• No results found

Vrouwelijke studentondernemers : de betekenisgeving van verschillende omgevingsfactoren op de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te ondernemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouwelijke studentondernemers : de betekenisgeving van verschillende omgevingsfactoren op de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te ondernemen"

Copied!
243
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vrouwelijke studentondernemers

De betekenisgeving van verschillende omgevingsfactoren op de

motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te ondernemen

Datum: 04-09-2015

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam Isabelle Meijer

10094156

Begeleider: Ottilie Kranenburg Tweede lezer: Pepijn Olders

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 1. Inleiding ... 4 1.1 Introductie ... 4 1.2 Theoretisch kader ... 6 1.2.1 Ondernemerschap ... 6 1.2.2 Motivatie ... 8 1.2.3 Omgevingsfactoren ... 10 1.3 Probleemstelling ... 12 1.3.1 Doelstelling ... 12 1.3.2 Vraagstelling ... 12 1.3.3 Interdisciplinariteit ... 13 1.3.4 Relevantie ... 14 1.3.5 Ethische kwesties ... 15 2. Methode ... 16 2.6 Onderzoeksinstrument ... 17 2.7 Operationalisatie ... 18 2.8 Data-analyse ... 20 3. Resultaten ... 21 3.1 Onderzoeksproces ... 21 3.2 Intrinsieke motivatie ... 21 3.2.1 Plezier in werk ... 21 3.2.2 Autonomie ... 22 3.2.3 Competenties ... 23 3.2.4 Doelgerichtheid ... 24 3.3 Extrinsieke motivatie ... 24 3.3.1 Salaris ... 24 3.3.2 Feedback ... 25 3.3.3 Waardering ... 25 3.3.4 Risicomijdend gedrag ... 26 3.3.5 Toekomstperspectief ... 26 3.4 Gender-ongelijkheid ... 27 3.5 Rolmodellen ... 28 4. Conclusie ... 29 4.2 Discussie ... 31 4.3 Reflectie ... 32 5. Literatuurlijst ... 33 6. Bijlagen ... 39 6.1 Operationalisatieschema ... 39 6.2 Interviewschema ... 40 6.3 Codeerkader ... 42 6.4 Respondentenoverzicht ... 42 6.5 Gecodeerd interview ... 44 6.6 Transcripties interviews ... 57

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie ter afsluiting van de bachelor Algemene Sociale Wetenschappen. De keuze voor het onderwerp motivatie van vrouwelijke studentondernemers is voortgekomen uit de interesse voor het begrip ondernemerschap. Er is gekozen voor vrouwelijke

studentondernemers als onderzoeksgroep om de motivatie van deze jonge generatie te

onderzoeken en het gegeven dat er minder vrouwelijke studentondernemers zijn dan mannen. De totstandkoming van deze scriptie was niet mogelijk geweest zonder de hulp van mijn begeleider Ottilie Kranenburg, die mij steeds heeft voorzien van nuttige tips en feedback. Ondanks dat het hele onderzoeksproces niet vlekkeloos verliep, gaf zij mij steeds weer de moed om door te zetten. Daarbij heeft de feedback van mijn tweede lezer, Pepijn Olders mij geholpen kritisch naar mijn stuk te kijken en het onderzoek vanuit een andere invalshoek te bekijken.

Wat betreft het aandragen van respondenten wil ik de mensen uit mijn netwerk bedanken. Daarnaast wil ik de organisaties bedanken die mij in contact hebben gebracht met vrouwelijke studentondernemers, in het bijzonder Amsterdam Centre for Entrepreneurship en Saxion Centrum voor Ondernemerschap. Uiteraard wil ik de 15 vrouwelijke

studentondernemers bedanken voor hun bijdrage aan mijn onderzoek omdat ik hen mocht interviewen. Het was zeer interessant en inspirerend om naar hun verhalen te luisteren. Mijn dank gaat als laatste uit naar mijn vrienden en familie die mij van begin tot eind hebben gesteund tijdens de totstandkoming van mijn onderzoek.

(4)

Samenvatting

Dit onderzoek gaat in op de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen. Motivatie is in dit onderzoek de overkoepelende term voor intrinsieke- en extrinsieke motivatie. Onder vrouwelijke studentondernemers vallen in dit onderzoek

studerende en net-afgestudeerde vrouwelijke ondernemers van de generatie Y (geboren tussen 1978 en 1995), die werkzaam zijn als zzp’er. een eenmanszaak hebben of onderdeel zijn van een BV of VOF en woonachtig zijn in Nederland. Het doel van dit onderzoek is te analyseren in hoeverre vrouwelijke studentondernemers betekenis geven aan het sociologische concept gender-ongelijkheid en het psychologische concept rolmodellen. Uit de 15

semigestructureerde diepte-interviews is naar voren gekomen dat vrouwelijke studentondernemers veel waarde hechten aan hun intrinsieke motivatie om te gaan

ondernemen. Gender-ongelijkheid werd afhankelijk van het type branche waar men inzat niet als belemmerend ervaren, aan rolmodellen werd echter wel vaak betekenis gegeven in de motivatie om te gaan ondernemen .

(5)

1. Inleiding

1.1 Introductie

Het aantal Nederlandse studenten dat naast hun studie een eigen bedrijf heeft, is sinds 2012 verdubbeld van 3 naar 6 procent (nos.nl, 2014). Toch blijft Nederland achter bij andere landen in de wereld op het gebied van studentondernemerschap. Dit zou komen doordat

onderwijsinstellingen geen regeling hebben die studenten in staat stelt naast hun studie een eigen bedrijf te starten (foliaweb.nl, 2015). Bernard Wientjes, voormalig voorzitter van werkgeversorganisatie VNO-NCW, pleitte begin dit jaar voor meer begeleiding en een aangepast beleid vanuit hogescholen en universiteiten om ondernemerschap aan te moedigen, omdat studenten verantwoordelijk zijn voor de toekomst en de levensvatbaarheid van de economie van een land en ondernemerschap een positief effect heeft op het tegengaan van werkeloosheid (Hisrich, Langan-Fox & Grant, 2007; nos.nl, 2014; Obembe, Otesile & Ukpong, 2014).

Opvallend binnen het relatief lage aantal studentondernemers in Nederland is het lage aantal vrouwelijke studentondernemers ten opzichte van mannelijke studentondernemers; 37 procent tegenover 63 procent (z24.nl, 2014). In dit onderzoek wordt de motivatie van

vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen onderzocht. De motivatie om te ondernemen bestaat uit twee componenten. De motivatie die iemand zelf heeft om iets te doen is de intrinsieke motivatie, de motivatie die wordt beïnvloed door omgevingsfactoren omvat de extrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 1985; Leonard, Beauvois & Scholl, 1999). In dit onderzoek wordt met de overkoepelende term ‘motivatie’ zowel de intrinsieke- als de extrinsieke motivatie bedoeld die aanleiding geven tot de motivatie om te gaan ondernemen (Ryan & Deci, 2002; Wood & Bandura, 1989).

Het doel van dit onderzoek is de motivatie van vrouwelijke studentondernemers te begrijpen om te gaan ondernemen. Dit wordt gedaan aan de hand van een sociologisch concept ‘gender-ongelijkheid’ en een psychologisch concept ‘rolmodellen’. Er is gekozen voor het concept gender-ongelijkheid, omdat het beeld dat bestaat over ondernemers die zowel vrouw als student zijn betekenis kan geven aan de motivatie van vrouwelijke

studentondernemers om te gaan ondernemen. De keuze voor het concept ‘rolmodellen’ wordt onderzocht omdat rolmodellen de motivatie om te gaan ondernemen kunnen stimuleren

(6)

(Obembe, Otesile & Ukpong, 2014; Schoon & Duckworth, 2012, Verheul, I., Thurik, R., Grilo, I. P., van der Zwan, 2012).

De bestaande literatuur naar ondernemerschap gaat veelal in op de verschillen in motivatie tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers (Sullivan & Meek, 2012; Verheul et al., 2012). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de beweegredenen die vrouwelijke ondernemers hebben om te gaan ondernemen in combinatie met de aspecten

gender-ongelijkheid en rolmodellen. Bovendien is de motivatie van de groep vrouwelijke ondernemers die in hun studententijd of vlak daarna een bedrijf is gestart nog weinig

onderzocht. De studentondernemers in dit onderzoek, die onder de generatie Y vallen, hebben een andere werkmotivatie dan de generatie boven hen door de opvoeding en tijd waarin zij zijn opgegroeid (Smola & Sutton, 2002). Daarnaast spelen bij vrouwen omgevingsfactoren zoals verbondenheid met het sociale netwerk en familie een rol om te gaan ondernemen (Allen & Curington, 2014). Door de interdisciplinaire invalshoek op de motivatie voor

ondernemerschap wordt de lacune verkleind in de bestaande literatuur en draagt dit onderzoek bij aan het begrip van de huidige arbeidsmarktomstandigheden die worden gekenmerkt door genderongelijkheid en de drang om te gaan ondernemen.

Bovendien zijn de bestaande onderzoeken veelal op kwantitatieve wijze uitgevoerd, waarbij enerzijds wordt ingegaan op de motivatie van vrouwelijke ondernemers door intrinsieke beweegredenen en karaktereigenschappen en anderzijds op de motivatie van vrouwelijke ondernemers als gevolg van factoren uit de omgeving om te gaan ondernemen. Deze motivatie is echter vaak onbewust en kan zodoende niet op enkel een kwantitatieve wijze worden onderzocht waarbij vooraf opgestelde variabelen worden gemeten. Doordat dit onderzoek kwalitatief van aard is en de respondenten de mogelijkheid krijgen in hun eigen woorden te antwoorden, kunnen deze onbewuste processen betrokken worden bij de analyse van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen. Dit onderzoek tracht zowel psychologische als sociologische concepten te combineren om een interdisciplinair beeld te scheppen over de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen.

Ondernemerschap draagt bij aan de ontwikkeling van een economie (Hisrich, Langan-Fox & Grant, 2007; Obembe, Otesile & Ukpong, 2014). De uitkomsten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan hoe ondernemerschap bij de huidige generatie studenten aangemoedigd kan worden door instanties door middel van ondersteuning vanuit het beleid en het promoten van ondernemerschap vanuit opleidingen en ondersteunende programma’s (Audretsch, 2007; foliaweb.nl, 2015; World Economic Forum, 2009). Bovendien dragen de resultaten binnen dit onderzoek bij aan de emancipatie van vrouwelijke studentondernemers doordat er wordt

(7)

onderzocht hoe vrouwen zich kunnen ontplooien als ondernemer en hoe de concepten gender-ongelijkheid en rolmodellen hier betekenis aan geven. Omdat dit onderzoek kwalitatief van aard is, levert dit onderzoek, naast de concepten die in de vragenlijst aan bod komen, nieuwe informatie op aan beweegredenen van vrouwelijke studentondernemers om te gaan

ondernemen en wordt er onderzocht in hoeverre zij factoren uit de omgeving als belemmering of juist als mogelijkheid zien om te gaan ondernemen.

Door middel van semigestructureerde diepte-interviews zijn 15 vrouwelijke

studentondernemers en net-afgestudeerde vrouwelijke studentondernemers met verschillende opleidingsniveaus en studie-achtergrond, die zzp’er zijn, een eenmanszaak hebben of

onderdeel zijn van een vennootschap onder firma (VOF) of besloten vennootschap (BV), woonachtig in Nederland ondervraagd om te onderzoeken wat hen drijft om te gaan

ondernemen en in hoeverre aan deze motivatie betekenis wordt gegeven door de concepten gender-ongelijkheid en rolmodellen. Er is gekeken naar zowel de intrinsieke- als de

extrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers om uiteindelijk de motivatie om te gaan ondernemen te onderzoeken (Deci & Ryan, 1985; Hackman & Oldham, 1976).

Ten eerste zal de bestaande literatuur over intrinsieke motivatie rolmodellen van vrouwelijke studentondernemers besproken worden en de extrinsieke motivatie aan de hand van de concepten gender-ongelijkheid. Vervolgens worden in de probleemstelling de onderzoeksvraag en deelvragen beschreven en wordt de methode van het onderzoek behandeld. De resultaten worden per deelvraag gepresenteerd. Tenslotte zal de conclusie antwoord geven op de hoofdvraag binnen dit onderzoek.

1.2 Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zal ten eerste het concept motivatie uiteengezet worden en hoe dit ten uiting komt in ondernemerschap bij vrouwelijke ondernemers en studenten. Hierbinnen worden de dimensies intrinsieke- en extrinsieke motivatie aan de hand van bestaande

onderzoeken uitgelicht. Vervolgens zullen de concepten gender-ongelijkheid en rolmodellen worden beschreven die betekenis kunnen geven aan de motivatie om te gaan ondernemen. 1.2.1 Ondernemerschap

De voordelen voor een land die ondernemerschap met zich meebrengt worden gerelateerd aan het stijgen van de welvaart en economische groei door het creëren van werkgelegenheid en innovatie (Tilley & Young, 2009; Van Praag & Versloot, 2007). De ondernemer wordt verder beschreven als ambitieus en innovatief en het hebben van een groot aanpassingsvermogen in

(8)

onzekere economische tijden (Obembe, Otesile & Ukpong, 2014; Schumpeter, 1934). Deze is daarom niet bang om risico’s te nemen. Bandura (1997) beschrijft het nemen van risico’s aan de hand van zijn zelfredzaamheidstheorie, waarbij een hoge mate van zelfredzaamheid zorgt voor het stellen van hogere doelen, omdat men vertrouwen krijgt in zijn of haar eigen kunnen.

1.2.1.1 Ondernemerschap onder studenten

Onder jonge mensen is de voorkeur om voor zichzelf te beginnen groter dan bij oudere mensen (Grilo en Irigoyen, 2006). Dit komt doordat jonge mensen minder risicomijdend zijn. Daarnaast stellen zij minder hoge doelen voor zichzelf doordat zij minder bedrijfservaring hebben dan mensen die op oudere leeftijd beginnen met ondernemen.

De motivatie van studentondernemers om te gaan ondernemen wordt bovendien beïnvloed door de sociale en culturele omgeving bestaande uit hun ouders, docenten en rolmodellen (Obembe, Otesile & Ukpong, 2014). Daarnaast vormen

ondernermerschapseducatie, gender-ongelijkheid en familieachtergrond een motivatie voor studenten om te beginnen met ondernemen.

Huidige studenten vallen veelal binnen de generatie die geboren is tussen 1978 en 1995, de zogenoemde generatie Y of ‘millennium generatie’ (Smola & Sutton, 2002). In tegenstelling tot hun voorgangers van generatie X, hebben mensen van generatie Y door hun opvoeding en omgeving een andere werkmotivatie dan de generaties voor hen. Zo zou generatie Y minder loyaal zijn, omdat deze sneller van baan of werkgever verandert door ontevredenheid in het werken binnen een bepaalde bedrijfscultuur (Obembe, Otesile & Ukpong, 2014; Thompson & Gregory, 2002). Daarnaast is generatie Y de hoogst opgeleide generatie en is deze opgegroeid in een service-gerelateerde economie. Daardoor hechten zij veel waarde aan feedback en instructies over hoe zij hun werk moeten aanpakken, omdat zij gericht zijn op resultaten. Dit draagt bij in het geloof in hun eigen kunnen en het stellen van hoge doelen (Bandura, 1997) .

Ook spelen bepaalde competenties een rol binnen ondernemerschap. In het onderzoek van Obschonka, Silbereisen en Schmitt-Rodermund (2011) is opkomend ondernemerschap onder adolescenten onderzocht aan de hand van een longitudinale studie waarbij competenties van ondernemerschap zoals leiderschap en vindingrijke ideeën bij adolescenten bepalend waren voor het succes in ondernemerschap in het verdere verloop van de carrière. De invloed van externe factoren op de motivatie om te ondernemen verschilt per fase van het

(9)

worden mensen buiten de familie zoals vrienden en andere mensen uit het netwerk belangrijker (Davidsson & Honig, 2003). Ouders geven in de latere fase van ondernemerschap nog wel advies en bieden financiële steun aan hun kind.

1.2.1.2 Vrouwelijke versus mannelijke ondernemers

Uit recent onderzoek blijkt dat mannen eerder geneigd zijn voor zichzelf te beginnen dan vrouwen (Minniti, Arenius, & Langowitz, 2005; Schoon & Duckworth, 2012; Sullivan & Meek, 2012). Opvallend is dat vrouwen niet alleen minder betrokken zijn bij

ondernemerschap dan mannen, maar er ook minder geïnteresseerd in zijn (Grilo & Irigoyen, 2006; Verheul, Thurik, Grilo, & Zwan, 2012). Volgens Ajzen (1991) kan dit verklaard worden door een lage mate om vanuit een eigen motivatie te handelen. Deze lage motivatie wordt gevormd door de mening die significante anderen zoals ouders en vrienden hebben op het gedrag van vrouwen. Deze zogenaamde subjectieve norm heeft een negatief effect op de keuze om te starten met ondernemen doordat voor de omgeving het beeld van vrouwen in combinatie met ondernemerschap minder vanzelfsprekend is.

Verscheidene beleidsmakers proberen ondernemerschap te stimuleren onder vrouwen (European Commission, 2002). Ook hechten vrouwen voornamelijk waarde aan het

ontwikkelen van kennis en vaardigheden en een prettige werksfeer, terwijl voor mannen een hoog salaris, het nemen van risico’s en leiderschap belangrijke factoren zijn om te gaan ondernemen (Verheul et al., 2012). Hieruit volgt dat bij zowel mannen als vrouwen factoren van buitenaf bepalend zijn om te gaan ondernemen.

1.2.2 Motivatie

Omdat de motivatie om te gaan ondernemen afhankelijk is van zowel de innerlijke drang om te ondernemen als bepaalde factoren uit de omgeving (Wood & Bandura, 1989), wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van het onderscheid dat Deci en Ryan (1985) maken in hun zelfbeschikkingstheorie tussen intrinsieke- en extrinsieke motivatie. De intrinsieke motivatie kan beschreven worden als de innerlijke drijfveren die iemand heeft om te ondernemen en vormt in dit onderzoek een psychologisch perspectief. De extrinsieke motivatie beschrijft de motivatie om te ondernemen als gevolg van de factoren gender-ongelijkheid en rolmodellen en wordt bekeken vanuit een sociologisch perspectief.

(10)

Eén van de componenten van motivatie binnen dit onderzoek is de intrinsieke motivatie om te gaan ondernemen. Men spreekt van intrinsieke motivatie wanner iets interessant of plezierig is om te doen (Ryan & Deci, 2002). In hoeverre er sprake is van deze motivatie is afhankelijk van de mate van competentie, autonomie en verbondenheid. Wanneer deze behoeften hoog worden ervaren, doet men de taak vanuit een intrinsieke motivatie.

Het taakkenmerkenmodel van Hackman en Oldham (1976) (Figuur 1) bekijkt de intrinsieke motivatie op een andere manier en beschrijft vijf taakkenmerken die van invloed zijn op het persoonlijke resultaat en de werkprestatie. Deze theorie gaat ervan uit dat mensen gemotiveerder zijn wanneer zij hun werk als zinvol zien en de bereikte resultaten onder ogen kunnen zien waardoor men van ongunstige uitkomsten kan leren.

Wanneer er aan deze taakkenmerken is voldaan leidt dit tot een hoger vertrouwen in eigen kunnen (Bandura, 1997). Een hoge mate van vertrouwen houdt in dat iemands

vertrouwen in zijn of haar kunnen hoog is om een taak te volbrengen en hoge doelen te stellen. Bij het stellen van een doel raken mensen gemotiveerder, energieker en bedenkt men

strategieën om het doel te bereiken (Locke & Latham, 2002). Hoe sterk de activatie is om het doel te bereiken hangt af van de sterkte van de motivatie.

(11)

1.2.2.2 Extrinsieke motivatie

Het andere component van motivatie binnen dit onderzoek is de extrinsieke motivatie om te gaan ondernemen. Extrinsieke motivatie komt voort uit een actie die tot een bepaalde uitkomst leidt buiten de aard van de eigenlijke taak (Ryan & Deci, 2002). Voorbeelden hiervan zijn het salaris, de waardering uit de omgeving en het toekomstperspectief bij het uitvoeren van de taak.

De factoren die van invloed zijn op de extrinsieke motivatie worden aangestuurd door personen met wie individuen zich verbonden voelen, zoals familie en vrienden (Deci & Ryan, 2002; Geldhof, Weiner, Agans, Mueller en Lerner, 2013; McClelland, 1961; Obschonka et al., 2011).

Humphrey, Nahrgang, en Morgeson (2007) concluderen in hun onderzoek dat binnen het taakkenmerkenmodel van Hackman en Oldham (1976) autonomie en sociale steun in de vorm van feedback intrinsieke motivatie het meest bevorderen. Op deze manier beïnvloed naast de intrinsieke motivatie die wordt ervaren door de vrijheid die men zelf ervaart en de keuzes die men kan maken, extrinsieke motivatie in de vorm van feedback van anderen de motivatie van iemand in het ondernemerschap.

Daarnaast kan motivatie vanuit externe prikkels aangedreven worden doordat men handelt vanuit een noodzaak of vanuit mogelijkheden (Carsrud & Brännback, 2011). Bij studentondernemers is er sprake van een handeling vanuit mogelijkheden, omdat zij ondernemerschap bijvoorbeeld verkiezen boven andere baanmogelijkheden, waarbij zij de mogelijkheid zien om iets te bereiken of succes te hebben met ondernemerschap

doorslaggevend is om te gaan ondernemen (Smola & Sutton, 2002). Afhankelijk van het type bedrijf en de soort branche waar het inzit kunnen zowel commerciële als sociale

doelstellingen als motivatie dienen. Hoe socialer de doelstellingen binnen een onderneming, des te meer er gehandeld wordt vanuit een mogelijkheid, omdat de noodzaak om te kunnen overleven door economische opbrengsten minder van belang worden geacht.

Bandura (1989) combineert in zijn sociale cognitieve theorie intrinsieke- en

extrinsieke motivatie door middel van de interactie tussen cognitieve-, gedrags-, persoonlijke- en omgevingsfactoren om motivatie en gedrag te bepalen. Factoren in gedrag kunnen

bijvoorbeeld beïnvloed worden door de factoren in iemands omgeving.

1.2.3 Omgevingsfactoren 1.2.3.1 Gender-ongelijkheid

(12)

Na de Tweede Wereldoorlog is er in de geïndustrialiseerde landen een stijging geweest van de participatie van met name getrouwde vrouwen met kinderen in de betaalde arbeidsmarkt (Gornick, 1999). Het relatief lage percentage aan vrouwelijke ondernemers waar nu nog steeds sprake van is, kan verklaard worden door het lage zelfvertrouwen van vrouwen en de minder grote interesse voor ondernemerschap in vergelijking met mannen door toedoen van het socialisatieproces tijdens hun jeugd (DeTienne & Chandler, 2007; Langowitz & Minniti, 2007). Daarbij geven zij vaak ook aan dat ondernemerschap niet bij hun persoonlijkheid past.

In het onderzoek van Klyver, Nielsen en Evald (2013) werd onderzocht welk effect de gender-gelijkheid van een land had op de kans dat vrouwen om voor zichzelf te beginnen. In landen waar het nationale niveau van gender-gelijkheid het hoogst was, waar Nederland deel van uitmaakte, bleek dat vrouwen minder snel ervoor kozen om voor zichzelf te beginnen omdat bij gelijkheid op de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen de aandacht wordt

gevestigd op zaken als zwangerschapsverlof en minder aandacht wordt besteed aan vrouwen die voor zichzelf willen starten.

1.2.3.2 Rolmodellen

De motivatie om te ondernemen van een individu kan voortkomen vanuit ouders of leeftijdsgenoten (Falck, Heblich & Luedemann, 2012). Uit het onderzoek van Schmitt-Rodermund (2014) blijkt dat ouders en rolmodellen een effect hadden op vroege ondernemerschapscompetenties.

Ondernemers hebben veelal een vader die ook ondernemer is, waarbij zij al in hun kinderjaren een hogere mate van zelfvertrouwen hadden en beschikten over betere sociale vaardigheden die in verband werden gebracht met ondernemerschap (Schoon & Duckworth, 2012). Ondernemerschap komt voort uit de wil van het individu om te gaan ondernemen en de middelen die iemand tot zijn of haar beschikking heeft (Shaver & Scott, 1991). Shaver & Scott (1991) noemen dit de ‘immediate antecedents of choice’. Daarbij komt dat het hebben van tenminste één zelfstandig werkende ouder een positief effect heeft op de voorkeur voor een individu om als zelfstandige te werken doordat zij zowel geïnspireerd als gestuurd worden door hun ouders om als zelfstandige te gaan ondernemen (Verheul et al., 2012). In latere fasen van het leven zijn zwakke relaties buiten de familie belangrijker in de interesse in ondernemerschap (Davidsson & Honig, 2003).

Bij vrouwen treedt een coach/mentor op als voorbeeldfiguur om het gevoel van

(13)

resultaten dan wordt het vertrouwen in eigen kunnen groter (Bandura, 1997; BarNir, Watson & Hutchins, 2011).

1.3 Probleemstelling 1.3.1 Doelstelling

Vrouwelijke studentondernemers zijn nog steeds ondervertegenwoordigd op het gebied van ondernemerschap onder studenten. Het doel van dit onderzoek is te achterhalen in hoeverre gender-ongelijkheid en rolmodellen betekenis geven aan de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen. Hierbij zullen verschillende aspecten die met intrinsieke motivatie samenhangen zoals beschreven in het theoretisch kader worden geanalyseerd. Dit onderzoek richt zich op vrouwelijke studentondernemers die zzp’er (zelfstandige zonder personeel) zijn, een eigen bedrijf hebben of onderdeel zijn van een vennootschap onder firma (VOF) of besloten vennootschap (BV). Deze keuze is gemaakt op grond van een praktische overweging in de hoop makkelijker respondenten te kunnen werven en het vooral belangrijk is dat de respondenten ondernemer zijn. Dit wordt gedaan omdat het doel van dit onderzoek de motivatie voor ondernemerschap onder vrouwelijke studenten te begrijpen. Ook bestaan de respondenten uit vrouwelijke studentondernemers met een verschillend opleidingsniveau en verschillende studie-achtergrond. Hoewel er in het onderzoek niet bestaat van de beweegredenen van vrouwelijke studentondernemers dan wanneer er slechts gekeken wordt naar één specifieke groep vrouwelijke studentondernemers.

1.3.2 Vraagstelling

Dit onderzoek tracht antwoord te geven op de vraag in welke mate de motivatie van vrouwelijke studentondernemers wordt beïnvloed door hun omgeving.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:

In hoeverre geven gender-ongelijkheid en rolmodellen betekenis aan de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen?

De motivatie om te gaan ondernemen is afhankelijk van zowel de innerlijke drijfveren als de externe prikkels die iemand ervaart. In dit onderzoek staan gender-ongelijkheid en

(14)

en deelvragen worden aan de hand van bestaande onderzoeken en theorieën beantwoord. Daarnaast bieden de antwoorden die de respondenten geven in het semigestructureerde diepte-interview een mogelijkheid om de theorie te verrijken en dieper in te gaan op interessante dimensies.

Aan de hand van de volgende drie deelvragen zal de hoofdvraag beantwoord worden: 1. In hoeverre geeft de intrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers betekenis

aan de motivatie om te gaan ondernemen?

De eerste deelvraag gaat in op de intrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te starten als ondernemer. De intrinsieke motivatie zal bekeken worden vanuit een

psychologisch perspectief, omdat er gekeken wordt welke persoonlijke drijfveren leiden tot de drang om te ondernemen. Daarbij zal gekeken worden in hoeverre zij waarden hechten aan autonomie, persoonlijke groei en het stellen van doelen.

2. Hoe beleven vrouwelijke studentondernemers gender-ongelijkheid om te gaan ondernemen?

De tweede deelvraag gaat in op zowel de intrinsieke- als de extrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen en kent een psychologische- en sociologische insteek. Hierbij wordt gekeken hoe normen vanuit de omgeving en de kansen die vrouwen worden geboden betekenis geven aan de innerlijke drijfveren om te gaan ondernemen.

2. In hoeverre zijn rolmodellen van invloed op de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te ondernemen?

De derde deelvraag onderzoekt in hoeverre vrouwelijke studentondernemers waarde hechten aan rolmodellen in de motivatie om te gaan ondernemen. Rolmodellen zijn bijvoorbeeld ondernemende ouders of andere familieleden, bekende ondernemers of andere mensen in het sociale netwerk. Ook bij deze deelvraag wordt gebruik gemaakt van een psychologische- en sociologische insteek, omdat de vrouwelijke studentondernemers hun eigen motivatie afzetten tegenover hun rolmodellen en deze rolmodellen betekenis kunnen geven aan de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen.

(15)

In dit onderzoek wordt op een interdisciplinaire manier de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen bekeken waarbij er gekeken naar de

betekenisgeving van gender-ongelijkheid en rolmodellen op de motivatie van vrouwelijke studentondernemers (Repko, 2008). Het is noodzakelijk om het begrip motivatie vanuit verschillende disciplines te bekijken, omdat de motivatie om te ondernemen zowel vanuit persoonlijke overwegingen voortkomt als uit invloeden uit de omgeving. Vanuit een psychologisch perspectief zal de intrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers worden geanalyseerd (Ryan & Deci, 2002). De prikkels vanuit de omgeving worden bekeken vanuit een sociologisch perspectief. Bij het economische perspectief wordt intrinsieke

motivatie beïnvloed door extrinsieke motivatie, doordat ondernemerschap in verband staat met een uitkomst in de vorm van opbrengsten en het gepaard gaat met het nemen van risico’s. Tenslotte zal de invloed vanuit de omgeving op vanuit een sociologisch oogpunt worden benaderd. Hierbij staan de betekenisgeving van rolmodellen en gender-ongelijkheid aan de motivatie om te ondernemen centraal. Uiteindelijk zal gekeken worden welke beweegredenen voor vrouwelijke studentondernemers doorslaggevend zijn om te gaan ondernemen en in hoeverre gender-ongelijkheid en rolmodellen hier betekenis aan geven.

1.3.4 Relevantie

1.3.4.1 Maatschappelijke relevantie

Dit onderzoek tracht de motivatie van vrouwelijke studentondernemers te analyseren zodat het lage aantal vrouwelijke studentondernemers ten opzichte van mannelijke

studentondernemers beter verklaard kan worden. Deze inzichten kunnen bijdragen aan de verbeteringen van lesprogramma’s die de overheid en scholen bieden aan studenten om ondernemerschap aan te moedigen en om specifiek kansen te bieden voor vrouwelijke

studenten (Klyver et al., 2013; Sullivan & Meek, 2012). Ook is het aantal studentondernemers in Nederland ten opzichte van andere landen in de wereld laag (Hessels et al., 2009). Aan de hand van dit onderzoek kan gekeken worden ondernemerschap in combinatie met een

opleiding gestimuleerd kan worden. Daarnaast zijn er over het algemeen minder vrouwelijke- dan mannelijke ondernemers (Hessels et al., 2009). Omdat er vanuit het perspectief van de vrouwelijke studentondernemers zelf wordt gekeken, kan met de resultaten van dit onderzoek worden nagegaan of het huidige beleid vanuit scholen en de overheid botst met de intrinsieke motivaties en de ervaren invloed vanuit gender-ongelijkheid en rolmodellen van vrouwelijke studentondernemers (Allen & Curington, 2014). Ook is de motivatie van vrouwelijke

(16)

studentondernemers, die deel uitmaken van een andere generatie dan de generatie boven hen (Thompson & Gregory, 2002) onderbelicht en bieden de uitkomsten van dit onderzoek een dimensie aan het academische debat over de kansen die vrouwelijke studentondernemers hebben om zichzelf te ontplooien in het huidige ondernemerschapsklimaat.

1.3.4.2 Wetenschappelijke relevantie

De beweegredenen van vrouwelijke studentondernemers worden onderzocht in combinatie met de invloeden vanuit de omgeving. Bestaande onderzoeken richten zich enerzijds op de intrinsieke-, dan wel op de extrinsieke motivatie om te gaan ondernemen, maar de samenhang tussen deze twee dimensies ontbreekt. Doordat er op een kwalitatieve wijze onderzoek wordt gedaan kunnen bestaande theorieën over de werkmotivatie en specifiek ondernemen, worden aangevuld met persoonlijke opvattingen en ervaringen, terwijl motivatie in bestaande

onderzoeken vaak met behulp van vaststaande concepten die een rol spelen bij ondernemerschap worden gemeten.

1.3.5 Ethische kwesties

Vooraf zal duidelijk worden gemaakt dat de informatie die de respondent geeft anoniem blijft en enkel gebruikt wordt voor dit onderzoek. De naam van het bedrijf waarbij de respondent werkzaam is zal wel genoteerd worden in dit onderzoek indien de respondent daar

toestemming voor heeft gegeven. De respondentengroep, die uitzonderlijk uit vrouwelijke studentondernemers bestaat, kan het wellicht een belemmering vinden vragen te

beantwoorden over het nemen van risico’s en tegenslagen die zij hebben meegemaakt, omdat dit vervelende gevolgen kan hebben gehad voor de respondent en/fof het bedrijf. De vraag die wellicht gevoelig ligt is of men het salaris als een grote motivatie ziet om te ondernemen, omdat studentondernemers nog weinig ondernemerschapservaring hebben en meestal niet weten wat hun toekomstperspectief is. Wanneer hier moeite mee wordt ondervonden, wordt de vraag op een andere manier gesteld. Omdat ik als onderzoekster zelf vrouw ben, kunnen de respondenten op een andere manier antwoorden dan wanneer zij door een man geïnterviewd zouden worden, doordat zij sociaal-wenselijk antwoorden. Aan het eind van het interview wordt gevraagd of er nog vragen zijn vanuit de respondent zelf en of er bepaalde informatie die besproken is weggelaten wenst te worden uit het onderzoek. Dit wordt gevraagd omdat de informatie die wordt gegeven persoonlijk is.

(17)

2. Methode

2.1 Onderzoeksstrategie

Dit onderzoek hanteert een kwalitatieve onderzoeksstrategie waarbij de motivatie van vrouwelijke studentondernemers zo nauwkeurig mogelijk geïnterpreteerd tracht te worden. Met deze strategie worden de beweegredenen die zowel worden gemeten aan de hand van bestaande theorieën als nieuwe inzichten die worden verkregen uit de antwoorden die de respondenten geven. De data worden geanalyseerd op een interpretivistische wijze (Bryman, 2008). Dit houdt in dat het menselijk gedrag wordt begrepen in plaats van het uit te leggen (Bryman, 2008) De ontologie van het onderzoek is constructionistisch van aard; de motivatie van de sociale actoren (vrouwelijke studentondernemers) en de invloed van de van gender-ongelijkheid en rolmodellen op deze motivatie wordt door iedere vrouwelijke

studentonernemer anders beleefd. De motivatie om te gaan ondernemen wordt door sociale interactie gevormd en steeds herzien door de sociale actor.

Het onderzoek is enerzijds deductief, omdat er vanuit bestaande theorieën

verschillende concepten worden geanalyseerd (Bryman, 2008). Anderzijds wordt er inductief te werk gegaan, waarbij de persoonlijke verhalen van vrouwelijke studentondernemers

kunnen leiden tot nieuwe inzichten om de motivatie onder vrouwelijke studentondernemers te begrijpen. De hoofdvraag heeft en open karakter, waardoor er ruimte is voor nieuwe inzichten die een rol spelen bij de motivatie van vrouwelijke studentondernemers die nog niet

behandeld zijn in het theoretisch kader of een toevoeging zijn voor de behandelde concepten.

2.2 Onderzoeksontwerp

Het onderzoek is een case-study, omdat er een specifieke casus wordt onderzocht op één moment in de tijd (Bryman, 2008). Hierbij wordt er gekeken naar de intrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers en hoe zij hierbinnen betekenis geven aan

gender-ongelijkheid en rolmodellen. Doordat er een selectie is gemaakt in theorieën die hieraan gerelateerd zijn, is de externe validiteit van dit onderzoek lager dan wanneer er meerdere theorieën worden gebruikt.

2.3 Onderzoeksmethode

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een semigestructureerd diepte-interview om zowel de intrinsieke- als de extrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers te analyseren.

(18)

Hierbij zijn enkele vragen vooraf opgesteld die ingaan op hoe de respondenten hun werk beleven en welke invloed gender-ongelijkheid en rolmodellen hebben. Hierdoor werden de respondenten in de gelegenheid gesteld om in hun eigen woorden antwoord te geven op de vraag en uitgebreider antwoord te geven zodat dit rijkere data opleverde en het onderzoek meer diepgang krijgt dan wanneer er alleen gesloten vragen worden gesteld waarbij de antwoordmogelijkheden vaststaan. Ook kon de onderzoeker doorvragen op een bepaald antwoord wanneer er nieuwe concepten naar voren kwamen of het antwoord van de

respondent niet duidelijk was (Bryman, 2008). Om de respondenten alvast na te laten denken over wat hen motiveert, is vooraf aan de respondenten gevraagd of zij iets mee wilden nemen naar het interview dat hen inspireert om te ondernemen en afbeeldingen te tonen van mensen die hen inspireren in hun werk.

2.4 Respondentengroep

De respondentengroep bestaat uit 15 vrouwelijke studentenondernemers met een

verschillende opleidingsachtergrond die zzp’er zijn, een eenmanszaak hebben of werkzaam zijn binnen een BV of VOF, woonachtig in Nederland. Er is geen onderscheid gemaakt in opleidingsachtergrond of type bedrijf waarin men werkzaam is, omdat dit niet relevant is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Geprobeerd is om respondenten te werven die binnen de leeftijdsgroep van generatie Y vallen (1978-1995) (Smola & Sutton, 2002). De toegang tot de doelgroep is verkregen door middel van convenience sampling (Bryman, 2008); via vrienden en kennissen uit het sociale netwerk van de onderzoekster om te vragen of zij tot de doelgroep behoorden of de onderzoekster in contact konden brengen met

vrouwelijke studentenondernemers. Dit heeft vier respondenten opgeleverd. Daarnaast is er de methode van snowball sampling (Bryman, 2008) gebruikt waarbij verschillende bedrijven benaderd zijn die een platform bieden voor ondernemerschap voor studenten. Uiteindelijk zijn er met de hulp van Amsterdam Centre for Entrepreneurship en Saxion Centrum voor

Ondernemerschap tien vrouwelijke studentondernemers geworven die hebben geparticipeerd in het onderzoek. Op de website van Young Startup is één respondent benaderd. Als laatste heeft één respondent gereageerd via een oproep in de Facebookgroep van de Hogeschool van Amsterdam.

(19)

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een semigestructureerd diepte-interview. Er is gekozen voor dit onderzoeksinstrument, omdat er door middel van vooraf opgestelde vragen concepten en daarbij behorende dimensies kunnen worden gemeten. Vragen die werden gesteld met betrekking tot intrinsieke motivatie waren bijvoorbeeld ‘Doe je je werk met plezier?’ en ‘In hoeverre hecht je waarde aan persoonlijke groei?’ Er was de mogelijkheid af te wijken van de vragenlijst indien de respondent een antwoord gaf waarmee een andere dimensie werd aangehaakt. Dit kon enerzijds betekenen dat er dieper in werd gegaan op een nieuwe dimensie en anderzijds dat er overgegaan werd op een andere dimensie binnen de vragenlijst. Op de vraag ‘Zijn er mensen die als rolmodel fungeren in het werk dat je uitvoert?’ werd als vervolgvraag gesteld ‘Welke eigenschappen of kwaliteiten hebben deze personen die jij ook zou willen hebben?’ om de concepten rolmodellen en eigen competenties met elkaar in verband te brengen. Uiteindelijk werden alle vooraf opgestelde vragen gesteld aan de

respondent om er zeker van te zijn dat alle concepten en dimensies behandeld waren. De interviews zijn allemaal opgenomen. Hiervoor is vooraf toestemming gevraagd aan de respondent. Vervolgens werden de interviews voor de analyse getranscribeerd.

2.7 Operationalisatie

De concepten zijn opgedeeld in dimensies die worden onderzocht aan de hand van de opgestelde indicatoren. Het concept motivatie bestaat uit de intrinsieke- en de extrinsieke motivatie. De omgevingsfactoren die betekenis geven aan de motivatie om te ondernemen zijn gender-ongelijkheid en rolmodellen. Om de respondent voor het interview na te laten denken over de motivatie die zij heeft om te gaan ondernemen, wordt een dag voor het interview gevraagd om een inspiratiebron mee te nemen naar het interview. De keuze voor deze inspiratiebron werd volledig vrij gelaten. Op deze manier wordt het voor de respondent wellicht makkelijker iets te bedenken wat haar inspireert en om over haar motivatie te

vertellen, omdat motivatie breed opgevat kan worden. De inspiratiebron kan zowel intrinsiek- als extrinsiek zijn. Deze vraag, die als eerste wordt gesteld, vormt zodoende al een eerste inzicht in wat de motivatie van de respondent is en de betekenisgeving daaraan vanuit prikkels uit de omgeving. De laatste vraag in het interview komt terug op de motivatie om te gaan ondernemen, waarbij er wordt gevraagd wat het meest doorslaggevend is geweest om te gaan ondernemen en in hoeverre de omgeving daartoe de mogelijkheid heeft gegeven.

(20)

De intrinsieke motivatie die iemand heeft om te gaan ondernemen wordt geanalyseerd aan de hand van enkele kenmerken binnen het taakkenmerkenmodel van Hackman en Oldham (1976) die relevant zijn voor het meten van de motivatie om te ondernemen. Deze zijn taakidentiteit, taakbelang, autonomie en feedback. Om taakbelang te onderzoeken wordt gevraagd welke innerlijke drijfveren de respondenten hebben om te gaan ondernemen. Ook wordt gevraagd of zij het werk met plezier doen en in hoeverre zij waarde hechten aan

persoonlijke groei. De concepten taakbelang en autonomie worden onderzocht door te vragen in hoeverre de respondenten autonomie ervaren in hun werk en of deze autonomie ervoor zorgt dat hun werk betekenisvol wordt. De competenties die bepalend zijn voor het verdere verloop van ondernemerschap zoals beschreven in het onderzoek van Obschonka et al. (2011) komen aan bod in de vragen over of de respondent vindt dat er bepaalde competenties nodig zijn voor het werk en of zij vindt dat zij hierover beschikt. Tot slot wordt er gevraagd of de respondent steeds doelen stelt en zo ja, in hoeverre zij energie krijgt van deze doelen

(Bandura, 1997, Locke & Latham, 2002). Het volledige operationalisatieschema is te vinden in bijlage 7.

Extrinsieke motivatie

Bij de extrinsieke motivatie wordt er onderzocht in hoeverre er sprake is van bepaalde factoren uit de omgeving om te gaan ondernemen. Ook wordt er gevraagd of de respondent hulp heeft gehad bij het starten met ondernemen en zo ja, of die hulp ervoor heeft gezorgd dat zij meer zelfvertrouwen krijgt. De indicatoren voor extrinsieke motivatie zijn salaris,

feedback, waardering, het nemen van risico’s en het toekomstperspectief.

Gender-ongelijkheid

De gender-ongelijkheid waar tegenwoordig nog steeds sprake van is kan een vrouwelijke studentondernemer ervan weerhouden of belemmeren haar werk uit te voeren. De volgende twee vragen zijn gesteld om de rol van gender-ongelijkheid in de motivatie om te gaan ondernemen te analyseren: ‘Heb je het gevoel dat je als vrouw minder kansen hebt om te ondernemen ten opzichte van mannelijke ondernemers?’ en ‘Kom je als vrouw

belemmeringen tegen in de uitvoering van je werk? en ‘Zo ja, wat doe je om deze belemmeringen tegen te gaan?’ Het gaat er bij dit concept voornamelijk om dat de

betekenisgeving van gender-ongelijkheid in de motivatie om te gaan ondernemen naar voren komt vanuit het perspectief van de respondent.

(21)

Rolmodellen

Het concept rolmodellen wordt gemeten aan de hand van de vragen die ingaan op ondernemende ouders of andere familieleden en rolmodellen die de respondent in haar omgeving hebben geïnspireerd om te gaan ondernemen. Uit bestaande onderzoeken blijkt dat deze invloed kunnen hebben op de motivatie om te gaan ondernemen (Obembe et al., 2014; Schoon & Duckworth, 2012, Verheul et al., 2012). Ook wordt gevraagd in hoeverre er sprake was van een ondernemende instelling in de jeugd van de respondent en hoe men in

aanmerking is gekomen met ondernemerschap. Wanneer er sprake is van rolmodellen, wordt er gevraagd welke eigenschappen of kwaliteiten deze rolmodellen hebben om te gaan

ondernemen en of deze rolmodellen een inspiratiebron hebben gevormd om te gaan ondernemen.

2.8 Data-analyse

De interviewopnames zijn getranscribeerd na het afnemen van het interview. Vervolgens zijn de data gecodeerd aan de hand van het codeerkader (zie bijlage 3) die is voortgekomen uit de dimensies binnen het operationalisatieschema (zie bijlage 1).

De eerste deelvraag ‘In hoeverre is de intrinsieke motivatie van vrouwelijke

studentondernemers van invloed om te gaan ondernemen?’ kan worden beantwoord met de dimensie ‘intrinsieke motivatie’ De vragen die hierbij horen gaan in op de innerlijke

drijfveren om te gaan ondernemen, het plezier in het werk, autonomie, persoonlijke groei, zelfvertrouwen en competenties. De meegenomen inspiratiebron staat onder de dimensie ‘intrinsieke motivatie’ maar kan tevens voortkomen uit een extrinsieke motivatie. De uitleg die bij de keuze voor de inspiratiebron wordt gegeven wordt daarom gecodeerd aan de hand van de codes van zowel de intrinsieke- als de extrinsieke motivatie.

De tweede deelvraag ‘Hoe beleven vrouwelijke studentondernemers gender-ongelijkheid om te gaan ondernemen?’ kan worden beantwoord met de dimensie ‘ongelijkheid’. De vragen die ingaan op deze dimensie gaan over de ervaren gender-ongelijkheid en de belemmeringen die men ervaart als vrouwelijke studentondernemer.

De derde deelvraag ‘In hoeverre zijn rolmodellen van invloed op de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te ondernemen?’ kan worden beantwoord met de dimensie ‘rolmodellen’ en de meegenomen afbeeldingen van personen die als inspiratiebron dienden. De vragen binnen deze dimensie gaan over factoren uit de omgeving om te gaan ondernemen, steun, waardering, doelstellingen, het nemen van risico’s en tegenslagen. In bijlage 6 is een voorbeeld van een gecodeerd interview te vinden.

(22)

3. Resultaten

3.1 Onderzoeksproces

In totaal zijn er 15 vrouwelijke studentondernemers geïnterviewd door middel van een

semigestructureerd diepte-interview. De jongste respondent was 19 jaar, de oudste respondent was 37 jaar. Allen behoorden tot de generatie Y zoals die in het theoretisch kader is

gedefinieerd. Eén respondent is zzp’er, zeven respondenten hadden een eenmanszaak, vier respondenten behoorden tot een BV en drie respondenten waren onderdeel van een VOF. Het opleidingsniveau varieerde van MBO tot WO. Een volledig overzicht van de respondenten is te vinden in bijlage 4. Het interview duurde tussen de 45 en 60 minuten, afhankelijk van de inbreng van de respondenten. Het maken van een afspraak voor het interview ging makkelijk. De interviews werden afgenomen op een vooraf afgesproken locatie en tijdstip. Wanneer het op korte termijn niet mogelijk was om een afspraak te maken of de afstand tussen de

respondent en onderzoekster te groot was werd het interview via Skype gehoudn. Er zijn negen respondenten face-to-face geïnterviewd in een rustige omgeving, zes respondenten zijn via Skype geïnterviewd. Nadat de interviews waren getranscribeerd, werden deze gecodeerd aan de hand van het codeerkader.

3.2 Intrinsieke motivatie 3.2.1 Plezier in werk

Aan de respondenten werd gevraagd of zij hun werk met plezier doen. Iedere respondent gaf aan plezier te hebben in haar werk. De antwoorden varieerden van ‘Ja en nee’ tot ‘Ja

absoluut’. Indien er verder geen uitleg werd gegeven vanwege het gesloten karakter van de vraag werd er doorgevraagd waarom het werk plezierig was om te doen. Hoofdzakelijk werd als reden gegeven het hebben van vrijheid en het zelf kunnen inrichten en bedenken van het werk. Ook het creëren van een eigen baan die bij de studie past werd als positief ervaren door respondent 3. Respondent 3 en 9 gaven aan dat er ook minder leuke kanten zitten aan het hebben van een bedrijf, omdat het hard werken is en de taken niet altijd even leuk zijn.

“Eh ja en nee. Ja natuurlijk doe ik het met plezier zeker als het goed loopt, maar een eigen bedrijf starten is in het begin niet altijd even leuk, want het is wel heel hard werken en heel veel onzekerheid.” – Respondent 3

(23)

Het niet hoeven werken onder een baas werd ook als belangrijke reden genoemd. Daarnaast werd gezegd dat het werken als ondernemer went en het lastig is om nog onder een baas te werken.

“Ik denk dat dat wel heel moeilijk is. Dat is net zoiets denk ik als uit huis gaan en dan weer terug bij je ouders zeg maar.” – Respondent 5

De onzekerheid die gepaard gaat met ondernemerschap werd zowel positief als negatief ervaren. De positieve aspecten werden beschreven als de ‘spanning’ en de ‘uitdaging’. De negatieve aspecten die werden geassocieerd met onzekerheid was het onzekere inkomen en de onzekerheid die het bedrijf in de beginfase heeft en het gebrek aan ervaring in het

ondernemerschap.

“En het is niet een bepaalde lopende routine, het is altijd een soort spanning, het is altijd weer iets nieuws en een uitdaging, dat vind ik leuk, dat houdt me erin zeg maar, dat daagt mij uit, daar word ik vrolijk van en dat vind leuk. Ik vind het leuk om dingen te ontdekken.” – Respondent 4

3.2.2 Autonomie

De respondenten werd gevraagd in hoeverre zij autonomie ervaren in hun werk. Deze vraag werd niet meteen begrepen doordat de vraag breed geïnterpreteerd kon worden. Er werd daarom uitgelegd dat autonomie het zelf maken van beslissingen inhield als ondernemer binnen het bedrijf.

“Eh.. ja want het is heel fijn dat je zelf beslissingen kan nemen. En ja dat geeft mij rust, want ik kan dan zelf bepalen wanneer ik iets doe dus dat maakt mijn werk ook

leuker. Dus het betekent dan ook inderdaad dan weer voor mij heel veel, omdat ik dan mensen kan helpen op de manier dat ik het wil doen zeg maar.” – Respondent 4 Alle respondenten ervaren een bepaalde mate van autonomie. Vaak werd dit ook als positief aspect genoemd van ondernemerschap. Wanneer men werkzaam was binnen een BV of VOF werd er het argument gegeven dat er altijd rekening gehouden moet worden met degene(n) met wie men samenwerkt. Dit kunnen zowel een compagnon of zakelijke partners zijn. Dit was ook het geval wanneer men eigenaar was van een eenmanszaak.

“Ja, ik vind het heel moeilijk om daar antwoord op te geven, want aan de ene kant werk je wel met een team. Dus bepaalde dingen kan je zelf beslissen, maar sommige dingen kan je ook niet beslissen.” – Respondent 11

De vraag die hierop volgde was of de autonomie ervoor zorgde dat het werk betekenisvol is. Hierop werden uiteenlopende antwoorden gegeven. Zo gaf respondent 2 aan dat het prettig

(24)

was zelf te kunnen bepalen voor welke klant men werkt. Ook respondent 7 gaf aan dat het zelf maken van beslissingen ervoor zorgt dat ze doet waar ze zelf achterstaat en dat heel erg

belangrijk was. Eén respondent antwoordde dat autonomie niet de reden was om ondernemer te worden.

“Ja aan de ene kant wel, omdat het misschien allemaal van jezelf afhangt en jij degene bent die het allemaal doet dus je haalt daar weer je voldoening uit, maar aan de andere kant ja…is dat niet hetgene waardoor ik ondernemer ben geworden. Bij mij is het echt zeg maar gewoon dat je mooie producten kan maken en daar zeg maar je voldoening uithaalt.” – Respondent 13

Bij respondent 3 werd als reden genoemd dat uit de beslissingen direct het resultaat onder ogen te zien was. Respondent 10 gaf aan dat het werk als betekenisvol wordt gezien wanneer mensen enthousiast waren. Aan de andere kant gaven respondenten aan dat het nemen van beslissingen als prettig werd ervaren omdat er geen beslissingen werden gemaakt door andere mensen of een baas.

3.2.3 Competenties

In het onderzoek van Obschonka et al. (2011) wordt gesteld dat voor ondernemerschap competenties als leiderschap en het kunnen bedenken van vindingrijke ideeën bepalend zijn voor het verdere succes in de ondernemerschapscarrière. Respondent 3 gaf aan met de andere personen die werkzaam zijn in haar bedrijf gegroeid zijn in de leiderschapscompetenties. De meest voorkomende competenties die werden genoemd door de respondenten zijn:

ondernemend zijn, doorzettingsvermogen hebben.

Vervolgens werd gevraagd of men vond dat men hierover beschikt. Hierop werd geantwoord dat er over de meeste competenties wel werd beschikt, maar dat men ook nog bepaalde competenties wil ontwikkelen. De competenties waarover men beschikte kwamen voort uit de opvoeding, doordat zij bijvoorbeeld door hun ouders de kans hebben gekregen hun idee uit te voeren. Ook had de opleiding bij met name de respondenten die een MBO of HBO opleiding hadden gedaan een aanleiding gevormd om te starten met ondernemen. Wat betreft de financiële kant binnen het bedrijf wilden de respondenten zich nog ontwikkelen. Wel werd gezegd dat dit ook uitbesteed kan worden of dat, indien men werkzaam was binnen een BV of VOF er sprake was van een taakverdeling.

(25)

“…en wat ik nog wel zou willen ontwikkelen of zou willen hebben is het financiële, de financiële achtergrond. Dus echt alles van A tot Z zelf kunnen doen. Ben meer een marketing type dan een financieel type.” – Respondent 7

3.2.4 Doelgerichtheid

Bij het stellen van een doel raken mensen gemotiveerder, energieker en bedenkt men strategieën om het doel te bereiken (Locke & Latham, 2002). De respondenten stellen over het algemeen niet hele specifieke doelen of niet bewust, omdat zij vooral ondernemen omdat zij het leuk vinden om te doen. De doelen die zij stellen zijn meestal voor de korte termijn, zoals dingen die per dag gedaan moeten worden en zijn daardoor niet hoog.

“…en je stelt doelen wat betreft, als je een sessie hebt en je merkt dat het iets minder gaat dan wil je de volgende keer dat anders doen. Dus meer de korte termijn doelen. Lange termijn doelen ben ik niet zo heel erg mee bezig, omdat ik het niet belangrijk vind en het proces dus belangrijker vind.” – Respondent 5

Omdat de resultaten door deze doelen snel onder ogen gezien kunnen worden, geven de respondenten aan energie door deze doelstellingen te krijgen.

“Eh…ja best wel denk, want weet je wel van ok ik heb lange termijn doelen, korte termijn doelen. Korte termijn krijg je meer energie van en lange termijn kan ik het eind evalueren is het gebeurd of niet. Dus eh ja…korte termijn doelen die stel ik elke dag. Dat ik denk: dit en dit en dit ga ik allemaal doen. En dat wil ik afhebben na een dag en als ik dat heb afgevinkt vind ik dat best wel chill, haha.” – Respondent 11 Uit bovenstaande resultaten blijkt dat de intrinsieke motivatie met name bepaald wordt door de inhoud van de taak, waarbij het belangrijk is dat men de vrijheid heeft om zelf beslissingen te nemen en niet te veel te focussen op de lange termijn.

3.3 Extrinsieke motivatie 3.3.1 Salaris

Voor slechts één van de respondenten vormde het salaris een motivatie om te gaan ondernemen.

“En dat ik niet eindig met weinig geld, in een huisje, waar ik misschien heel

ongelukkig ben en dat ik echt een soort schooiertje wordt, want dan ben ik heel erg afhankelijk zeg maar. Dus mijn handje ophouden ofzo dat zou ik nooit doen, ik wil altijd zelf strijden voor m’n geld en voor m’n werk.” – Respondent 4

(26)

De rest vond salaris geen belangrijke factor om te gaan ondernemen en werd aangegeven dat het salaris dat men ontvangt onzeker is: “Ik denk dat je als zelfstandig ondernemer daar in ieder geval niet naar moet kijken, want de kans is heel erg klein dat je snel veel verdiend” en “Nee, ik denk dat dat bij helemaal niemand is die een bedrijf begint”. Wel werd aangegeven dat het op den duur wel een rol zou kunnen spelen, maar dat men het op dit moment vooral deed omdat men er plezier in had. Bovendien werd door drie respondenten gezegd dat het geld wat zij met hun bedrijf verdienden weer in hun product werd geïnvesteerd.

“…ja je blijft financieel onzeker en dat is, dat is prima en daar kies je voor en daar sta je achter, maar soms denk je wel even van: hé, waarom ben ik niet gewoon de

makkelijke weg gegaan, waarom heb ik niet gewoon voor een baan gekozen, ook al geeft dat me niet dezelfde voldoening…” – Respondent 5

3.3.2 Feedback

De respondenten hechten waarde aan het krijgen van feedback. Wat de respondenten met deze feedback is verschilt per persoon. Enerzijds vinden zij het fijn als deze feedback positief is, anderzijds wensen zij soms meer kritische feedback te krijgen om zich persoonlijk en het bedrijf te te kunnen ontwikkelen en te leren van anderen.

“Nou, ja aan de ene kant is het jammer, aan de andere kan ook weer niet. Ik bedoel je zou wel graag wat meer mening willen hebben zodat je daar beter op kan anticiperen. Aan de andere kant als iedereen de hele tijd maar z’n mening geeft worden je dagen er ook niet veel leuker van. Er zijn ook mensen die hun mening zeg maar geven over hele kleine dingen en dan denk je: ja…had die even voor je gehouden, dat is helemaal niet belangrijk.” – Respondent 6

Door twee respondenten werd negatieve feedback niet waardevol gezien. Bandura (1997) stelt dat het optreden van een coach of mentor als waardevol bij vrouwen wordt gezien. Enkele respondenten gaven aan wel behoefte te hebben aan een persoon die hen begeleidt, met name wanneer men net is begonnen met een eigen bedrijf.

“Nou ik weet niet. Ik denk dat dat wel fijn is. Ik denk dat als je net een startup hebt dat je heel erg, je bent gewoon heel erg zoekende naar wat de juiste manier is en wat de juiste aanpak is en het is een beetje trial and error, maar het is wel lekker als iemand je daarbij kan helpen.” – Respondent 5

3.3.3 Waardering

Iedere respondent voelde zich gewaardeerd in het werk dat zij deed. Deze waardering kwam tot uiting door het persoonlijke contact met de klanten die hun waardering over de

(27)

vrouwelijke studentondernemer uitspraken. Ook voelden de respondenten zich gewaardeerd door hun familie en/of vrienden. Waardering werd ook genoemd als voorwaarde om het werk uit te voeren.

“Ja, ik denk het wel. Ja, want ik doe het nog steeds. Als je je niet gewaardeerd voelt, als je geen voldoening krijgt, dan doe je het niet.” - Respondent 11

Ook werd waardering ervaren uit de positieve feedback vanuit vrienden en familie en klanten voor wie men het product maakt.

“Eh, ja zeker door onze klanten en eigenlijk is dat precies het voorbeeld waar ik het stukje in hebt kunnen bijdragen, dan is dat een hele mooie waardering…”

- Respondent 10 3.3.4 Risicomijdend gedrag

De respondenten gaven aan over het algemeen geen grote risico’s te nemen. Respondent 1 gaf aan dat het starten met ondernemen al als risico kan worden gezien, zeker in de cultuurwereld. Twee respondenten gaven aan dat zij misschien wel te weinig risico hadden genomen, omdat het bedrijf pas net was opgestart.

“Ja ik denk dat we misschien nog wel te weinig risico hebben genomen. Ja het was eigenlijk, ja voor ons was het meer van we hebben niks te verliezen weet je wel. Want we waren nog best wel jong en we hadden allebei goedkope woningen enzo en het was meer van ja we hebben toch niks te verliezen, we gaan ervoor.” – Respondent 2 Eén respondent gaf aan dat de mannelijke compagnon met wie zij werkte wel financiële risico’s nam, maar zij dit eigenlijk niet durfde. De hoge risico’s die soms werden genomen zorgden niet voor grote tegenslagen of dat dit demotiverend werkte om door te gaan met ondernemen.

“Ja toch proberen om het op een andere manier op te lossen, maar ik ben niet echt het type van bij de pakkenneer zitten, maar ja soms doe je dat toch even, even flink balen. Eh…als dat niet te lang duurt dan mag dat ook wel” – Respondent 14

3.3.5 Toekomstperspectief

Alle respondenten gaven aan niet zeker te weten of zij bij het bedrijf zouden blijven waar ze nu werkzaam zijn en of het bedrijf nog zou bestaan over een aantal jaren. Wel gaven zij aan dat ze het jammer zouden vinden als het bedrijf overgenomen zou worden.

(28)

“Ik weet het niet hoor, wie weet blijf ik wel voor altijd in loondienst, dat vind ik ook prima. Maar eh…ja ik eh…maar zolang ik Youtopia ernaast kan doen, blijf ik het zeker doen, want het is gewoon m’n kindje, haha.” – Respondent 3

Er werd aangegeven dat wanneer zij het bedrijf zouden moeten opgeven de inspanningen die zij in het bedrijf hadden gestoken niet als verloren moeite beschouwden. Zij zagen dit eerder als een investering in zichzelf.

“Nee, want dat komt terug op het feit dat ik heel veel plezier uit het proces haal en dat ik heel veel plezier haal uit wat ik er nu al van geleerd heb en dat ik daar al dankbaar voor ben. Dus als ik het over twee jaar, als ik er afscheid van moet nemen dan kan ik alleen maar heel blij terugkijken weet je wel.” – Respondent 5

3.4 Gender-ongelijkheid

Over het algemeen ervoeren de respondenten gender-ongelijkheid niet als een belemmering in hun werk. Soms werd het zijn van een vrouw zelfs als voordeel gezien: “Dan kan je je

charmes in de strijd gooien” en “nee, ik denk dat je juist meer kans hebt.” Wel werd vaak gezegd dat leeftijd soms als een nadeel werd ondervonden en de respondenten zich daardoor vaak niet serieus genomen voelden. Ook gaven respondenten vaak aan dat het aan de type branche lag of er sprake was van een gelijke behandeling tussen man en vrouw. Respondent 1 gaf aan dat zij het idee had dat mannen serieuzer worden genomen omdat er weinig mannen als zzp’er in de danswereld werkzaam zijn en zij daardoor sneller een opdracht krijgen. Respondent 9 gaf juist aan de voordelen als vrouw te ondervinden, omdat zij in de technische industrie werkzaam is waar je als vrouw eerst wordt onderschat en bij kennis van zaken de interesse wekt.

Ook was er sprake van het ervaren van minder kansen in zakelijke afspraken. Soms gaven vrouwen aan een man mee te nemen naar een afspraak of kozen zij ervoor de man het gesprek te laten leiden.

“…hetzelfde als dat je een mooie tas meeneemt op een vergadering neem je ook eigenlijk een man mee. Eh…gewoon om de balans en de verwachting in zo’n afspraak in ieder geval goed te houden.” – Respondent 6

Daarnaast werd er gesproken over het stereotype vrouw waar vrouwen soms te veel aan

toegeven of wat zij ervaren als negatief beeld vanuit hun omgeving om hun werk uit te voeren. “…er is een stereotype vrouw, dat is er gewoon nog steeds en dat merk je gewoon. Dat zie ik ook bij heel veel andere bedrijven, waar de vrouw het bedrijf heeft opgezet,

(29)

maar waar de man algemeen directeur is. Dat zie je best wel veel. Dat vind ik jammer…” – Respondent 3

Uit bovenstaande resultaten over gender-ongelijkheid blijkt dat vrouwen niet veel last hebben van belemmeringen omdat zij vrouw zijn. Soms wordt dit zelfs als positief ervaren.

3.5 Rolmodellen

Voor drie respondenten was er sprake van een rolmodel in de vorm van een bekend persoon. Bij 11 respondenten inspireerde tenminste één ondernemende ouder of grootouder om ondernemer te worden. Ouders werden echter niet echt als rolmodel gezien. Wel werd er een grote steun ervaren van ouders die ook ondernemend waren en hun dochter kunnen bijstaan door hun ervaring in zaken die met ondernemen te maken hebben. Sommige respondenten geloofden helemaal niet in rolmodellen door te zeggen “ik volg m’n eigen pad” of “ik heb me nooit aan iemand opgetrokken.”

“Niet echt iemand die z’n eigen onderneming heeft. Ik zou echt bij God, maar ik moet zeggen dat ik daar ook absoluut niet mee bezig ben hoor. Ik leef in dat opzicht in een wereldje, in die studentenwereld en nu voornamelijk in de rechtenwereld en daar zijn ze gewoon niet echt.” – Respondent 3

Drie respondenten hadden specifiek een vrouw die als rolmodel diende. Op de vervolgvraag welke eigenschappen of kwaliteiten deze rolmodellen bezitten werden eigenschappen genoemd die zij bij vrouwelijke ondernemers beamen zoals ‘sterk’, ‘zelfverzekerdheid’ en ‘kennis op het gebied van financiën’.

“Ja, Sylvia Roelofs, die vind ik wel eh…dat is wel een rolmodel ja. Die is van

Nederland ICT en nu directeur bij The Informed en daar heb ik nu ook 3D-in. En zij is wel echt een rolmodel is, omdat zij zeg maar ook vrouw is en toch wel heel charmant enzo.” – Respondent 11

De resultaten over de betekenisgeving van rolmodellen aan de motivatie van vrouwelijke studentondernemers laten zien dat met name de ouders een grote rol spelen in de

(30)

4. Conclusie

4.1 Conclusie

De hoofdvraag binnen dit onderzoek is: In hoeverre geven gender-ongelijkheid en rolmodellen betekenis aan de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen? Deze vraag wordt met behulp van drie deelvragen beantwoord die ingaan op de intrinsieke motivatie van vrouwelijke studentondernemers en de rol van gender-ongelijkheid en rolmodellen in de betekenisgeving aan deze motivatie.

Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de motivatie van

vrouwelijke studentondernemers met name wordt bepaald door hun intrinsieke motivatie.

Intrinsieke motivatie

Er is onderzocht hoe vrouwelijke studentondernemers betekenis geven aan ondernemen vanuit hun intrinsieke motivatie. Alle respondenten doen hun werk met plezier. De

taakkenmerken zoals die worden beschreven in het model van Hackman en Oldham (1976) die ingaan op taakidentiteit, taakbelang, autonomie en feedback werden hoog ervaren door de respondenten. Deze kenmerken vormen ook een voorwaarde om hun werk in het bedrijf voort te zetten. Autonomie zorgde er in veel gevallen voor dat het plezier in het werk wordt

verhoogd. Wanneer men immers de taken zelf mag bepalen en de mensen met wie men samenwerkt zorgt dit ervoor dat het werk betekenisvol wordt. Dit is in overeenstemming met de theorie van Locke en Latham (2002). Echter werd wel gesteld dat er ondanks de autonomie die men ervaart wel rekening gehouden moet worden met anderen zowel binnen als buiten het bedrijf. Ondernemerschap wordt over het algemeen als een leerproces gezien en de

competenties die nodig werden geacht volgens de respondenten zoals beschreven in het onderzoek van Obschonka et al. (2011) werden als iets gezien wat men nog kon leren gedurende het ondernemerschapsproces. Dit houdt ook verband met de persoonlijke groei waaraan veel waarde wordt gehecht.

Extrinsieke motivatie

Salaris vormt geen grote motivatie om te gaan ondernemen. Dit komt overeen met de theorie van Verheul et al. (2012) die stellen dat vrouwen met name waarde hechten aan een prettige werkomgeving en mannen veel waarde hechten aan het salaris dat zij ontvangen. Extrinsieke motivatie kwam tot uiting door de steun en feedback van anderen in de directe omgeving van

(31)

de respondent, zoals familie en vrienden. Feedback vanuit de zakelijke omgeving werden niet altijd als zinvol gezien. De waardering die het werk met zich meebracht en de steun die werd ervaren vormen een grote motivatie om te gaan ondernemen en zorgen er ook voor dat de intrinsieke motivatie versterkt werd. Doelstellingen waren over het algemeen niet erg hoog en dit had te maken met de ervaring die nog niet groot was in het ondernemerschap. De

doelstellingen die er waren zorgden voor energie om het werk uit te voeren, omdat dit korte termijn doelen waren en men snel de resultaten onder ogen kon zien en hiervan kon leren. Het toekomstperspectief speelt voor de respondenten geen grote rol in hun werk. Het gaat er vooral om dat zij hun werk met plezier doen.

Gender-ongelijkheid

Over het algemeen ervaren de respondenten binnen hun werk geen belemmeringen door toedoen van de gender-ongelijkheid. Aan de hand van de resultaten kan geconcludeerd worden dat vrouwen gender-ongelijkheid ervaren afhankelijk van de type branche en werkomgeving waarin zij verkeren. In branches waarin veel mannen ten opzichte van

vrouwen werkzaam ervaren vrouwen dat zij meer hun best moeten doen om zich te bewijzen. Aan de andere kant werkte deze omgeving juist in hun voordeel, omdat het niet als

‘vanzelfsprekend’ werd bevonden dat vrouwen in een type branche waar voornamelijk mannen werkzaam zijn gingen ondernemen.

Rolmodellen

De rol van de ouders werd als belangrijk ervaren in de keuze om voor ondernemerschap te kiezen. Met name de vrijheid die werd geboden werd als een kans gezien om te gaan ondernemen en de competenties die als belangrijk werden ervaren te gebruiken en verder te ontwikkelen. Een ondernemende vader van de respondenten was veelal een voorbeeld voor de respondenten om zelf ook te starten met ondernemen. Ook werden zij vaak aangemoedigd door hun vader om hetzelfde werk te gaan doen. Verder fungeerde de vader niet echt als een rolmodel. Over het algemeen was men niet zo bekend met bekende ondernemers die als voorbeeld dienden. De namen die werden genoemd waren wel van vrouwelijke ondernemers. Hierbij werd aangegeven dat zij specifieke eigenschappen hadden die zij als belangrijk zagen in het werk dat zij deden en zodoende als voorbeeld dienden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er wel degelijk sprake is van bepaalde invloeden van personen die als voorbeeld dienen, maar niet per se als rolmodel. De rol van de ouders hierbinnen om een omgeving te

(32)

creëren waarin de vrouwelijke studentondernemers zich konden ontplooien werd als zeer belangrijk ervaren.

De hoofdvraag binnen dit onderzoek luidt: In hoeverre geven gender-ongelijkheid en rolmodellen betekenis aan de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen? Aan de hand van de deelvragen kan geconcludeerd worden dat vrouwelijke studentondernemers veel waarde hechten aan de intrinsieke motivatie om te gaan

ondernemen. Daarbij hechten zij waarde aan de mogelijkheden die hun ouders hebben geboden om te gaan ondernemen. Daarnaast fungeren deze ouders als voorbeeld in het werk dat zij uitvoeren. Andere vrouwelijke ondernemers werden daadwerkelijk als rolmodel gezien. De eigenschappen en/of kwaliteiten die zij bezitten werden nagestreefd en kwamen veelal overeen met de competenties die men belangrijk achtte in het ondernemerschap.

Gender-ongelijkheid werd over het algemeen niet als grote belemmering ervaren. Concluderend kan gezegd worden dat vrouwelijke studentondernemers zich bewust waren van dit onderscheid maar of men dit werkelijk ervoer in het werk dat men uitvoerde met name afhing van het type branche waar men inzat en in hoeverre zij dit daadwerkelijk als een belemmering zagen.

4.2 Discussie

Met dit onderzoek is getracht een beter beeld te krijgen van de motivatie van vrouwelijke studentondernemers om te gaan ondernemen. Omdat de intrinsieke motivatie en de betekenisgeving vanuit de omgeving aan de hand van het sociologische concept gender-ongelijkheid en het psychologische concept rolmodellen kon deze motivatie vanuit een interdisciplinair oogpunt worden bekeken. Daarnaast heeft het kwalitatieve karakter een meerwaarde geleverd aan de inzichten in de motivatie voor ondernemerschap. Omdat de respondent in staat gesteld werd om de vraag in eigen woorden te beantwoorden heeft dit onderzoek data opgeleverd die in een vooraf opgesteld kwantitatief onderzoek wellicht niet naar voren zouden zijn gekomen. Met name de houding tegenover gender-ongelijkheid schept meer duidelijkheid over het maatschappelijke debat over de kansen van vrouwen op de

arbeidsmarkt en in de samenleving op groter niveau.

Dit onderzoek kent een aantal tekortkomingen. Zo zijn er bijvoorbeeld teveel dimensies en dimensies in dit onderzoek meegenomen, waardoor de diepgang in het onderzoek ontbreekt. Beter had er op één specifiek concept, gender-ongelijkheid, dan wel rolmodellen ingezoomd kunnen worden zodat dit onderwerp beter onderzocht had kunnen

(33)

worden. Daarnaast is de respondentengroep breed; er is geen specifieke groep vrouwelijke studentondernemers onderzocht. Het concept autonomie kan door iemand die een eenmanszaa heeft bijvoorbeeld heel anders geïnterpreteerd worden dan door iemand die afhankelijk is van de samenwerking in een team. Vervolgonderzoek zou deze verschillende vormen van

ondernemerschap afzonderlijk kunnen onderzoeken. Ook is de motivatie van vrouwelijke studentondernemers niet onderzocht ten opzichte van oudere vrouwelijke ondernemers. Door respondenten werd soms aangegeven dat hun leeftijd een rol kon spelen in hoe zij

overkwamen op anderen. Om dit te onderzoeken zou een mixed-method strategie waarbij beide groepen op bepaalde variabelen worden onderzocht een beter inzicht geven in de motivatie van de generatie Y. Vervolgonderzoek zou ook kunnen ingaan op het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke student-ondernemers, waardoor het concept gender-ongelijkheid beter onderzocht kan worden.

4.3 Reflectie

Het onderzoeksproces verliep aardig moeizaam. Omdat ik het moeilijk vond het onderwerp motivatie onder vrouwelijke studentondernemers vanaf het begin af te bakenen bleef het onderzoek te breed en maakte dit het vinden van geschikte literatuur moeilijk. Ook duurde het brij lang voordat ik een ‘go’ had gekregen voor mijn onderzoeksvoorstel, omdat deze niet compleet was. Wat dat betreft kan er gesproken worden van een lage intrinsieke motivatie om aan mijn onderzoek te zitten. Echter hielp de feedback van mijn begeleider mij wel om de moed erin te houden en door te zetten. Het vinden van respondenten ging mij eerst niet gemakkelijk af, maar toen ik alles op alles had gezet kon ik al snel afspraken maken met de respondenten. Dit zorgde er wel voor dat ik mijn interviews snel moest afnemen, uitwerken en analyseren. Het laatste proces van mijn scriptie verliep daarom niet zoals gepland en heb ik mijn deadlines vaak moeten verzetten, omdat ik het werk had onderschat. Dit is dan ook een punt waar ik aan zou moeten blijven werken: doorzettingsvermogen, ondernemend zijn en kunnen plannen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

79. ABF merkt over pagina I I van het Bestreden Besluit op dat een dertigtal polissen op verkeerd brieþapier is afgedrukt en dat [A] dit besluit heeft genomen. Uit

Stoer wilde ik mijn scooter parkeren voor het hotel, maar in plaats van dat ik remde, gaf ik volop gas.. Hierdoor knalde ik met scooter en al tegen een geparkeerde motor en vloog

Toen zijn vader en moeder voor zijn ogen werden neergeschoten zwoer de nog jonge BRUCE WAYNE dat hij wraak zou nemen.. Nu bestrijdt hij de misdaad

Indien de kosten die door de notaris in rekening gebracht worden en die ten laste van verkoper komen hoger zijn dan die algemeen en redelijk door notarissen worden berekend dan

Benoem daarbij de aspecten van de activiteit die effect kunnen hebben op het gebied (habitattypen) en aanwezige relevante soorten.Maak bij de beschrijving, indien

· De sensorkabel moet in een extra doorvoermantel worden gelegd, maar niet samen met leidingen onder netspanning.. OPGEPAST: · Beschermingsgraad IP 30 = geen bescherming

Wanneer een kind een verwijzing heeft gekregen voor één of andere vorm van speciaal onderwijs of als er al een onderzoek hiervoor is ingezet, zal het niet op onze school

info@pwaschooleethen.nl www.pwaschooleethen.nl De school kan het Informatiecentrum onderwijs (Ico) bellen als een gevolgde opleiding niet in de bovenstaande lijst voorkomt of