• No results found

vragen staan centraal in het wbs-onderzoek Van waarde. Sociaal-democratie voor de 21 ste eeuw. In dit tweede s&d-nummer over dit onderzoek worden deze

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "vragen staan centraal in het wbs-onderzoek Van waarde. Sociaal-democratie voor de 21 ste eeuw. In dit tweede s&d-nummer over dit onderzoek worden deze "

Copied!
180
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3

het licht van onze idealen en beginselen)? Hoe staat dat onder druk? En: wat staat ons te doen? Deze

vragen staan centraal in het wbs-onderzoek Van waarde. Sociaal-democratie voor de 21 ste eeuw. In dit tweede s&d-nummer over dit onderzoek worden deze

vragen gesteld voor het onderwerp ‘verheffing’. Dit oude sociaal-democratische ideaal — dat zoveel positieve én negatieve reacties oproept — draait uiteindelijk om de vraag hoe we het goede leven

kunnen voorleven en doorgeven.

(2)
(3)

5

Het goede leven doorgeven

Naar een eigentijdse invulling van het verheffingsideaal

In het vorige nummer van s&d benoemden we wat van waarde is voor onze bestaanszekerheid. In dit nummer doen we dat voor ‘verheffing’.

Monika Sie Dhian Ho legt uit waarom dit ogenschijnlijk achterhaalde ideaal misschien wel belangrijker is dan ooit.

monika sie dhian ho

‘What matters to a society, is less what it owns than what it is and how it uses its possessions. It is civilized in so far as its conduct is guided by a just apprecia- tion of spiritual ends, in so far as it uses its material resources to promote the dignity and refinement of the individual human beings who compose it.’

(R.H. Tawney, 1931)

Als boze jongeren slag leveren met winkeliers, zoals in Engeland gebeurde deze zomer, wat is er dan aan de hand? Hebben deze jongeren geen moraal meer overgedragen gekregen, hebben ouders en onderwijzers en sportinstructeurs en buurtwerkers en museumcuratoren gefaald in het voorleven en doorgeven van het goede leven, zodat slaan en stelen deze jongeren nu als een volkomen logische manier voorkomt om te bereiken wat ze willen, namelijk het hebben van meer spullen? Is dat alleen maar ontremming?

Of is die maatschappij er juist uitstekend in geslaagd om haar moraal over te dragen op deze

‘opstandelingen voor een dag’, namelijk de im- pliciete regel dat alles waar je niet voor gepakt wordt is toegestaan, dat onder het mom van verzakelijking alles mogelijk is? Een regel die in Engeland lijkt te gelden bij afluisterpraktijken door een veelgelezen krant, bij de ondergang van banken waar de medewerkers met miljoe- nen aan bonussen wegkomen, en bij onge- remde declaraties van politici van regerings- en oppositiepartijen.

Bij ons zal dat niet gebeuren, is de min of meer universele reactie vanuit Nederland. Maar die uitspraak viel hier eveneens op te tekenen toen halverwege 2007 de eerste Amerikaanse banken in grote problemen raakten. Zit Neder- land echt zo veel robuuster in zijn morele vel dan Engeland? Of is de explosieve cocktail van ontremming en verzakelijking ook hier aange- maakt? Misschien hoeven we geen veldslagen tussen bewoners en politie te verwachten.

Maar is de maatschappelijke stabiliteit hier veel groter?

We willen daar niet bij voorbaat ja op zeggen.

In de reeks ‘Van waarde. Sociaal-democratie voor de 21ste eeuw’ willen we in s&d benoemen Over de auteur Monika Sie Dhian Ho is directeur van

de Wiardi Beckman Stichting

Noten zie pagina 12

(4)

6

wat van waarde is, hoe dit onder druk staat, en wat ons te doen staat. We begonnen die reeks in het vorige nummer met de uitwerking van de noodzaak van ‘bestaanszekerheid’, door Adriaan van Veldhuizen treffend gekarakteriseerd als

‘startbaan naar emancipatoire vrijheid’. Maar met een inkomen, een huis en goede gezond- heidszorg zijn we er niet. Want wat doen we met onze vrijheid als onze minimale bestaans- voorwaarden zijn gegarandeerd? Waartoe willen

we eigenlijk vrij zijn? Daarop zijn nu te weinig overtuigende antwoorden. We horen te veel over ontremde ‘ikke-ikke-ikkes’ en over door verzakelijking verziekte maatschappelijke verbanden en we horen te weinig over inhouds- volle vrijheid, over mensen die leren zich eigen of gedeelde doelen te stellen. Vandaar dat we een nummer over persoonlijke en maatschap- pelijke verheffing maken.

De specifieke invulling van verheffing is in de loop van de geschiedenis verschoven. Maar er is één groot ideaal dat constant blijft. Sociaal- democratische politiek staat in het teken van gelijke kansen op persoonlijke ontplooiing, en van het creëren van maatschappelijke bloei.

Verheffing overlapt deels met bestaanszeker- heid, het gaat immers zowel om materiële omstandigheden als om geestelijke ontwikke- ling en vorming. Het ideaal is dat ieder individu in de samenleving tot zijn recht mag komen, dat eenieder zich gezien mag weten, een bete- kenisvol leven mag leiden in vrijheid. En dat tegelijkertijd kwaliteit van het bestaan boven economische groei gaat, dat een cultuur van gematigdheid, gemeenschapszin en solidariteit voor maatschappelijke bloei zorgt. Bij verhef- fingspolitiek is het altijd gegaan om aanpassing

aan de burgerlijke cultuur én het overstijgen daarvan. Een baan vinden en houden, carrière maken, je verbonden weten met je omgeving, maar ook ¬ of: desondanks ¬ je nieuwsgierig- heid en verbazing leren behouden.

Dit streven reisde de afgelopen eeuw onder allerlei noemers: verheffing, vorming, ont- plooiing, emancipatie, bewustwording. Hier gebruiken we het begrip verheffing met een verwijzing naar het historische ideaal, waar telkens een eigentijdse invulling aan is gege- ven. Sinds het einde van ‘de jaren zestig’ heeft de nadruk gelegen op het realiseren van gelijke kansen op persoonlijke ontplooiing. Onze stel- ling is dat het verheffingsideaal hard toe is aan een eenentwintigste-eeuwse invulling. Zeker niet zonder persoonlijke ontplooiing, maar wel met veel meer gevoel voor gedeelde bloei. We werken die stelling in dit s&d-nummer uit in drie stappen, met eerst een conceptueel deel, dan volgen twee delen gewijd aan onderwijs en opvoeding.

Het eerste deel gaat in op de historische wortels. Wat is verheffing allemaal geweest, en wat zijn de schaduwkanten van dit ideaal geble- ken? Wie of wat kan zorgen voor gelijke kansen op ontplooiing, voor een samenleving op een hoger plan? Ligt deze taak bij de overheid, bij maatschappelijke instituties, bij de mensen zelf, of ¬ waarschijnlijk het meest voor de hand lig- gend ¬ in een gunstige combinatie hiervan?

Vast staat dat individuele ontplooiing en maatschappelijke bloei alleen kunnen plaats- vinden na het overdragen van de nodige compe- tenties en waarden. Of we dat nu willen of niet, we zijn allemaal gevormd door onze ouders en verzorgers, door onze leraren en leermeesters, en door de samenleving, het ‘regime’ waarin we verkeren. Overdracht en ontplooiing gaan hand in hand, en dat geldt ook voor een gebrek aan overdracht en voor een gebrek aan ontplooi- ing. Het goede leven nastreven en doorgeven vindt allereerst plaats in het onderwijs en in de opvoeding, maar het gebeurt ook via andere minder expliciete wegen, zoals de media, en ook via reclame en via therapie.

Een hedendaagse en vooral

ook gedeelde invulling van het

verheffingsideaal is zeer urgent

(5)

7 de urgentie van moderne verheffing

De analyse is bekend: gelijke kansen op ontplooiing voor iedereen zouden zo langza- merhand wel gerealiseerd zijn en daarmee heeft de sociaal-democratie (of zelfs de politiek in het algemeen) zichzelf overbodig gemaakt.

Missie volbracht? Niets is minder waar; grote groepen van de bevolking staan ook nu weer lijnrecht tegenover elkaar. Meer dan ooit lijken interpretaties van het beschavingsideaal de inzet, meer dan ooit is de ene burger bezorgd of geërgerd dat de ander zich zo weinig verhef- fend gedraagt. De bankiers zijn te hebberig en te reislustig, de migranten te religieus en te lui, de gewone werknemers te veeleisend en onverdraagzaam, de scholieren ongeïnteres- seerd en ambitie-loos, de politici spilziek en elitair. Egoïsme en doorgeslagen verzakelijking aan de ene kant en allerlei vormen van emo- tionele en fysieke ontremming aan de andere kant worden door iedereen waargenomen ¬ maar het zijn altijd de anderen. Een heden- daagse en vooral ook gedeelde invulling van het verheffingsideaal is zeer urgent. We zetten de redenen op een rij.

Allereerst is het ideaal gewoon nog niet vol- bracht. Een inzet op gelijke kansen op ontplooi- ing is onverminderd actueel. Sociaaleconomi- sche en culturele achtergrond werken door in de schoolprestaties van kinderen. De vaardigheden van ouders om hun kinderen te begeleiden en ondersteunen in hun ontwikkeling zijn zeer ongelijk verdeeld. In kansarme gezinnen ontbreekt het aan sociaal en cultureel kapitaal, waardoor kinderen al vroeg een achterstand oplopen die later nauwelijks meer in te halen valt. Sjoerd Karsten en Ewald Engelen laten dat in dit themanummer zien. De werking van de verzorgingsstaat als emancipatiemachine staat bovendien onder grote bezuinigingsdruk. Blijft het voor kinderen uit achterstandssituaties mogelijk om opleidingen te ‘stapelen’ en op die manier via een omweg alsnog toegang te krijgen tot middelbaar en hoger onderwijs, en daarmee tot de arbeidsmarkt?

Bovendien is verheffing zeer onevenwichtig ingevuld. De ontplooiingsgedachte is doorgescho- ten in het streven naar louter een bevrijding van tradities en waarden. Het ideaal is versmald tot een zaak die op zijn best exclusief het individu en zijn verhouding tot de arbeidsmarkt aangaat, en op zijn slechtst bestaat uit ‘het kapitalisme van de begeerte’ waarbij de commercie ons voorhoudt dat ‘you can be an individual’ na aanschaf van tamelijk dure schoenen. Dat ook een ‘verhe- ven’ lid van de maatschappij gemeenschappen nodig heeft om zich gezien te weten, om respect te verwerven, wordt te weinig verwoord. Het doorgeschoten individualisme leidt eveneens tot onzekerheid over gezamenlijke waarden, verant-

woordelijkheid voor de samenleving en uitoe- fening van gezag. We weten vaak niet meer te benoemen wat ‘we’ van waarde vinden. Het besef dat we in een bepaalde mate schatplichtig aan el- kaar zijn en dat tot op zekere hoogte sprake is van lotsverbondenheid en dus ook van gezamenlijke verantwoordelijkheid om vorm te geven aan een beschavingsideaal, verdwijnt achter de horizon.

Niets of niemand verdient nog respect of gezag, iedereen heeft zijn eigen mening en individuele voorkeur ¬ met nefaste gevolgen, volgens Bas van Stokkom in dit nummer. We durven elkaar nergens meer op aan te spreken; als de dood zijn we te worden beticht van bemoeizucht, paterna- lisme of spruitjesmentaliteit. Ouders ervaren in de opvoeding weinig steun van andere volwas- senen, zoals Freek Bucx laat zien. Ze roepen professionals in omdat ze zich afvragen of ze het wel goed doen, stelt Edo Nieweg.

We durven elkaar nergens meer

op aan te spreken; als de dood

zijn we te worden beticht van

bemoeizucht, paternalisme of

spruitjesmentaliteit

(6)
(7)

9 Die nadruk op individuele emancipatie heeft

vervolgens ook het onderwijs in hevige verwar- ring gebracht. Aan de ene kant is de overdracht van basale vaardigheden als taal, rekenen en het leren van een ambacht weggedrukt. Dit heeft met name negatieve effecten voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Tegelijker- tijd lijkt ‘kenniseconomie’ (lees: economische groei) het enig overgebleven antwoord op de vraag wat het doel is van onderwijs. Ook ele- menten van de menselijke persoonlijkheid die de loutere aanpassing en disciplinering over- stijgen, komen daardoor in de verdrukking. Of de vragen naar meer ambachtelijkheid én naar meer maatschappelijkheid tegelijkertijd beant- woord kunnen worden, staat te bezien. Maar de noodzaak ze onder ogen te zien is groot. Kees Schuyt, Wout Cornelissen, Jola Jackson en Jelle van der Meer gaan erop in.

Dan is er een ondubbelzinnige schaduwkant aan het ideaal van gelijke kansen op ontplooi- ing. Immers, als niet je afkomst, maar je talent en vooral je eigen inzet en verdienste bepalend worden voor waar je terechtkomt, dan is het ook in de eerste plaats aan jezelf te wijten als je geen

‘geslaagd’ leven leidt. Het ‘meritocratisch’ ideaal zou dan leiden tot een crisis in het zelfrespect, doordat de rol van het lot of het toeval niet meer wordt erkend, noch de rol van instituties die wel of niet rechtvaardig (genoeg) zijn ingericht.

Zowel een geslaagd als een mislukt leven zijn dan niet alleen je ‘eigen verantwoordelijkheid’, maar ook je eigen schuld, zoals Evelien Tonkens en Tsjalling Swierstra stellen.

Ten slotte staan de overdrachtsinstituties onder druk: de gezinnen, de scholen, de universiteiten.

Die druk wordt aan de ene kant veroorzaakt door structurele ontwikkelingen in economie, technologie en demografie. Zo hebben gezin- nen het zwaar, omdat de huisvrouw als buffer is weggevallen en de maatschappij nog niet is ingericht op vaders en moeders met ambities in werk en gezin (zie de bijdrage van Freek Bucx). Ook neemt het aantal gebroken gezinnen (door scheidingen bijvoorbeeld) nog steeds toe.

Commercie en media verstoren de rust in de

opvoedingsruimte. Tegelijk stellen deze ontwik- kelingen ook nieuwe eisen aan de opvoeding en aan het onderwijs: hoe kinderen af te schermen van een wereld waarvoor ze tegelijk ook moeten worden toegerust? (zie Sannette Naeyé over het belang van media-educatie).

Aan de andere kant worden overdrachtsin- stituties geteisterd door een ongeremde markt en een ongeremde overheid. De overheid laat de teugels van de markt vieren, maar kan het daarna niet laten corrigerend en controlerend op te treden. De erkenning dat opvoeding en onder- wijs min of meer geïnstitutionaliseerde praktij- ken zijn met een eigen ritme, waarden, normen en deugden verdwijnt dan. Beheersdenken en

controledrang staan haaks op de professionele vrijheid die nodig is om een bepaald ethos in de opvoeding of in het onderwijs te kunnen blijven overdragen (zie onder andere de bijdragen van Jan Blokker, Edo Nieweg en Wout Cornelissen).

Ook de regen van vernieuwingsprojecten heeft het onderwijs meer slecht dan goed gedaan. Alleen al doordat zij miskennen dat opvoeding en onderwijs tot op zekere hoogte een cyclisch karakter hebben. Steeds opnieuw is overdracht van kennis en waarden nodig, omdat steeds opnieuw mensen geboren worden en immigranten ons land betreden. De ver- nieuwingsillusie dat het ei van Columbus kan worden uitgevonden, staat hier haaks op.

politieke perspectieven

Kortom, moderne verheffing staat danig onder druk. Wat staat ons te doen en wie kan dat het beste doen? Bij de beantwoording van deze

De overheid laat de teugels van

de markt vieren, maar kan het

daarna niet laten corrigerend

en controlerend op te treden

(8)

10

vraag is het van belang ‘de politiek’ niet te ver- eenzelvigen met ‘de overheid’ of ‘de staat’, en dat de sociaal-democratie zich niet uitsluitend met de staat laat identificeren. Het liberalisme en de christen-democratie sinds Balkenende stellen

‘eigen verantwoordelijkheid’ tegenover de staat.

Alsof er slechts twee mogelijkheden zijn: of de overheid is verantwoordelijk, of het individu is verantwoordelijk ¬ ‘de mensen moeten het zelf maar zien te redden’. Deze ideologie is een valse, omdat ‘eigen verantwoordelijkheid’ in de praktijk vaak betekent dat mensen of aan hun lot worden overgelaten, of aan de grillen van de markt. Een onmatige staat en een onmatige

markt komen dan tegenover een onmachtig individu te staan, omdat de samenleving het laat afweten. We zijn vergeten dat publieke vrijheid niet uitsluitend via de staat vormgegeven moet worden, en dat politiek handelen breder is dan overheidshandelen alleen.

Deze nadruk op óf overheid óf eigen verant- woordelijkheid wreekt zich met name in de opvoeding en in het onderwijs, omdat juist daar gezamenlijke verantwoordelijkheid is vereist. We hebben een nieuwe afbakening nodig van ver- antwoordelijkheden tussen de overheid (staat), de politiek (politieke partijen die rivaliserende visies presenteren op de goede samenleving), de markt, de samenleving (maatschappelijke insti- tuties en praktijken zoals scholen), gezinnen en andere samenlevingsvormen, het individu.

Rutger Claassen betoogt in zijn bijdrage dat er een basis is voor overheidsverheffing waar het gaat om het bieden van gelijke kansen op

een autonoom leven. Maar de staat kan geen eigen visie op het goede leven opleggen aan zijn burgers, kan niet aan geestelijke verheffing doen. Dit laat echter onverlet dat er op allerlei andere manieren aan verheffingspolitiek gedaan kan worden (zie ook het artikel van Adriaan van Veldhuizen). Het initiatief en de verantwoor- delijkheid moeten dan bij de samenleving en haar maatschappelijke instituties liggen, en bij de politieke partijen die strijden om een visie op de goede samenleving. De staat zou dienstig moeten zijn aan onze publieke vrijheid, door gewenste bestaande praktijken en nieuwe initiatieven als uitgangspunt te nemen. De sociaal-democratie zou zich bondgenoot moeten verklaren van mensen uit de praktijk. De PvdA zou (weer) een burgerlijke protestpartij moeten worden: verantwoordelijk waar het kan, onge- hoorzaam waar het moet.

Daarvoor is het hard nodig dat mensen beseffen dat ze niet (alleen) slachtoffer zijn van

‘de overheid’ of ‘de markt’, en tegelijk ook geen machteloze individuen die, als ze verstandig zijn, alleen nog maar uit eigenbelang zouden moeten handelen. Publieke vrijheid kan alleen gestalte krijgen via sociale verantwoordelijkheid.

Dit alles begint door je uit te spreken, door waarden te benoemen die onder druk staan.

Vrijheid krijgt al gestalte door te getuigen van je opvattingen. Veel van de auteurs in dit num- mer proberen allereerst dát te doen. Discussies over waarden die onder druk staan moeten niet alleen binnenskamers worden gevoerd, maar publiekelijk. In de woorden van Hans Blokland:

‘Een belangrijke vorm van politieke vrijheid die steeds meer naar de achtergrond verdwijnt is de vrijheid om gezamenlijk met anderen, anderen waarmee men een gemeenschap vormt, beteke- nis en richting te verlenen aan het samen leven en invloed uit te oefenen op de maatschap- pelijke ontwikkelingen. Het belang van deze vorm van politiek moet niet worden onderschat.

Een systeem dat niet meer te bieden heeft dan het verdelen van de schaarste en het defensief reageren op maatschappelijke problemen, ver- vreemdt zich uiteindelijk van zijn burgers’.

1

We zijn vergeten dat publieke

vrijheid niet uitsluitend via de

staat vormgegeven moet worden,

en dat politiek handelen breder is

dan overheidshandelen alleen

(9)

11 Met de titel van deze inleiding ‘het goede

leven doorgeven’ willen we een eenentwin- tigste-eeuwse invulling bieden van het oude verheffingsideaal. Deze rust ten minste op vier pijlers. We beperken ons hier tot de hoofdlijnen daarvan en enkele maatregelen bij wijze van voorbeeld. De verschillende bijdragen aan dit themanummer bieden voor elk van die pijlers een meer concreet politiek programma.

Ten eerste is een onverminderde inzet nodig op gelijke kansen op ontplooiing. Sjoerd Karsten schetst in zijn artikel hoe de linkse gemeenschapstraditie van solidariteit met kans- arme leerlingen in ere hersteld kan worden, van het in stand houden van goede scholen in buur- ten met veel kansarme leerlingen samen met leerkrachten en ouders, tot solidaire ouders die zich opgeven als mentor of coach om kansarme leerlingen te ondersteunen in hun ontwikke- ling. Freek Bucx betoogt dat van de overheid verwacht mag worden dat de bestrijding van armoede bij kinderen de komende jaren de aan- dacht krijgt van het gezinsbeleid (tien procent van de jeugdigen in Nederland groeit nog op in een gezin waarin er niet voldoende geld is om te voorzien in basisbehoeften).

Ewald Engelen pleit in aanvulling hierop on- der andere voor forse investeringen in kwalita- tief hoogstaande staatscrèches, opdat kinderen van staatswege het diverse aanbod ontvangen dat momenteel uitsluitend is voorbehouden aan kinderen van hoogopgeleide ouders. Dat stelt veel hogere pedagogische eisen aan het crèchepersoneel dan er momenteel aan worden gesteld. Jeroen Dijsselbloem wijst op het conse- quent handhaven van de leerplicht.

Ten tweede is een evenwichtiger invulling van het verheffingsideaal nodig. Dit ideaal is de afgelopen decennia gevaarlijk verengd, tot niet meer dan het beeld van een ladder overbleef, waar wie dat kan op mag klimmen, omhoog, op weg naar meer, ieder voor zich, the sky is the limit. En wie niet mee kan, kijkt vol afgunst naar boven. Daar moeten we iets tegenoverstellen ¬ geen trampolines, vangnetten of andere retorica om de slachtoffers van de individuele emanci-

patiedrang te paaien ¬ maar de notie dat het doorgeven van het goede leven een wezenlijk maatschappelijk ideaal is. Dat betekent dat overdracht ruimer ingevuld moet worden dan mensen klaarstomen voor de ‘kenniseconomie’.

De drie levensvoorwaarden voor goed onder- wijs zijn rust, kennisoverdracht en wederzijds vertrouwen, stelt Jan Blokker. Jola Jackson pleit voor de opvoeding van de jeugd tot burger, door overdracht van waarden als respect voor de rechtsstaat, dienstbaarheid aan de gemeen- schap, rechtvaardigheid et cetera. En Frans Bec- ker maakt zich hard voor een verankering van het kunstonderwijs in het reguliere onderwijs.

Om te voorkomen dat deze verrijkingen we- derom ten koste zullen gaan van de overdracht van basisvaardigheden, doet Ewald Engelen het voorstel tot brede scholen met substantieel langere lestijden. Het is duidelijk dat het laatste woord hier nog niet over gezegd is.

Ook buiten de schoolomgeving kan de linkse en progressieve beweging haar eigen verhef- fingsideaal consistenter naar voren brengen. Zo pleit Dick Pels voor een vrijzinnig beschavings- offensief: een welbewust moraliseren en soci- aliseren om keuzes te bevorderen die rekening houden met anderen, die verantwoordelijk, duurzaam en sociaal zijn. Rutger Claassen kiest positie tegen de cultuur van het kapitalisme, met een oproep aan sociaal-democraten om een visie op ‘goed kapitalisme’ te expliciteren en de normen te propageren die daarbij horen.

Ten derde moeten we oog hebben voor de schaduwzijden die zich aandienen bij een meritocratie-in-wording. Verschillende auteurs wijzen er terecht op dat de meritocratie nog verre van gerealiseerd is. Dat laat echter onverlet

‘Overdracht’ moet ruimer ingevuld

worden dan mensen klaarstomen

voor de ‘kenniseconomie’

(10)

12

dat we de oproep van Evelien Tonkens en Tsjal- ling Swierstra serieus moeten nemen om ieder- een gelijke kansen te bieden op het verwerven van (zelf)respect, door mensen ook voortdurend verschillende manieren aan te bieden om dat zelfrespect te verwerven (bijvoorbeeld niet al- leen cognitieve vaardigheden erkennen, maar ook praktische, kunstzinnige en sociale vaardig- heden). Sociaal-democratische politiek behelst ook oog voor gematigde inkomensverschillen, en het organiseren van macht en tegenmacht, opdat wordt voorkomen dat ‘the winner takes all’ (een mechanisme dat overigens geen exclu- sief kenmerk is van de meritocratie).

Ten vierde moeten belangrijke overdrachts- instituties (het gezin, de kinderopvang, de school, de universiteit) waar mogelijk worden gevrijwaard van ongeremde invloeden van zowel markt als staat, en verdienen zij onder- steuning in hun aanpassing aan structurele economische, technologische en demografische ontwikkelingen. Met betrekking tot laatstge- noemde noemt Freek Bucx praktische onder- steuning vanuit de omgeving bij de combinatie van werk en zorg in gezinnen van levensbelang.

In dat licht vormen de aangekondigde bezuinigingen op de subsidies voor kinderop- vang een zorgelijke ontwikkeling. Naast deze praktische ondersteuning bij de zorg voor kinderen vanuit de omgeving hebben ouders

ook veel baat bij een ondersteunende cultuur binnen de organisatie waar zij werken (flexi- bele werktijden, de mogelijkheid tot thuiswer- ken et cetera). Sannette Naeyé laat zien hoe ingrijpend de impact van (nieuwe) media is op de jeugd. Zij schetst manieren om kinderen actief te betrekken bij de media in de verwach- ting dat ze vervolgens sterker in hun schoenen staan ten opzichte van deze media, en wijst op het belang van een doorlopende leerlijn media- educatie om onszelf en het basisonderwijs een handvat te geven in het nadenken over wat in welke klas aan media-educatie gedaan zou kun- nen worden.

Ontremming en verzakelijking keren om bloei mogelijk te maken ¬ bij dit alles moeten we niet schuwen om kritisch te kijken naar de geschiedenis van de eigen politiek van de soci- aal-democratie. Wie heeft zij aangewezen om de doelen van verheffing, ontplooiing en eman- cipatie te verwezenlijken, en was dit altijd een gelukkige keuze? Het goede leven doorgeven begint bij de linkse beweging zelf. Waakzaam- heid voor zoiets als de Engelse zomer van 2011 is belangrijk, maar nog net iets belangrijker is dat we naar onszelf kijken. De verantwoordelijk- heid voor de gemeenschap moet niet alleen aan de overheid worden overgelaten, maar ook door burgers zelf ter hand worden genomen. Laten we het goede leven vooral ook zelf voorleven.

2

Noten

1 Hans Blokland, Een lange leegte.

Over maatschappelijk onbehagen, politieke competentie en het plan- nen van een toekomst, Kampen:

Klement, 2008, p. 145.

2 Ik bedank de leden van de Kompasgroep voor een waarde- volle discussie over het thema.

Kompasleden Kees Schuyt,

Rutger Claassen, Adriaan van Veldhuizen, Frans Becker en Wout Cornelissen waren zeer nauw betrokken bij de totstand- koming van dit themanummer.

In het bijzonder ben ik Wout Cornelissen erkentelijk dat ik ideeën en ongepubliceerde teksten van hem heb mogen gebruiken in deze inleiding.

Eventuele onvolkomenheden

zijn uiteraard voor mijn reke-

ning. Mijn dank gaat ook uit

naar Menno Hurenkamp, mijn

favoriete marathonloper die

mij de laatste meters over de

finish duwde. Eindredacteur

Annemarieke Nierop verdient

alle lof voor het maken van een

tweede s&d-’boek’ binnen twee

maanden.

(11)
(12)

14

Het uitbestede ideaal

Weinig politieke ideeën zijn zo innig met de sociaal-democratie verbonden als het verheffingsideaal. Adriaan van Veldhuizen geeft een

historisch overzicht van het denken en doen rondom dit thema.

Hij betoogt dat moderne sociaal-democraten nog veel kunnen leren van hun voorgangers: verheffen mag je niet 'outsourcen',

je moet het zelf doen.

adriaan van veldhuizen

De reeks artikelen in de serie Van waarde kan onmogelijk ieder onderdeel van de samen- leving zelfstandig behandelen. Althans, dat kan wel, maar dan krijgt s&d het formaat van een telefoonboek en haken verstandige lezers na twee pagina’s af. Buiten dit praktische argument voor beperking is er een inhoude- lijke reden. Want wie een visie ontwikkelt, heeft een brede blik nodig. Anders formuleer je geen ideeën, maar beleidsplannen. We moeten op verschillende domeinen vast- stellen wat we ‘in het algemeen’ belangrijk vinden, niet wat we er ‘in het bijzonder’ mee van plan zijn. Uitspraken gaan zodoende over politieke waarden, niet over politieke stand- punten. Van alle Van waarde-thema’s wordt dat het beste duidelijk in dit themablok over verheffing.

Wie aan verheffing deed, wilde zowel het individu als de samenleving op een hoger plan brengen, zoveel is duidelijk. Toch bestond er geen vaste uitvoeringspraktijk voor dit klas-

sieke sociaal-democratische ideaal. Aan de hand van voorbeelden, tegenstrijdigheden en vergissingen rondom dit begrip, wordt in dit artikel beschreven binnen welke bandbreedte het debat over verheffing zich onder de Neder- landse sociaal-democraten heeft afgespeeld.

Dat is niet onbelangrijk, want na een tijdje weg geweest te zijn, lijkt het verheffingsideaal weer op zijn retour. Recentelijk nog pleitte een aantal prominente sociaal-democraten voor het afstoffen van het verheffingsideaal. Om hen van dienst te zijn, wordt in dit artikel ook een aantal knelpunten besproken waartoe zij zich moeten verhouden.

Aan dit verhaal over verheffing gaat een opmerking vooraf, een waarschuwing eigen- lijk. Dat ogenschijnlijk monolithische begrip

‘verheffing’ impliceert een eenheid in denken die er nooit is geweest. Wie hier een volledig overzicht van alle betekenissen verwacht, moet zijn verwachting snel bijstellen. Omdat er zo’n breed scala aan opvattingen over de betekenis van het begrip bestaat, zal dit artikel zich richten op de voornaamste betekenissen die het begrip kende. En omdat de redactie vanwege het Van waarde-project meer wil Over de auteur Adriaan van Veldhuizen is redacteur

van s&d

Noten zie pagina 21

(13)

15 doen dan onduidelijkheden vaststellen, sluit

ik dit artikel af met een handelingsperspectief voor de toekomst.

vooroorlogse verheffing

In zijn Wibaut-lezing uit 2010 sprak Lodewijk Asscher over verheffing. Hij merkte op dat ‘niet langer woningbouw, maar onderwijs het be- langrijkste vehikel van verheffing is’.

1

Met deze tegenstelling schetste hij een mooi beeld van de verwarring die altijd heeft bestaan rondom de betekenis van het begrip. Gedurende de hele geschiedenis van de sociaal-democratie hinkte het verheffingsideaal nu eens op het been van de materiële vooruitgang en dan weer op dat van de geestelijke ontwikkeling.

Officieel gingen de twee idealen samen, maar in de praktijk streden beide strategieën vaak om de eerste plaats. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij de vaststelling van het sdap-beginselpro- gramma van 1912. In dat programma stond: ‘Het proletariaat verkrijgt door den klassenstrijd een ervaring, een wetenschappelijke en politieke ontwikkeling, een maatschappelijke en zedelijke verheffing en een uitbreiding en versterking zijner organisatie, die het niet in staat stelt den tegenstand der heerschende klasse te breken, doch ook rijp maakt voor zijne taak om hare plaats in te nemen.’

2

‘Geestelijke verheffing’ lijkt hier erg belang- rijk te zijn, maar schijn bedriegt. Dat de woorden

‘maatschappelijke en zedelijke’ hier opdoken, was namelijk het gevolg van een fragiel com- promis. Over deze zin werd voorafgaand aan het congres uitvoerig gedebatteerd in de program- macommissie. Aanvankelijk stond er niet

‘maatschappelijke en zedelijke’, maar ‘stoffelijke verheffing’. De commissie veranderde dat en bracht zelfs een cursivering aan in de tekst.

Dat deed bij veel partijleden de wenkbrauwen fronzen. Hendrik Spiekman verwoordde de ge- voelens van veel sdap-leden toen hij zei ‘dat een psychische en zedelijke verheffing geen blijvende waarde kan hebben […] als de stoffelijke verhef- fing daarmee niet gepaard gaat’.

3

Verheffing

betekende voor hem in eerste instantie ‘materi- ele verheffing’, de rest zou daaruit voortvloeien, Ook om een andere reden is het citaat uit 1912 interessant. Het brengt namelijk nog een tweede gevoeligheid aan het licht. Want verheffing werd in het programma niet zomaar als doel of middel afgeschilderd. Het werd als ‘noodzakelijk gevolg van de klassenstrijd’

gepresenteerd. Dat de arbeiders zichzelf naar een hoger plan zouden brengen, was volgens de beginselen van de sdap geen morele keuze, maar een historische onontkoombaarheid.

De verheffing van goede en nette arbeiders, zou zich volgens de sociaal-democraten onver- mijdelijk aandienen. Het was slechts de taak van de partij om hen daarin te ondersteunen.

Dat gebeurde onder andere door goede leefom- standigheden af te dwingen en socialistische vorming aan te bieden die het klassenbewust- zijn moest versterken.

Kort samengevat stond ‘verheffing’ in de vroegste jaren van de Nederlandse sociaal- democratie voor: een historisch noodzakelijk proces binnen de arbeidersbeweging waarvan de zedelijke en maatschappelijke betekenis graag onderstreept werd, maar waarvan de stoffelijke component in de praktijk niet onderschat mocht worden. Deze ideo- logische opvatting zorgde ervoor dat verheffing als praktisch ideaal, als iets om na te streven, minder goed ontwikkeld was.

Dat is duidelijk te zien bij de ideeën die de sociaal-democraten destijds hadden over het on- derwijs. Deze waren over het algemeen weinig veelomvattend. Kinderen moesten zoveel mo- gelijk tijd op school doorbrengen en de school moest goede onderwijzers hebben.

4

Dat was een ontsnapping aan slechte arbeid, maar met ver- heffing of ontplooiing werd het onderwijs door de sdap niet in verband gebracht.

5

De tegenstel- ling van Asscher was dus zo gek nog niet.

het interbellum

In de jaren na 1912 werd het verheffingsideaal in

politiek opzicht stap voor stap minder ideolo-

gisch ingevuld. Door de toename van politieke

(14)

16

verantwoordelijkheid op lokaal niveau na 1914 werd de sociaal-democratie meer beïnvloed door de praktijk. Dat leidde tot nieuwe inzich- ten; verheffing werd een politieke waarde op zichzelf.

Wie het proces van de terugtrekkende ideologie goed wil zien, moet kijken naar de veranderende doelgroep voor de verheffing.

Aanvankelijk waren dat alleen de socialistische arbeiders. Mensen die niet streden voor de re- volutie liet men ongemoeid. Zelfs het klassieke

‘lompenproletariaat’ dat uit zwervers, dieven en ander schuim der aarde bestond, kwam niet voor verheffing in aanmerking.

Naarmate het revolutionaire ideaal werd af- gezworen, veranderde dat. De praktijkervaring van de rode wethouders leerde dat verheffing juist de absolute onderklasse, het ‘lompenprole- tariaat’, zou helpen. Pas vanaf dit moment kwam de sociaal-democratie voor alle zwakkeren op.

Die koers werd aangemoedigd door nieuwe ¬ eveneens minder ideologische ¬ theoretici.

Criminoloog W.A. Bonger erkende een

‘pathologie van de verloedering’ en wilde deze aanpakken door de onderklasse van haar ‘ziek- tebeelden te genezen’.

6

Verheffing van gevange- nen, prostituees, landlopers en andere onaange- pasten, werd vanaf ongeveer 1920 gemeengoed binnen de sociaal-democratie.

Er werd serieus nagedacht over methoden die we inmiddels zouden verwerpen als ach- terhaald. De meest extreme varianten daarvan waren eugenetica en opvoedingskampen, die Geert Wilders tegenwoordig ‘tuigdorpen’ zou noemen.

7

Het paternalisme nam toe. Niet langer was de revolutie de stip aan de horizon, maar werd een brede verzameling aan ver- beteringen van zowel moraliteit, hygiëne als gemeenschapszin bij een gepathologiseerde onderklasse nagestreefd.

8

Dit betekende enerzijds dat wethouders als Wibaut in Amsterdam en De Zeeuw in Rot- terdam het dagelijkse leven voor veel mensen veraangenaamden. Anderzijds betekende dit ook dat zij die niet binnen de fatsoensnormen opereerden, harde kritiek uit sociaal-democra-

tische hoek konden verwachten. In dat opzicht ging het verheffingsideaal lijken op het ‘bescha- vingsoffensief’ dat door de negentiende-eeuwse burgerij was ingezet.

9

De disciplinering van de onderklasse werd een onderdeel van het sociaal-democratische politieke denken. Ondertussen bleef in het partijleven ¬ dus binnen de zuil, maar buiten het domein van de volksvertegenwoordiging

¬ de klassieke bevrijding van de socialistische arbeiders belangrijk. Een goede socialist deed aan ‘zelfverheffing’ door studie, sport en andere vormen van persoonlijke ontwikkeling.

10

Zo bestonden er dus verschillende invullingen van het begrip verheffing naast elkaar. Dat kwam

onder andere omdat de partij behalve een ‘poli- tiek apparaat’, ook een ‘sociale beweging’ was.

Voor veel mensen lagen deze eigenschap- pen van de partij in het verlengde van elkaar.

Partijgenoten dachten dat bevrijde, ontplooide en ontwikkelde sociaal-democraten op den duur vorm zouden geven aan de samenleving als geheel. Maar de meningsverschillen over hoe die toekomstige samenleving eruit zou moeten zien, bleven bestaan.

In navolging van bijvoorbeeld Herman Gorter ¬ die zich decennia eerder over deze thema’s uitliet ¬ betoogden meer radicale sociaal-democraten dat binnen de beweging een nieuwe voorhoedecultuur moest ontstaan die op den duur een socialistisch stempel op de maatschappij zou drukken. Zij zagen persoon- lijke ontwikkeling als een eerste stap op de weg naar een socialistische cultuur. In dat opzicht leken ze nog een beetje op de revolutionaire sociaal-democraten.

Een goede socialist deed aan

‘zelfverheffing’ door studie,

sport en andere vormen van

persoonlijke ontwikkeling

(15)

17 Andere mensen, zoals Emanuel Boekman,

moesten niets hebben van dat socialistische cultuurbeeld. Boekman beschouwde verheffing als een middel dat arbeiders in de burgerlijke cultuur zou laten opgaan. Hij beoogde een brede infrastructuur van kunst, cultuur, media en onderwijs die alle arbeiders bekend zou maken met de hoogtepunten van de beschaving.

Aanvankelijk begon hij met verheffing binnen de partij, maar als wethouder van Amsterdam slaagde hij erin de verheffing voor de hele bevol- king te forceren.

11

Aan het eind van het Interbellum was verhef- fing een begrip met een diffuse betekenis. Trom- petles behoorde net zo goed tot verheffing als eugenetica. En de ‘Algemene Romanbibliotheek van Ontwikkeling’ die het hele sociaal-demo- cratische gezin in staat stelde om deugdelijke boeken te lezen, was evenzeer verheffend als de modernisering van de woningbouw. Ook op de vraag waar verheffing toe zou moeten leiden, werd ¬ zelfs na het Plan van de arbeid (1935) ¬ nog altijd wisselend geantwoord.

Om werkelijk te begrijpen hoe al deze idea- len toch met elkaar samenhangen, is een citaat van Emanuel Boekman verhelderend. Hij zei:

‘Als politieke beweging kan de sociaaldemocra- tie slechts werken op één bepaald terrein, als sociale en culturele beweging welker taak het is de massa op te heffen uit de enge gezichtskring van de strijd om het naakte bestaan, is geen ter- rein voor haar gesloten.’

12

verheffing binnen de vroege pvda Het onderscheid van Boekman bleef in de eerste jaren na de oorlog gelden: de sociaal-democratie bleef zich als culturele beweging met de verhef- fing van haar leden bezighouden, terwijl de partij zich als politiek apparaat op de rest van de samenleving stortte.

Dat lukte steeds beter omdat de sociaal-de- mocraten na de oorlog een plaats in het centrum van de nationale macht bekleedden. Onder lei- ding van Drees leidde dat tot materiële verhef- fing op tal van gebieden, maar voor geestelijke

verheffing op nationale schaal voelde hij weinig.

Dat was niet vreemd: in de schaduw van de Tweede Wereldoorlog leken ideeën uit de jaren dertig de voorlopers van gruweldaden. Initiatie- ven als eugenetica en collectieve verhuizingen om aan de sociale verhoudingen te sleutelen, verloren aan populariteit.

De toon werd zachter, maar niet minder ambitieus. Er werd minder over disciplinering geschreven en meer over persoonlijke ontwik- keling en vorming. Sociaal-democraat Willem Banning vatte verheffing bijvoorbeeld op als

‘persoonlijke vorming in een hechte gemeen- schap’. Hij zag niet alleen een verheffende func- tie weggelegd voor de gemeenschap, het gezin

en het verenigingsleven maar ook voor de kerk.

De staat had een belangrijke maar dienende rol. Het onderwijs bijvoorbeeld, hoefde niet als sociaal-democratisch verheffingsapparaat te worden ingezet.

13

Zo bleek ook uit een ander citaat van Ban- ning. Hij schreef: ‘Het is volkomen begrijpelijk, dat onderwijsmensen in het land kregel worden van principiële beschouwingen over onderwijs- vernieuwing waarover al zo lang is gepraat. Men zegt: los het probleem van de te grote klassen en slechte gebouwen eerst maar eens op.’

14

Vandaag de dag klinkt dit verfrissend, maar destijds was het kenmerkend voor de houding van de sociaal-democratie. Ook onderwijs- minister Gerardus van der Leeuw wenste geen verheffende taken bij het onderwijs te leggen.

15

Verheffing viel onder ‘cultuur’ en dat had betrek- king op het maatschappelijke leven binnen ver- enigingen, clubs, partijen, kerken en jeugdorga- nisaties. In het geval van de sociaal-democratie

Net na de oorlog wenste men

geen verheffende taken bij het

onderwijs te leggen; verheffing

viel onder cultuur

(16)

18

waren dat organisaties zoals de vakbonden, de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc) en de vara.

Deze ontwikkeling had iets paradoxaals. Juist in deze bloeiperiode van de sociaal-democrati- sche zuil werd voorgoed afstand gedaan van het idee dat er een socialistische cultuur ontstaan moest.

16

De socialistische ideologie werd enorm verbreed en begon zoiets te betekenen als

‘democratisering van het hele leven’. En dat be- tekende dan weer dat zoveel mogelijk mensen samen moesten kunnen bijdragen en meedoen aan de samenleving: er moest gelijkheid van kansen komen.

Banning was bovendien een uitgesproken voorstander van de ‘doorbraakgedachte’ waarin de verzuiling als achterhaald beschouwd werd.

Het was de grootste wens van de doorbraak- socialisten dat maatschappelijke verenigingen zich niet langer strikt op hun eigen achterban zouden richten, maar dat er een soort samen- smelting in gemeenschappelijkheid zou plaatsvinden. De keuze daarvoor moest echter in persoonlijke vrijheid gemaakt worden.

Samengevat kunnen we zeggen dat de sociaal-democratie in haar vroegste jaren koos voor ‘individuele ontplooiing’ en ‘vorming’, al dan niet in innige verbondenheid met de gehele gemeenschap (Banning) of aangejaagd door een intellectuele elite (De Kadt). Het doel van verhef- fing werd ‘de mens uit de massa te redden’ door de massa leefbaar te maken ¬ niet langer door de mens massaal tot een ouderwets socialisme te bekeren.

17

vanaf de jaren zestig: van cultuur- naar onderwijspolitiek

Begin jaren zestig veranderde er op het eerste gezicht weinig. De sociaal-democraten in de Haagse politiek bleven aandacht houden voor materiële verheffing en de sociaal-democratie als maatschappelijke beweging bleef maatschap- pelijke verheffing propageren.

Dat leidde zelfs tot nieuwe hoogtepunten.

De vara-matinee gaf vanaf 1961 invulling aan de vrije zaterdagmiddag van arbeiders.

Zij konden luisteren naar concerten die in het Amsterdams Concertgebouw ten gehore werden gebracht. Het ontwerp van de matinees was voortgekomen uit de wens van Jan Broekz en Hans Kerkhoff om de arbeiders in aanraking te brengen met hogere cultuur. Hoewel zij hierin maar mondjesmaat slaagden, forceerden ze wel een vernieuwend programma in de tempel van de klassieke muziek.

Maar de belangrijkste verandering lag niet in deze culturele initiatieven. Aan het oog van de buitenstaander onttrokken, ontstonden nieuwe ideeën over verheffing. Partijtheoretici gingen het belang van persoonlijke ontplooi- ing en vorming minder beschouwen als iets dat alleen binnen het verenigingsleven zou moeten gebeuren. Ze zochten naar een middel om op nationaal niveau de verheffing en ontplooiing aan te jagen.

Ze borduurden daarbij voort op een idee dat vanaf de publicatie van De weg naar vrijheid in 1951 voorzichtig de kop op stak: de bevordering van deelname van lagere sociale klassen aan het onderwijs.

18

Begin jaren zestig werd dat idee tot speerpunt gemaakt en ideologisch nader ingevuld. Dat gebeurde vooral binnen de Wiardi Beckman Stichting onder het motto ‘Democrati- sering van het Onderwijs’.

19

Deze ‘democratisering’ had niets te maken met de latere universiteitshervormingen, maar had betrekking op de ambitie om kinderen uit de arbeidersklasse te laten deelnemen aan alle lagen van het onderwijs. Die deelname was ¬ zo was de veronderstelling althans ¬ onvoldoende. En dat terwijl onderwijs steeds belangrijker werd geacht voor mogelijkheden tot sociale stijging.

20

Vanaf het begin van de jaren zestig werden

onderzoeken gedaan naar de deelname van

arbeiderskinderen aan het onderwijs. De Leidse

sociaal-democratische socioloog Van Heek wilde

met zijn Talentenprogramma laten zien dat

de onderste klassen van de samenleving veel

verborgen talent kenden.

21

Hoewel hij tot een

zeer genuanceerde conclusie kwam, was zijn on-

derzoek van grote invloed op het latere onder-

(17)

19 wijsbeleid. Dat gold ook voor het onderzoek dat

Jos van Kemenade uitvoerde aan de universiteit van Nijmegen. Hij zag echter meer aanleiding tot ongerustheid over de deelname van achter- gestelde groepen aan het onderwijs dan Van Heek. Enkele jaren na zijn promotie kreeg hij de kans om er iets aan te doen; in 1973 werd Van Kemenade onderwijsminister voor de PvdA.

Van Kemenade stapte in een traject van onderwijshervormingen dat al enige tijd gaande was ¬ denk bijvoorbeeld terug aan het citaat van Banning, die deze veranderingen al ver- foeide. Onder leiding van kvp-minister Cals was jarenlang geijverd voor de Mammoetwet. Deze wet uit 1963 verenigde alle versnipperde oplei- dingssystemen van het land in één systeem.

Van Kemenade ¬ die het onderwijs naar Zweeds voorbeeld wilde hervormen ¬ had daar graag een aantal veranderingen aan toegevoegd.

Er moest een middenschool komen waarin kin- deren uit alle lagen van de bevolking ongeacht afkomst, sekse, intelligentie of motivatie samen leerden. Zijn opzet slaagde niet, maar zijn ideeën werden wel in het sociaal-democratische gedachtegoed verankerd.

Van Kemenade ging wetenschappelijk te werk, maar zijn doelen waren niet alleen de uit- komst van zijn onderzoek. De ‘egalisering van het onderwijs’ was ook een ideologisch project.

De visie op scholen kwam enerzijds voort uit De weg naar vrijheid ¬ zij werden niet langer alleen beschouwd als overdragers van kennis, maar ook als plaatsen van maatschappelijke vorming.

22

Anderzijds speelde de ideologische revival aan het eind van de jaren zestig mee: het socialisme deed er weer toe.

Zo werd ‘geestelijke verheffing’ voor de PvdA voor het eerst een nationaal politiek project.

Via het onderwijs moest de overheid ‘korri- gerend en positief discriminerend’ optreden voor groepen die in een sociaaleconomische achterstandspositie verkeerden. ‘Onderwijs zal […] steeds minder een automatische ladder worden tot een hoger inkomen en steeds meer een mogelijkheid tot menselijke ontplooiing en bewuste deelname aan de samenleving’, stond

in het verkiezingsprogramma.

23

‘Bewustwor- ding’ werd na ‘vorming’ en ‘ontplooiing’ het nieuwe sleutelwoord.

Deze instrumentele visie op het onderwijs maakte dat de ambitie om het land naar een hoger plan te tillen, sterker dan ooit resoneerde in de Haagse politiek van de PvdA. De impact van de onderwijspolitiek die vanaf het begin van de jaren zestig ontwikkeld werd, was vele malen groter dan die van de cultuurpolitiek die daarvoor bedreven was. Dus terwijl de vara en de vakbond naar de achtergrond verdwenen en de culturele functie van de partij minder sterk werd, wist de PvdA vanaf de jaren zeventig alsnog aan verheffing te doen.

Dat kwam onder andere omdat de PvdA vanaf 1973 meerdere bewindspersonen leverde die zich met onderwijs bezighielden. Na Van Keme- nade volgden Jacques Wallage en Jo Ritzen, later Tineke Netelenbos en Karin Adelmund. Aan het eind van deze rit was ‘de socialistische zuil’

geheel verdwenen en volgde het denken over verheffing alleen nog de logica van de staat.

Met deze logica worden niet alleen de ‘grote systeemwijzigingen’ bedoeld waar de PvdA vaak verantwoordelijk voor is gehouden.

24

Het gaat om het vertrouwen dat de staat de samenleving naar een hoger plan kan tillen. Vooral de gedachte dat het onderwijs een maatschappelijke taak had die bovendien door de politiek kon worden ingevuld, was onderscheidend ten opzichte van de vroegere perioden. Hoewel de systeemveranderingen wel met deze ideologie samenhingen ¬ verande- ringen integreerden het onderwijssysteem en maakten de invloed van de overheid, dus die van ideologie sterker ¬ was dat niet de belangrijkste ontwikkeling in het denken over verheffing. Het gaat om de invulling van het systeem.

De PvdA heeft in fases afscheid

genomen van Theo Thijssen en

zijn autonome onderwijzer

(18)

20

De sociaal-democraten schreven in de jaren tachtig onder andere dat het onderwijs ‘aan de bewustwording van de bestaande rolverdeling tussen mannen en vrouwen’ moest werken.

25

Ook stond in het verkiezingsprogramma: ‘Doel van het onderwijs aan kinderen uit etnische groepen is hun integratie in de Nederlandse samenleving te bevorderen onder behoud van hun cultureel zelfbewustzijn’.

26

Binnen de partij werd ondertussen voorzichtig aan leerdoelen voor verzorgingsonderwijs, vredesonderwijs en etnisch onderwijs gewerkt.

27

Samenvattend: het idee dat het onder- wijs een instrument voor maatschappelijke veranderingen kon zijn, vloeide voort uit de

‘democratisering van het onderwijs’ die vanaf begin jaren zestig werd nagestreefd. Vanaf dat moment werd het onderwijs een middel in een maatschappelijk project. Eerst ging het om de deelname van kinderen in achterstandsposities, later kwamen daar meer doelstellingen met be- trekking tot emancipatie, socialisatie en integra- tie bij. In feite heeft de PvdA gefaseerd afscheid genomen van Theo Thijssen en zijn autonome onderwijzer; de overheid moest zich toenemend bemoeien met zowel het stelsel als de inhoud.

tot zover de geschiedenis: emancipatie zet door

Na 1912 werd het begrip verheffing slechts in één ander verkiezingsprogramma genoemd; dat van 1994. Daar stond: ‘Onderwijs draagt bij tot datgene wat vroeger onder socialisten “culturele verheffing” werd genoemd.’

28

Het nostalgische gebruik van het begrip is kenmerkend voor de jaren negentig. Enerzijds was het ouderwets, anderzijds was het actueel genoeg om weer te gebruiken.

Voor dat ‘ouderwets’ was snel een oplossing gevonden. Na vorming, ontplooiing en bewust- wording werd ‘emancipatie’ het buzzword. Het onderwijs behield daarin een belangrijke taak.

Bovendien kwam deze taak ook te liggen bij andere beleidsterreinen die vroeger met verhef- fing te maken hadden. In het nieuwe ministerie

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen werden alle voormalige verheffingstaken in 1994 samengebracht. Onder staatssecretaris Rick van der Ploeg werd het cultuurbeleid bij- voorbeeld bedeeld met verschillende taken die de emancipatie van minderheden en jongeren zouden moeten bevorderen. De latere minister Ronald Plasterk profileerde zichzelf eveneens als ‘emancipatieminister’.

Van der Ploeg noch Plasterk kreeg te maken met ‘verheffing vanuit de PvdA’. Waar het verhef- fingsideaal vroeger nog werd voorgeleefd door de sociaal-democraten, gebeurde dat niet langer:

de zuil was definitief verdwenen. Alle verheffing is uitbesteed aan het onderwijs en de cultuursec- tor. Achmed Marcouch maakt die visie duidelijk in 2008: ‘Verheffing en integratie zijn niet alleen de taak van het onderwijs, maar ook van andere overheidsorganisaties en de politiek’.

29

conclusie: uitbesteden of voorleven

De historie van de sociaal-democratische verhef-

fing kan in grove lijnen worden geschetst. De

wens om de situatie van socialistische arbeiders

te verbeteren, is vervangen door de wens om alle

mensen kansen op ontplooiing te geven. Verhef-

fing binnen de sociaal-democratische culturele

beweging is naar de achtergrond verdwenen,

terwijl verheffing via de staat steeds belangrijker

geworden is. En ten slotte: binnen deze staatsge-

stuurde verheffing is materiële vooruitgang niet

langer het speerpunt, maar is het onderwijs het

nationale verheffingsapparaat geworden.

30

Wie vandaag de dag met verheffing aan de

slag wil, moet zich tot deze stellingen verhou-

den. Hij of zij moet zich een aantal vragen stel-

len: is verheffing een middel tot een concreet

ideaal of is het ‘algemene vooruitgang’? Willen

we bevrijden of disciplineren? Willen we mate-

riële omstandigheden verbeteren of willen we

aan geestelijke of morele verheffing doen? En

moet dat via wethouderssocialisme gebeuren

of gaan we met nationale hervormingen aan de

slag? Willen we dit ∑berhaupt via de staat spelen

of kiezen we weer voor verheffing via de partij?

(19)

21 Het ligt gezien de hierboven beschreven

geschiedenis misschien niet voor de hand, maar een moderne invulling van het verheffingsi- deaal moet naast een visie op onderwijs en op- voeding ook aandacht besteden aan verheffing

via de partij. Dat betekent niet navelstaren en dat betekent ook niet dat we ‘interne debatten’

moeten voeren. Dit betekent ‘show, don’t tell’.

De sociaal-democratie moet voorleven waarvoor zij staat. Daarvoor zijn drie redenen.

1. Allereerst is de instrumentele toepassing van het onderwijs en de cultuur niet langer houdbaar. Het onderwijs is overladen met taken en daar moeten we geen dingen aan toevoegen.

Verheffen is ¬ om het in modern Nederlands te zeggen ¬ ‘genoeg geoutsourcet’. Het is uit handen gegeven aan leerkrachten, onderwijzers en docenten, maar zij hebben daarbij wel allerlei opdrachten gekregen uit de politiek. Dat is raar.

Onderwijs moet goed zijn, natuurlijk, maar juist daarom moet de invulling weer meer aan de leraren overgelaten worden. Politieke initi- atieven tot verheffen, vormen, bewust worden, ontplooien, verbeteren en emanciperen moeten de komende tijd maar even worden uitgevoerd door de mensen die ze bedachten.

2. Dat kan als volgt. Een partij die zichzelf als relevante beweging met een enorm menselijk kapitaal ziet, heeft burgerinitiatieven zoals die

in Duitsland recentelijk succesvol waren, binnen handbereik. Zestigduizend leden kunnen zich inspannen en iets veranderen in de samenleving.

Leden van de PvdA kunnen meer zijn dan cam- pagnevrijwilligers. Bijvoorbeeld door massaal een ‘groene bankrekening’ te openen, of over te stappen op ‘groene energie’. Om nog maar te zwijgen over het eten van eerlijk vlees, het kopen van de juiste tuinmeubelen en het dragen van kleding waar geen kinderarbeid aan te pas kwam.

PvdA-leden kunnen cursussen geven en wasmachines helpen sjouwen. Mensen kun- nen via nieuwe media of ouderwetse prikbor- den gemakkelijk met anderen in contact ko- men en elkaar helpen. Een partij met lef roept op partijcongressen niet alleen het bestuur op om onderwijshervormingen door te voeren, maar committeert zichzelf ook aan maatschap- pelijke actie. Een politieke partij en haar leden moeten niet alleen bestuurlijke verantwoorde- lijkheid, maar ook sociale verantwoordelijkheid nemen. Een partij moet een maatschappelijk cv ontwikkelen.

3. Dat cv is noodzakelijk voor geloofwaardig- heid. Verheffing impliceert een moreel, cultu- reel of maatschappelijk contrast waarbij de ene partij de andere naar een hoger niveau tilt. Het is pijnlijk, maar momenteel staat geen enkele Nederlandse partij aan de verlichte zijde van het moreel contrast. Niet omdat er partijleden zijn die geld van hogescholen meenemen of op kosten van de staat hun auto laten ‘pimpen’.

Dat is altijd gebeurd en zal altijd gebeuren.

Het probleem is dat partijen laakbaar gedrag nog altijd met de mantel der liefde bedekken.

Houd daar eerst mee op, neem dan je sociale verantwoordelijkheid.

Zestigduizend leden kunnen zich inspannen en iets veranderen in de samenleving

Noten

1 L. Asscher, De onzichtbare bouw- put. Modern sociaal activisme.

Twaalfde Wibautlezing. Uitge- sproken op donderdag 4 febru- ari 2010, Centrum voor Lokaal Bestuur 2010.

2 Beginselprogramma sdap 1912, (Amsterdam 1912), p. 3.

3 Het Volk, Dagblad voor de arbei- derspartij, 9 april 1912.

4 P. de Rooy ‘O Zaal’ge tij, Sociaal- democratie en onderwijs’, in: S.

Karsten en W. Meijnen, Leergeld.

Sociaal-democratische onderwijs-

politiek in een tijd van nieuwe verschillen, (Mets & Schilt, Am- sterdam 2005), p. 81.

5 Er waren veel onderwijzers

lid van de sdap, zij waren hier

soms genuanceerder in en

zagen dat het onderwijs kon

verheffen. Maar dat ging dan

(20)

22

vaak één-op-één in een leraar- leerlingverhouding. Met ver- heffing als politiek programma had dat niets te maken.

6 Zie bijvoorbeeld: Hans Achter- huis, De markt van welzijn en ge- luk, (Ambo, Baarn 1988), p. 144.

7 H. Buiting, ‘Linkse eugenetica in Nederland’,in: Onvoltooid Ver- leden 2 ,(1998).

8 A. De Regt, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid, ontwik- kelingen in Nederland 1870-1940 (Amsterdam 1984), pp. 212-218.

9 Het mooiste voorbeeld hiervan vinden we bij de vrijzinnige democraat Arnold Kerdijk.

10 De braafheid binnen de partij hoort echt bij de cultuur van de sdap. Binnen de sdb was er nog veel sympathie voor allerlei

‘volks’, ‘plat’ en ‘simpel’ ver- maak. Maar geleidelijk werden

‘fatsoen’ en ‘netheid’ de norm.

11 Er zijn wel meer van dit soort voorbeelden. In de eerste jaargang van s&d verschenen bijvoorbeeld leestips in de klas- sieke poëzie en vond de lezer in Hendrik Lindt een pleitbezor- ger van de traditionele opera.

12 Frits de Jong Edz, ‘Emanuel Boekman en de sociaal-demo- cratie’, in: H. van Dulken en T.

Jansen, Het leven als leerschool.

Portret van Emanuel Boekman (Van Gennep, Amsterdam 1989), p. 38.

13 W. Banning, ‘Beginselen van cultuurpolitiek’, in: idem, De dag van morgen (Ploegsma Amster- dam, 1945).

14 W. Banning, ‘Onderwijspolitiek’

in: s&d 1956/2, p. 79.

15 P. de Rooy ‘O Zaal’ge tij, Sociaal- democratie en onderwijs’, in: S.

Karsten en W. Meijnen, Leergeld.

Sociaal-democratische onderwijs-

politiek in een tijd van nieuwe verschillen, (Mets & Schilt, Am- sterdam 2005), p. 83.

16 C.J. Dippel, ‘Politiek en cultuur’

in: s&d 1957/6, juni, p. 338.

17 Ph. J. Idenburg, ‘Grondslagen der actieve cultuurpolitiek’ in:

s&d 1951, pp. 257-272.

18 De weg naar vrijheid, p. 290.

19 Zie informatie in bijvoorbeeld:

P.C. Claeys, Het kennissociolo- gisch aspect van het onderwijs als middel tot doorstroming. De sdap en de democratisering van het onderwijs. Rapport uitge- bracht in het kader van het talen- tenproject van het Sociologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Leiden (rul, Leiden 1965). Of later in retrospectief: wbs, Uit- gangspunten voor onderwijsbeleid (Kluwer, Deventer 1973).

20 M.A.J.M. Matthijssen, Klasse- onderwijs (Van Loghum Slaterus, Deventer 1979), p. 23.

21 F. Van Heek, Het verborgen talent.

Milieu, schoolkeuze en schoolge- schiktheid (Meppel 1968).

22 P. de Rooy ‘O Zaal’ge tij, Sociaal- democratie en onderwijs’, in: S. Karsten en W. Meijnen, Leergeld. Sociaal-democratische onderwijspolitiek in een tijd van nieuwe verschillen, (Mets &

Schilt, Amsterdam 2005), p. 86.

PvdA, Verkiezingsprogramma 1977, punt 24 en 25. Deze zin kwam maar liefst twee keer voor.

24 Dat was niet altijd terecht. Een aantal grote wijzigingen dat steevast aan de PvdaA wordt toegeschreven werd geïnitieerd of mede voorbereid door poli- tici van andere partijen, zoals cda-minister Deetman en vvd- staatssecretaris Nell Ginjaar- Maas.

25 PvdA, Verkiezingsprogramma 1982, (PvdA Amsterdam 1982), p. 14.

26 PvdA, Verkiezingsprogramma 1989, (PvdA Amsterdam 1989), p. 27.

27 Voor een aardige bespiege- ling op de invulling van het vak maatschappijleer, zie: J.

Wallage, Vol van het onderwijs (Wolters Noordhof, Groningen 1989), p. 67. Hierin wordt het woord ' verheffing' zorgvuldig vermeden; er wordt echter wel gezegd dat de school kinderen moet leren 'kritisch te worden', 'weerbaar te zijn' en 'door din- gen heen te kijken'.

28 PvdA, Wat mensen bindt, ver- kiezingsprogramma 1994-1998, (PvdA, Amsterdam 1994), p. 85.

29 A. Marcouch, toespraak ge- houden op 2 oktober 2008 ter gelegenheid van het jubileum- congres van de vereniging van openbare scholen vos-abb te Laren.

30 Pas recentelijk keerde het thema ‘materiële verheffing’

weer even prominent terug op de nationale politieke agenda.

Het woord viel niet, maar met haar ‘Vogelaarwijken’ greep minister Ella Vogelaar terug op de taak van woningverhuurders in het verheffen van de laagste klassen in de samenleving.

Maar ook daar werd de staats- gerichte sturing met scepsis ontvangen: het bestuurlijke idee om de samenleving via be- leid naar een hoger plan te tillen werd door woningcorporaties

¬ net als in het onderwijs ¬

als ongewenste dwang en in-

menging ervaren.

(21)

23

De staat en het goede leven

Voor- en tegenstanders van ‘hernieuwde’ verheffingspogingen staan lijnrecht tegenover elkaar. Rutger Claassen laat zien dat dit

niet verrassend is: twee idealen die centraal staan in de sociaal- democratie — vrijheid en gelijkheid — zijn ambigu over verheffing.

Zijn conclusie: concentreer verheffingspogingen rond de opvoeding van kinderen en de plicht tot burgerschap voor volwassenen.

rutger claassen

Verheffing is een begrip met een historie die op zijn minst teruggaat tot de negentiende eeuw, toen de maatschappelijke elite zich inzette om het welzijn van de arbeidersbevolking te verbeteren. Deze historie is sterk sociaal- democratisch gekleurd. Verhoging van het

‘materieel en zedelijk welzijn’ van de arbeiders stond centraal.

1

Maar verheffing is zeker geen exclusief sociaal-democratisch ‘bezit’, aangezien kerken en christen-democraten zich eveneens om deze bredere opdracht bekommeren, zij het soms in andere termen en met andere accenten:

die van ‘beschavingsoffensief’, ‘ethisch reveil’

of ‘normen-en-waarden’. Dat maakt het des te belangrijker om in de wirwar van verheffings- pogingen uit deze beide tradities (en andere, zoals het humanisme) ordening aan te brengen.

Waar gaat het nu precies om?

Er zijn meerdere verheffingsidealen, maar het centrale idee dat alle vormen van verheffing de- len is een streven naar perfectionering. Mensen moeten worden opgetild (‘verheven’) naar een

zo hoog mogelijk niveau van realisering van het ideaal. De algemene term ‘verbetering’ zou even- goed dienst kunnen doen. Het enige verschil is dat verheffing een verhevener lading heeft dan het neutrale verbetering; er klinkt nog missi- onaire passie in door. Soms wordt als kapstok- term ‘ontplooiing’ gebruikt (tegenwoordig ook wel: ‘excellentie’), maar dat dekt de verscheiden- heid van verheffingspogingen in onze geschie- denis minder goed omdat het uitsluitend op de realisatie van persoonlijke idealen betrekking heeft. Daarmee verdwijnt de realisatie van maat- schappelijke idealen buiten beeld. Ontplooiing is deel van het verhaal, maar niet het hele verhaal.

Deze tweedeling persoonlijk/maatschappelijk is de eerste as waarlangs ik verheffingspogingen zou willen classificeren. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen idealen die op het indi- vidu zelf betrekking hebben en idealen die op de sociale omgeving betrekking hebben.

Het idee van verheffing kan, zo lijkt het, op van alles betrekking hebben: het leven op perfecte wijze in dienst stellen van God (zoals in een monnikengemeenschap) het perfectio- neren van een ideaal van fysiek geweld, moed en strijdvaardigheid (zoals in een krijgssamen- Over de auteur Rutger Claassen is universitair docent

politieke filosofie aan de Universiteit Leiden

Noten zie pagina 30

(22)

24

leving) et cetera. Er is echter één ideaal van het goede leven dat een overheersende invloed heeft uitgeoefend op de moderne samenleving sinds de tijd van de Verlichting en Industriële Revo- lutie. Dit welzijnsideaal is het meest treffend gekarakteriseerd door Charles Taylor als dat van

‘het gewone leven’ (the affirmation of ordinary life), een burgerlijk bestaan.

2

Dit gewone leven omvat twee componenten, werk (production) en gezinsleven (reproduction).

Als ideaal werd het uitdrukkelijk ingezet tegen spirituele, ascetische idealen (zoals het kloosterleven) enerzijds en tegen oorlogs- zuchtige levensopvattingen (zoals die van de aristocratie) anderzijds. Het burgerlijk bestaan is niet het ideaal van de adel en geestelijkheid, maar dat van de bourgeoisie. De mens moet zich verwezenlijken in een geregeld leven waarin zijn werk en zijn gezin centraal staan. Het ideaal kan niet los gezien worden van de opkomst van een kapitalistische economie, die als innerlijk doel heeft om productie en consumptie op een telkens hoger plan te brengen. Dat vereist een vreedzame samenleving (geen oorlog), waarin men zich aan arbeid en aan het voortbrengen van de arbeidskrachten van morgen wijdt (geen

‘luie’ en onproductieve contemplatie). Het bur- gerlijk leven oefent een normaliserende invloed uit en definieert wat als afwijkend geldt.

3

Het verheffingsideaal is echter niet het- zelfde als dit ideaal van een burgerlijk leven.

Alle verheffingspogingen overziend, is het nog het beste om te zeggen dat sommige daarvan gericht waren op aanpassing aan dit ideaal van het burgerlijk leven, maar andere op overstijging ervan. De aanpassing aan het burgerlijk ideaal is een continu gevecht om onwilligen te dwingen zich in het burgerlijk stramien te voegen. Die aanpassing omvat twee componenten: een individuele (het zo goed mogelijk benutten van je talenten) en een maatschappelijke (aanpas- sing aan burgerlijke normen). De talenten waar het om gaat zijn de talenten die nodig zijn voor productie (denk aan de kostwinner) dan wel reproductie (denk aan de traditionele rol van de huisvrouw). De normen waar het om gaat zijn

de normen die gelden op de werkvloer, maar ook in het reguliere leven daarbuiten ¬ bijvoor- beeld normen van ‘aangepast gedrag’ in de wijk of buurt.

Tegelijk is er vanaf het begin een tegenbe- weging geweest van mensen die het burgerlijk ideaal armzalig vonden en probeerden dit te overschrijden en een ‘hoger’ levensideaal

gestalte te geven. Verwarrend genoeg opereer- den ook zij onder de noemer ‘verheffing’. Op individueel niveau uitte die overstijging zich in het ideaal van persoonlijke vorming omwille van zichzelf (Bildung), vaak uitgelegd als een verfijning in intellectuele, artistieke en levens- beschouwelijke zin. Op maatschappelijk niveau werd het uitgelegd als het je ten dienste stellen van de gemeenschap als geheel (burgerschap).

Op beide niveaus wordt tegenwicht geboden tegen de ‘economistische’ inslag van het burger- lijk ideaal: door het nut van de arbeid te stellen tegenover de nutteloze (maar o zo waardevolle) vorming, en door passieve aanpassing aan de burgerlijke gemeenschapsnormen te stellen tegenover een actieve bijdrage aan de vorming van die gemeenschap zelf.

Verheffing is dus een dubbelzinnig begrip.

De spanning tussen aanpassing en overstijging (zie de tabel op pagina 25) is onoplosbaar. De aanpassing leeft bij gratie van een kapitalisti- sche orde die we niet bereid of in staat zijn te verwerpen. Het ideaal van overstijging bestaat deels bij gratie van zijn overschrijdend karakter;

de bohemien of intellectueel die zich afzet tegen het burgermansbestaan. Tegelijk worden deze bohemiens ook voortdurend weer in het bur- gerbestaan ingekapseld; zoals de Amerikaanse rappers die begonnen met het verwerpen van de cultuur van het getto en later in gekuiste

Het ideaal van het burgerlijk

bestaan staat centraal in onze

maatschappij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is belangrijk dat elke leerling een eerlijke kans heeft om goed voorbereid de toets te kunnen maken, zodat de prestatie op een toets niet afhangt van andere aspecten dan

De implementatie van telewerken is waarschijnlij- ker in ondernemingen die: (1) ervaring hebben met flexibele werkuren en met elektronische informa- tie- en communicatiemiddelen,

Wat wij zien en horen kunnen wij niet toetsen met onze emoties of door ervaring: de enige remedie voor bedrog is de Waarheid, de objectieve waarheid van Gods Woord.. Wij moeten

In Suid-Afrika omskryf die Nuwe Woordeboek vir Maatskaplike Werk Vaktaal Komitee vir Maatskaplike Werk, 1995:49 pleegsorg as: Statutêre substituutsorg binne gesinsverband vir

A Fiber diameter with varying polymer concentrations and corresponding pore sizes; B TGA/DSC data of the polymeric fibers infiltrated by YSZ sol-gel precursor solution heating rate

Nuijten: ‘En als iemand toch gaat vissen, is dat makkelijker te achterhalen.’ Wat haar opvalt, is dat jonge onderzoekers vaak niet goed op de hoogte zijn van wat op en over de

Daarnaast vinden kinderen uit kansarme gezinnen veel moeilijker de weg naar kinderopvang, omwille van verschillende redenen: kinderen van ouders die wer- ken krijgen

[r]