• No results found

3. Theoretisch kader - algemeen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "3. Theoretisch kader - algemeen "

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

“Making the world more pleasant, happier, more beautiful, and better by adding a touch of entrepreneurship” is the slogan of De Ondernemers BV. This consultancy firm of entrepreneurship, strategy and marketing already developed teaching packages for primary- and higher professional education. Next they also want to let students of the senior general secondary education get acquainted with entrepreneurship and stimulate their entrepreneurial behaviour.

Aim of this research is to make an inventory of how students of the senior general secondary education can be stimulated to behave more in an entrepreneurial way. The following main question is set up for this research:

Which factors determine the requirements which must be met by a teaching package for the senior general secondary education to stimulate these students to behave in a more entrepreneurial way?

The research model consists of several factors which were expected to determine the quality of a teaching package. Using both desk research (literature and reports) and field research (interviews with 10 involved persons and a benchmark of several teaching packages for several education levels) the research questions are answered.

The main conclusion of the research is that the quality of a teaching package that is meant to stimulate entrepreneurship on the senior general secondary education is positively influenced by the degree or the level of:

The development of entrepreneurial characteristics The awareness of entrepreneurship of students An entrepreneurial attitude of school and teacher The education in entrepreneurship of teachers Embedding entrepreneurship in the regular education The use of a cross curricular approach

Include entrepreneurship in the exam curriculum The use of learning-by-doing

Here are a number of positive relations that are distinguished:

The development of entrepreneurial characteristics is influenced by the use of a cross curricular approach and learning-by-doing.

The awareness of entrepreneurship of students is influenced by an entrepreneurial attitude of school and teacher.

An entrepreneurial attitude of school and teacher and the education in entrepreneurship of

(4)

Samenvatting

“De wereld leuker, blijer, mooier en beter maken door een vleugje ondernemerschap toe te voegen” is het motto van De Ondernemers BV. Dit adviesbureau in ondernemerschap, strategie en marketing heeft reeds lespakketten voor het basis- en hoger onderwijs ontwikkeld. In navolging hierop willen ze de leerlingen van het havo- /vwo onderwijs ook laten kennismaken met ondernemerschap en hun ondernemende gedrag stimuleren.

Doel van dit onderzoek is om te inventariseren hoe leerlingen van het havo- /vwo onderwijs gestimuleerd kunnen worden zich ondernemender te gedragen. De volgende hoofdvraag is voor dit onderzoek opgesteld:

Welke factoren bepalen de kwaliteit waaraan een lesprogramma voor het havo/vwo onderwijs moet voldoen om deze leerlingen te stimuleren zich ondernemender te gedragen?

Het onderzoeksmodel bevat een aantal factoren waarvan verwacht werd dat deze bepalend zouden zijn voor de kwaliteit van een lesprogramma, vervolgens zijn deelvragen opgesteld. Door middel van zowel deskresearch (literatuur en rapportages) als fieldresearch (interviews met 10 betrokkenen en een benchmark van meerdere lesprogramma’s op diverse onderwijsniveaus) zijn de deelvragen vervolgens beantwoord.

De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de kwaliteit van een lesprogramma dat ondernemerschap wil stimuleren op het havo- /vwo onderwijs positief wordt beïnvloed door de mate of het niveau van:

De ontwikkeling van ondernemerskenmerken Het bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen Een ondernemende houding van de school en docent De opleiding in ondernemerschap van docenten

Inbedding van ondernemerschap in het reguliere onderwijs Het gebruik van een vakoverstijgende aanpak

Opnemen van ondernemerschap tot de examenstof Het gebruik van learning-by-doing

Hierbij zijn een aantal positieve relaties onderscheiden:

De ontwikkeling van ondernemerskenmerken wordt beïnvloed door het gebruik van een vakoverstijgende aanpak en learning-by-doing.

Het bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen wordt beïnvloed door een ondernemende houding van de school en docent.

Een ondernemende houding van de school en docent en de opleiding in ondernemerschap van docenten beïnvloeden elkaar.

(5)

Inhoudsopgave

SUMMARY--- 2

SAMENVATTING--- 3

INHOUDSOPGAVE--- 4

1. INLEIDING --- 6

1.1 AANLEIDING--- 6

1.2 PROBLEEMSTELLING--- 6

1.3 RANDVOORWAARDEN--- 7

1.4 OPBOUW RAPPORT--- 7

2. METHODOLOGIE--- 9

2.1 CONCEPTUEEL MODEL--- 9

2.2 ONDERZOEKSMETHODIEK--- 11

3. THEORETISCH KADER - ALGEMEEN --- 14

3.1 ONDERNEMERSCHAP & ENTREPRENEURSHIP--- 14

3.1.1 Conclusie --- 15

3.2 ENTREPRENEURIAL SKILLS--- 15

3.2.1 Succesvol ondernemerschap--- 16

3.2.2 Entrepreneurial intenties--- 18

3.2.3 Ondernemerschapsonderwijs--- 19

3.2.4 Conclusie --- 20

4. THEORETISCH KADER – HAVO- /VWO ONDERWIJS --- 24

4.1 ALGEMEEN--- 24

4.2 LEERDOELEN--- 25

4.2.1 Conclusie --- 27

4.3 ONDERWIJSMETHODES VOOR ONDERNEMERSCHAPSONDERWIJS--- 28

4.3.1 Literatuur--- 29

4.3.2 Toegepast --- 31

4.4 ROL OVERHEID--- 34

4.5 ROL SCHOLEN EN DOCENTEN--- 34

4.6 ROL LEERLINGEN--- 36

4.7 RELATIES--- 37

4.7.1 Learning-by-doing in teamverband & ontwikkeling ondernemersvaardigheden --- 37

4.7.2 Ondernemende houding school en/of docent & docent opgeleid in ondernemerschap --- 37

4.7.3 Ondernemende houding school en/of docent & bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen --- 38

5. EMPIRIE --- 39

5.1 BELANGRIJKE FACTOREN VOOR HET AANBIEDEN VAN ONDERNEMERSCHAPSONDERWIJS--- 39

5.2 ONDERWIJSMETHODES VOOR ONDERNEMERSCHAPSONDERWIJS--- 39

5.2.1 Aandacht voor ondernemerschap--- 40

5.2.2 Vakoverstijgende projecten --- 40

5.3 ROL OVERHEID--- 40

5.4 ROL SCHOLEN EN DOCENTEN--- 41

5.5 ROL LEERLINGEN--- 41

6. BENCHMARK --- 43

6.1 ONDERNEMEN OP DE BASISSCHOOL--- 43

6.2 ONDERNEMEN OP HET HAVO/VWO ONDERWIJS--- 44

6.3 ONDERNEMEN OP HET HBO--- 44

(6)

7. BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN--- 47

7.1 DEELVRAGEN--- 47

7.2 HOOFDVRAAG--- 51

7.3 ONDERZOEKSMODEL--- 51

8. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN--- 53

8.1 CONCLUSIES--- 53

8.2 AANBEVELINGEN--- 54

LITERATUURLIJST --- 55

LIJST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONEN --- 57

APPENDIX A BENCHMARK --- 58

A.1 ONDERNEMEN OP DE BASISSCHOOL--- 58

A.1.1 Djungo, ondernemen op de basisschool --- 58

A.1.2 Kids in Bizz --- 59

A.1.3 BizWorld --- 60

A.2 ONDERNEMEN OP HET HAVO-/VWO ONDERWIJS--- 61

A.2.1 Junior company--- 61

A.3 ONDERNEMEN OP HET HBO--- 62

A.3.1 Innovatief ondernemen--- 63

A.3.2 Jong Ondernemen--- 63

A.3.2.1 Student company--- 64

A.3.2.2 Business practices--- 64

APPENDIX B VRAGENLIJSTEN --- 65

B.1 VRAGENLIJST MIDDELBARE SCHOLEN--- 65

B.2 VRAGENLIJST JONG ONDERNEMEN--- 67

B.3 VRAGENLIJST PEARSON--- 68

B.4 VRAGENLIJST THIEMEMEULENHOFF--- 68

(7)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Ambitie van De Ondernemers ‘is om de wereld leuker, blijer, mooier en beter te maken door een vleugje ondernemerschap toe te voegen’. Dit vleugje ondernemerschap hebben ze op het gebied van onderwijs reeds vormgegeven door ontwikkeling van het lespakket ‘Djungo’ voor basisschool kinderen en het schrijven van het boek ‘innovatief ondernemen’ voor hbo en wo studenten. Er is echter nog geen product ontwikkeld om leerlingen van het voortgezet onderwijs met ondernemerschap te laten kennismaken. Door het praktische karakter van het vmbo onderwijsniveau kan hiervoor gebruik worden gemaakt van een lespakket dat gebaseerd is op Djungo. Het onderwijsniveau havo/vwo is echter theoretischer en vraagt om een andere aanpak.

De Ondernemers en Uitgeverij ThiemeMeulenhoff willen gezamenlijk een onderwijsprogramma ontwikkelen om leerlingen van het voortgezet onderwijs in aanraking te laten komen met ondernemerschap en het leren ondernemen. Doel van ‘ondernemender’ onderwijs is voor De Ondernemers niet om te streven naar meer mensen met een eigen bedrijf, maar om mensen ondernemender te laten zijn. Des te eerder ondernemerschap wordt geleerd, des te gemakkelijker dit gaat.

1.2 Probleemstelling

Doelstelling

Doel van dit onderzoek is om te inventariseren hoe leerlingen van het havo/vwo onderwijs gestimuleerd kunnen worden om zich ondernemender te gedragen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van onderzoek van literatuur, enkele ‘leren ondernemen’ lesmethodes en interviews met betrokkenen van het havo- /vwo onderwijs.

Vraagstelling

Een vraagstelling wordt gevormd door een hoofdvraag en deelvragen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt:

De volgende deelvragen zijn afgeleid van de hoofdvraag:

Wat is ondernemerschap?

Welke factoren bepalen de kwaliteit waaraan een lesprogramma voor het havo/vwo onderwijs moet voldoen om deze leerlingen te stimuleren zich ondernemender te gedragen?

(8)

Welke variabelen kunnen worden gemeten om de waargenomen kwaliteit van een lesprogramma vast te stellen?

Welke invloed heeft het bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen op ondernemend gedrag?

Welke invloed heeft een ondernemende houding van de school en/of docent op de kwaliteit van het lesprogramma?

Zijn de leerlingen van scholen en/of docenten met een ondernemende houding zich bewuster van ondernemerschap?

Welke invloed heeft een opleiding in ondernemerschap voor docenten op de kwaliteit van het lesprogramma?

Welke wederzijdse invloeden zijn er tussen een ondernemende houding van de school en/of docent en de docenten opgeleid in ondernemerschap?

Is een vakoverstijgend project de meest geschikte methode om ondernemend gedrag te stimuleren?

Welke invloed heeft het opnemen van ondernemerschap in de examenstof op de kwaliteit van het lesprogramma?

Is de lesmethode learning-by-doing in teamverband de meest geschikte methode om ondernemend gedrag te stimuleren?

In welke mate zijn de ondernemersvaardigheden te ontwikkelen door learning-by-doing in teamverband?

1.3 Randvoorwaarden

De uitvoering van dit onderzoek kent een aantal randvoorwaarden:

Het onderzoek betreft enkel het havo- /vwo niveau van het voortgezet onderwijs.

Het onderzoek beperkt zich tot de regio Noord-Nederland (Groningen, Friesland, Drenthe).

Het onderzoek zal plaatsvinden in een tijdsduur van 5 maanden.

1.4 Opbouw rapport

Dit rapport begint met de inleiding, welke de aanleiding, probleemstelling, randvoorwaarden en opbouw van het onderzoek inzichtelijk maakt. In hoofdstuk 2 zijn het conceptueel model en de

gebruikte methodiek toegelicht. Het theoretisch kader is vervolgens verdeeld in twee delen. Hoofdstuk 3 is het algemene deel, waar de begrippen ondernemerschap & entrepreneurship en de entrepreneurial skills nader worden bekeken. Het tweede deel, hoofdstuk 4, is gericht op het havo/vwo onderwijs.

Hierbij wordt eerst algemene informatie van het havo- /vwo onderwijs besproken, vervolgens komen

(9)

onderwijsmethodes voor ondernemerschapsonderwijs, rol van de overheid, scholen en docenten en leerlingen en afsluitend de relaties tussen de verschillende factoren. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het empirische onderzoek besproken. Vervolgens is in hoofdstuk 6 een benchmark gemaakt van verschillende lesprogramma’s voor de onderwijsniveaus basisschool, havo/vwo en hbo.

Tevens zijn deze lesprogramma’s kort geëvalueerd. In hoofdstuk 7 worden de hoofd- en deelvragen beantwoord waarna het herziene onderzoeksmodel wordt besproken. Als afsluiting van het onderzoek volgen de conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 8.

(10)

2. Methodologie

2.1 Conceptueel model

Om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden is er een conceptueel model gemaakt (zie figuur 1). Centraal opgesteld in het conceptueel model staat de waargenomen kwaliteit van een lesprogramma voor havo- /vwo onderwijs welke ondernemend gedrag van de leerlingen wil stimuleren. De omliggende concepten zijn factoren welke invloed hebben op de waargenomen kwaliteit, de relaties zijn door middel van pijlen weergegeven. De deelvragen van dit onderzoek (zie paragraaf 1.2) hebben betrekking op de kwaliteit, deze factoren en de relaties hiertussen. Het beantwoorden van de deelvragen draagt dan ook bij aan de beantwoording van de hoofdvraag.

Figuur 1: Conceptueel model

(11)

De verwachting is dat de factoren uit het onderzoeksmodel een positieve invloed hebben op de kwaliteit van het lesprogramma:

Ontwikkeling ondernemersvaardigheden

Door de ontwikkeling van verschillende ondernemersvaardigheden in het lesprogramma op te nemen, zullen leerlingen zich ondernemender gaan gedragen en wordt het doel van het lesprogramma bereikt.

Bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen

Wanneer leerlingen zich bewust zijn van het bestaan van ondernemerschap kan de behoefte ontstaan bij leerlingen om ondernemend bezig te zijn of ondernemer ‘te worden’. Zonder dit bewustzijn is de behoefte van leerlingen om ondernemend bezig te zijn kleiner en zal er minder vraag zijn naar een lesprogramma welke het ondernemende gedrag wil stimuleren. Wanneer leerlingen bewust zijn van ondernemerschap zal het lesprogramma meer leerlingen bereiken en zal het effect van het lesprogramma groter zijn.

Ondernemende houding school en/of docent

Als een school en/of docent(en) het belang van ondernemerschap inziet en een ondernemende houding aanneemt, zal deze zowel het bewustzijn en enthousiasme van haar leerlingen over ondernemerschap vergroten als het aantal docenten opgeleidt in ondernemerschap. De kans van slagen voor een lesprogramma zal op een ondernemende school en bij ondernemende docenten groter zijn omdat men het belang ervan inziet.

Docent opgeleid in ondernemerschap

Een docent welke bekend is met het begrip ondernemerschap en hier ook cursussen en/of stages voor heeft gevolgd, zal door zijn ervaringen beter in staat zijn om op goede en enthousiaste wijze een lesprogramma ter stimulering van ondernemend gedrag te behandelen. Daarnaast wordt verwacht dat deze opgeleide docenten vaker een ondernemende houding hebben en deze ook zullen overbrengen op de school.

Vakoverstijgende projecten

Ondernemerschap bestaat uit verschillende aspecten, zoals: product, markt, verkoop, financiën, enz. Wanneer een school ervaring heeft met het gebruik van vakoverstijgende projecten, oftewel een project bestaande uit meerdere aspecten die in meerdere vakken aan bod komen, zal deze stimulering van een multidisciplinair onderwerp als ondernemerschap beter kunnen uitvoeren dan scholen zonder ervaring met vakoverstijgende projecten.

Ondernemerschap behoort tot de examenstof

Wanneer ondernemerschap onderdeel wordt van de examenstof zal elke school verplicht worden om hier aandacht aan te besteden. Hierdoor zal de aandacht die scholen aan ondernemerschap schenken groter worden en docenten en leerlingen gemotiveerder zijn.

(12)

Learning-by-doing in teamverband

Ondernemerschap is niet louter uit een boek te leren, al doende leert men. Wanneer een lesprogramma gericht is op ‘learning-by-doing’, in voorkeur zoals in het echte leven, in een teamverband, zal het lesprogramma een hoog realiteitsgehalte hebben en goed aansluiten bij de werkelijkheid. Tevens worden hierdoor enkele ondernemersvaardigheden ontwikkeld.

Waargenomen kwaliteit van een lesprogramma voor havo- /vwo onderwijs

Om na te gaan of een lesprogramma de mate van ondernemend gedrag van leerlingen heeft vergroot, moet de kwaliteit worden gemeten. In de theorie worden een aantal leerdoelen besproken die door middel van onderwijs kunnen worden gestimuleerd (zie paragraaf 5.2). Deze leerdoelen kunnen dienen als indicatoren om te meten of leerlingen zich ondernemender gedragen.

2.2 Onderzoeksmethodiek

Om de factoren uit het conceptueel model te analyseren worden verschillende methoden gebruikt, zie tabel 1. De factoren worden aan de hand van een aantal (zowel objectieve als subjectieve) variabelen gemeten. Per factor zal worden toegelicht hoe de methodiek hiervoor wordt ingezet.

Tabel 1: Overzicht te analyseren factoren en methoden

Factor Methode

Ontwikkeling ondernemersvaardigheden Deskresearch,

fieldresearch: benchmarking Bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen Deskresearch, fieldresearch Ondernemende houding school en/of docent Deskresearch

Relatie bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen

& ondernemende houding school en/of docent

Deskresearch

Docent opgeleid in ondernemerschap Deskresearch Relatie ondernemende houding school en/of docent &

docent opgeleid in ondernemerschap

Deskresearch, fieldresearch

Vakoverstijgende projecten Deskresearch, fieldresearch Ondernemerschap behoort tot de examenstof Deskresearch, fieldresearch Learning-by-doing in teamverband Deskresearch, fieldresearch Relatie learning-by-doing in teamverband &

ontwikkeling ondernemersvaardigheden

Deskresearch

Ontwikkeling ondernemersvaardigheden

In het theoretisch kader worden de vaardigheden van (succesvolle) ondernemers behandeld. De

(13)

worden vergroot. Door een kleine benchmarking te doen van lesprogramma’s die ondernemerschap willen stimuleren op de basisschool, het havo-/vwo- en hoger onderwijs, kan worden geanalyseerd op welke vaardigheden deze lesprogramma’s zich richten. Onderdeel van de benchmarking zijn de lesprogramma’s Djungo en Innovatief ondernemen van De Ondernemers, waarvan de evaluaties door middel van interviews met de uitgevers kunnen worden achterhaald. Ook van de andere lesprogramma’s zal op deze wijze informatie worden verzameld. Zodoende kunnen er variabelen worden opgesteld naar aanleiding van de literatuur, de benchmarking en de evaluatie van de lesprogramma’s.

Bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen

Variabelen die gemeten kunnen worden om aan te geven of het bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen bijdraagt aan de kwaliteit van een lesprogramma, kunnen worden vastgesteld door gebruik te maken van zowel deskresearch (literatuurstudie en rapportages) als fieldresearch (interviews). Er kunnen bijvoorbeeld interviews plaatsvinden met zowel scholen die geen aandacht schenken aan ondernemerschap als scholen die hier wel aandacht aan schenken om zodoende vast te stellen of er verschil is tussen de behoefte van leerlingen om ondernemend bezig te zijn. Op deze wijze kan de invloed van het bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen op de kwaliteit van een lesprogramma worden gemeten. Ook kan theorie op het gebied van entrepreneurial intenties worden geraadpleegd.

Ondernemende houding school en/of docent

Om te meten of de slagingskans voor een lesprogramma groter is wanneer er sprake is van een ondernemende houding van de school en/of docent kan fieldresearch worden toegepast. Het effect van de factoren ‘bewustzijn over ondernemerschap van leerlingen’ en ‘docent opgeleid in ondernemerschap’, waar de ondernemende houding relaties mee heeft, wordt reeds gemeten. Wanneer tevens interviewvragen worden opgenomen om te achterhalen of men het belang van ondernemerschap inziet en een ondernemende houding aanneemt, zijn er variabelen aan de hand waarvan deze factor kan worden beoordeeld. Ook kan deskresearch worden toegepast om na te gaan of een ondernemende houding van de school en/of docent van invloed zijn op de kwaliteit van het lespakket.

Relatie ondernemende houding school en/of docent & bewustzijn van leerlingen over ondernemerschap

Door de uitkomsten van de desk- en fieldresearch van het bewustzijn van leerlingen over ondernemerschap te vergelijken met de uitkomsten van de desk- en fieldresearch van de ondernemende houding van de school en/of docent kan worden bepaald of deze een relatie vertonen.

(14)

Docent opgeleid in ondernemerschap

Of docenten, welke ‘opgeleid’ zijn in ondernemerschap, positief bijdragen aan de kwaliteit van het lesprogramma kan door middel van deskresearch worden achterhaald.

Relatie ondernemende houding school en/of docent & docent opgeleid in ondernemerschap Door de uitkomsten van de deskresearch van de opleiding van docenten in ondernemerschap te vergelijken met de uitkomsten van de desk- en fieldresearch van de ondernemende houding van de school en/of docent kan worden bepaald of deze een relatie vertonen.

Vakoverstijgende projecten

Om te onderzoeken of scholen die ervaring hebben met vakoverstijgende projecten bijdragen aan de kwaliteit van het lespakket kan gebruik worden gemaakt van deskresearch naar het overdragen van de ondernemerschapsvaardigheden. Met behulp van fieldresearch kan worden nagegaan hoe scholen die reeds aandacht besteden aan ondernemerschap dit doen, en of deze gebruik maken van vakoverstijgende projecten.

Ondernemerschap behoort tot de examenstof

Door deskresearch te doen naar de examenstof op middelbare scholen, en de aandacht die hier aan wordt besteed, kan worden onderzocht in hoeverre het behoren tot de examenstof van invloed is op de aandacht die scholen aan het betreffende onderwerp schenken. Eventueel kan hiervoor ook fieldresearch worden ingezet.

Learning-by-doing in teamverband

Om te achterhalen of learning-by-doing in teamverband positief bijdraagt aan de kwaliteit van het lespakket kan deskresearch plaatsvinden. Hierbij kan zowel worden gekeken naar de huidige methoden en ervaringen die er zijn met het leren ondernemen als naar literatuur over de verschillende ondernemingsvaardigheden welke dienen te worden gestimuleerd.

Relatie learning-by-doing in teamverband & ontwikkeling ondernemersvaardigheden

Door middel van deskresearch kan worden onderzocht of learning-by-doing in teamverband bijdraagt aan de ontwikkeling van ondernemingsvaardigheden, kan nagegaan worden of hier een relatie tussen bestaat.

(15)

3. Theoretisch kader - algemeen

In dit hoofdstuk wordt de gebruikte literatuur, welke de basis vormt voor het onderzoek, weergegeven.

Er zal achtereenvolgens theorie worden besproken over ondernemerschap & entrepreneurship en de entrepreneurial skills.

3.1 Ondernemerschap & entrepreneurship

Ondernemerschap en entrepreneurship zijn twee verschillende begrippen en kennen geen van beide een eenduidige definitie. Voor het onderzoek zal daarom eerst moeten worden besloten welke definitie van ondernemerschap wordt gehanteerd.

Bridge et al. (2003) maken onderscheid tussen een enge en brede definitie van entrepreneurship. Deze enge definitie: “starting up a business, being in business, and growing and developing a business”

(p.44) komt overeen met wat vaak wordt verstaan onder ondernemerschap; in het bezit zijn van een onderneming. De brede definitie wordt samengevat als “innovative attributes and behaviour” (p.44).

Voluit is deze: “An enterprising individual has a positive, flexible and adaptable disposition towards change, seeing it as normal, and as an opportunity rather than a problem. To see change in this way, an enterprising individual has a security, born of self-confidence, and is at ease when dealing with insecurity, risks, difficulty and the unknown. An enterprising individual has the capacity to initiate creative ideas … develop them, and see them through into action in a determined manner. An enterprising individual is able, even anxious, to take responsibility and is an effective communicator, negotiator, influencer, planner and organiser. An enterprising individual is active, confident, purposeful, not passive, uncertain and dependent” (p.36). Deze brede definitie maakt duidelijk waarmee entrepreneurship zich onderscheid van ondernemerschap; de mate van entrepreneurial gedrag varieert per persoon en kan zich voordoen bij zowel mensen in loondienst (intrapreneur) als startende ondernemers (entrepreneur).

Andere definities van entrepreneurship zijn:

“A process of innovation and new venture creation through four major dimensions- individual, organization, environment and process- and aided by collaborative networks in government, education and institutions” (Timmons, 1994, sheet 9).

“Entrepreneurship is the process of doing something new and something different for the purpose of creating wealth for the individual and adding Value to society” (Kao, 1995, sheet 10).

(16)

“Entrepreneurship should be defined in the broadest possible context, as a process of creative change.

It may result in the formation of a new business, but then again it may not” (Kent, 1990. Uit Van der Kuip & Verheul, 2003, p.10).

“Het zien en benutten van kansen door middel van een eigen bedrijf of binnen een (groter) bedrijf, waarmee waarde wordt gecreëerd voor het individu en de samenleving” (Driessen & Zwart, 2006, p.383).

“Onder ondernemerschap wordt iemands vermogen verstaan om ideeën in daden om te zetten. Het omvat creativiteit, innovatie en het nemen van risico’s, alsook het vermogen om te plannen en projecten te beheren om doelstellingen te verwezenlijken. Een ondernemende houding helpt iedereen in het dagelijks leven thuis en in de maatschappij, het helpt werknemers zich bewust te worden van hun arbeidsomgeving en kansen te grijpen en is de basis voor meer specifieke vaardigheden en kennis die ondernemers nodig hebben voor sociale en economische bedrijvigheid” (De Europese Unie. Uit Schuurmans et al., 2007, p.5).

3.1.1 Conclusie

Zoals bij de inleiding is beschreven willen De Ondernemers met ‘ondernemend onderwijs’ het ondernemend gedrag van havo/vwo leerlingen stimuleren en niet zozeer het aantal startende ondernemers vergroten. Voor dit onderzoek wordt dan ook gebruik gemaakt van een definitie van entrepreneurship in brede zin. De definitie van Driessen & Zwart (2006, p.383) wordt hierbij aangehouden. Deze definitie is kort en bondig, terwijl de terugkerende begrippen entrepreneurship, intrapreneurship, kansen zien en benutten, innovativiteit, creativiteit en waarde creatie worden gedekt.

3.2 Entrepreneurial Skills

Zoals de begrippen ondernemerschap en entrepreneurship geen eenduidige definitie kennen, is er ook geen eenduidige definitie van entrepreneurial skills. Om een beeld te vormen van de entrepreneurial skills, de ondernemersvaardigheden, wordt in deze paragraaf stilgestaan bij verschillende theorieën die kenmerken en kwaliteiten van ondernemers bespreken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen theorieën op het gebied van succesvol ondernemerschap, entrepreneurial intenties en ondernemerschapsonderwijs.

Ondernemerschap is het zien en benutten van kansen door middel van een eigen bedrijf of binnen een (groter) bedrijf, waarmee waarde wordt gecreëerd voor het individu en de samenleving.

(17)

3.2.1 Succesvol ondernemerschap

Driessen & Zwart (2006) hebben de Entrepreneur Scan (E-Scan) ontwikkeld als zelfreflectie- instrument om entrepreneurs inzicht te geven in de eigen karakteristieken en kwaliteiten welke nodig zijn voor succesvol entrepreneurship. Basis voor dit instrument is de competentie theorie. Een competentie is samengesteld uit kennis (kennis en ervaring), motivatie (willen), kwaliteiten (kunnen) en persoonskenmerken (zijn), en zorgt voor goede prestaties (zie figuur 2). De karakteristieken en kwaliteiten worden in de E-Scan gemeten. Karakteristieken zijn persoonskenmerken die mensen meer of minder capabel maken voor entrepreneurship. Karakteristieken van succesvolle entrepreneurs zijn:

prestatiegerichtheid, zelfstandigheid, dominantie, sociale oriëntatie, effectiviteit, doorzettingsvermogen en risicobereidheid. Tevens bezit volgens Herrmann (1996. Uit Driessen &

Zwart, 2006) elke persoon vier denkstijlen, welke in verschillende mate aanwezig zijn en de aanpak van problemen en situaties beïnvloeden. Deze denkstijlen zijn expert, pionier, manager en verkoper.

Kwaliteiten zijn vaardigheden welke, in tegenstelling tot karakteristieken, relatief gemakkelijk te leren en te veranderen zijn. Omdat kwaliteiten gerelateerd zijn aan de levensfase van een onderneming wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen de vroege en volwassen fase. Belangrijke kwaliteiten van de ondernemer tijdens de vroege fase zijn marktgerichtheid, creativiteit en flexibiliteit. Tijdens de volwassen fase zijn leiding geven, motiveren, organiseren en plannen en financieel beheren belangrijker.

Figuur 2: De entrepreneurial competenties

Bron: Bewerkt uit Driessen & Zwart, 2006.

De uitkomst van de E-Scan test is een overzicht van de mate waarin iemand de verschillende denkstijlen bezit en een spinnenwebdiagram waarin de verschillende karakteristieken en kwaliteiten van de respondent wordt vergeleken met een normprofiel.

(18)

Nandram en Samson (2000) concludeerden dat de genoten opleiding en ervaring met ondernemerschap of de relevante branche van ondergeschikt belang is bij succesvol ondernemerschap.

Door te vragen naar handelingen van ondernemers op cruciale momenten is een lijst van kenmerken en kwaliteiten van succesvolle ondernemers samengesteld (zie figuur 3). Het criterium ‘succesvol’ is hierbij zowel subjectief (door de ondernemer zelf) als objectief (door cijfers van de omzet en personeelsomvang) beoordeeld.

Figuur 3: Kenmerken en kwaliteiten van succesvolle ondernemers

Bron: Wennekes, 2001

Hoewel kenmerken en kwaliteiten moeilijk grijpbaar en zichtbaar zijn, denken Nandram & Samson dat deze met de juiste houding in een goed ondernemersklimaat wel aan te leren zijn.

(19)

3.2.2 Entrepreneurial intenties

Hmieleski & Corbett (2006) hebben onderzoek gedaan naar de entrepreneurial intenties; oftewel, de intentie om een ‘high-growth business’ te starten. Deze entrepreneurial intenties hangen samen met een aantal variabelen (op volgorde van belangrijkheid) die aan de hand van de volgende puntschalen zijn gemeten:

Persoonlijkheid: emotionele stabiliteit, extravertheid, meegaandheid, controversieelheid, openheid.

Improvisatie: creativiteit, stress-gedrag, spontaniteit en vasthoudendheid.

Sociale modellen: al dan niet individueel: heeft een direct familielid die succesvol is als ondernemer, heeft een goede vriend die een bedrijf is begonnen, heeft een goede vriend die succesvol is als ondernemer, kent veel mensen die hun eigen bedrijf zijn begonnen.

Cognitieve stijl: intuïtief-analytisch, vernieuwer-aanpasser, lerend-oriënterend, cijfer georiënteerd.

Motivatie: zelfstandige werkzaamheid, locus of control, zelfstandigheid, risicobereidheid,

tolerantie voor ambiguïteit.

Hartwick (1998) heeft een model ontwikkeld om de intentie om een bedrijf te starten te verklaren (zie figuur 4). Volgens hem wordt deze intentie verklaard door enerzijds de ‘subjective norm’ (denken mensen die belangrijk voor mij zijn dat dit mij lukt?) en anderzijds de ‘overall attitude toward trying’.

Deze laatste wordt gevormd door de ‘success-’ (hoe waarschijnlijk is het dat ik slaag en hoe goed zal ik dan zijn?), ‘failure-’(hoe waarschijnlijk is het dat ik faal en hoe slecht zal ik dan zijn? ) en ‘pursuit component’ (hoeveel voel ik ervoor om dit doel na te streven, ongeacht of ik slaag of faal?).

Ten grondslag hieraan liggen vier interne en twee externe factoren:

Demografische variabelen: leeftijd, geslacht, rangnummer van geboorte, educatie, etnische achtergrond, nationaliteit.

Persoonskwaliteiten: technische expertise, bestuurlijke ervaring, entrepreneurial ervaring, leiderschapsvaardigheden, persoonlijke waarden.

Persoonskenmerken: prestatiegerichtheid, locus of control, risicobereidheid, tolerantie voor

ambiguïteit

en zelfstandigheid

Sociale factoren: ouderlijk rolmodel, cultureel rolmodel, familie ondersteuning, gemeenschapsondersteuning.

Omgevingsfactoren: gebrek aan arbeidskansen, weinig kans op promotie, economische resources, politieke klimaat.

Culturele factoren: individualisme/collectivisme, vermijden onzekerheid, materialisme,

confucianistische dynamiek

(aanhoudend en doorzettingsvermogen).

(20)

Figuur 4: Model van de intentie om een bedrijf te starten

Bron: Hartwick, 1998

3.2.3 Ondernemerschapsonderwijs

Gibb (1998. Uit Van der Kuip & Verheul, 2003) spreekt over een aantal entrepreneurial skills die kunnen worden geleerd; deze vaardigheden zijn gebaseerd op een aantal onderliggende kwaliteiten.

Deze onderliggende kwaliteiten zijn volgens Gibb geschikter om op te nemen in een educatief programma dan ‘business management’ kwaliteiten, omdat ze nauw verbonden zijn met de persoonskenmerken en daardoor moeilijker te ontwikkelen zijn bij volwassenen dan bij kinderen. De onderliggende kwaliteiten zijn: zelfvertrouwen, zelfbewustzijn, hoge mate van autonomie, interne locus of control, hoge mate van empathie met stakeholders (in bijzonder klanten), harde werker mentaliteit, prestatiegericht, risicobereidheid en flexibiliteit. De entrepreneurial skills van Gibb komen overeen met de eerder besproken kenmerken, de business management kwaliteiten komen overeen met de eerder besproken kwaliteiten.

Van der Kuip & Verheul (2003) bespreken in hun onderzoek de mate waarin ondernemerschap kan worden geleerd en op welke wijze dit zou moeten plaatsvinden. Hierbij zijn ‘managerial’ kwaliteiten buiten beschouwing gelaten omdat deze ten eerste op latere leeftijd aan te leren zijn en ten tweede van ondergeschikt belang zijn voor intrapreneurship. Ze hebben de volgende entrepreneurial kwaliteiten onderscheiden:

Prestatiegerichtheid Zelfstandigheid Creativiteit

(21)

Initiatief

Risicobereidheid

Kansen zoeken en herkennen Doelbewust

Zelfbewustzijn en zelfvertrouwen Interne locus of control

Volhardend

3.2.4 Conclusie

Entrepreneurial skills kunnen worden onderverdeeld in kenmerken en kwaliteiten.

De kenmerken waarvan Nandram & Samson (2000, uit Wennekes, 2001) hebben geconcludeerd dat deze voorkomen bij succesvolle ondernemers, omvatten alle kenmerken die in de behandelde theorieën naar voren zijn gekomen. Voor dit onderzoek wordt er dan ook vanuit gegaan dat ondernemers de volgende kenmerken hebben, welke door Nandram & Samson als volgt zijn beschreven (uit Wennekes, 2001):

(22)

Figuur 5: Ondernemerskenmerken

Bron: Naar Nandram & Samson, 2000. Uit Wennekes, 2001, p.123

Creativiteit: nieuwsgierigheid tonen, openstaan voor nieuwe ideeën, overwegen van nieuwe, onconventionele ideeën.

Inlevingsvermogen: begripvol, kunnen verplaatsen in ervaringen en argumenten van anderen.

Kritisch denkvermogen: kritische zoekende houding, niet snel tevreden, streven naar het verbeteren van prestaties.

Alertheid: alert zijn tegenover de buitenwereld en eigen handelingen, sterk gericht zijn op het voorkomen van problemen.

Durf tonen: afwijken van de norm, voortdurend initiatieven nemen, nek uitsteken, risico’s nemen.

Overtuigingskracht: ander vanuit zijn eigen bril laten kijken, zich verzetten tegen suggesties van anderen, zelden fouten van zichzelf toegeven.

Doorzettingsvermogen: via verschillende manieren beoogde doelen bereiken en niet gauw ontmoedigd raken.

Zorgvuldigheid: overwegen van ethische principes en normen bij handelingen, overdenken van consequenties van handelingen ook voor anderen.

Betrouwbaarheid: beloften en afspraken nakomen.

Doelmatigheid: ernaar streven bekwaam, verstandig en effectief te handelen.

Besluitvaardigheid: nemen van beslissingen ook onder druk.

Pragmatisme: prioriteiten stellen en handelen naar de situatie zoals die zich voordoet.

Hard werken: sterke wil om te presteren en een hoog aspiratieniveau, is ijverig en doelgericht, probeert zichzelf heel hard te bewijzen.

Zelfvertrouwen: geloven in eigen visies en daarnaar handelen.

Daadkracht: negatieve beslissingen kunnen nemen, niet gevoelig zijn voor eigen populariteit.

Vastbeslotenheid: niet twijfelen, recht door zee gaan.

Emotionele stabiliteit: goed kunnen omgaan met veeleisende situaties en eigen standpunten overeind houden.

(23)

Aangezien kwaliteiten op latere leeftijd zijn aan te leren en van ondergeschikt belang zijn bij intrapreneurship, wordt in de ondernemerschapsonderwijs literatuur enkel gesproken over kenmerken (Van der Kuip & Verheul, 2003). Kenmerken zijn onderliggend aan kwaliteiten, hierdoor resulteert ontwikkeling van de eerstgenoemde tevens in een positieve beïnvloeding van de tweede. De ontwikkeling van kenmerken kan in een lesprogramma plaatsvinden. Omdat hierbij kwaliteiten dus ook een rol spelen, wordt voor dit onderzoek tevens een aantal ondernemers kwaliteiten opgesteld. De kwaliteiten waarvan Nandram & Samson (2000, uit Wennekes, 2001) hebben geconcludeerd dat deze voorkomen bij succesvolle ondernemers omvatten veel van de kwaliteiten die in de behandelde theorieën zijn beschreven. Ontbrekende kwaliteiten zijn technische expertise, bestuurlijke ervaring, entrepreneurial ervaring en persoonlijke waarden (Hartwick, 1998). Omdat uit hun onderzoek blijkt dat ervaring met ondernemerschap of de relevante branche van ondergeschikt belang is voor succesvol ondernemerschap, zijn deze kwaliteiten niet opgenomen door Nandram & Samson. Gezien de doelgroep van dit onderzoek is de aanwezigheid van expertise respectievelijk ervaring minimaal. Voor dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat ondernemers over de volgende kwaliteiten beschikken, welke door Nandram & Samson als volgt zijn beschreven (uit Wennekes, 2001):

(24)

Figuur 6: Ondernemerskwaliteiten

Bron: Naar Nandram & Samson, 2000. Uit Wennekes, 2001, p.124

Kunnen onderhandelen: gevoel hebben voor verschillende belangen en tegelijkertijd vanuit een positieve houding op zoek gaan naar gemeenschappelijkheden om tot oplossingen te komen.

Communicatieve vaardigheden: klanten kunnen vast houden, contacten kunnen leggen, hulp durven vragen, advies durven vragen, kunnen delegeren, netwerken kunnen aanboren en voeden en duidelijk kunnen communiceren in uiteenlopende situaties.

Leidinggeven: personeel kunnen motiveren en stimuleren tot nieuwe ideeën en uitdagingen, kunnen zorgen voor een veilige, uitdagende en inspirerende structuur en omgeving.

Externe markt: zich naar de omgeving kunnen richten om bijvoorbeeld te werken aan naamsbekendheid en goed imago van zijn producten en diensten, inzicht hebben in concurrenten.

Marketing: eigen diensten en producten kunnen relateren aan andere en inzicht hebben in sterktes en zwaktes.

Financiële zaken: gevoel hebben voor cijfers, snel overzicht kunnen krijgen van inkomsten en uitgaven.

Samenwerken: strategische keuzes kunnen maken en daarnaar kunnen handelen.

(25)

4. Theoretisch kader – Havo- /Vwo onderwijs

In dit hoofdstuk worden de verschillende factoren uit het onderzoeksmodel toegelicht aan de hand van literatuur en rapportages. Als eerste komt algemene informatie over het havo- /vwo onderwijs aan bod.

Dit wordt gevolgd door de leerdoelen en verschillende onderwijsmethodes van ondernemerschapsonderwijs. De rol van de overheid, van scholen en docenten en van leerlingen worden vervolgens besproken. Het theoretisch kader wordt afgesloten met het bespreken van de verschillende relaties tussen de factoren van het onderzoeksmodel.

4.1 Algemeen

Het havo- /vwo onderwijs is algemeen vormend. De nadruk wordt gelegd op het aanleren van een theoretisch kader en kritische denkwijze; niet op het leren van concrete praktische vaardigheden (Westhof, 2005, Minnema, 2006). Het havo- /vwo onderwijs bestaat uit drie jaar basisvorming, waar alle leerlingen verdeeld over veertien vakken de basisleerstof krijgen aangeboden. De bovenbouw bestaat uit de tweede fase en het studiehuis, welke de aansluiting op het hogere onderwijs willen verbeteren en de algemene kennis willen vergroten. Het studiehuis kan worden gezien als voorbeeld van ‘ondernemerschapsonderwijs’ inbouwen in het reguliere onderwijs, het bevat een aantal elementen die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van ondernemerscompetenties bij leerlingen. Het draait hierbij naast het opdoen van kennis, om vaardigheden zoals communiceren en reflecteren. Deze

‘nieuwe’ werkwijze richt zich meer op zelfstandige, actieve en zelfverantwoordelijke leerlingen, waarbij er minder contacturen zijn tussen docenten en leerlingen waardoor de zelfstandigheid en het leren oplossen van problemen wordt bevorderd. Verder is de lesstof vaker gericht op het aanleren van vaardigheden en dus minder theoretisch, hierbij is onderscheid gemaakt tussen vier profielen (Cultuur

& Maatschappij, Economie & Maatschappij, Natuur & Gezondheid, Natuur & Techniek). Elk profiel bestaat uit een gemeenschappelijk, profiel- en vrij deel. Het vrije deel kan worden besteed aan andere profielvakken, masterclass, stage, of door de school verplichte onderdelen (zoals godsdienst). De belangrijkste veranderingen door de invoering van de tweede fase en het studiehuis zijn:

“De profielensystematiek leidt tot een bewustere oriëntatie op vervolgstudie en beroep, Er is een ontwikkeling in gang gezet naar een meer zelfstandige actieve leerling, Het vaardigheidsonderwijs ontwikkelt zich,

Het idee van het studiehuis en het streven naar meer gevarieerde werkvormen hebben gestimuleerd dat scholen en leraren nadenken over hun eigen gewenste aanpak.

De mogelijke link tussen het studiehuis en de grotere mogelijkheden die het biedt om ondernemerscompetenties (verder) te ontwikkelen, wordt in de praktijk echter (nog) niet door iedereen als zodanig ervaren. Scholen zitten nog midden in het proces van toegroeien naar een andere wijze van onderwijs. Dit kost veel tijd en energie, waardoor de ruimte ontbreekt om zich bewust te raken van de

(26)

uiteindelijke opbrengsten van het studiehuis, en de link tussen het studiehuis en ondernemerschap wordt dan ook niet of nauwelijks gelegd” (Westhof, 2005, p.12).

Volgens Minnema (2006) ligt de focus binnen het onderwijs nog in ruime mate op reproductie van feiten, staat de docent centraal, wordt deze als expert gezien en is de houding van de student passief.

Sinds de invoering van het Studiehuis moeten studenten vaker zelfstandiger leren, maar het examenprogramma is vrijwel gelijk gebleven. Voor onderwerpen die niet behoren tot het vastgestelde eindexamen kan dan ook vrijwel geen tijd worden vrijgemaakt. Bal et al. (2007) concluderen op basis van verschillende interviews dat het havo/vwo, vergeleken met de ‘ondernemendheid’ op het vmbo, wordt betiteld als doorgaans meer traditioneel, weinig vakoverstijgend en er zijn veelal geen directe relatie met de (beroeps-) praktijk.

Binnen het havo- /vwo onderwijs wordt er te weinig structureel aandacht besteed aan ondernemerschap, zowel in termen van aanleren van een ondernemende houding, als het overbrengen van kennis over ondernemerschap als het bijbrengen van ondernemersvaardigheden. Het kennisniveau van havo/vwo leerlingen over ondernemerschap is dan ook laag (Bosma et al., 2002, Minnema, 2006, Westhof, 2005). Er zijn een aantal oorzaken voor de beperkte aandacht die momenteel wordt geschonken aan ondernemerschap in het onderwijs:

De cultuur in het onderwijs: het belang van ondernemerschap wordt onvoldoende ingezien en erkend (Westhof, 2005),

Er is onvoldoende direct toepasbaar lesmateriaal voor ondernemerschapsvakken beschikbaar (dit wordt veroorzaakt doordat het niet tot de examenstof behoort) (Westhof, 2005),

Het onderwijssysteem is bureaucratisch en weinig flexibel in het aanpassen van het curriculum aan maatschappelijke behoeften (Bosma et al., 2002),

Het onderwijssysteem is de afgelopen jaren sterk onderhevig geweest aan allerlei veranderingen, waardoor de bereidheid van (school)besturen om een veranderingsslag te realiseren sterk is gedaald (Bosma et al., 2002),

De overgrote meerderheid van het onderwijzend personeel is niet voorbereid op een ondernemende wijze van doceren en heeft zelf ook weinig tot geen (praktijk) kennis en ervaring met ondernemerschap (Bosma et al., 2002, Westhof, 2005).

4.2 Leerdoelen

Alvorens het ondernemend gedrag van leerlingen kan worden gemeten, zal er duidelijkheid moeten zijn over wat ondernemend gedrag is. In de theorie zijn een aantal dingen geschreven over de leerdoelen van het ondernemerschapsonderwijs.

(27)

Volgens Bosma et al. (2002) bestaat aandacht voor ondernemerschap uit de aspecten:

Bewustzijn, elke leerling zou moeten worden onderwezen over het belang van en de bijdrage aan ondernemerschap voor de maatschappij en de economie. Dit is verbreding van het algemeen bewustzijn.

Stimuleren van een positieve houding en kwaliteiten in relatie tot ondernemerschap, (bij vaardigheden valt te denken aan persoonlijkheidskenmerken als creativiteit, risicobereidheid, initiatief nemen). Het ontwikkelen van deze vaardigheden zou al kunnen starten op de basisschool.

Trainen van ondernemerschapsvaardigheden. Hierbij valt te denken aan managementvaardigheden, financieel management en opstellen van bedrijfsplan.

Westhof (2005) deelt het begrip aandacht aan ondernemerschap op in:

De mate waarin scholieren zich tijdens hun havo- of vwo opleiding bewust worden van de mogelijkheid om later ondernemer te worden.

Kennis hebben over de functie en de betekenis van ondernemerschap in de economie (onder andere soorten ondernemerschap, rol van ondernemerschap in de economie).

Bekend raken met de eigenschappen en competenties die behoren bij ondernemerschap.

Volgens Minnema (2006) staan bij onderwijs in ondernemerschap de volgende doelen centraal:

Bewustwording

Ontwikkelen persoonlijke kwaliteiten Kennis

Vaardigheden Toepassing

Bal et al. (2007) hebben de volgende zes leerdoelen opgesteld die door middel van onderwijs kunnen worden gestimuleerd:

Ondernemende kwaliteiten Managementvaardigheden

Bewustwording van ondernemerschap als beroepsmogelijkheid Praktijkkennis over ondernemerschap

Macrokennis over ondernemerschap Positieve attitude jegens ondernemerschap

Deze leerdoelen zouden in een ideaalbeeld allemaal aan bod moeten komen op het havo- /vwo onderwijs. Ondernemende kwaliteiten zullen vooral op jeugdige leeftijd ontwikkeld moeten worden, het havo/vwo zou hier dus relatief meer aandacht aan moeten besteden. Dat is eveneens het geval voor

(28)

de positieve attitude jegens ondernemerschap, havo/vwo leerlingen moeten zich bewust worden dat ondernemerschap een reële mogelijkheid is voor de latere beroepskeuze.

Overdiep (2008) spreekt bij ondernemerschap in het onderwijs over het stimuleren van ondernemerschapscompetenties en – vaardigheden, zowel bij leerlingen, schoolleiding, docenten als onderwijsorganisatie.

4.2.1 Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat de volgende leerdoelen indicatoren zijn voor het meten van ondernemend gedrag:

Positieve attitude ten aanzien van ondernemerschap

een positieve attitude is een voorwaarde voor een gemotiveerde beroepskeuze voor ondernemerschap. “Hoewel het niet tot de taken van het onderwijs behoort om voorkeuren over te dragen, lijkt het aannemelijk dat de wijze waarop ondernemerschap op school aan de orde komt, mede een rol speelt in de ontwikkeling van persoonlijke beroepsvoorkeuren. Het onderwijs dient in elk geval te zorgen voor gelijkwaardige, evenwichtige aandacht voor alle beroepsmogelijkheden” (Bal et al., 2007, p.13).

Bewustzijn

o Van ondernemerschap als beroepskeuze

deze bewustwording is een “basisvoorwaarde voor een eventuele latere keuze voor een eigen bedrijf” (Bal et al., 2007, p.13). Kinderen van ondernemers zien dit als een vanzelfsprekendheid. Aangezien in de meeste gezinnen beide ouders in loondienst zijn, wordt deze bewustwording echter nauwelijks overgedragen. Daardoor ligt hier een taak voor het onderwijs (Bal et al., 2007).

o Van het belang en de bijdrage van ondernemerschap aan de economie en de maatschappij

deze bewustwording is verbreding van het algemeen bewustzijn (Bosma et al., 2002).

Kennis

o Over de praktijk van ondernemerschap

“dit omvat allerlei kennis over wat het in de praktijk inhoudt om ondernemer te zijn.”

Zoals het zien van marktkansen, een productidee ontwikkelen, het idee ‘verkopen’ en een nieuw bedrijf op de rails zetten. “Deze microkennis draagt tevens bij aan de bewustwording van ondernemerschap als optie voor de eigen beroepskeuze” (Bal et al., 2007, p.13).

o Over de functie en betekenis van ondernemerschap in de economie en maatschappij deze kennis gaat over hoe ondernemerschap tot stand komt, op welke manier ondernemerschap bij kan dragen aan innovatie, duurzaamheid, een internationale

(29)

met name beleidsmakers en leraren in meerdere of mindere mate over dergelijke kennis te beschikken. Omdat deze kennis tevens bijdraagt aan de verbreding van het algemeen bewustzijn is deze ook voor leerlingen relevant.

Ondernemersvaardigheden o Ondernemerskenmerken

Ondernemerskenmerken, oftewel entrepreneurial qualities, kunnen het beste zo vroeg mogelijk worden aangeleerd en zijn bij uitstek geschikt om op het havo- /vwo onderwijs te ontwikkelen (Bal et al., 2007).

o Ondernemerskwaliteiten

Ondernemerskwaliteiten kunnen deels op het havo- /vwo onderwijs worden aangeleerd, waarna ze in de praktijk verder kunnen worden ontwikkeld (Bal et al., 2007).

Nu duidelijk is welke indicatoren worden gebruikt om het ondernemend gedrag van leerlingen te meten, moet er nog worden bepaald hoe deze indicatoren kunnen worden gemeten.

Positieve attitude ten aanzien van ondernemerschap

Of leerlingen een positievere attitude ten aanzien van ondernemerschap hebben ontwikkeld kan worden gemeten door leerlingen na afloop van het lesprogramma een evaluatie formulier in te laten vullen.

Bewustzijn

Zoals eerder aangegeven draagt kennis bij aan het bewustzijn van leerlingen. Door de kennis van leerlingen te toetsen, kan er worden geconcludeerd of het bewustzijn van leerlingen over ondernemerschap in brede zin aanwezig is.

Kennis

Of leerlingen kennis hebben verworven over de praktijk van ondernemerschap en over de functie en betekenis van ondernemerschap in de economie en maatschappij, kan door de docenten worden getoetst. Afhankelijk van de invulling van het onderwijsprogramma kunnen hiervoor werkstukken en/of toetsen worden beoordeeld.

Ondernemersvaardigheden

Voor het meten van ondernemersvaardigheden kan een instrument zoals de E-Scan worden gebruikt. Door leerlingen aan het begin en na afloop van het lesprogramma een test te laten doen, wordt de ontwikkeling van de ondernemersvaardigheden inzichtelijk.

4.3 Onderwijsmethodes voor ondernemerschapsonderwijs

Er zijn verschillende artikelen geschreven over de juiste onderwijsmethode voor ondernemerschaponderwijs. In deze paragraaf wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen een literatuur

(30)

deel, dat vanuit de literatuur onderwijsmethodes bespreekt, en een praktisch deel, waarbij vanuit de toepassingsmogelijkheden onderwijsmethodes voor ondernemerschapsonderwijs aan bod komen.

4.3.1 Literatuur

De basis van een onderwijsprogramma is gelegd door de ‘learning theories’. Van der Kuip & Verheul (2003) bespreken drie theorieën die in de literatuur als relevant voor ondernemerschapsonderwijs worden beschouwd:

Generative learning is gebaseerd op de veronderstelling dat het brein constant relaties legt tussen onbekende zaken die eerst worden geïdentificeerd, vervolgens worden deze met de aanwezige kennis en ervaring opgelost. Leren is het ‘generative’ proces dat betekenis geeft aan iemand zijn herinnering, kennis en ervaring.

Experience-based learning (of learning-by-doing) pleit dat leerlingen persoonlijk betrokken zijn bij de leerervaring wanneer ze zelf besluiten nemen en ook de consequenties daarvan moeten dragen.

Cognitive development beschrijft de intellectuele groei van een kind en is afhankelijk van de interactie van kinderen met hun omgeving. Door het onderwijs aan te laten sluiten aan de vier ontwikkelingsfasen van kinderen kan deze grote invloed hebben op de kennis die wordt verworven.

Volgens Van der Kuip & Verheul (2003) kan ondernemerschapsonderwijs grofweg op twee verschillende manieren worden aangeboden:

Speciaal ontworpen ondernemerschapsprogramma’s (zoals het mini-onderneming programma) Ondernemerschapsonderwijs inbouwen in het reguliere onderwijs (zoals het Studiehuis)

Nadelen van speciaal ontwikkelde ondernemerschapsprogramma’s zijn dat ze een korte levensduur hebben, weinig leerlingen bereiken en onderwerp van zelfselecte zijn (bepaalde leerlingen met bepaalde kenmerken zullen hiervoor kiezen). Door ondernemerschapsonderwijs in te bouwen in het reguliere onderwijs, bijvoorbeeld door entrepreneurial methoden van onderwijzen en leren te gebruiken, worden deze nadelen weggenomen. Wanneer dit in het basis en voortgezet onderwijs wordt gedaan, worden volgens Van der Kuip & Verheul veel meer leerlingen bereikt waardoor de kans groter is dat deze methode effectiever is. Ook een combinatie, een speciaal programma inbouwen in het reguliere curriculum, is mogelijk.

Bal et al.(2007, p.15) benadrukken dat in de praktijk vakken en projecten vaak aspecten van meerdere onderwijsmethoden bevatten. Op basis van literatuur voegen ze een derde methode toe aan de methoden genoemd door Van der Kuip & Verheul:

Ondernemerschapsprojecten (‘hands-on’ onderwijs) “deze methode omvat allerlei vormen van projectonderwijs. Dit zijn vooral cases en projecten die de leerling in contact brengen met de

(31)

de VS zijn 'Mini-Society' (Kourilsky and Campbell, 1984) en 'The new youth entrepreneur'. Een ander voorbeeld is het met medeleerlingen organiseren van een fancy fair, waarbij leraren optreden als coach. Daarnaast is er een belangrijke rol voor ondernemerschapsprojecten die door andere organisaties worden aangeboden, en waarbij scholen zijdelings betrokken kunnen zijn als zij daarvoor kiezen. Enkele voorbeelden zijn 'Miniondernemingen' (in veel landen van de EU) en 'Young Achievement Australia' (zie Peterman and Kennedy, 2003).”

‘Ondernemende’ onderwijsvormen en ondernemende didactiek (in algemene vakken en vakoverstijgend) “dit betreft allereerst activerende vormen van leren, die aansluiten bij de natuurlijke leergierigheid van kinderen, en leervormen die de leerlingen eigen initiatief en verantwoordelijkheidsbesef bijbrengen. Leerkrachten zullen hierbij eerder als coach dan als instructeur optreden. Ook 'learning-by-doing', experimenteren, leren van fouten en creatief problemen oplossen spelen een rol, evenals onderwijsvormen die projectmatig werken en samenwerken met anderen bevorderen (zoals interactief werken; werkstukken maken). Wat Nederland betreft kunnen vernieuwende leervormen als het competentiegerichte 'nieuwe leren', ontwikkelingsgericht onderwijs en ervaringsgericht onderwijs (deels) ook als ondernemende leervormen worden aangemerkt.”

Kennisoverdracht “het overdragen van microkennis over wat ondernemerschap inhoudt gaat bijvoorbeeld via activiteiten als ‘ondernemers voor de klas’, ‘ondernemers interviewen’ en

‘excursies naar bedrijven’. Vakkennis voor het runnen van een eigen bedrijf kan al in het middelbaar onderwijs worden overgedragen via vakken als management en organisatie. Dit vakonderwijs moet dan niet exclusief de nadruk leggen op managementaspecten van het grootbedrijf. Een interessant Amerikaans curriculum voor middelbare scholieren, opgesteld door Kourilsky e.a. en getiteld 'The New Youth Entrepreneur', bestaat uit 12 modules over onder meer

‘opportunity recognition’ en relevante wet- en regelgeving. In dit curriculum zitten ook opdrachten, zodat het deels ook valt onder ‘hands-on’ onderwijs. Kennis over de rol van ondernemerschap in de economie kan, eveneens in het middelbaar onderwijs, worden overgedragen in de vakken economie, geschiedenis en maatschappijleer. De in havo/vwo gebruikte leerboeken voor deze vakken geven momenteel echter maar weinig aandacht aan ondernemerschap.”

Gibb en Cotton (1998. Uit Van der Kuip & Verheul, 2003) vinden dat leerlingen entrepreneurship moeten ervaren en voelen in plaats van het op de conventionele manier te leren. Ze pleitten dan ook voor een meer entrepreneurial aanpak; inbedding van ondernemerschap in het reguliere onderwijs. De nadruk in het onderwijs moet liggen op het stimuleren van leren: door te doen, door te ervaren, door te experimenteren, door risico's te nemen en fouten te maken, door problemen op creatieve wijze op te lossen, door terugkoppeling via sociale interactie, door rollenspellen, door rolmodellen te onderzoeken en door interactie met de volwassen wereld. Figuur 7 toont de verschillen tussen leren volgens de

(32)

eerder genoemde generative learning en experience-based learning theorieën en bevat alle cognitieve doelen: kennis, begrip, toepassing, analyse, synthese en evaluatie.

Figuur 7: Verschillen conventionele en entrepreneurial benadering

Bron: Van der Kuip & Verheul, 2003

Volgens Cotton (1993. Uit Van der Kuip & Verheul, 2003) hebben verschillende ondernemerskenmerken ook verschillende methoden en leeromgevingen nodig. Zo kan initiatief worden gestimuleerd door het leerproces te faciliteren in plaats van de besturen. Vastbeslotenheid kan worden geleerd door verzekerd te zijn dat leerlingen zich bewust zijn van het feit dat ze controle hebben over het leerproces. Autonomy kan worden ontwikkeld door onafhankelijkheid te trainen;

kinderen laten ervaren wat het is om op jezelf te staan, welke verantwoordelijkheden vrijheid met zich meebrengt en ondernemers te interviewen om zo achter hun persoonlijke doelen te komen (Gibb, 2002. Uit Van der Kuip & Verheul, 2003). Het nemen van risico kan worden geoefend door leerlingen te laten deelnemen aan projecten met onzeker resultaat en te discussiëren over ‘what-if’

scenario’s. Creativiteit kan met het gebruik van conceptuele modellen worden geleerd. Door te starten met een probleem en te brainstormen over gerelateerde zaken en deze in relatie tot elkaar te zien (Van der Kuip & Verheul, 2003).

4.3.2 Toegepast

Ondernemende onderwijsvormen hebben op het havo- /vwo niveau meer het karakter van zelfstandig werken, verantwoordelijkheid dragen, communiceren en presenteren. Vanwege het traditionele (over veel vakken verdeelde) onderwijsprogramma is een vakoverstijgende aanpak moeilijker te implementeren (Bal et al., 2007). Door de traditionele invulling ligt de focus op de inhoud in plaats van op het proces. De leraar is aanwezig als expert die verteld hoe iets moet worden gedaan, in plaats

(33)

van ‘facilitator’ die verteld wat moet worden gedaan. Volgens de entrepreneurial benadering (zie figuur 7) moet het onderwijs juist meer steunen op onafhankelijke studenten en learning by doing (Bosma et al., 2002). Ondernemerschap is een ervaringsvak, leren ondernemen is een geleidelijk proces. Het geven van colleges is dan ook niet de juiste methode, simulaties kunnen de praktijk goed benaderen en door ondernemers te betrekken kunnen deze als rolmodel dienen voor de leerlingen (Commissie Ondernemerschap en Onderwijs, uit Westhof, 2005).

Het aanleren van een ondernemende houding is volgens Minnema (2006) een vakoverstijgend proces.

Het aanleren van vaardigheden op het gebied van ondernemerschap behoren volgens hem voornamelijk tot de vakken Economie en Management & Organisatie (M&O). Hij heeft hiervoor drie concrete activiteiten onderscheiden die leerlingen enthousiast maken voor ondernemerschap:

“Uitnodigen van een gastdocent: leerlingen zijn erg enthousiast en geïnteresseerd als iemand uit de praktijk een les komt verzorgen. Er vindt kennisoverdracht plaats en leerlingen worden zich bewust van wat ondernemerschap inhoudt.

Het spelen van een simulatiespel: leerlingen komen ‘in de praktijk’ in aanraking met ondernemen. Er worden hen vaardigheden aangeleerd en ze worden zich aan den lijve bewust van de ‘ups’ en ‘downs’ van ondernemerschap” (Minnema, 2006, p.33).

Het maken van een ondernemingsplan: leerlingen kunnen de kennis over ondernemerschap, opgedaan tijdens gastlessen en het simulatiespel, toepassen. Hierbij kan ook theorie die aan bod is geweest bij M&O en economie, zoals marketing en financiële vastlegging, worden toegepast.

Tevens worden een aantal persoonlijke kwaliteiten van leerlingen hierdoor gestimuleerd.

Het is voor de ontwikkeling van vaardigheden en toepassing noodzakelijk dat leerlingen in de praktijk met ondernemerschap in aanraking komen. Op vele onderwijsniveaus gebeurt dit vaak in de vorm van het daadwerkelijk opstarten van een bedrijf. Voor het havo- /vwo onderwijs vergt dit echter voor zowel de leerlingen als docenten te veel tijd, het schrijven van een ondernemingsplan is daarom een goed alternatief. Minnema stelt voor om de ondernemingsplannen te laten beoordelen door deskundigen uit het bedrijfsleven tijdens een presentatiemarkt, tevens kunnen leerlingen worden begeleid door studenten ‘small business’. Ook Westhof (2005) vindt de Economie en M&O lessen het meest geschikt om ondernemerschap te behandelen. Deze huidige studieboeken geven echter weinig aandacht aan ondernemerschap, waardoor het onderwerp enkel tijdens praktische opdrachten verder kan worden uitgediept. Hij denkt dan ook dat ondernemerschap in het lesprogramma kan worden ingebouwd via (hoofdstukken in) de Economie en M&O studieboeken, projecten of een combinatie van beide. Bij Economie zou de nadruk kunnen liggen op de rol van ondernemerschap in het economische proces, bij M&O op de praktijk van ondernemerschap. Belangrijk bij ondernemerschap in projectvorm is dat docenten beschikken over gerichte lesstof, zodat het docenten niet teveel tijd kost om een goed project op te zetten. De overheid, het ministerie van OC&W en/of EZ zouden volgens

(34)

weken duren, met daarbij een excursie naar een ondernemer. De twee meest geschikte momenten om aandacht te geven aan ondernemerschap zijn:

4 HAVO en 4/5VWO. Deze jaren bevatten veel lessen Economie en M&O. Het derde jaar behoort nog tot de basisvorming, waarbij M&O niet wordt gegeven en Economie nog niet veel inhoudt.

3 HAVO en 3 VWO. In het derde jaar moet er een profielkeuze worden gemaakt, waardoor leerlingen wellicht al iets bewuster bezig zijn met hun toekomst. Voorlichting vanuit de praktijk, een verplicht aantal maanden op stage, het aflopen van open dagen bij bedrijven of voorlichting via oud-leerlingen, zou hierbij kunnen aanspreken.

Naast de voor de hand liggende vakken Economie en M&O, denken Bal et al. (2007) dat ondernemerschap heel goed aan bod kan komen bij vakken zoals: wiskunde, maatschappijleer, geschiedenis en staatsinrichting, aardrijkskunde, algemene natuurwetenschappen en de talen. Door de veelzijdigheid van ondernemerschapsonderwijs is een ‘soepele toepassing’ in de onderwijspraktijk mogelijk. In verband met het overladen curriculum is het echter belangrijk om ondernemerschap een

‘natuurlijke’ plaats binnen het onderwijs te geven. Dit is mogelijk door een gericht aanbod van onderwijsinhoud dat aansluit bij de bestaande vakken ‘waarbij door concrete suggesties en voorbeelden ondernemerschap en ondernemende kwaliteiten een plaats kunnen krijgen’. Door aan te sluiten op bestaande vakken, en dit te ontwikkelen in samenwerking met docenten, word het onderwerp ‘eigen’ voor de sector. Een belangrijke conclusie van hun onderzoek is dat ondernemerschapsprojecten veel enthousiasme teweegbrengt en de betrokkenheid van leerling en docent versterkt. Tijdens projecten en activiteiten wordt het nut van alledaagse vakken zichtbaar, waardoor de betrokkenheid van leerlingen wordt vergroot en gedragsproblemen en vroegtijdig schoolverlaat worden verminderd. De kracht is dat leerlingen ondernemerschap leuk vinden en via ondernemerschapsprojecten andere vakken aantrekkelijker gaan vinden, waardoor de studeerbaarheid toeneemt en het werk voor de docent productiever wordt. Belangrijk is de beschikbaarheid van aantrekkelijk lesmateriaal of praktische opdrachten die gebruiksklaar zijn, bij voorkeur in flexibele modules.

Om ondernemerschap in het onderwijs op brede schaal aan bod te laten komen hebben Overdiep et al.

(2008) de volgende aanbevelingen gedaan:

In opleidingen en lesinhoud zal ondernemerschap veel meer ingebed moeten worden, de lesstof biedt nu eenmaal de beste mogelijk om leerlingen een ondernemende attitude bij te brengen.

Het creëren van een ondernemende schoolcultuur door te stimuleren dat scholen hun keuzevrije ruimte ondernemend invullen, bijv. door het aanbieden van een vak als ‘management en organisatie’ of het nieuwe vak ‘natuurleer en technologie’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn protesten in Australië van mensen die vinden dat de regering wel wat aan de branden kan doen.. Stel je voor dat je deze mensen

In de volgende paragraaf zullen we zien dat een bepaald type problemen van leerlingen en een bepaald type problemen van de leraar vaak samengaan met een sluipende aanpak. Dit is

Weten jullie hoe deze gebouwen heten en in welke straat ze staan. Per vakje 1 punt

Een (heel goed) kwalitatief idee krijgen van de algemene oplossing van een eerste orde, autonome, DV. We gaan er vanuit dat zo’n DV altijd, eventueel na enig gemanipuleer,

Toonladders en akkoorden grote en kleine terts toonladders alsmede de bijbehorende drieklanken Etudes twee etudes, te kiezen uit bijv.:..

Er zijn geen andere eisen gesteld aan de participanten van dit onderzoek, omdat dit onderzoek niet toegespitst is op een bepaalde bevolkingsgroep maar door diepte-interviews

Welke visie op culturele diversiteit heeft de opleiding Docent muziek van de conservatoria van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht.. Hoe komt de visie van de opleiding Docent muziek

Zoals dit kortstondig experiment laat zien, bevordert het niet alleen de diversiteit van het werk van leerlingen, maar benadert ook elke docent de altermoderne kunsteduca-