerste heeft de vakbeweging, als het om meer dan een aanvulling op het normale loon gaat, terecht bezwaar. En voor het tweede bestaat op dit moment eigenlijk geen politieke steun.

Rest het gebruik van een dee! van de loonruimte voor het scheppen van extra-werkgelegenheid (voor langdu- rig werklozen bijvoorbeeld) of voor een 'altematieve' verbetering van de arbeidsvoorwaarden, in de vorm van scholingsfaciliteiten of van arbeidstijdverkorting.

Hier liggen nog de meeste kansen, hoewel de verlei- ding om 'lastige' banenplannen af te (Iaten) kopen groot zal zijn, en de animo in de Nederlandse vakbe- weging voor een ATV-offensief als in Duitsland voor- alsnog beperkt is.

Wat dan in het regeerakkoord opvalt, is een betrekke- lijke passiviteit. De vereiste samenwerking van de re- gering met ondememersorganisaties en vakbonden wordt eerder verondersteld dan actief bevorderd. Men doet een beroep op de sociale partners om zich naar de norm van solidariteit te gedragen, in plaats van, als on- derhandelingspartner die wat te bieden (en ook wat achter te houden) heeft, hun gedrag te belnvloeden. De praktijk kan anders uitwijzen, maar op papier is de middenweg tussen etatisme en een 'overheid op af- stand' nog niet gevonden.

Paul Kalma

Directeur Wiardi Beckman Stichting; redactiesecretaris van SenD

(2)

socialisme en democratie nummer 12

december 1989

364

(3)

Het beschavingsideaal van Abram de Swaan

'De ontwikkeling van een openbaar stelsel van sociale verzekering is een administratieve en politieke ver- nieuwing van de eerste orde geweest, die in belang niet onderdoet voor de invoering van de representa- tieve democratie, maar die emstig onderschat is als een verworvenheid van administratieve techniek' (p.

156). Deze paar regels verwoorden het credo waarop de recent verschenen studie ' van Abram de Swaan naar de wordingsgeschiedenis van de verzorgingsstaat in Noordwest Europa en de Yerenigde Staten is geba- seerd. En zoals elk credo behelst het tegelijkertijd een historisch verslag, een morele evaluatie en een analy- tisch model. Een bespreking van Zorg en de staat zou dan ook tekort schieten als zij zich tot een van die as- pecten beperkt. Mijn recensie vall daarom in drie ge- deelten uiteen waarin achtereenvolgens de theoreti- sche, de historische en de politieke verdiensten van het boek aan de orde worden gesteld. Maar eerst moet in het kort iets over de thematiek ervan worden gezegd.

Het gaat inderdaad-zoals de uitgever op de achterflap niet zonder trots zegt en zoals verschillende recensen- ten inmiddels hebben herhaald - om een studie waar- van de reikwijdte uitzonderlijk is. De voomaamste on- derwerpen die erin worden behandeld zijn: I. het stet- set van armenzorg zoals dat in de middeleeuwse sa- menleving bestond en de moeilijkheden waarmee het geconfronteerd werd toen in het vroegmodeme Europa landloperij en banditisme toenamen; 2. de instelling en verbreiding van het stelsel van verplicht lager onder- wijs in de negentiende eeuw waardoor dialecten en re- gionale talen werden vervangen door een gestandaar- diseerde code voor nationale communicatie; 3. de aan- leg en uitbouw van een stelsel voor waterleiding en riolering in de steden van de vorige eeuw waardoor een grondige verbetering van de hygiene mogelijk werd; 4. de groei en teloorgang van arbeidersvereni- gingen waarvan de !eden op basis van solidariteit trachtten elkaar te beschermen tegen de gevolgen van ziekte, werkloosheid en andere wisselvalligheden van het industriele bestaan; 5. de ontwikkeling van profes- sioneel beheerde, zeer omvangrijke en op nationale schaal opererende fondsen die uiteindelijk tot de mo- deme verzorgingsstaat hebben geleid.

De thematiek is dus nogal divers en ze bestrijkt boven- dien vier eeuwen tijd. De auteur heeft daarenboven ee.n poging gedaan de ontwikkelingen op deze gebie- den voor een vijftal Ianden met elkaar te vergelijken te weten: Duitsland, Engeland, Frankrijk, Nederland en de Yerenigde Staten. De ontplooiing van de markteco- nomie en de industrialisatie alsmede het staatsvor- mingsproces, dat zich in elk van deze Ianden in een verschillend tempo maar toch op vergelijkbare wijze voltrok, vormen daarbij de achtergrond van het geheel.

We hebben met een studie te maken die Het civilisatie- proces van Elias naar de kroon steekt, hoe dankbaar de auteur zich ook toont tegenover deze eminence grise van de (Nederlandse) sociologie. Ziet men tenslotte dat De Swaan beschikt over een flexibele stijl, waarin wiskundige formules en diagrammen, literaire typerin- gen en rake aforismen elkaar moeiteloos afwisselen - dan komt men in de verleiding bij de bespreking van Zorg en de staat een !outer bewonderende de toon aan te slaan. Aan lof heeft het in de reacties ook niet ont- broken maar het is de vraag of daarmee aan het boek recht gedaan wordt.

Lofprijzingen drukken immers vaak een intellectuele afhankelijkheid uit en als er een reden is waarom het boek van De Swaan moet worden geprezen, dan toch omdat het een poging tot zelfstandig nadenken is. Stel- len we daarom de vraag in welk opzicht deze poging als geslaagd of minder geslaagd moet worden be- schouwd.

Analytisch model

Het meest overtuigend vond ik De Swaan waar hij de dilemma's van het collectieve handelen analyseert.

Deze dilemma's doen zich voor in een situatie waarbij de rivaliserende !eden van een elite of rivaliserende elites binnen een maatschappij, zich bedreigd weten door een gemeenschappelijk probleem of gevaar. Ze beseffen dat het probleem aileen door een collectieve inspanning is op te lossen en dat er een prijs voor moet worden betaald. Tegelijkertijd hebben ze er individueel belang bij de vruchten van zo'n oplossing te plukken terwijl een ander voor de kosten opdraait. Maar hoe meer !eden zich op die wijze aan de collectieve in- spanning onttrekken, des te moeilijker is ze te realise- reo en uiteindelijk zullen aile partijen aan het kortste eind trekken.

Een voorbeeld wordt door de armoede in het premo- deme Europa gevormd. Terwijl de eerste zorg van de armen is in Ieven te blijven, staan de rijken voor een ander probleem. Armoede vormt voor hen een gevaar vanwege de overbevolkte steden, ordeverstoringen, mogelijke opstanden en besmettelijke ziekten die ze met zich mee brengt. Het gevaar is te keren door een dee! van het maatschappelijk surplus te verdelen zon- der de regels voor het vergaren en bewaren van dat surplus aan te tasten. Zo kan een reserveleger van goedkope en plooibare arbeidskrachten in Ieven wor- den gehouden en worden opstandige elementen gepa- cificeerd. Wat de zaken echter compliceert, is dat de rijken niet altijd eensgezind tegenover de armen staan.

Elk van hen zou de armenzorg liever aan anderen overlaten maar als iedereen dat zou doen is men nog verder van huis. Juist dit besef brengt de rijken ertoe

Gabriel van den Brink Filosoof

(4)

socialisme en democratie nummer 12

december 1989

een bijdrage te leveren aan de charitas zoals die door de plaatselijke clerus wordt bepleit en georganiseerd.

Het resultaat is een instabiel evenwicht waarbij de ver- Jeiding van eenzijdige afvalligheid blijft. Maar omdat 'aile actores zich ervan bewust zijn dat dezelfde verlei- ding ook voor anderen bestaat, weten ze dat het eind- resultaat een nieuw evenwicht kan zijn, troosteloos maar stabiel. Hun argwaan ten opzichte van de ande- ren kan hen ertoe aanzetten als eerste te deserteren, hun angst dat anderen hen hierin zullen volgen kan hen van een profiteursbeleid weerhouden'(p.49).

Een vergelijkbare situatie doet zich voor in de betere buurten van steden in de vorige eeuw, waar voor het eerst op grote schaal vernieuwingen als politietoezicht, waterleiding en stadsreiniging doorgevoerd worden.

Als gevolg daarvan namen veiligheid en hygiene in de buurt toe maar bleef men afhankelijk van de paar ge- zinnen die zich aan de collectieve regeling wilden ont- trekken. 'Wanneer een huishouden niet werd aangeslo- ten op het rioleringsstelsel, kon het afval de omlig- gende woningen overlast bezorgen. Wanneer een huis- eigenaar zich weigerde in te schrijven op de vuilnisop- haaldienst, bevuilde zijn afval ook de stoep van de buren. En wanneer sommige bewoners zich niet Iieten aansluiten op de waterleiding, bleef het de mensen een deur verder weliswaar evengoed smaken, maar moes- ten zij zich zorgen gaan maken om de gezondheid van hun buren en dus hun eigen kans op besmetting. . . '(p.l45). Het is kortom het probleem van de 'zwartrij- ders' dat hier tot een oplossing moet worden gebracht - een probleem dat inherent is aan de welzijnsecono- mie. In gespiegelde vorm drong het zich ook aan de arbeidersverenigingen voor onderling hulpbetoon op.

Want arbeiders die zich aaneengesloten hadden kon- den weliswaar het hoofd bieden aan de risico's van werkeloosheid of ziekte, maar tegelijkertijd kwamen zij sterk in de verleiding om degenen die een verhoogd risico liepen uit te sluiten van de collectieve regeling die ze hadden getroffen.

De twee grootste hoofdstukken in Zorg en de staat zijn aan een meer gecompliceerde situatie gewijd. Ook bij de verbreiding van het Jager onderwijs en het ontstaan van het sociale zekerheidsstelsel doen de dilemma's van de collectieve actie zich voor omdat eenzelfde col- lectief goed door rivaliserende elites moet worden ge- realiseerd. De complicatie houdt echter in dat er nu eli- tes zijn die zich actief tegen de realisatie van dat goed hebben verzet.

Om deze situatie te verduidelijken stelt De Swaan het formele model op van een 'bloemfiguratie'. Zij houdt in dat er in een land waarin behalve de nationale stan- daardtaal nog vele dialecten en regionale talen bestaan, onderscheid tussen drie groepen kan worden gemaakt.

Er zijn mensen die niet kunnen lezen of schrijven en zich uitsluitend uitdrukken in het dialect van hun streek waardoor ze zijn afgesneden van communicatie met andere streken of met de stad. Vervolgens zijn er personen die zowel het plaatselijke dialect als de stan- daardtaal spreken en dus een bemiddelende rol voor de ongeletterde bevolking vervullen. En tenslotte is er een vooral grootstedelijke elite die uitsluitend de stan-

366

daardtaal spreekt en geen dialecten verstaat. Welk van deze groepen heeft nu belang bij een stelsel van ver- plicht Jager onderwijs waardoor het mogelijk wordt dat iedereen zich in de standaardtaal uit? Om te begin- nen het ongeletterde volk, omdat het zich zo kan los- maken uit zijn traditionele isolement. In de tweede plaats de staatsambtenaren die er belang bij hebben zonder tussenkomst van derden te kunnen communice- ren met de onderdanen in een bepaald territoir. Ook de bovenregionale handelslieden zijn voor het bevorderen van standaardtaal, standaardmaten en standaardvaluta omdat daarmee het handelsverkeer eenvoudiger wordt.

Groepen als de landadel, regionale bestuurders en lo- kale geestelijkheid zullen echter tegen verplicht Jager onderwijs zijn omdat ze daarmee hun bemiddelings- monopolie zouden verliezen. De impuls voor taalunifi- catie en alfabetisering kwam - volgens De Swaan al- thans - voort uit metropolitaanse kringen rond het uit- dijend staatsapparaat en de groeiende markt terwijl de lokale elites zich aanvankelijk tegen een nationaal on- derwijsstelsel hebben verzet.

De totstandkoming van de sociale zekerheidswetten geeft van een soortgelijke dynamiek blijk, al waren er nu andere coalities in het geding. Het spel werd door een viertal actoren gespeeld, namelijk: de staat met zijn ambtenaren, de grote industriele werkgevers, de georganiseerde arbeidersklasse en tenslotte de groep van zelfstandigen die kleine ondernemers, ambachts- lieden en middenstanders omvat. Het tempo waarin de wetgeving in de verschillende Ianden tot stand werd gebracht, liep nogal uiteen en was sterk afhankelijk van het soort coalities dat erbij aangegaan werd. In Duitsland ging het initiatief uit van de staat die daartoe een verbond met de grote werkgevers sloot. De vak- bonden werden er niet bij betrokken maar op de stil- zwijgende instemming van de arbeidersklasse werd wei geanticipeerd. In Engeland ging het regime in eer- ste instantie juist aan de ondernemers voorbij terwijl het zich in een coalitie met de vakbeweging bevond.

Ook in de VS kwamen de wetten in de jaren dertig met steun van de vakbeweging tot stand, maar werden veel compromissen tussen werkgevers en werknemers uit- gewerkt op het nivo van de afzonderlijke staten. In Frankrijk en Nederland tenslotte werd de sociale ze- kerheid met grote vertraging door wisselvallige, drie- zijdige coalities gerealiseerd. In elk van deze gevallen was het de kleine burgerij die zich het sterkst heeft verzet en pas toen haar positie door de economische ontwikkeling zelf aangetast was, kon een regeling van de sociale kwestie definitief ter hand worden geno- men.

Zou men de opkomst van de sociale zekerheid in ter- men van klassenstrijd willen beschrijven, dan toch geen klassenstrijd die zich voltrekt tussen bourgeoisie en proletariaat. Veeleer is zij 'het resultaat van een conflict tussen enerzijds de kleine burgerij en ander- zijds uiteenlopende coalities van georganiseerde arbei- ders, grote werkgevers en een activistisch, hervor- mingsgezind regime van politici en bestuurders', aldus De Swaan (p.l75). Eens te meer gaat het om de ver- werkelijking van een collectief goed waarbij rivalise- rende elites elkaar moeten vinden. Maar net als bij de

il g v g g [ il g I<

(

v

Si

k v 0 Si n e• fi

a:

e: e, h b h ti z,

v

~

r:

~

t( v

V• IT

g• d 1< g ti ri

V1

h, h

0'

d• 9 k g. tt

rt

E

rt

I( p

0 IT

tc v g

(5)

instelling van het verplicht lager onderwijs, zijn er groepen die zich tegen de collectieve regeling hebben verzet: landadel en lokale geestelijkheid in het eerste geval, middenstanders en kleinburgerij in het tweede geval. De staat speelt een onmisbare rol in het geheel.

Deze omstandigheden maken de strategische situatie ingewikkelder dan bij de voorbeelden die eerder aan- gehaald zijn, maar de logica van het collectieve hande- len is in aile gevallen van kracht.

Geschiedschrijving

Wat de verdiensten van Zorg en de staat voor de ge- schiedschrijving betreft, die moeten vooralsnog onze- ker worden genoemd. Zoals de auteur aan het begin van het boek zelf verklaart, heeft hij zich niet aan een onderzoek van primaire bronnen gewaagd. Hij ba- seerde zich op reeds bestaande literatuur en dan voor- namelijk die welke per land een bepaald thema over een tangere periode behandelt. Ook heeft hij monogra- fieen gemeden (p.ll ). Deze aanpak is onvermijdelijk als men zich ten doel stelt een qua thematiek, ruimte en tijd zo ver reikende studie te schrijven. Er moet echter ook een prijs voor worden betaald en die is dat het werk in hoge mate het karakter van een secundaire bewerking krijgt. Yriendelijk gezegd impliceert dit dat het historisch materiaal vanuit een narratief of theore- tisch model gepresenteerd wordt. Onvriendelijk ge- zegd impliceert het dat de geschiedenis als illustratie van een vooropgezet schema fungeert en dat onge- wenste elementen eruit worden geweerd.

Dit gevaar nu is in Zorg en de staat voortdurend aan- wezig. Yoor de enorme hoeveelheid geraadpleegde li- teratuur kan men slechts bewondering hebben, maar de vraag is welke status zij heeft. Mijn indruk is dat ze vooral ter adstructie van het gestelde fungeert, veel minder als bron waaraan een hypothese kan worden getoetst en vrijwel nooit als corpus waarmee een ge- dachtengang kan worden weerlegd. Ik zeg niet dat dit laatste volledig ontbreekt maar het zijn uitzonderin- gen. Zo behandelt De Swaan de geringe onderwijspar- ticipatie van kinderen uit de lagere klassen in de vo- rige eeuw. Op grond van zijn bloemfiguratie was te verwachten dat boeren en arbeiders positief tegenover het lager onderwijs zouden staan. In feite kwam er van het leren lezen en schrijven echter maar weinig terecht omdat de kinderen als arbeidskracht niet konden wor- den gemist in het ambachtelijke of boerenbedrijf (p.

90). Economische overwegingen verstoren dus de wer- king van het sociologisch model. De Swaan heeft er geen moeite mee hierop te wijzen maar laat na het me- thodische probleem dat zich hier aandient te explicite- ren.

Ervan uitgaande dat een wetenschappelijk object nooit rechtstreeks aan 'de werkelijkheid' kan worden ont- leend maar van de procedures en begrippen in een be- paalde discipline afhankelijk is, kan men zich afvragen of de socioloog en de historicus zich wei bezighouden met eenzelfde realiteit. In het soort realiteit dat de his- toricus tracht te reconstrueren !open altijd meerdere ni- veaus door elkaar heen. In de situatie die het object van een geschiedschrijving is, hebben - als alles goed gaat - economische, politieke, mentale of institutio-

nele factoren elk hun eigen gewicht. Het object van de sociale wetenschappen bevindt zich echter op een be- paald niveau van de realiteit en de socioloog, psycho- loog of politicoloog doet er in het algemeen goed aan zich te concentreren op dat ene niveau. Zo zijn in het werk van De Swaan economische en politieke proces- sen als statenvorming of ontwikkeling van de markt- economie weliswaar voorondersteld, maar zij behoe- ven niet omstandig te worden geanalyseerd. Zij vor- men de achtergrond waartegen zich het spel van de eli- tes voltrekt en dit spel staat in de analyse centraal. lets soortgelijks geldt voor ontwikkelingen op mentaal en ideologisch niveau. Ik geef twee voorbeelden om te il- lustreren wat ik bedoel.

Het eerste betreft de rol die de kerken bij de verbrei- ding van het lager onderwijs hebben gespeeld. De Swaan heeft gelijk waar hij zegt dat een ontwikkelde godsdienst rijk genoeg is om volstrekt tegengestelde gedragingen te kunnen legitimeren (p.l8) en trekt daaruit de conclusie dat het historisch optreden van de kerken in zaken als het verplichte volksonderwijs niet op grond van de betreffende leer, maar op grond van de strategische positie van die kerken moet worden verklaard (p. 92). Oat gezichtspunt is in de sociologie heel legitiem en een boek als Zorg en de staat demon- streert dat belangrijke zaken ermee kunnen worden verklaard. De wijze waarop de positie van het bijzon- der onderwijs door De Swaan uitgelegd wordt - soms werd overheidsondersteuning gevraagd terwijl men in andere gevallen totale staatsonthouding bepleitte - kwam mij tenminste zeer aannemelijk voor 2 Maar wat daarmee buiten het onderzoek blijft zijn vragen als: Welke betekenis heeft het kerkelijk Ieven voor de betrokkenen zelf gehad? Welke waarden en argumen- taties moeten voor een bepaald tijdvak als dominant worden beschouwd? Speelt Jeren lezen of schrijven bij protestanten en katholieken eenzelfde rot, gesteld dat hun kerk zich in dezelfde strategische situatie bevindt?

Op dit punt wijken een sociologische en een cultuur- historische benadering van het onderwijs van elkaar af.

Het tweede voorbeeld heeft betrekking op de grote in- vloed van de medische stand. Opnieuw geldt dat veel kan worden verklaard op grond van de succesvolle vestigingsstrijd van de medische professie in haar ge- heel, van de rol die artsen hebben gekregen bij de me- dicalisering van allerlei sociale conflicten en van pro- cessen als proto-professionalisering waardoor Jeken hun eigen wei en wee spontaan in medische termen definieren. Men kan de uitbreiding van het medisch re- gime over steeds uitgestrektere gebieden als het onbe- doelde resultaat van talloze sociale interventies be- schrijven (p. 248 e.v.). Maar bij deze opmars zal ook van belang geweest zijn dat de arts in de ogen van velen fungeert als een bemiddelaar van Ieven en dood - een rol die vroeger aan magiers of priesters toekwam en altijd omgeven is met een complex van rituelen en angsten, symbolische competenties en mythologieen.

En de veranderende houding tegenover het lichaarn, de dood, het hiemarnaals, de pijn en dergelijke- verande- ringen die sinds twintig jaar een favoriet thema in de geschiedschrijving zijn - kunnen niet tot het strategi-

(6)

socialisme en democratie nummer 12

december 1989

sche spel van de artsen worden herleid maar houden verband met diepgaande wijzigingen op het niveau van de symbolische orde of mentaliteit.

Kortom: bij een historische benadering zouden dit soort aspecten niet buiten beschouwing worden gela- ten en het feit dat De Swaan er doelbewust over zwijgt, wijst er al op dat zijn boek niet in de eerste plaats als een vorm van geschiedschrijving kan zijn bedoeld. Ik zeg niet dat zijn werk voor historici zonder betekenis is. Integendeel zelfs. Het zou een goede zaak zijn als degenen die de geschiedenis van de gezond- heidszorg, het onderwijs of de stedelijke ruimte trach- ten te reconstrueren, het speltheoretisch model uit Zorg en de staat tot uitgangspunt nemen om te zien of en hoe het in concreet onderzoek kan worden getoetst.

Maar zolang dat nog niet is gebeurd, moet de histori- sche waarde ervan als onzeker worden beschouwd.

Politiek engagement

De vraag wat er in politiek opzicht van Zorg en de staat moet worden gedacht, is niet moeilijk te beant- woorden. Ondanks de wat cynische toon waarop de auteur soms de menselijke misere bespreekt en de af- standelijke houding die hij tegenover zijn object aan- neemt, kan zijn werk niet anders worden gelezen dan als een hartstochtelijk pleidooi voor de verzorgings- staat. Hij schetst hem als een mijlpaal in de Noord- west-Europese beschaving en lijkt er ook op te ver- trouwen dat hij niet wezenlijk aangetast wordt. Nu is dat standpunt mij in politiek opzicht niet onsympa- thiek, maar ik heb bezwaren tegen de wijze waarop het door De Swaan wordt gelegitimeerd. Hij beroept zich daartoe namelijk op een twijfelachtig soort geschieds- filosofie.

Om te beginnen lijkt het in Zorg en de staat alsof de geschiedenis slechts een continue ontwikkeling kent.

Er wordt van steeds verderreikende interdependentie- ketens gesproken, van een zich ontwikkelende markt- economie, een steeds toenemende industrialisatie, een voortdurende schaalvergroting en integratieprocessen op een steeds hoger niveau 3Een soort negentiende eeuws evolutionisme, dat wellicht via Freud en Elias tot De Swaan is gekomen, dringt zich hier aan ons op.

Het gaat daarbij niet aileen om voortgang maar ook om vooruitgang, en deze vooruitgang heeft niet aileen betrekking op de maatschappelijke realiteit maar ook op de geest. Als voorlopig hoogtepunt van de ontwik- keling wordt het huidige bewustzijn beschouwd. 'Dit besef van de steeds verderreikende en hechtere inter- dependentieketens, gecombineerd met een bereidheid bij te dragen aan de remedies tegen de tegenslagen en tekorten die anderen treffen, kan "sociaal bewustzijn"

genoemd worden. Het is op de eerste plaats een cogni- tieve toestand. Het impliceert een begrip van verre so- ciale gevolgen op lange termijn. Het houdt ook een ge- voel van gegeneraliseerde verantwoordelijkheid in, en de term heeft daarom tevens betrekking op een morele stellingname', aldus De Swaan in een passage die een hegeliaan niet zou misstaan (p. 258).

De gelijkenis met Hegels geschiedsfilosofie blijft niet tot het idee van toenemende integratie op een steeds boger niveau met de daarbij behorende bewustzijns-

368

toestand beperkt. De Swaan is van mening dat de his- torische ontwikkeling in bepaalde groepen is ge"incor- poreerd •. Het waren immers de metropolitaanse elites, verlichte staatsambtenaren, progressieve delen van de grote burgerij, gematigde vertegenwoordigers van de arbeidersklasse en hervormingsgezinde professionals van allerlei slag die - gewild of ongewild - de steeds verderreikende interdependentieketens tot stand heb- ben gebracht. Natuurlijk, zij handelden voomamelijk uit welbegrepen eigenbelang, maar juist daardoor kon- den collectieve goederen als medische zorg, onderwijs en sociale zekerheid worden gerealiseerd. De list der rede in ere hersteld? En niet aileen werd de vooruit- gang door bepaalde groepen gedragen, er waren ook groepen die zich tegen de integratie op een steeds hoger niveau hebben verzet zoals landadel, kleine on- dememers en lokale geestelijkheid- een verzet dat op lange termijn nutteloos was omdat het door de histori- sche ontwikkeling ingehaald wordt. Eerherstel voor een bepaald type marxisme, dat in dit opzicht veel aan Hegel ontleent?

De Swaan gaat nog een stap verder door niet aileen onderscheid tussen meer en minder progressieve groe- pen te maken, maar ook zelf vanuit een van die groe- pen te schrijven. Hij beziet de geschiedenis vanuit het gezichtspunt van de verlichte stedelijke elites en aan- vaardt hun opvattingen over wat meer en minder be- schaafd is. Het is niet zo dat dit gezichtspunt de lezer dogmatisch opgelegd wordt. Het blijft goeddeels im- pliciet en uit zich vooral in de wijze waarop de di- lemma's van de collectieve actie en de sociale misere in het verleden worden beschreven. Dat Ievert dankzij het literaire talent van de auteur vele behartenswaar- dige pagina 's op. Zelf heb ik vooral genoten van de schetsen van het stedelijke Ieven in de vorige eeuw, waardoor meer dan eens actuele problemen in herinne- ring worden geroepen. 'Het modeme stadsleven ver- loopt in talloos vee! ontrnoetingen die de stedeling met een minimum aan conflict en ergemis moet weten te hanteren ( ... ) Het stadsleven betekende altijd al een gedurige wederzijds irritatie. De vrij plotselinge toe- stroom van nieuwkomers maakt dat nog erger. Niet ai- leen doordat nu meer mensen een zelfde ruimte moes- ten delen, maar ook omdat de immigranten aanstoot gaven, oningewijd als ze waren in de edele steedse kunst overlast te vermijden (of het anderen straffeloos te bezorgen) .. .' (p.l27). Wie zou bij dergelijke fraaie typeringen niet denken aan de moeilijkheden waarmee de stadsbewoner vandaag de dag kampt?

Ook in andere beschrijvingen is een echo van de te- genwoordige discussie te horen. Bijvoorbeeld die van het armenhuis te Lyon, waar de omstandigheden vol- doende gunstig dienden te zijn om de arbeiders te weerhouden van emigratie en hard genoeg om hen aan het werk te krijgen als ze in de zijde-industrie weer ge- bruikt konden worden (p. 54). Of de situatie van ou- ders die zelf de nationale communicatiecode maar ge- brekkig beheersen en er collectief belang bij hebben dat althans de volgende generatie over een samenhan- gend .geheel van kennis beschikt (p.82-83). Bij het lezen van dit soort passages krijgt men de indruk dater

'

r

~

(7)

weinig nieuws onder de zon is en dat problemen waar- over wij ons hedentendage druk maken zoals drugs- overlast, de hoogte van uitkeringen of verplicht taalon- derwijs aan immigranten, niet aileen een lange voorge- schiedenis hebben maar ook tot een oplossing werden gebracht. Daarvan gaat een relativerende werking uit en het geeft hoop. Het toont in elk geval aan dat de verzorgingsstaat iets heel anders is dan het budgettaire probleem waarvoor de beleidsmakers hem houden en dat een modeme samenleving zonder zijn arrangemen- ten niet kan bestaan. In zoverre kan Zorg en de staat ook als een politiek pamflet worden gelezen en men zal er in het debat over de toekomst van het onderwijs, de sociale zekerheid of de gezondheidszorg nog vaak naar verwijzen. Het biedt een welkom tegenwicht voor De markt van welzijn en geluk waarrnee Achterhuis een aantal jaren geleden zoveel succes had en waarin de dilemma's van het welzijnswerk op eenzijdige wijze uit de weg werden gegaan. Oat De Swaan deze dilemma's in het voile Iicht gesteld heeft, mag politiek als een verdienste worden beschouwd. Oat een en ander moet worden gelegitimeerd met een negentiende eeuwse beschavingsfilosofie, zie ik echter niet in.

Besluit

De volgorde die ik bij deze bespreking heb aangehou- den kwam voort uit een behoefte aan ordening van het overstelpende materiaal dat ons in Zorg en de staat ge- presenteerd wordt. Ik heb het speltheoretisch model daarin als de harde kern beschouwd, de meer histori- sche beschouwingen als een illustratie ervan en de be- schavingsfilosofie als een min of meer overbodige le- gitimatie van het geheel. Maar het zou ook heel goed kunnen zijn dat bij de uitwerking die het boek heeft - en wie weet ook bij het schrijven ervan - de omge- keerde volgorde van kracht is geweest. Oat het eigen- lijke uitgangspunt in een engagement met de cultuur van een grootstedelijke elite en verlichte ambtenaren moet worden gezocht, dat dit engagement wordt terug- gevonden bij degenen die zich in het verleden met ar- menzorg, gezondheidszorg en onderwijs hebben bezig- gehouden en dat het belang van speltheoretische over- wegingen hiervan afhankelijk is, omdat deze verlichte geesten hun beschavingsideaal aileen konden realise- reo door een coalitie met de werkgevers, de arbeiders- beweging of de staat aan te gaan. Als dat het geval is zou dit beschavingsideaal zelf een interessant object van onderzoek zijn - een onderzoek dat ditmaal geen sociologische maar een cultuurhistorische aanpak ver- eist.

Misschien zou een dergelijk onderzoek ook Iicht kun- nen werpen op het merkwaardige feit dat op het om- slag van Zorg en de staat een schilderij van Van Gogh afgebeeld is en wei 'De barrnhartige samaritaan'. Want zowel het verhaal van de barmhartige samaritaan als Vincent van Gogh hebben met de dilemma's van col- lectieve actie maar weinig te maken. De samaritaan reikt het slachtoffer van een roofoverval de helpende

hand, maar als individu en door 'innerlijke ontfer- ming' bewogen zoals de evangelist zegt 5Strategische kwesties spelen daarbij geen rot en dat geldt evenzeer voor Van Gogh. Het beeld van de barmhartige samari- taan verwijst dan ook naar een ander register, waarvan de vitaliteit niet tot speltheoretische overwegingen kan worden herleid. Oat het zonder verder commentaar op het omslag van een boek als Zorg en de staat is gezet, kan als een na"iviteit maar evengoed als een subtiele bekentenis worden gezien.

No ten

I. Abram de Swaan, Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd, Amsterdam, Bert Bakker 1989, 340 pagina's.

2. Wanneer de kerkelijke leiders meenden dat hun positie sterk genoeg was om ook in een situatie van een stan- daardtaal en algemeen analfabetisme hun onderwijsmo- nopolie te behouden, dan was dat hun eerste keuze. Daar- toe was staatsondersteuning vereist. Waar die ondersteu- ning verkregen werd opteerden de gevestigde meerder- heidsreligies voor een 'maximalistische' strategie: lager onderwijs in lezen en schrijven voor aile kinderen met steun van de staat en volledig onder kerkelijk beheer.

Kon op die staatssteun niet worden gerekend en werd het bemiddelingsmonopolie van de lokale geestelijkheid be- dreigd of kregen andere gezindten kans om te werven binnen het territoir van de kerk - dan koos de kerk voor een 'minimalistische' optie: totale staatsonthouding en een sterk verbond tussen kerk en lokale elites teneinde de traditionele monopolies in stand te houden (p. 91).

3. De Swaan beroept zich naar eigen zeggen op twee intel- lectuele tradities: de historische sociologie en de wel- zijnseconomie en omschrijft hun verhouding aldus: 'De welzijnseconomie gaat uit van het collectieve karakter van goederen als defensie of volksgezondheid en veron- derstelt dat er een collectiviteit bestaat die dergelijke goe- deren al dan niet verschaft. In de sociogenetische optiek zijn de dilemma's van collectieve actie een overgangsver- schijnsel: een verschijnsel dat behoort tot een tussensta- dium waarin de actores al wei interdependent zijn en dat ook beseffen, echter zonder dat hun handelingen al ge- coordineerd worden op een hoger niveau van integratie, het niveau van de collectiviteit. ln de loop van het collec- tiviseringsproces komt uit de collectieve actie zowel een collectiviteit voort die de handelingen van haar leden ef- fectief kan coordineren, als een collectief goed dat past bij het niveau van integratie, maar er niet los van kan be- staan' (p.l4). Van de conceptuele problemen die hier ter- loops worden gei"ntroduceerd, lijkt de auteur niet wakker te liggen.

4. In het midden van de vorige eeuw werd duidelijk dat een gezonde stad aileen kon worden gerealiseerd als mense- lijk, dierlijk en industrieel afval systematisch werden ver- wijderd en er voldoende schoon water aangevoerd werd.

Nieuwe technieken en wetenschappelijke ideeen waren echter niet voldoende om deze hervorrning ook door te voeren. 'Daarvoor was de vastbesloten overtuiging van een kleine voorhoede van toegewijde en verlichte ambte- naren en deskundigen nodig, die ondersteund werden door de progressieve kiezers uit de middenklasse .. .'(p. 146).

5. Lucas 10, 25-37.

(8)

Bart Tromp

Werkzaam bij de vakgroep po/itieke wetenschappen van de Rijksuniversiteit Leiden;

redacteur van SenD

socialisme en democratle nummer 12

december 1989

Gestolde vernieuwing

De formatie van 1989 lijkt het sluitstuk te worden van de restauratie van het Nederlandse partijstelsel tot de structuur van v66r 1966.' Vanaf dat jaar streefden met name 0'66 en de PvdA naar een verandering van dat partijstelsel. Deze zou een eind moeten maken aan de erfzonde ervan: de verkiezingen voor het parlement gaven geen enkele zekerheid over de politieke samen- stelling van het kabinet dat op basis van de verkie- zingsuitslag werd gevormd.

De strategie die beide partijen - later bijgestaan door de dan opgerichte PPR - volgden was gericht op het forceren van een tweedeling in de Nederlandse poli- tiek. Zowel staatsrechtelijke hervormingen als nieuwe vormen van partijpolitieke samenwerking en strijd werden daartoe als instrument ontworpen en gebruikt.

De vorming van het kabinet-Den Uyl was het verste waartoe deze strategie leidde. In feite was zij eerder al opgegeven, toen na het mislukken van de pogingen tot staatsrechtelijke hervormingen ook de weg van partij- concentratie werd verlaten, en de drie progressieve partijen ondanks een gemeenschappelijk verkiezings- programma hun eigen weg gingen.

De vemieuwingsstrategie was gericht op het splijten en elimineren van het confessionele centrum. In de ij- zingwekkende electorale neergang van de confessione- len gedurende de jaren zestig, met name de KVP, vond zij dan ook haar ratio. De mislukking van de strategie werd nog tijdens het kabinet-Den Uyl beklonken met de totstandkoming van het CDA. Niettemin werd de tactiek van polarisatie - het voomaamste, zoniet enige overblijvende instrument van de vemieuwingsstrategie - door de PvdA na 1977 met verdubbelde intensiteit gehanteerd. Het doe! was echter niet meer positief - hervorming van het partijstelsel -, maar negatief: de eliminatie, althans splijting van het CDA. Een tactiek die op het eerste gezicht niet kansloos was. De nieuwe partij was voorlopig allerminst een zelfbewuste een- heid; een in potentie doorslaggevend dee! van de Ka- merfractie achtte zich niet aan het regeerakkoord van 1977 gebonden en politiek straalde het CDA onzeker- heid uit ten aanzien van de voomaamste sociaal-eco- nomische problemen.

De PvdA zette de kwestie van de plaatsing van kruis- vluchtwapens in Nederland als breekijzer in het nog vochtige voegwerk van de pas opgetrokken christende- mocratie. De polarisatietactiek nam hier ongekende vormen aan, des te merkwaardiger waar de kans op succes omgekeerd evenredig was aan de intensiteit van de polarisatie. Uiteindelijk bleek het falen van de stra- tegie van de PvdA bij de verkiezingsuitslag van 1986.

Anders dan in 1981 slaagde de partij er niet in de par- lementaire meerderheid van de regeringspartijen weg te werken, inmiddels opgevat als noodzakelijke voor-

370

waarde om het CDA tot regeringssamenwerking met de PvdA te dwingen. De PvdA werd als grootste partij door het CDA gepasseerd en belandde andermaal in oppositie.

Deze 'overwinningsnederlaag' werd aanleiding tot een debat over organisatie, strategie en programma van de PvdA. De these van dit artikel is dat de parameters van dat debat te benauwd zijn gekozen, dat dit zijn oorzaak vond in de te beperkte diagnose die ten grondslag lag aan de vemieuwingsdiscussie, maar dat ondanks deze vitia originis de uitslag van die discussie teleurstellen- der is dan ze had kunnen zijn.

Hegemonie

De uitslag van 1986 was uiteraard teleurstellend voor de PvdA. Opnieuw niet in de regering, en als grootste partij gepasseerd. Maar daar stood tegenover dat de partij zijn aandeel op de kiezersmarkt had weten te be- houden, in vergelijking met topjaren als 1977; dat de electorale dreiging van de kleine linkse partijen zich niet gemanifesteerd had, en dat de betrekkelijke we- deropstanding van 066 niet ten koste van de PvdA was gegaan.

In dit opzicht verschilde de positie van de PvdA aan- merkelijk van die van Labour, waar drie achtereenvol- gende nederlagen de beloning waren geweest voor de extreem-linkse programma's waarmee de partij vanaf 1979 ten strijde was getrokken. Of, om het anders te zeggen: de 'overwinningsnederlaag' gaf geen ondub- belzinnig signaal dat het met de PvdA verkeerd zat.

Daarvoor waren wei andere argumenten aan te voeren.

Na de val van het kabinet-Den Uyl werd door de PvdA de inhoud van de politiek steeds meer ondergeschikt gemaakt aan de polarisatietactiek. De hemieuwde op- positie verschilde echter fundamenteel van die in de jaren zestig. Toen was het sociaal-democratische den- ken, door mij elders aangeduid als 'verzorgingsstaats- socialisme', dominant.' Oat wil zeggen dat de voor- naamste elementen ervan in meerdere of mindere mate vanzelfsprekend waren geworden, en dan ook werden gedeeld door de andere grote politieke stromingen.

Een dergelijke ideologische hegemonie is het hoogste wat een minderheidspartij in een democratisch stelsel kan bereiken; of zij wei of niet in de regering zit is daarbij vergeleken van minder belang.

In de jaren zeventig echter kondigde zich al een zekere crisis van de verzorgingsstaat aan; een crisis die wei verscherpt maar niet veroorzaakt werd door de eerste oliecrisis en de algemene economische teruggang die later zou volgen. Aan de ene kant riep het succes van de verzorgingsstaat problemen op die nu juist niet met de traditionele instrumenten konden worden bedwon- gen. Aan de andere kant stegen de kosten van de ver-

(9)

zorgingsstaat sneller dan het nationaal inkomen, en wei in sterkere mate wanneer het economisch tij terug- liep.

Overal in het Westen veroorzaakte deze crisis een te- ruggang van de sociaal-democraten, behalve daar waar van een verzorgingsstaat nog nauwelijks sprake was, zoals in Zuideuropese staten als Spanje. Deze electo- rate teruggang was echter van minder belang dan het teloorgaan van de ideologische hegemonie van het ver- zorgingsstaatsocialisme. In plaats daarvan braken be- tere tijden aan voor neoliberalisme en neoconserva- tisme; in de jaren tachtig werden varian ten van dat ge- dachtengoed overal in het Westen nieuwe vanzelfspre- kendheden. Deze ideologische verschuiving voltrok zich aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, en er is dan ook geen reden om het probleem speciaal de PvdA aan te rekenen. Wat men wei kan constateren, is dat de partij er lang haar ogen voor heeft gesloten, de crisis van de verzorgingsstaat niet onder ogen wenste te zien en de economische crisis - naar de latere be- kentenis van de huidige partijvoorzitter, toentertijd een van auteurs van de discussienota Sociaal-economische dilemma's, veel te lang aanzag voor conjunctureel in plaats van als structureel.

Het gevolg daarvan was dat de PvdA zijn ideologische dominantie verloor; vanaf het aantreden van het eerste kabinet-Lubbers werd duidelijk dat deze nu elders be- rustle. Het verlies van ideologische dominantie bete- kende ook dat de politieke agenda voortaan door ande- ren werd opgesteld. Het beeld van de jaren tachtig was dat van een PvdA die met een vertragingsfactor van een tot twee jaar het bezuinigingsbeleid van de rege- ring volgde. Het hardnekkig vasthouden aan de zeker- heden van het verzorgingsstaatssocialisme liet geen ruimte voor analyses die de tekorten daarvan trachtten te overwinnen. Het strijdpunt van de kruisvluchtwa- pens zorgde bovendien voor een mobilisatie die de aandacht afleidde van de crisis van het verzorgings- staatssocialisme, en voor een mentaliteit waarin twijfel en kritiek binnen de partij aan toch waarlijk niet erg goed gefundeerde programmapunten als verraad wer- den beschouwd.

Organisatie en cultuur

Kortom: in de afgelopen twaalf jaar is de PvdA niet zozeer electoraal, maar wei ideologisch en prograrn- matisch op forse achterstand gezet. De partij heeft dat, net als haar meeste zusterpartijen, niet tijdig onder ogen willen zien. Vandaar dat aan de 'vernieuwings- discussie' die na de 'overwinningsnederlaag' in gang werd gezet, een verkeerde en te beperkte diagnose ten grondslag lag. Het grote probleem leek te zijn dat de PvdA alweer niet in een kabinet was doorgedrongen, niet wat zij vanuit die positie tot stand zou willen bren- gen.

Die vernieuwingsdiscussie werd door de partij georga- niseerd toen een eerste evaluatie van de verkiezings- uitslag, door een ad hoc-commissie, de commissie-Ne- telenbos, als te oppervlakkig en goedpraterig werd ont- vangen. Drie commissies werden daama ingesteld.

Hun opdracht en doelstelling waren niet zeer precies afgebakend, maar men kan zeggen dat zij zich achter-

eenvolgens met de organisatie, de ideologie en de stra- tegie van de partij bezig zouden houden.

Het eerste rapport, van de commissie-Middel, over de organisatie en cultuur van de PvdA was het kortst en op tijd gereed. Het werd echter door het partijbestuur min of meer voor kennisgeving aangenomen, en niet van voldoende gewicht geacht voor officiele bespre- king in de partij. In feite is er niets mee gedaan. Het laatste wat er in de partij van vernomen is, was de ver- kiezingsbelofte van een van de kandidaten voor de po- sitie van partijsecretaris bij PB-verkiezingen in 1989 om, indien gekozen, op basis van dit rapport aan de vernieuwing van de partij te werken. Hij werd niet ge- kozen.

Dit is een merkwaardige gang van zaken. Het rapport kon beknopt blijven, omdat het in feite een samenvat- ting was van bijna vijftien jaar discussie over partij en organisatie,' en omdat die discussie inmiddels in de praktijk voor een groot deel beslecht was. De 'actie- partij' - het concept waaromheen die discussie zich vooral afspeelde - bestaat ook op papier niet meer; dat het bureaucratische en ritualistische karakter van de menings- en besluitvorming in de partij, met zijn vrij- wel uitsluitende aandacht voor het vaststellen van ver- kiezingsprogramma's of van nota's waarop verkie- zingsprogramma 's moeten worden gebaseerd, de in- terne cultuur van de PvdA een afstotelijk gezicht heeft gegeven wordt door niemand meer ontkend.

Met het in de ijskast leggen van het rapport van de commissie-Middel heeft het partijbestuur blijkbaar ge- meend ook het probleem te hebben opgelost; over de organisatie van de partij en van voorgenomen verande- ringen daarin is sindsdien niets meer vernomen. Nu is er in de partij in verhouding met een jaar of tien gele- den zeker het een en ander verbeterd. De forumfunctie heeft meer accent gekregen, de nadruk op de formele besluitvormingsmechanismen is wat minder gewor- den. Maar in de kern van de zaak is het probleem van de partijorganisatie groter dan ooit. Gedeeltelijk is dat een gevolg van het feit dat juist de omgeving waarin een politieke partij opereert zo snel veranderd is, ter- wijl de hele organisatie van die partij nog gebaseerd is op de cultuur van de jaren veertig en vijftig. Ander- zijds heeft de tijd zijn werk gedaan: de vernieuwings- golf van het eind van de jaren zestig is allang uitgelo- pen, en inmiddels hebben zich krachtige patronen van oligarchisering gevormd, onder andere tot uiting ko- mend in een almaar sterkere neiging om de selectie van nieuwe bestuurders en volksvertegenwoordigers te beperken tot diegenen die in het interne circuit van de partij functioneren.

Een eerste conclusie over het 'vernieuwingsdebat' moet dus luiden dat dit op het niveau van partij en or- ganisatie in het geheel niets heeft opgeleverd, terwijl juist hier de sleutel ligt voor partijvernieuwing.

Gebrek aan slagkracht

Met Schuivende pane/en kreeg de partij het werkstuk van de commissie-Pronk op tafel. Het werd aanleiding tot een brede discussie in de partij, de eerste in jaren die niet was ingeperkt door de noodzaak de resultaten ervan in een bureaucratisch kader - een arnendeerbare

(10)

socialisme en democratie nummer l2

december 1989

resolutie - vast te leggen. Die ruimte werd dankbaar gebruikt, maar naar mijn ervaring als inleider op een aantal vergaderingen functioneerde Schuivende pane- len daarbij inderdaad meer als aanleiding, dan als on- derwerp van discussie. Oat laat zich verklaren uit de gebreken van het rapport, gebreken die ertoe hebben geleid dat het uiteindelijk niet de rol heeft kunnen ver- vullen die het had moeten vervullen: die van katalysa- tor van ideologische bezinning en vemieuwing.

De ontegenzeggelijke verdiensten van Schuivende pa- nelen zijn breed uitgemeten, ook in Socialisme en De- mocratie, en dat ontslaat mij van de plicht ze hier in herinnering te roepen. Hier gaat het om de gebreken ervan als partijpolitiek document- daaraan worden nu eenmaal andere eisen gesteld dan aan ministeriele nota's of wetenschappelijke rapporten. Die gebreken waren drieerlei. In de eerste plaats is Schuivende pane- len geen coherent geheel geworden, iets wat mogelijk zou zijn geweest als een eindredacteur met bevoegdhe- den de tijd had gekregen om dat ervan maken. Oat ge- brek aan coherentie ging gepaard met een tweede: ge- brek aan concentratie. Ondanks de opzet in het rapport vier thema's centraal te stellen en systematisch te be- handelen, hebben de opstellers zich toch ook weer over allerlei andere zaken uitgelaten. In dit opzicht doet Schuivende panelen (overigens net als Bewogen beweging) sterk denken aan een amateurfilmpje waar- bij de filmer zijn vingers maar niet van het diafragma af kan houden, zodat steeds andere stukjes werkelijk- heid scherp worden gesteld. In combinatie met gedraai aan de zoomlens kan dit duizeligheid bij de kijker ver- oorzaken, maar niet helderheid. Het derde tekort is dat Schuivende panelen geen duidelijke plaatsbepaling van zichzelf geeft. Oat wil zeggen: een vemieuwings- rapport kan dat aileen maar zijn als het helder stelt waarin het verschilt van het oude, en op dat moment blijkbaar nog geaccepteerde gedachtengoed. Dit ge- beurde niet.

Door deze gebreken ontbrak het Schuivende panelen aan inhoudelijk politieke slagkracht; wellicht te de- monstreren met de onuitvoerbare opdracht de politieke boodschap ervan in enkele woorden samen te vatten.

(Dit mag de Jakmoesproef van een politiek rapport heten.) Het verloop van de discussie in de partij toonde aan hoe onwennig vooral het PvdA-bestuur zich voelde in deze niet van te voren gestructureerde dis- cussie. Geruime tijd bleef het onduidelijk water eigen- lijk met de resultaten zou gaan gebeuren, of eerder nog: wat als resultaat mocht worden beschouwd. Uit- eindelijk is op basis van verslaggeving uit de afdelin- gen een samenvatting gemaakt door de afdeling voor- lichting; uit de aandacht die deze ook in de partijpers heeft gekregen (vrijwel geen) valt het belang dat eraan is gehecht af te leiden. Het partijbestuur kwam vervol- gens in 1988 met een zogenaamde 'midwinterverkla- ring', waarbij het niet erg duidelijk was wat de inhoud ervan nu precies met Schuivende panelen van doen had. Uiteindelijk moeten de resultaten van de discussie terecht zijn gekomen in het verkiezingsprogramma van 1989; ze daar op te sporen lijkt mij een aardig onder- werp voor een doctoraalscriptie politicologie.

Uit dat verkiezingsprogramma, en uit de daaropvol-

372

gende partijpolitieke discussie is ondertussen duidelijk geworden dat de ideologische positie van de PvdA be- dreigd wordt door een t~rugkeer naar de politieke op- stelling van voor 1982 (toen de PvdA het verkiezings- programma aanvaardde dat zij in 1981 nodig had gehad). Deze terugkeer is begrijpelijk, omdat de bezui- nigingen op de publieke voorzieningen onder de kabi- netten Lubbers-! en -II een objectieve behoefte aan verbetering daarvan hebben opgeroepen. De slinger naar privatisering en commercialiteit is te ver doorge- schoten. Maar de PvdA wint de ideologische hegemo- nie niet terug door het eerlijk delen op de manier van de jaren zestig en zeventig weer centraal te stellen. De crisis van het verzorgingsstaatssocialisme is immers in het geheel niet overwonnen, en in de vemieuwingsdis- cussie is deze maar zeer ten dele aan de orde gekomen.

Wanneer de gemakzucht het wint, dreigt de PvdA een conservatieve partij te worden.

Tenslotte de strategie, het onderwerp dat centraal stond in het rapport van de commissie-Kok, Bewogen bewe- ging. Nog erger dan Schuivende panelen gaat dit rapport gebukt onder gebrek aan scherpstelling. Er is geen zij- weg die niet een tijdje wordt ingeslagen. Niettemin is na stug doorlezen de boodschap duidelijk en onmisken- baar: 'de polarisatie-strategie heeft grotendeels gefaald' (een citaat van Joop den Uyl uit 1982 dat mij te binnen schiet; zo onomwonden durfden de opstellers van Be- wogen beweging het zes jaar later niet te stellen).

Bewogen beweging gaat gebukt onder twee tekorten (afgezien van de dodelijke saaiheid waarin het is ge- steld): de voorzichtige afzwering van de polarisatie is niet de uitkomst van een serieuze analyse van de ma- nier waarop en redenen waarom de PvdA deze tactiek heeft omarmd, gebruikt en misbruikt; en de acceptatie van coalitiepolitiek als altematief heeft het karakter van een noodsprong, omdat deze niet wordt gefun- deerd in een analyse van het veranderde Nederlandse partijstelsel.

Over Bewogen beweging is in de partij evenmin een debat geentameerd als over Politiek

a

La carte, het rap- port van de commissie-Middel. Ditmaal niet omdat het tekort zou schieten aan kwaliteit, maar omdat het hier 'een doe-rapport' (de partijvoorzitter) betrof. Zo is de PvdA weggeslopen van een politiek instrument dat haar strategie, ideologie en organisatie twintig jaar heeft getekend.

Regeren als oplossing

Het komt niet zo vaak voor dat een politieke partij de kans krijgt zichzelf te vemieuwen. Wie de balans op- maakt van de vemieuwingsdiscussie die in de PvdA is gevoerd, vindt slechts een geringe positieve opbrengst.

De PvdA heeft zich bevrijd van de kluisters die ze zich in de voorgaande jaren zelf had gesmeed, kluisters die in de jaren tachtig regeringsdeelname uitsloten. (Ove- rigens is het INF-akkoord in dit opzicht waarschijnlijk van meer belang geweest dan Bewogen beweging.) Maar met die kluisters is ook elk strategisch concept overboord gezet, zoals bij de informatie-Lubbers bleek uit het achteloos Iaten gaan van de enige progressieve bondgenoot van de PvdA.

Vervolg op biz. 381

(11)

Afscheid van de verzuilde sociaal-democratie

Atom heerst opluchting: de vernieuwing is geslaagd, voor het eerst sinds jaren wordt aan de regering deel- genomen en van noemenswaardige interne spanningen is geen sprake. De dagen dat de Volkskrant repte van 'De Partij van de Aftocht' zijn vergeten. Toch knaagt een gevoel van ongerustheid. Wat zal de eigen bijdrage van de PvdA aan een nieuwe regering zijn? Wordt de desillusie niet onverwacht groot? Is er niet langzaam een afstand gegroeid tussen het beeld dat de PvdA heeft opgeroepen en de gemoedsrust in de partij? Dat zijn vragen die ongetwijfeld in het eerste jaar Lubbers- III een antwoord zullen krijgen.

Ondertussen is wei duidelijk dat de vernieuwing van de PvdA nog niet zo heel ver heeft gereikt. Daar zijn verschillende redenen voor. In het hier en nu lijkt er weinig directe aanleiding tot een grondige heroverwe- ging: de organisatorische contimfiteit is niet in gevaar, de electorate curves wijzen op een evenwichtige ont- wikkeling rond 30-35 procent van de stemmen en de opiniepeilingen geven als altijd reden tot voorbarig op- timisme. Tegen een dergelijke achtergrond wordt een ieder die existentiele vragen opwerpt at gauw een roe- pende in de woestijn. De debatten in de commissie- Kok, die het rapport Bewogen beweging opleverden, waren daar een aardig voorbeeld van. Elke poging om de urgentie van vernieuwing te onderstrepen werd weggenivelleerd door opmerkingen die continuneit en zelfvertrouwen dienden te suggereren. Wim Meyer had dan ook geen ongelijk toen hij het rapport als een 'commissoriaal werkstuk' betitelde.

Toch is de rust bedriegelijk. De radicale verandering van de sociologische ondergrond van de PvdA roept vragen op die nu om een antwoord vragen. Datzelfde geldt voor de zogenaamde 'machtsvraag'. Hoe komt het dat een partij die reeds decennia rond dertig pro- cent van het electoraat vertegenwoordigt slechts enkele jaren heeft geregeerd? Het is begrijpelijk dat een partij als collectiviteit slechts een beperkte mate van twijfel - zelfs als die 'georganiseerd' is - kan verdragen. In dat opzicht moet de tegendraadsheid van een langdurig debat over uitgangspunten, nieuwe maatschappelijke vragen en coalitiepolitiek gewaardeerd worden. Zeker in een periode waar zakelijkheid hoger wordt aange- slagen dan openbaarheid. Wie de 'geborgenheid' van ideologieen en organisaties ontkent of niet wit verdis- conteren in de analyse wacht wat Peper 'de wraak van de sociologie' heeft genoemd (in zijn artikel 'Gelijk hebben en gelijk krijgen. Bart Tromp, de sociologie en de Partij van de Arbeid', SenD 89/3).

Ook is het te begrijpen dat de aandrang om vast te houden aan oude zekerheden groot is op een moment dat het debat weinig eenduidige nieuwe inzichten opt e- vert. Tot op zekere hoogte kan men het proces bschrij-

ven in termen van een wisseling van paradigma's. Het oude paradigma wordt niet verlaten omdat het nieuwe verschijnselen niet meer kan verklaren of in tegen- spraak is met empirische gegevens, maar slechts op het moment dat zich een nieuw, omvattender para- digma aandient. Anders gezegd: een politieke ideolo- gie wordt pas losgelaten als een nieuwe enigszins sa- menhangende duiding voor handen is. Dat neemt niet weg dat het vernis van het bestaande wereldbeeld langzaam afbladdert. De onzekerheid die dat met zich meebrengt is eerder aanleiding voor meer stelligheid dan voor minder. Toch zou voor wie de geschiedenis van de SDAP/PvdA overziet de tegenstelling tussen loyaliteit aan beginselen en voortdurende herorientatie betrekkelijk moeten zijn. Eigenlijk is er sprake van voortdurende heroverweging en aanpassing aan veran- deren de omstandigheden.

Clientelisme

'Glasnost aan de Amstel' is een ambitieus streven dat lijdt aan enige tegenstrijdigheden. Belangrijk is dat het programma misschien wei verandert, maar de partij- cultuur onaangetast blijft. De manier waarop de twee rapporten die daaraan iets poogden te veranderen, onder de tafel zijn verdwenen, toont de onwil om de hand werkelijk in eigen boezem te steken. Waar het om gaat is dat vernieuwing eigengereide kritiek veron- derstelt die botst met het streven naar een 'geleide' hervorming. De heersende cultuur van controle in de PvdA duldt geen 'vrijplaatsen', anders dan van hager- hand toegewezen. Dat is een reeel dilemma, want ver- nieuwing veronderstelt in sommige opzichten centrali- sering, zoals blijkt uit de pogingen om de kandidaats- stellings procedures open te breken.

De heersende cultuur kan omschreven met trefwoor- den als: angst voor verlies van controle, interne ge- richtheid, clientelisme, onzekerheid die tot dogma- tisme wordt. Deze cultuur heeft treurige consequenties voor de 'Nachwuchs': vele 'nieuwelingen' worden met argwaan bejegend en als bedreiging gezien in plaats van als een mogelijke meerwaarde. Wie de uit- komst van anderhalf jaar debat ziet kan zich niet aan de indruk onttrekken dat men uiteindelijk terug is ge- schrokken voor de gevolgen van een werkelijke ver- nieuwing. Hier blijkt dat een zo hervormingsgezinde partij als de PvdA zegt te zijn, niet bij machte is enigs- zins te anticiperen op te verwachten problemen. Bo- vendien laadt de PvdA zo terecht de verdenking op zich de partij niet als instrument van maatschappelijk beheer en hervorming te zien, maar slechts als een doe! in zichzelf.

De mogelijke dragers van een vernieuwing worden af- gestoten en daarmee slinken de kansen op hervorming

Paul Scheffer

Medewerker van de Wiardi Beckman Stichting; redacteur van SenD

(12)

socialisme en democratie nummer 12

december 1989

van de PvdA. Het clientelisme en de naar binnen ge- richtheid die het selectieproces van vertegenwoordi- gers kenmerken maken de verbinding met de maat- schappelijke omgeving moeilijk. Juist een opening naar mensen die hun loopbaan goeddeels buiten de partij hebben gerealiseerd zou nieuwe ervaringen en kennis met zich meebrengen die nu node worden ge- mist. Het pleidooi dat in Bewogen beweging is ge- voerd voor een dergelijke verandering blijft voorals- nog zonder veel navolging.

De aanwezigheid binnen de partij van een onafuanke- lijk intellectueelleven is de grondslag voor een uitwis- seling met de culturele en intellectuele omgeving in Nederland. lnteressant genoeg heeft Nieuw Links vee) verpest. Allereerst heeft Nieuw Links het idee van ver- nieuwing gecorrumpeerd door zich wei heel snel te ontpoppen als een generatie van autoritaire bestuur- ders. Verder staat de nagestreefde democratisering in de partij op gespannen voet met het broodnodige non- conformisme. De alom aanwezige 'democratische' controle geeft aanleiding tot een discipline, die weinig ruimte laat aan wat creatievere doeners en denkers. De prijs die voor de democratisering is betaald dreigt vele mal en groter uit te vallen dan de winst die de spreiding van de macht heeft opgeleverd. Veel verder dan een handvol gewestelijke bestuurders is dit cultuurgoed namelijk niet gedaald.

Zeker is dat veel van de belangrijke culturele verande- ringen zich buiten het domein van de partijpolitiek af- spelen. Partijen reageren veel meer op culturele ver- schuivingen dan dat ze er vorm aan geven en dat is maar goed ook. Juist gegeven deze 'natuurlijke' af- stand is het van groot belang dat in een partij op ver- antwoordelijke posities ook mensen te vinden zijn die daar oog voor hebben. Nu wil men eigenlijk twee din- gen tegelijk: de status quo verdedigen en erkend wor- den als partij die zich van nature verwant weet met culturele en intellectuele 'voorhoedes'. Maar zonder zelf risico's te nemen blijft alles bij het oude en ver- droogt de PvdA tot een fossiele verzameling van be- roepsbestuurders.

Kortom, het vemieuwingsdebat is niet afgesloten, maar net begonnen. Onderstaande waarnemingen - ge- schreven in reactie op de veertien stellingen van Paul Kalma over het einde van het socialisme - beogen daar toe bij te dragen.

Socialisme en sociaal-democratie

Globaal gesproken zijn er twee manieren om tegen de geschiedenis van de PvdA en haar voorganger de SDAP aan te kijken. Of men hanteert een 'tijdloze' be- nadering en ziet in deze geschiedenis vooral een einde- Ioze cyclus van zich herhalende debatten of men gaat uit van een meer 'historische' duiding en duidt deze geschiedenis als een opeenvolging van zeer uiteenlo- pende paradigma's, wat niet per se hetzelfde hoeft te zijn als vooruitgang. Beide benaderingen -hebben hun eigen waarheid.

Een meer 'cyclische' interpretatie zou kunnen worden gesteld in de termen die Kossmann heeft ge"introdu- ceerd, te weten 'voluntarisme' versus 'constitutiona- 1isme'. Beide termen s1aan op de verhouding tussen

374

staat en gemeenschap en zijn in de analyse van groter belang dan van de oppervlakkige begrippen conserva- tisme/progressiviteit, aldus Kossmann. Vo1untarisme staat voor: 'De staatsmacht maakt zich als het ware uit de samenleving los, verheft zich daarboven, isoleert zich en gaat handelen als een element sui generis ( .. .)'. Constitutionalisme vormt het spiege1beeld daarvan namelijk 'dat de bestaande zorgvuldig ingerichte en bewerktuigde gemeenschap ( ... ) zelf in haar geheel de staat vormt en de staatsmacht uitoefent' ('Progressivi- teit en conservatisme', in: Politieke theorie en geschie- denis).

Ik Ieen deze termen en geef ze wellicht een iets andere connotatie door de te zeggen dat in de geschiedenis van SDAP/PvdA nu eens het 'voluntarisme' heeft ge- domineerd en dan weer het 'constitutionalisme'. Het voluntarisme kan als karakteristiek gelden voor de epi- soden waarin het 'socialisme' als coherent wereldbeeld de toon aangeeft en gaat gepaard met een overpolitise- ring van maatschappelijke en culturele vraagstukken, de tweedeling van de po1itiek in een burgerlijk en niet- burgerlijk kamp en het primaat van eigen normering over de waarneming van maatschappelijke 'omge- ving'. Constitutionalisme slaat dan op die period en waarin de 'sociaal-democratie' het gezicht bepaalt en waarin een relatieve ontpolitisering de boventoon voert, compromisvorming en coa1itievorming als zelf- standige waarden gelden en grote nadruk wordt gelegd op de weerbarstigheid van de bestaande verhoudingen en de daarbij horende 'smalle marges'.

Programmatisch geduid speelt deze afwisseling van politieke stijlen zich af in de volgende dimensies: aan- vaarding van natiestaat versus het intemationalisme, pleidooi voor een belangrijke plaats voor het marktme- chanisme versus planning en tenslotte, nadruk op par- lementaire democratie als doel en middel versus pri- maat bij sociale democratie. Zo bezien vormt het be- ginselprogramma van 1937 een symbool voor het af- scheid van het vo1untarisme. De intrekking van de eis tot nationale ontwapening, de nadruk op parlementaire democratie en de 'zede1ijke grondslag' van de bewe- ging zijn aile een aanwijzing voor deze omslag. De overgang van een klasse- naar een vo1kspartij die zich gebonden weet aan de 'beste tradities die in de Neder- Jandse geschiedenis zijn overgeleverd' (Wiardi Beck- man) betekent een krachtige re1ativering van de eigen politieke en ideologische normering. De programma's van 1947 en 1959 zijn een bevestiging van deze keuze en markeren de positie van de PvdA temidden van de Atlantische consensus.

Maakbaarheid

Zoals '1937' het symbool van constitutionalisme is, zo zijn de programma's van 1912 en 1977 toonbee1den van voluntarisme. Hier domineren, zij het op zeer ver- schillende manier, het intemationalisme, de p1annings- gedachte en een instrumentele opvatting van par1e- mentair handelen. Met aile verschillen - die vanzelf- sprekend van groot belang zijn (denk bijvoorbeeld aan collectivisering van de produktiemiddelen) - over- heerst het primaat van de ideologische samenhang. De nadruk op de 'maakbaarheid' van de samenleving door

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

ZICHTBAARHEID AANSPREEKBAARHEID LOKALE DEMOCRATIE IN BEWEGING RAADSLEDEN BURGEMEESTERS DEMOCRATIELAB SAMENWERKING BESTUURDERS AMBTENAREN VOLKSVERTEGEN- WOORDIGER VERSTERKEN

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

‘Het is je eigen probleem en je moet het zelf oplossen.’ Brengt een patiënt zijn ziekte toch ter sprake, dan schrikt hij soms van de ontsteltenis van zijn toehoorders: ‘Is het

Maar naarmate ze zich verbreidt, wordt sociale zekerheid ook noodzakelijker; niet alleen omdat de mensen - die toch al minder uit te geven hebben - het aan ‘de staat’ overlaten om