• No results found

Cyriel Buysse, In de natuur · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cyriel Buysse, In de natuur · dbnl"

Copied!
260
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CYRIEL BUYS3E

IN DE

NATUUR

VITGAVE VAN CA7Vi4N

TE BV Zv~

(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

IN DE NATIJTJR

noon CYRIEL BUYSSE

BANDTEEKENING VAN HERMAN TEIRLINCK

UITGEGE YEN DOOR C . A. J. VAN DISHOECK TE

BUSSUM IN HET JAAR MDCCCCV

(8)

8OEK, COURANT EN STEENDRUKKERIJ G . J . THIEME, NIJMEGEN

(9)

'N DORPJE .

INHOJID .

IN DE NATUUR .

I

„Z'N IEGEN BOAS ZIEN"

11 65

I. MENEER DE BURGEMEESTER

67

IL JAN TAMBOER

80

III . VERKIEZING

93

IV. HET ADVERTENTIE-BRIEFJE

106

V . LAUWEGEM TEGEN BAEVEL

123

VI. HET HOFJE

134

VII. JOCQUIER EN ZIJN LIEF

158

VIII. "JONGE-JUFFERS"-KRANSJE

175

MIJN BEESTJES

201

I. POETI

203

II . D E ZWALUWTJES

210

I II . DE KONIJNTJES

219

IV. HET ,,LEELIJKE EENDJE"

225

DROOMVIZIOENEN

235

I . DE BOOM

237

II . DE MUUR

239

I II . DE UIL . .. .

241

(10)
(11)

1

(12)
(13)

Sours denk ik nog aan dien glanzenden Juniochtend, - aan die verrukkelijke wandeling langs de zachte oevers van de kalme Leie . . . .

't Was een van die volkomen heerlijke dagen, ont- roerend van de rustige wijding, heilig-sereen in den roes der andere dagen als de sereenheid van een marmeren prachtbeeld over de grauwe vunsheid van een stall, en waarvan de herinnering nu en dan weer eens opdaagt, onvergetelijk, als de volmaakte heerlijkheid van een der rijkste en schoonste momenten in het levee . . .

Het was nets, en het was apes . Het was de rus-

tig-kronklende rivier, half dichtgegroeid met groene

kroos en blanke waterlelies, tusschen haar vruchtbare

golvende oevers ; het schel-groene der weilanden en 't

blondend-groene van de korenvelden ; de symphonic van

alle de zingende vogels ; het levee en de beweging van

ten alien karat verspreide veldarbeiders ; de geur van 't

afgemaaide hoof en de geur van de bloeiende klaver ;

(14)

4

en, over alles been, mild-machtig als de glimlach van een goeden koning, de zon verblindend stralend, in een vlekkeloos azuren hemel . . .

't Is als een wijd-harmonieuze lofzang, die de gansche aarde zingt tot glorie van den hemel . Geen vogeltje, geen bloempje, geen blaadje, geen grasje dat niet mee- zingt ; en terwiji ik wandel in die voile heerlijkheid van de Natuur, ook jubelend en zingend in mijn innigst- mooist en diepste wezen 't lied van vrede en lief de, is 't of ik werkelijk een ver geluid van stemmen boor, die met mij mee zingers of bidden .

Verwonderd sla ik mijn oogen op, en, niet verre van mij af, aan den overkant van de rivier, langs den zacht-kronkeligen never, begroeid met haast onhoorbaar- suizelende populieren, die alle, als zacht-fluisterende hoofden, in dezelfde richting neigen, zie ik een zon-

derlinge stoet naderen .

Twee nonnetjes, in 't zwart gekleed, de vleugels van

haar witte kornetjes als wijduitgespreide zeemeeuw-wie-

ken open, loopen recht en statig aan beide zijden van

een klein, langwerpig voorwerp, dat, onder een rood-

en-witte doek, door vier kleine meisjes wordt gedragen .

Andere meisjes volgen, twee en twee naast elkaar, en

heel van achter komt een man, op zijn zondagsch

gekleede boereman of arbeider, de passers breed en

traag, bet hoofd ietwat gebogen, de armen doelloos

(15)

5

hangend . Zij allen zijn bet, die zoo vreemd prevelen of zingen, een snort van triestig •e entonige zangspraak . De klanken gaan gedempt verloren, zonder echo in die breede ruimte van licht en van zon, waar bet gezang der vogels en bet geluid van allerhande arbeid overheerschen . En plotseling begrijp ik wat bet is : de lijkstoet van een meisje uit bet klooster, door haar vriendinnetjes naar de begraafplaats vergezeld, bier in het heel klein dorpje, aan den overkant van de rivier .

* *

*

Ik keer op mijn weg terug om 't schouwspel bij to wonen . Er is geen brug over bet water ; zij moeten over met de pout. Reeds beef t de veerman hen gezien, en, met een lange roede, stuurt bij de zware pout naar den anderen never, terwijl de doodsklok van bet ouder- wetsche kerkj e, dat omringd van prachtige boomen, zijn witte geveltjes en puntig grijs torentje in 't water spiegelt, haar triestige, als bet ware gebarsten klanken last hooren .

En 't is alsof dat luguber gegalm voor een oogen-

blik alle levee en bedrijvigheid tot in 't verschiet der

wide zonne-velden op J schorst . A lles schint even in bespie- J

geling to luisteren en to zwijgen . Hoofers en maaiers

leggen vork en zeis neer en kijken, de grazende koeien

(16)

6

richten met gedempt geloei den snoet op en steers even roerloos in de weide, de vogels staken burs gezang, de vlinders zitten onbewegelijk op den kelk der bloomers, burs bonte wieken toegevouwen . Alleen de klok blijf t tampers, met triestigen, gebarsten klank, onder bet vlek- keloos azuur van stillen zonne-hemel .

Dear steers ze aan den oever. Met zijn hack houdt de veerman de poet tegen den grasrand aangedrukt, en langzaam, over de vermolmde houten trap, dalen zij naar beneden en stijgen er in . Het kistje, onder het wit lijkkleed met rood kruis verborgen, wordt midden op den bodem neergezet, tusschen de twee fiks-rechtstaande nonnetjes, die er de wacht schij- nen to houden . De kinderen gaan rechts en links op den rend der schuit zitten, en kijken naar bet water wear zij dadelijk stil in roeren, met burs handjes . De vader blijft alleen achteraan steers, als vreemd en gege- neerd onder al die vrouwspersonen .

De veerman trekt zijn hack terug om de pout van

wal to duwen, maar juist komt dear eon oude boor

met twee koeien op den oever, die ook moeten overge-

zet worden . Dat geeft goon bezwaar . De poet is ruim

genoeg, 't ken met ion moeite doorgaan . De veerman

doet zijn schuit eon weinig of wijken naar eon plekje

wear de oever zachter glooit, en man en beesten

(17)

stijgen er ook in, met zwaar-dreunend getrappel . De veerman, en ook de vader, bieden een hulpzame hand . Op stil bevel van een der nonnetjes wordt het kistje een weinig naar voren geschoven . Een klein zwart hondje, met spitse oortjes en fel •g linsterende brume oogjes, springt, eventjes jankend, insgelijks op de pout .

Langzaam glijdt ze, door de lange roede, die diep in 't water zinkt, voortgeduwd, over de kalme rivier ; en, op een teeken der nonnetjes, herbegint het eentonig gebedengeprevel . De koeien : de eene wit, de andere wit-en-bruin gevlekt, staan roerloos mast elkaar, herkauwend, als 't ware half ingeslapen, net bijna gesloten oogen, onder de lange, witte oogharen . De vader, zijn rug naar 't lijkje gekeerd, neemt ze met belangstelling op, bevoelt ze, kijkt naar den boer en fluistert met bewonderend hoofdgeknik : ,, scheune biesten.

Ook de kleine meisjes kijken, zonder haar belle-gepre- vel to staken, en stellen vooral belang in 't klein zwart hondje, dat, tusschen de beenen door dringend, even aan het doodkistje komt snuffelen . Een trapje met den voet verwijdert hem, en veer jankt hij, heel even tjes . De meisjes glimlachen . De nonnetjes, stiff-recht- staande van voren op de pout, als aangetrokken door het vader komend kerkj e, waar 't gebarsten klokj a onop- houdend galmt, kijken niet om .

Een zwakke, langzaam schurende stoot, en men is

(18)

V

er . De kleine stoet verlaat de pout, en door een kort, smal-bochtig steegje trekken zij naar 't kerkje . De man met zijn koeien gaat een andere richting uit . De veerman legt zijn pout weer vast, in een gerinkel van kettingen . -- Het kerkje is kil-frisch en haast somber, in tegenstelling met het warm en fielder zonnelicht daarbuiten . Het orgel dreunt, indrukwekkend-plechtig, onder de zwaar-echoende gewelven.

Het kistje wordt neergezet op een catafalk, vlak voor het koor, en nit de sacristie komt de pastoor to voorschijn, oud en gebogen, met grijze Karen en wit koorhemd, gevolgd door den koster en door een koor- knaap gansch in 't rood, die het wierookvat draagt . Treurige zangen weergalmen, de geurende wierook stijgt in blauwe kringetj es naar de gewelven . Een schelletj e klingelt, biddende hoofden buigen neer, en vrome han- den kloppen op de burst, terwijl de pastoor met een kwispel wijwater in 't ronde sproeit .

De kleine lijkdienst is geeindigd . Bij de hooger opgal- mende toners van 't orgel gaat de pastoor langzaam naar de deur, gevolgd door koster en koorknaap met kruis en vendel, en door den stoet waarin de kleine meisjes weer het kistje dragen . De verblindende zon- nesehittering schiet vonken op het goud en zilver van de ornamenten, naarmate zij door het somber portaal in 't voile daglicht komen .

Daar is het kuiltje gegraven, langwerpig-vierkant,

(19)

diep en smal in den grond, om den linkerhoek van 't kerkje, dichtbij den witgekalkten muur, waarin grijze grafzerken vastgemetseld zijn . De versch omgespit e aarde, gemengd met beenderen van dooden, vormt een klein, blond hoopje op het kort geschoren Bras, wear madeliefjes, leeuwetand en maluwbloempjes bloeien .

-- "Peter poster," zingt de geestelijke ; en alien knielen, het hoofd gebogen, de handers gevouwen, in biddende houding, terwijl de doodgraver en een knaap die hem helpt het rood-en-witte lijkkleed nemen van het kistje, dat eenvoudig van wit hout is, met een groot zwart kruis in 't midden .

Met een breed, kringvormig gebaar, terwijl hij enkele latijnsche woorden prevelt, sproeit de pastoor opnieuw wijwater over 't kistje en over de gebogen hoofden . Op den form klept 't gebarsten klokj e met verhaaste slagen, als in gejaagde overijling .

Dan tillers de doodgraver en de knaap het kistje op en zetten het even neer op twee zware touwen, waar- mee zij het langzaam in den kuil neerlaten . Allen staan op en naderen, strak-starend in de groeve . De vader, zijn sidderende pet tusschen de eeltige duimen, schudt triestig het hoofd en een traa.n rolt fangs zijn bruin- gebrand a wang.

Hol-roffelend fangs 't kistje worden de touwen weer

boven gehaald ; hol-bonzend vallen de eerste aardklui-

ten er op neer .

(20)

10

Be pastoor is reeds weg, met kruis en vendel ; de nonnetjes, door een bescheiden teeken, geven insgelijks bet signaal tot den aftocht . Recht en stiff in de wijd- uitgespreide wieken van haar kornetjes verlaten zij bet kerkhofje, gevolgd door de groep kleine meisjes, en

enkele passen achterna volgt ook de vader .

Ilet kerkklokje houdt op met luiden, lijkgraver en knaap vullen haastig bet kuiltje, met dof-neerplof- fende schopvollen aarde. Het kleine treurspelletj a is reeds verleden en vergeten, zonder naklank in de grootsch- heid van 't omringend levee . Nog even slechts gonst bet w ekkend gebeden-gaprevel der beengaande meisJjes,

die voor haar flood vriendinnetje een plekje vragen bij de engeltjes, en flan zingt alleen nog de groote Natuur haar heerlijk-kalm en vreedzaam lied van harmonie,

onder 't oneindig-vlekkelooze van bet zonneglanzend

hemelsblauw

(21)
(22)
(23)

Zij waren geboren en hadden altijd gewoond op de grens van Oost- en West-Vlaanderen, -- OostV1aan . - deren nog, maar waar reeds het West-Vlaamsche in tongval en gebruiken overheerschend was, - in een een- zaam huisje op een wijde vlakte, midden in de blonde lan- douwen van vruchtbaarheid, die alom zacht golf den naar den verren horizon, omlijnd van populieren, waarachter lage, wegblauwende heuvelkammen, ijl en teer als wazige schimmen in de lucht versmolten .

Wit was het huisje met heldergroene vensterluikjes

en rood pannendak . In 't kleine tuintje voor den gevel,

dat door een lage heg met een grijs stavenhekje van

den gelen zandweg was gescheiden, bloeiden, sierlijk

langs den witten muur oprijzend, hooge rote . stok-

rozen, die f risch en fier als stralend-blozende gezichten

naar het heerlijk landschap keken, en groote gele

zonnebloemen, die als moede wezens hun to zware hoof-

den lieten hangers . Een reuzen-noteboom belommerde

(24)

14

het heele doeninkje, heerlijk-koele schaduw gevend in de warme zomerdagen ; en hun akkertj e, een halve hectare groot, lag in den brok achter 't huisje uitge- spreid, met een lijnrecht wegeltje in 't midden en een afglooiende golving aan weerskanten, als een openlig- gend boek.

Het was hun eigendom ; en lange jaren van geluk en vrede hadden zij er met hun drieen doorgebracht : de oude moeder, de eenige dochter en de jongste zoon . De oudste zoon, gehuwd, woonde op een verafgelegen dorp, en zij zagen hem haast nooit .

ioeder deed het huishouden . Romanie werkte 's zomers op het akkertje en maakte 's winters karat . Xaveer was knecht in de smidse van het dorp .

Grout, en bijna teeder als een innige liefde, was hunne

gehechtheid aan het kleine woninkje . Hun net, lief

huisje, 't uitzicht op enkele andere huisjes in den omtrek,

de golvende landouwen, de wijde vlakte met den hoo-

gen witten molen, de scherpe naald van het dorpsto-

rentj e, uitpuntend midden in de boomenkruinen waaron-

der zonneglinsterden de roode daken, en gansch in het

verschiet de verre, vage, wegblauwende heuvellijnen,

het was hun alles lief en welbekend, en zacht was hun

genot op stifle zomeravonden, wanneer zij, werkensmoede,

met hun drieen in de zoete schemering bij het gonzen

van de muggen en 't gezang der krekels, rustig voor hun

deurtje uitgestrekt of neergehurkt, sprakeloos naar het

(25)

wondertafereel van ondergaande zon in gouden wolken .

praclit zaten to staren . Dan voelden zij in onbewuste

zaligheid de poezie der dingen . De lucht was zoo ijl

en zoo rein, het koeltje, streelend-glijdend over de bloei-

ende velden, bracht zoete geuren merle . De laatste

zwaluwen zaten met lang en fijn geschreeuw, in

steeds terugkeerende wervelkringen, elkander in de

hooge sferen na ; de rote stokrozen bij 't witte, goud-

beglansde geveltje, schitterden als wangen van frissche

boerinnetjes ; en de groote gele zonnebloemen, vurig-

oranje-geel in 't gouden avondlicht, keerden hun zware

koppen naar het brandend westen, straal-omkransd in

weerglanzen van trillendrijke heerlijkheid, als waren

zij zelven zonnen, de warme, goede, steeds wakende

zonnen van het stil-gelukkig en gezellig huisje . Zij voel-

den innig al die stifle weelde en die zachte heerlijk-

heid ; zij voelden 't als hun eigendom, eon met de

bezitting van hun huisje en hun akkertje, den met de

onaf hankelijke vrijheid die hen toeliet in hun eigen

huffs hun ,, iegen boas" to zijn, . . . en vroom dankten

zij in hun hart den lieven Heer voor alles wat Hij

hun boven zoo veel minder bevoorrechten geschonken had .

Daar hadden zij gewoond zoolang de oude moeder

leefde, --- Maar nu was moeder flood, en de oudste

zoon, dien zij antlers zoo zelden zagen, was dadelijk

om zijn deel der erfenis gekomen . Zij hadden 't hens

(26)

16

niet kunnen uitkeeren, en 't huisje met bet akkertje warm verkocht geworden, , .

Zij zaten samen, Xaveer en Romanie, in bet dood- stil geworden huisje dat bet hunne niet meer was, en spraken over hunne toekomst .

November woedde buiten, in grijze natte lucht en stormige wind-en-regen-vlagen . De lange brume blaren van den hoogen noteboom dwarrelden als voile leeren lappen om bet triestig huisje of plakten voor goed neer, als doodgej aagde vogels in de molder van den landweg, en wijd over de naakte vlakte, waar alleen bet rapenloof nog bier en daar als een vochtig- groene, in den wind klapperende deken zich spreidde,

dreven ver en bij, in schuins-gezweepte vlucht, grijze of zwarte, droef-krassende benden raven .

Zij hadden heimwee en zij zaten stil to mijmeren en to peinzen . De jongen rookte zijn pijpje naast bet zwak opflakkerend, nu en dan sissend-stoomend haard- vuur ; bet meisje, voor bet laatste glimpje dofgrijs,dag- licht zoo dicht mogelijk bij bet kleingeruite raampje geschoven, bewoog slechts of en toe, langzaam en met moedeloos gebaar, de treurig-rammelende houten klosjes van haar dof blauw kantwerkkussen .

Zij hadden een besluit to nemen, Tegen Kerstdag

moesten zij 't geliefde woninkje verlaten en een antler

onderkomen gevonden hebben . Wat viel bet bun zwaar !

(27)

Wat hadden zij moeite om hue lustelooze keus to vestigen ! Niets . . . nets beviel hen ; nergens voelden zij to kunnen aarden, want zij zochten in hun heim- wee jets dat niet to vinden was : een huisje juist als dit welk zij verlaten moesten . Zoekend en verloren had- den zij ten alien kante rondgedwaald, telkens in hun kwellend heimwee, door de f olterend-gespannen wortels van hun eigen jnnig wezen tot hun oorsprong, tot het eeng teergelief de plekj a gronds waar zij niet blijven konden, wee, teruggetrokken .

Dien dag, opnieuw, was Xaveer er op uit geweest, en eindelijk dacht hij jets ontdekt to hebben . Het was jets geheel anders dan wat zij tot flu toe gezocht hadden, en 't zou ook -- als ze 't deden - een heele omwenteling in hun levee to weeg brengen . Xaveer had een huisje gezien, in een ver-afgelegen, mooi groot dorp, diep in 't Oost-Vlaamsche, een keurig, vriende- lijk, pas nieuw gebouwd huisje, waar flog niemand in gewoond had, en dat voor 't eerst to huur werd aan- geboden . Hij had het van onder tot boven bezocht en : bekeken, was bij de eigenares, -- een bej aarde dorpsche dame -- geweest, had de huurprijs niet to hoog gevon den . En eensklaps was in hem een plan ontstaan, een plan van heel nieuw levee, niet meer als smidsknecht zooals hij tot flog toe geweest was, maar als bags, ja, als eigen bass : een kleine smidse in het stalletje dat achter 't huisje stond : een smidse, niet voor 't grove,

2

(28)

18

zware werk dat tot flu zijn ambacht was geweest, maar een lief, klein smidsetje voor fijn-werk : kachel- en lampen-reparatie, slotenmakerij, en rijwielen •h erstel- ling . Vooral dit laatste . Er was nog geen enkele bekwame rijwiehhersteller in dat schoon, groot dorp, waar toch

zeker talrijke wielrijders warm of kwamen . Hij had

er op zijn weg heel wat ontmoet, zelf s dames, hij twij-

felde niet of dtr ~alag een broodje voor hem . Hij had

verstand van rijwielen, bij den smid waar hij lange

jaren werkte had hij er dikwijls gerepareerd, hij twij-

felde zelf s geen oogenblik of hij zou er een splinter-

nieuw in elkaar kunnen zetten ; ja, hij zag het reeds

in zijn verbeelding to prijken staan voor het uitstallings-

raam van hun nieuw huisje, hij zag de dorpelingen er

bewonderend naar komen kijken, hij zag ze gretig in

zijn huisje komen, en er zoo meer dan een bestellen .

Terwijl zou Romanie dat mooie kantwerk waken waarin

ze zoo bedreven was, en dat ook wel zeker door de

welgestelde dames van dat groot rijk dorp gekocht zou

worden . De drukking van zijn heimwee verzwond lang-

zamerhand voor de zachte koestering der nieuwe illuzie

welke hij haar poogde wee to deelen ; en bij iedere

opsomming der talrijke voordeelen, herhaalde hij steeds

dat wat volgens zijn meening den doorslag geven moest

om hun besluit to vestigen : 't idee van weer, en zelfs

in ruimere mast dan vroeger, onaf hankelijk to zijn, de

schoon blijde vrijheid, het doen en laten wat je wil,

(29)

't geluk, zooals hlj 't in zijn eigenaardigen, half-west , vlaamschen, half-oostvlaamschen tongval noemde : n z'n iegen boas to zien" .

Zij luisterde en peinsde, de klosj es van haar kant- werkkussen slap tusschen de vingers, haar oogen, week van heimwee flog, op 't witte kantje strak gevestigd . Zij wist niet wat ze zeggen zou, zij duride niet beslui- ten en voelde dat 't toch dringend moest . Zij was ang- stig en ze was triestig . Zij was bang voor dat groote verre dorp waar geen mensch hen kende ; en zij was o zoo gehecht aan dit dorpJ'e, aan dit plekJ'e, sterker, o veel sterker flog dan hij ; maar zij hield innig veel van hem en wilde hem niet graag bedroeven en ontmoedigen,

flu het toch werkelijk voor hem een zoo sterk en zoo hoopvol verlangen scheen to worden .

-- Wa voir mensen zien da gunter, in dat dorp ?"

vroeg zij eindelijk met matte stifle stem, om iets to zeggen, terwijl ze zachtjes weer haar klosjes door elkaar liet rammelen.

-- 0, brave gestige mensen, we-je . Alsaan maar ple- zier moaken en older amezeeren," antwoordde hij met overtuiging .

Een flauwe glimlach zweefde even om haar lippen.

Haar zachte wenkbrauwen trokken zich op en zij loosde

langzaam een zucht . In dat dorp of in een antler, aan-

gezien ze flu toch uit hun geliefde huisje moesten, wat

kon het haar ook schelen ? Haar was het droevig-onver-

(30)

20

schill2ig waar ze flu been zouden, en 't was nog een geluk voor hem dat hij zich minder moedeloo s voelde, ja, dat hij nog een illuzie-voile hoop koesteren kon . Zij bleef er even over nadenken, in 't laatste trage trom-

melen van haar klosjes, en daar bet heelemaal duister werd in 't keukentje, onder woest tegen de ruiten aan- zweepende regenstriemen, stood zij op en schoof haar kussen weg, en zei met een zucht van berusting, terwijl ze 't kleine avondlampje aanstak

-- Ach joa, . . . boat bet ons dap moar probeiren e-pie. Goat 't pie, we kunnen nog altied weer entwa t antlers zoeken .

Zij hadden bet huisje gehuurd en woonden flu in 't

mooi groot dorp . Het was bet derde uit een rij van

vier, alien gelijke huisjes, in verschen rooden steep met

witte streepjes en rood pannendak . Zij stonden heel aan

't uiteinde van 't dorp, met een liefelijk uitzicht op een

grooten tuin er vlak tegenover, en verder in 't verschiet

de wijde golving van de velden . Het eigenlijke dorp lag

achter hen, met zijn lange, ietwat bochtige straat en

zijn kleurrijke huizen, met zijn groote, vierkante, door

heerlijke linden belommerde markt, met zijn zware kerk

en spitsen grijzen toren . Een stoomtramlijn verbond bet

met de verre stall ; een recht kanaal met somber water

(31)

liep er dwars doorheen, en de schepen die er pas- seerden, schenen van verre, met hun marten en hun zeilen, tusschen de daken en de schoorsteenen to varen .

Van moeders erfenis was iets over de tweeduizend frank hun gezamentlijk deel geweest . Daarmede richtten zij zich in : een paar nieuwe meubels, en bijna al het overige voor de oprichting van 't kleine smidsetje en voor de uitstalling, Op Kerstavond gekomen, waren zij tegen half Januari met alles klaar . In 't aanbouwtje der binnenplaats was al zijn arbeidsgereedschap, en voor het eenig gevelraampje prijkte een f onkelnieuw rijwiel,

met daaronder en omheen, op een naar voren hellende uitstallingsplank, allerlei onderdeelen : assen, schroeven, radertjes, spaken, pompjes, lantarentjes en belletjes . Eon groote, mooie, koperen lamp stood in den eenen hoek, en in den anderen hoek hing, met een touw aan een spijker, een splinternieuwe, dof-glimmende, wit-grijze caoutchouc-band . -- Daarachter, onduidelijk zichtbaar door de ruitj es, zat Romanie, als een vredig-lief waak- engeltj e, den ganschen dag op haar lagen stoel kant- werk to waken . Buiten, aan het geveltje boven de groene deur, was 't uithangbord gespijkerd

XAVEER VERFAALIE,

Smid en slotenmaker,

Rijwielmaker en hersteller .

(32)

22

Alles was in order de klanten hadden maax to komen .

Het was winter, vuile winter, nu eens enkele dagen sneeuw en vorst, en dan weer dooi en regen, en voor rijwielen-koopen of herstellen kwam geen mensch . Pat hadden Xaveer en Romanie ook wel verwacht . 't Was het seizoen voor kachels en voor lampen . Maar ook voor lampen en voor kachels kwam er bijna niemand . Be mooie koperen lamp, die in den hoek van het uitstallingsraamp'e priJ'kte, was er nog niet eenmaal ~ op verzoek van iemand uit genomen . Maar ook dit begrepen wel de broeder en de zuster, en zij wachtten . Er warm immers andere smeden en lampenmakers in het dorp, bij wie de menschen al sinds lang geklant warm . Slechts flu en dan kwam iemand voor een heel kleine beuzelarij : een slot dat in de war was, een grendel voor een hok, een hengsel voor een dear . Xaveer verdiende bijna nets, en zij hadden om van to levee alleen de opbrengst van Romanie's kantwerk- makers .

Pit grog niet slechter, maar ook niet beter dan vroe- ger, in hun eenzaam, liefelijk huisje . Met onverpoosd

werken van 's ochtends zes uur tot 's avonds half

negen verdiende , zij geregeld anderhalven frank per dag .

Van 't dorp, van 't levers banner buren en verdere

(33)

omgeving merkten zij heel weinig. Zij bleven liefst afgezonderd, voelden zich nog niet ingeburgerd, begre- pen, kenden de menschen nog niet goed . Het huisje mast het hunne, aan de linkerzijde, was een herbergje . .In den Dragond er, stak er uit, omdat de bags in zijn tijd cavalerist was geweest ; en 's zondags ging Xaveer er wel eens om een glaasje bier, ten teeken van goede buurschap . Maar nooit bleef hij er lang vertoeven ; hij was er vreemd, bedeesd, had geen voe- ling met de andere bezoekers, verstond hun taal niet goed, werd zelf maar half begrepen, wanneer hij iets vertelde . Aan de rechterzijde van hun huisje woonde een weduwe met haar dochter, strijksters alle twee, en heel den dag omgeven als van dampige wolken wit goed, die haar aan het gezicht onttrokken ; en 't laatste der vier huisjes stood bijna altijd gesloten : daar woonde een vellenploter, die gansche dagen met zijn vrouw in een hondenkar om konijnenvellen reed, en meestal laat in den avond half dronken terugkwam, en dan rumoer maakte en raasde op zijn honden, die dikwijls halve nachten lagen to blaffen en to huilen .

Zij leef den in afwachting . Tienmaal daags herhaalden

zij het tot elkander : » We moeten patientie hen ; we

moeten wachten ." Wanneer Xaveer, antlers gewend den

ganschen dag to werken, flu doelloos aan de deur of

mast haar kantwerkkussen stood, en klaagde dat hij

mete had to doen, troostte zij hem met de woor-

(34)

24

den : We moeten patientie hen ; 't zal amaal beteren

as de zomer komt." Maar zijn geduld raakte op, en

hij leed er onder dat hij werken wilde en niet kon, enn

dat de gansche voile last van beider onderhoud op haar

alleen thans drukte. Hij zag dat ze zich overwerkte,

dat ze bleek en wager werd, dat ze 't op den duur

niet zoude kunnen volhouden . En op een ochtend kwam

hij vastberaden tot haar en vroeg haar in vollen ernst,

met wanhopig gezicht, of zij hem wilde leeren kantwerk

makers, opdat hij haar to zware task ietwat verzachten

zou . Hoe lachte zij hem uit, toen hij met dat rare

voorstel voor den dag kwam ! Haha ! een man die kant-

werk maakte ! en dan nog wel een smid met zulke

zwarte handers ! Maar hij kon niet medelachen, hij was

zoo innig ongelukkig en bedroefd, en hij drong aan,

zijn groote zwarte handers bevend, en zijn oogen vol

met tranen, die er plotseling, in snikken, uitbarstten .

En zij zelve werd eensklaps doodsbleek, met bibberende

lippen, terwijl zijn zware droef heid het ook onweer-

staanbaar bij haar aanstak . De klosjes vielen machte-

loos nit haar handers, en ook zij barstte opeens in tra-

nen uit, o zoo bitter en zoo diep rampzalig, in een

apes-overweldigend weer opstormen van heimwee en

verlangen, in een plotselingen gruwel van de eenzaam ,

heid, de narigheid, de ongewoonte en al het akelig

vreemde en nieuwe, dat het zacht en kalm geluk van

vroeger had vervangen .

(35)

En zij bekenden elkander wet zij tot nog toe hals- starrig hadden opgekropt en onderling verzwegen : dat ze 't levee zoo ellendig vonden op dit vreemde, onbe- kende dorp, dat zij er niet aarden konden en er nooit zouden kunnen aarden, dat zij er beiden van verdriet en van ellende zouden omkomen . Het was een onstui- mige crisis, een uitstorting van maandenlang opgekropt wee, een ontembare nood- en smartkreet, opstormend uit de innigste, geschokte diepten hunner ziel .

Lang, eindeloos lang bleven zij klagen en snikken in de hoogopgevoerde, overdreven spanning van hue smart . Doch zij, cindelijk schaamde zich voor die onberedeneerde, kinderlijke zwakheid . Zij hikte droog, veegde haar laatste tranen weg en nam met stuggen moed haar vochtige klosj es weer op .

Kom, kom ; ze waren toch geen kinderen meet . Ze moesten er den moed in houden . De droeve winter was voorbij, de zachte lente naderde . Allen zou weer goed worden .

De lente was er . De lieve lente met haar vogeltjes

en teeder groen, met haar frissche bloemen aan

heesters en heggen, met haar hooge, refine luchten,

wear witte wolkenschepen dreven, in zonneblauwe onein-

digheid . De menschen herleefden met de natuur, en

(36)

26

verlieten hun benauwde winterhuizen voor de blijheid van de vrije ruimte .

Nu zal het werk voor mij gaan komen, dacht Xaveer . Het klein uitstallingsraampj a was opnieuw keurig en frisch door Romanie opgeknapt ; het nieuwe rijwiel pronkte f onkelend, midden in de schitterende chaos der alom verspreide radertj es en schakeltj es en spaken, als een fijn en stevig ding van soepele snelheid, dat slechts scheen to wachten op de komst van wie het nemen wilde, om er de geurige zonnige lenteruimte in

wildsnorrende vaart mee to doorklieven .

Maar niemand . . . niemand kwam . De wielen reden voorbij, bij twintigtallen elken dag, en 't mooie, f on •

kelnieuwe ding bleef onbewegelijk achter 't raampje staan, als eindeloos gevangen en geboeid . Allen vlogen er in onverschillige beast langsheen ; slechts enkele straatbengels stonden er of en toe, met gretige nieuws- gierigheid, near to gapen . Het was als een gekluisterde lokvogel, die geen enkel der voorbijvliegende vrije vogels vangen kon . Nooit scheen er iets aan al die andere viug-snorrende wielen to haperen ; nooit kwam een der vrije wilde vogels van de wijdzonnige ruimte, bet droefgekluisterd slachtoffer der blij vende gevangenschap bezoeken of verlossen .

Xaveer stood gansche dagen in zijn doelloos wach-

ten op den drempel van bun huisje dat bedroevend

schouwspel wear to nemen . De wanhoop lag op zijn

(37)

gelaat gedrukt, een star-verbouwereerde uitdrukking beang- stigde zijn oogen, net schrik vroeg hij zich of waar het toch eindelijk naartoe moest . Hun laatste geld way bijna op ; tot last in den nacht zat Romanie zich bij haar kantwerkkussen of to beulen zonder op to dur~

yen kijken, en de vervaldag van de halve pacht was naderend ! 0 ! hij had die steeds voorbijsnorrende rijwie- len met geweld wel willen tegenhouden ; hij wenschte dat een band ontploffen mocht, dat een ketting mocht springen, dat plotseling, vlak voor zijn deur een onge- val gebeuren mocht, hetwelk hen dwingen zou, fataal en onvermijdbaar dwingen, -- bij hem our hulp to komen . En sours droomde hij van valsche, leelijke dingen : keien, die hij voor de wielen gooide, spijkers die hij op de wegen strooide our ze toch to dwingen, onweerstaanbaar to dwingen . . .

0, dat heimwee van de schoone, voor hen droeve

lente-avonden, toen zij beiden, hij moe en wee van

niets verricht to hebben, zij ofgetobd van 't werken,

aan hun eenzaam, treurig tafeltje, het schrale avond-

maal gebruikten ! Zij schaamden zich over hun tegen-

spoed als over iets onteerends, zij bleven lief st binnen,

verborgen voor de blikken van hun medemenschen,

of zaten achter in het heel klein tuintje naast het

doode smidsetje, zoo innig-ongelukkig en heimweeig-

vreemd in dit groot onbekend dorp waar niemand

hen hielp, en waar de zeldzame lui met wie zij sours

(38)

28

spraken steeds geniepig schenen to spotten met hun tegenspoed en met hun ongewonen tongval . Zijn wan hoop was volkomen en hij smeekte haar dagelijks om veer weg to gaan, om weer to gaan naar het geboor- tedorpje, waar hij opnieuw als smidsknecht zou gaan dienen . Hun ,, iegen boas zien" was een droeve, onmo- gelijke illuzie, het kon niet, het wilde niet, het mocht niet ; zij zouden eindigen met van hongerige armoede to sterven .

Zij, moediger dan hij, worstelde nog, wilde 't nog tot 't laatste einde volhouden . Het kon haar niet schelen dat zij nu voor hem werken moest, hij had wel zooveel jaren voor haar en moeder gewerkt, en wilde toch ook niets beter dan het nog maar steeds to mogen does . Zij smeekte hem, met tranen in de oogen, dat hij zich om harentwil toch niet bezorgd zou makes, zij was

gezond, en sterk, en moedig, zij kon en wilde werken,

zij wilde hem, als 't toch maar eenigszins kon, zoolang

als nog de kleinste hoop bestond, de droevige vernede-

ring spares, van bass weer knecht to moeten worden .

De tegenspoed had hun gevoel van wederzijdsche

genegenheid tot een bijna sentimenteele broeder- en

zusterlijke lief de verscherpt . Veel inniger dan vroeger

nog was beider leven flu vast aan elkaar verbonden .

Hij had destijds een minnarijtje gehad op het geboor-

tedorp, en zij, van hares karat, was niet geheel onge-

voelig geweest voor de genegenheid van een jongen uit

(39)

hun buurt ; maar nu, als 't ware door ears wederzijdsch, stil accoord, sprak hij nooit meer van dat minnespel- letje, sprak zij nooit meer van haar jongen . diet was niet flood, hat sliep maar, verdreven door hun eigen broer- en zusterliefde, die in den harden, gezamenlijken strijd om hat bestaan, langzamerhand starker, grooter, mooier en verhevener geworden was flan de gewone, natuurlijke minne-liefde van een jongen en een meisje .

Zij voelden zich & n met elkander . Eerst dan zou- den zij wear ieder voor zichzelf gaan kunnen levers, als

zij elkanders vasten trouwen steun niet meer behoefden .

Eens, op een ochtend, flat Xaveer als naar gewoonte aan zijn deurtje stood, vruchteloos wachtend op de komst van klanten die maar nooit verschenen, kwam een groote ruischende automobiel om den ho ek van den steenweg gedraaid, naderend in de richtin g van hat dorp . Het zware ding vorderde langzaam, met horten en stoo-

ten, snuivend en ratelend, alsof er iets aan haperde ; en de twee manners die voorop zaten, geelgrij s bestoven, met hun groote zwarte brillen boven op de patters, begonnen met inspanning, zoodra zij tusschen de eerste huizen kwamen, rechts en links to kijken, blijkbaar

naar iets zoekend, In 't achtergedeelte van den wagers

zaten drie dames, in geelgrijze mantels en geelgrijze

(40)

so

eapuchons, met dichte voiletten voor 't gezicht, als vermomde groote poppers .

-- "Ici m'sieu !" riep plotseling, in 't Fransch, een der twee manners die voorop zaten, wijzend met de hand naar Xaveer's uithangbordje .

De heer, die 't stuur in handers had, Meld plotse- ling de automobiel voor Xaveer's huisje stil, bong naar hem toe, en vroeg hem in gebrekkig Vlaamsch, hard overschreeuwend het gedruisch van den nog doorrui- schenden motor

-- Sijt kij de smid?"

--- Je ik, meneire, " antwoordde Xaveer, met een kleur naar voren tredend .

-- A la bonne heure !" riep opgeruimd de heer. Hij draaide vlug ears een kraantje en zacht Meld de motor op met ruischen, terwijl een sterke benzine-gaslucht zich verspreidde.

-- Er is iets gebrok aan de pomp van mijn machien . Wilt kij de chauffeur help repareer ?" vroeg hij .

-- Bi je ik, meneire, as ik kan," antwoordde Xaveer ietwat verlegen .

-- Kij kunt toch repareer veto, niet wear? Kij heb verstand van mecanique ?"

Bi j~ ik, meneire, toch wet 'n beitjen a-nie ."

--- A la bonne heure alors ! herhaalde de heer uit

het rijtuig wippend . De chauffeur was er reeds voor

hen uitgestegen, en lag plat op den grond iets van

(41)

onder to betasten . De beer ging achter aan den wagers en hielp nu ook de dames ult . Intusschen was Roma- nie op den drempel verschenen . Enkele nieuwsgierigen kwamen aangeloopen .

-- Komt 'n beitje binnen en zet oe 'n beitje, ieffrou- wen," verzocht zij vriendelijk de dames die haar voil- etten hadden opgetrokken .

Het waren mooie dames, jong alle drie, lang van gestalte, met frisch-rote-en-blanke gezichten, waarin buitengewoon schoone oogen schitterden . Toen zij haar large, dunne, gele mantels even openden walmden aro- ma's van de fijnste geuren om haar been, en zag Roma- nie aan haar ceintures zulk een verblindende strafing van allerlei schitterende en rinkelend a kleinoodien, dat zij bedeesd en benauwd wend onder zooveel pracht en rijkdom, en niet eens meer durfde aandringen, toen de mooie dames met beleefden glimlach voor haar aanbod bedankten, en in gebroken Vlaamsch antwoordden dat zij

liever, onder 't wachten, een beetje been en weer zouden wandelen .

Middelerwijl was Xaveer mast den chauffeur plat op

den gro nd gaan liggen, en luisterde naar de uitleggin-

gen die de man hem gaf. De beer stood achter hen

to kijken, en van alle kanten begonnen flu nieuwsgie-

rige dorpelingen toe to stroomen . Het duurde niet fang

of de mooie automobiel was omringd door een dicht op

elkaar gedrongen menigte manners, vrouwen en kinderen .

(42)

32

xaveer begreep maar half wat aan den wagers scheel- de, en hoe of hij 't herstellen moest . Het was zijn yak niet ; hij was wel smid en rijwiel-herstellen, maar aan automobielen had hij nog nooit gewerkt . Hij spande zich in om to begrijpen, met hooge kleur plat op den grond gestrekt, met aarzelend-bevende vingers de stuk- ken bevoelend die de chauffeur hem aanwees, bewust dat bet voor hem een zaak van een gold, dat hij nu eens een prachtige gelegenheid had aan al die min of meer hostile dorpelingen, die daar gapend en dringend om hem stonden, zijn kunde en knapheid to bewijzen . Op eens scheen hij to vatten wat er aan gedaan moest wonders . De chauffeur had een stuk losgeschroef d en liet het hem zien . Plotseling begreep hij, en meende dat hij 't wel zou kunnen repareeren . Hij knikte her- haaldelijk met bet hoof d, richtte zich haastig op, en liep met bet stuk naar zijn smidsetje, door den chauf- feur gevolgd .

Romanie was weer in huffs gegaan en had haar

werk hervat aan 't kantwerkkussen, terwijl de beer

midden in bet yolk bij de automobiel een cigar et

opstak, en de dames langzaam in de straat been en

weer wandelden, door de dorpelingen met vrijpostige

nieuwsgierigheid nagekeken . In haar langzaam slente-

ren kwamen zij weldra terug bij 't huisje, hoorden van

den beer dat de reparatie niet lang duren zou, gingen

(43)

even voor het uitstalraampje kijken, en zagen door de ruitjes Romanie haar kantwerk makers .

Oh mail, c'est une dentelliere !" riep verrast een van de drie . "Allons voir !"

En meteen gingen zij binnen .

Romanie vloog hoogkleurend op, bond nogmaals stoelen aan .

Merci, merci, wij zul niet zit, maar mag wij zien de kant ?" vroeg vriendelijk een der mooie dames naar het kantwerkkussen wijzend .

-- Zeker, ieffrouwe, zeker," antwoordde Romanie . En zij trok het laadje van haar kussen open, en ont- vouwde voorzichtig een mooi stuk kantwerk, dat op een stukje karton over elkaar gerold zat .

De mooie dames bogen voorover en keken. De fijne geur die van haar uitging vulde heel het klein ka-

mertj e . Romanie kreeg het er vaag benauwd onder.

Oh, comme c'est beau ! comme c'est biers tra- vaille !" fluisterden zij in stille verrukking tot elkaar .

„Est-ce qu'elle ne vendrait pas?"

Je vais le lui demander," zei de jonge dame, die aan Romanie gevraagd had om haar werk to mogen zien .

Soudt kij niet verkoop ?" glimlachte zij aanmoe- digend en vriendelijk .

Romanie aarzelde een oogenblik, onverhoeds door de vraag verrast. Toen, met een hooge kleur

3

(44)

34 -- Bi je ik, ieffrouwe . --- Hoeveel, dit st' - ?

Romanie stood van ontroering to beven . Even dacht ze : dat zijn rijke lui en wij hebben bet geld zoo hoog noodig : last ik haar maar jets meer vragen dan mijn gewonen prijs . -- Doch een gevoel van schaamte weer- hield haar . Zij durfde niet, vond het niet eerlijk, enn zel maar haar gewone prijs, zooals ze van de koop-

vrouw kreeg aan wie ze doorgaans hare kanten leverde . Oh moo Dieu, gue c'est bon marche !" fluisterde verbaasd de mooie dame tot haar gezellinnen . En zij

kocht dadelijk het heele stuk .

Ah non, Gisele, ca n'est pas biers ; it faut par- tager ! " reclameerden de twee andere .

Taisez-vows done, elle en a pent-titre encore,"

troostte de koopster . En zij vroeg het aan 't verlegen- blozend meisje

-- Ys 't al wat kij heb ? Die dames zou wil ook wat koop .

-- Nen 't ieffrouwe . 'k hen d'r nog wa," antwoordde Romanie .

Zij grog naar een kastje en nam er een pakje uit, dat voor verkoop reeds klaar lag .

De dames ontvouwden 't, keken, bevoelden de karat met haar fijne, witte handers, bewonderden, in 't Fransch haar opmerkingen wisselend .

-- Oh ! charm ant ! delicieux ! exquis

(45)

Ook dezelfde prijs ?" vroeg vriendelijk glimlachend de eerste koopster .

Veer lag het Romanie op de tong om jets meer to vragen, en weer deed ze 't niet . Zij durfde niet, het was niet eerlijk, dat die twee voor 'n gelijke waarde meer zouden betalen dan de eerste .

--- Joa 't, iefl'rouwe, 't ies dezelfde pries," antwoordde zij bedeesd .

In een oogwenk was de koop gesloten . De kant werd gemeten, de som uitgerekend, het fijne blanke weefsel zorgvuldig weer om de ka rtonnetjes gevouwen en aan de mooie dames overhandigd . De jongste van de drie huppelde opgewekt naar boners .

Gaetan ! Gaetan ! c'est cent vingt-cinq francs pour nous trois F' riep zij den heer aan de automobiel opge- wonden toe .

Verbaasd keek hij op .

Heirs ? quoi done?" vroeg hij .

-- Mais oui, la dentelle," antwoordde zij, triomfant haar pakje in de hoogte houd end . "Vite, pass&moi l'argent."

Hij liet zijn automo biel, omringd door het gepeupel, in de steek, en kwam met verstoord gezicht naar haar toe.

-- Encore des emplettes !" bromde hij .

Mais, cheri, c'est pour riep," fleemde zij . En ze trok hem mee naar binnen .

Queue lidee!" bromde hij weer, met stug-misnoegd

gezicht tot de twee andere, toen hij in het huisje was .

(46)

36

-- Mais c'est pour rien ! pour rien ! pour rien !"

overbluften zij hem nu opgewonden alle drie.

Romanie, ziende dat hij ontevreden was, stond gansch onthutst . Gelukkig, dacht zij, dat ik niet overvraagd heb .

Voor de dames Meld de beer zich ook dadelijk in, maar zijn booze nurkschheid sloeg plotseling op bet meisje over .

Hoeveel is 't?" vroeg hij kortaf, ruw haast, met gefronste wenkbrauwen .

Honderd vuuf en twintig frank to goare meneire,"

antwoordde zij schuchter .

Voi1, a " beet hij toe, met zenuwachtig trillende vingers zijn portef euille openend en een briefje van hon- derd frank, een van twintig en een vijffrankstuk vobr haar op bet tafeltje leggend .

Romanie was zoo ontsteld, dat zij geen woord m eer spreken kon . Tranen kwamen plotseling in haar oog en . Ah non, ne sois pas dur, Gaetan ; elle est si gentille," zeiden de dames of keurend .

Je ne suis pas dur, je paie, -- comme touj ours,"

antwoordde hij wrevelig . "Je n'ai pas besoin d'y ajou •

ter des compliments, n'est-ce pas?"

En met een korte beweging keerde hij zich om e n was de dear weer uit .

Ii a son mauvais jour," fluisterde een der dames

achter zijn rug ; en zij lachten even stil onder elkan-

der, wat Romanie eenigszins geruststelde .

(47)

reerde stuk uit de smidse, en liepen er haastig mee near de automobiel toe . Zoodra de dames dit zagen, namen zij ook dadelijk, met een minzaam knikje, afscheid van het m eisj e, die hear nog gansch ontroerd en ver- bouwereerd tot ears de voordeur uitgeleide deed .

Xaveer en de chauffeur lagers veer plat op den grond mast de automobiel uitgestrekt, de heer Meld er zich met brommig gezicht onbewegelijk mast, de mooie dames stonden to parf umeeren op een of stand, de menigte, steeds talrijker geworden, drong en joelde om den wa- gers heen, weldra zoo hinderlijk, dat de twee manners slechts met groote moeite burs werk konden verrichten . As 't oe blief, mensen ga toch 'n betjen uut de weg," smeekte telkens Xaveer, 't gezicht in transpiratie, de trekken door de inspanning verwrongen .

Zij weken even, maar kwamen dadelijk terug gedron- gen, lachend en joelend, bedekt-spottend zijn westvlaam- sche uitspraak nabootsend, onder schimpend gefuister met zijn inspannend sjouwen, en heimelijk leedvermaak dat bet hem toch niet lukken zou bet ding weer in orde to krijgen . Xaveer en de chauffeur duwden, draaiden, wrongen, en eindelijk gaven zij met een zucht van verlichting den laatsten zwaai, en richtten zich vuur- rood en zweetdruipend met roetzwarte handers op .

Ca y est ?" vroeg de heer, eensklaps weer op-

gewekt.

(48)

38

-- Oui m'sieu, je crois biers que ca tiendra," ant- woordde hijgend de chauffeur .

-- En route alors," sprak de beer. Hij wenkte de dames, die dadelijk met geruisch van geparfumeerde rokken en mantels achter in den wagers stegen, en grog

in zijn zak om Xaveer to betalen .

-- Hoeveel is mijn skull, man "

n

vroeg hij .

Xaveer wilt niet wat hij vragen moest . Hij liet bet liever aan den beer zelf over .

-- Geliek bet oe believers zal, meneire, " antwoord- de hij .

De beer stak een vijffrankstuk naar hem uit.

- Ys 't zoo goed ?' vroeg hij .

-- Zeker, meneire, zeker, ge zie wel bedankt, we-je,"

sprak Xaveer met van vreugd stralende oogen bet mooie stuk aanvaardend .

Onder de gapende menigte grog een dof gemurmel op. Zij spotters nu niet meer, maar keken met een snort bewonderende afgunst naar den jongen smid . Vijf frank ! dat was geen kleinigheid ! Zou die onnoozele West-vlaming dan toch wel verstand van werken hebben ? De beer en de chauffeur waren nu ook in de auto- mobiel gestegen, en 't zware ding begon to ruischen, to

ploffen en to schudden, terwijl bet yolk luidruchtig- joelend achteruitweek .

Xaveer was op zij gegaan, met een blik vol trots op

't daverend gevaarte, dat nu door zijn hulp herleefde.

(49)

Romanie keek met schuwe oogen door de ruitjes van het uitstallingsraampj e . De dames wikkeld en zich als rillerige poesjes in hear gele mantels en trokken hear voiletten neer over hear mooie gezichten ; de heer sloeg een deken om zijn beenen en trok den grooten zwar- ten bril over zijn oogen, wet hem plotseling op een uil deed gelijken . Harder dreunde en snorde de motor, of en toe inwendig p] offend en knallend, als loste hij revol- verschoten op het yolk dat telkeiis gillend achteruit- stoof en den joelend weer terugkwam : maar plotseling veranderde het plot-en-knalgeluid in zachtschuivend gezang, en met een snort van sprong wipte de wagers vooruit en reed in kalm-harmonieus geruisch de breede dorpstraat in .

Hij reed zoowat een vijftig meters ver, door een mee- hollende bende dorpelingen achtervolgd ; en den klonk eensklaps weer een korte, harde knal als van een schot, en meteen stood de wagers stil . Het sloeg Xaveer ears 't hart en hij slaakte dof een kreet . Hij zag den heer met een gebaar van woede overeind staan, den chauffeur van zijn pleats wippen en neerhurken, het yolk in wild gejoel weer toestroomen . Hij zelf snelde toe, ontsteld van ergernis en spijt ; en als een oorveeg kreeg hij vlak in 't gezicht de striemende woorden van den verwoeden heer : -- Kij stomrik ! wet heb kij gedaan ? Kij heb geen verstand van nets !

Het sloeg hem achteruit als 't ware, met verschrikte

(50)

40

oogen, midden in het grinnekend en spottend yolk . --

wa . . .

wa ies er gebeurd, meneire ?" hakkelde hij, lijkbleek wordend onder de roetlaag die zijn zwee- tend aangezicht bedekte .

't Is weer gebreek, nom de dieu ! 't Is nie gemaak gewees ! Kij sift een domkop !" raasde de beer sidde- rend van toorn, met oogen die vlamden onder bet zwart van zijn omhoog geschoven bril .

-- • Gaetan, voyons, Gaetan," smeekten de dames . Xaveer sprak geen woord meer . Even staarde hij roer- loos-wanhopig naar den verontwaardigden beer, en toen

begon hij als een kind to beven, ineengekrompen van vernedering en schaamte, als had hij in den grond willen verzinken . Het nevelde voor zijn oogen en bet suisde in zijn oogen ; hij zag noch hoorde meer, hij had nog juist bet noodige bewustzijn en de machinale kracht om uit zijn zak bet gekregen vijffrankstuk to halen, dit op de voorbank der automobiel to leggen, en dan haas- tig met gebogen hoof d terug to wijken, dwars door bet lachend, joelend, spottend yolk naar zijn armzalig huisje, waarvan hij als een gek de deur achter zich dichtgooide . Ach Heire Godhied, Xaveer, wat is er toch gebeurd !" riep Romanie ontsteld naar hem toesnellend . --- 'T en goa niet ! 'K en

hen

d'r

gem

verstand van!

Ze lathe mien uut !" schreide hij .

Als een klein kind stood hij to zuchten en to snik-

ken, en ook zij weende, en plotseling barstte al bun

(51)

lang verkropte leed weer onbedwingbaar uit . Zij zelve kon hem flu geen moed meer inblazen, zij voelde zich ook to wanhopig-ellendig, zij vertelde hem snikkend en kreunend van de verkochte karat en van de boosheid van dien beer omdat de dames bet gekocht hadden, terwijl zij toch geen armen cent had overvraagd ; zij ook had nu bet geld willen teruggeven, de vluchtige glans van hoop die met die rijke lui in bun armoedig huisje was gekomen, was nets geweest dan de bedriegelijkste der illuzies, dan de wreedaardigste spotternije : 't was uit nu met bun levee op dit ongastvrij en vijandig dorp, zij wilden noch konden er meer levee, zij wilden weg, voor altijd en zoo spoedig mogelijk weg, al moes- ten zij voortaan gaan bedelen om bun brood . . .

Een heelers tijd zaten zij zoo to klagen en to schreien, als misdadigers in den donkersten hoek van bun kamertje verscholen .

Toen hoorden zij plotseling weer buiten een dot rumoer opstijgen, een akelig, naderend rumoer van me- nigte, in voetengetrappel, gegil en gelach, dat hen met angstige gezichten naar bet raampje deed loopen .

-- Och Heire Godhied wa ies da nu, Xaveer ? "

vroeg zij bevend, achter bet uitstallingsplankje in elkaar gekrompen.

-- 'K en wet nie, 'k en wet nie," hikte hij .

Hij reikhalsde even naar bet raampje toe, maar trok

zich dadelijk met een schok terug .

(52)

42

't Ies hem doar weere !" hijgde hij . Hij was het, inderdaad . . .

Recht en links van de straat, in dichte drommen, bet joelend gepeupel, met roode, lachende gezichten, en

spottend-glinsterende oogen, en in bet midden de auto- mobiel, langzaam getrokken door een groot, bruin paard . De boer die bet leidde schudde van bet proestlachen, de chauffeur zat recht voorop en stuurde, impassiebel onder bet gegiegel der menigte, de beer liep er met walgend gezicht naast, de mooie dames zaten nog steeds achter in, mantels open en voiletten op, lachend en schertsend onder elkaar, met nu en dan, in korten ernst, hoogmoedig-stijve blikken van haar schoone oogen naar bet sours wat al to druk opdringende gepeupel . Een wild rumoer van hoongelach steeg onmeedoogend- schimpend op, toen de bespottelijke stoet langs Xaveer's huisje passeerde, en plotseling begon een bende grap- penmakers vodr de dear in gekheid op to springen en to dansen, wild-uitgillend met hooge schrille stemmen bet bekende deuntje

Vivat onze smid en hij mag er wezen Vivat onze smid en hij mag er zijn !

Als een carnaval-janboel trok bet voorbij, terwijl

Xaveer en Romanie, angstig weer in den donkersten

hoek van bun huisje teruggedrongen, bevend elkander

bij de hand hielden, als our zich onderling tegen een

(53)

mogelijken aanslag op hun leven to verdedigen en to beachermen .

Zij gingen weg ; 't was onherroepelijk besloten . . . Met de honderd vijf en twintig frank van Romanie's kant had Xaveer de huishuur van het heele jeer betaald, en nu verkochten zij hun huisraad, hun meubels, de uitrusting van 't smidsetje, de uitstalling van 't raampje, alles . Voor goed hadden zij de ongelukkige illuzie van » hun iegen boas zien" opgegeven ; en om niet als arme bede- laars op hun geboorte-dorpj e, wear zij eenmaal in betrek- kelijken welstand geleef d hadden, terug to moeten keeren, hadden zij beiden zich verhuurd : hij als smidsknecht to Brugge, zij als huismeid to Gent . Vruchteloos had den zij gepoogd alle twee in dezelf de stall een dienst to vinden : ook dat wilde niet lukken ; en dear de nood drukte, hadden zij het hard besluit genomen to scheiden .

Alles was verkocht en weg ; alleen het mooi, splin-

ternieuw rijwiel, dat zooveel lange maanden nutteloos

vbor 't raampje prijkte, had nog geen afnemer gevon-

den . Niemand wilde 't, niemand vertrouwde 't . Eerst

had hij er de waarde van den inkoopprijs voor gevraagd,

toen twee derde, toen slechts de helft, maar alles

vergeefsch . Hoe minder hij vroeg hoe meer de dor-

(54)

44

pelingen overtuigd werden dat het wiel niet deugde . Eindelijk besloot hij het to houden ; en als een smade- lijke spotternij stood het daar, glinsterend-nieuw naast hun beide armoedige koffers in het akelig leeg huisje, op den ochtend dat zij elkander -- wie weet voor hoe lang, zouden verlaten . Een mannetje zou haar en de koffers met een honden-kar naar het station brengen ; hij zou op zijn rijwiel den langen weg naar Brugge afleggen . Alles was weg of ingepakt, het karretje stood v oor de deur, de honden blaf ten, het mannetje kwam

binnen om to vragen of ze klaar waren .

Zij waren klaar . Zich inspannend om kalm to blij- ven, maar bevend en met roodbekreten oogen, stak hij haar de hand toe .

-- Allo, zuster, de goe reize we-je, en schrief ml wanneir da ge ne keir meugt uutgoan ; 'k zal komen . Zij schreide hevig, onbekwaam op 't laatst zich goed to houden .

--- Je 1k, Xaveer, 'k zal 't doen . . . 'k belove 't oe,"

snikte zij, krampachtig zijn hand drukkend . Ook hij begon weer hevig to snikken . -- Toe . . . toe . . . mo ak gen verdriet

en goa nou moan

. . ." hikte hij .

-- Xaveer, . . . God bewoar oe, jongen .

--- God bewoar oe . . . God bewoar oe, Romanie .

De koffers waren opgeladen, zij vluchtte weg, het

hoofd gebukt, haar zakdoek voor de oogen, rood van

(55)

schaamte onder de nieuwsgierige blikken der buren . En ratelend reed het karretje met haar heen, in razend geblaf van de hollende honden . Een oogenblik stond hij, als suf, to kijken en to luisteren . Het bloed suisde in zijn ooren en zijn blik benevelde : 't was plotseling als de flood rondom hem heen . Toen nam hij zijn wiel, zijn mooi, splinternieuw, nutteloos rijwiel, en leidde het zacht naar buiten . Als in een Broom sloot hij de deur van het hol-klinkend huisje, nam er den sleutel af, then hij nog even bij de eigenares zou aanreiken ; en zonder een blik op de enkele buren die hem stonden aan to gapen, vaag en licht als een slaapwandelaar, sprong hij in den zadel, en reed in een tegenoverge- stelde richting weg .

Voor altijd hadden zij het ongastvrije dorp verlaten .

Na viertien lange dagen wachtens kreeg hij eindelijk haar eersten brief .

Bemznde Broeder,

Ik neem de pen in de hand om u to laten weten

de staet van mijn gezonteit en verop van u hetzelve ;

ware het antlers het zou mij veel verdriet doers . Ik hers

gezond en kontent in mijnen dienst en verop van u het-

zelve . Mijneer is een euverheid bij de soldaten en hij

(56)

46

klapt altijd Frans, maar madam is van de stall en zij

klapt Vlaamsch . Er zijn drie kinderen en ik heb natuur,

lijk veel to werken aangezien ik maert alleene ben . Zon-

dag gepasseerd zei madam mij dat ik van vuven tot

all achten mocht uutgaan, maar ik ken bier toch nie-

naand niet, en ik heb aan madam gezeid dat ik liever

dien tied zou spellewerken om nog wat to verdienen .

Maar madam zei mij wa peisde gij bet is Zondag, gij

en moogt niet werken . Het was waar ook, ik had bet

alzoo vergeten en dan ben ik beneen bluven zitten en

heb in mijnen kerkeboek gelezen . Maar binst dat ik

zat to lezen, dacht ik in mijn iegen dat is toch wel

aardig madam zegt mij dat ik 's Zondags niet mag

werken en zij doet mij toch zelve heele Zondagen wer-

ken . Nu beminde broeder, dat is niet om over mijne

meesteres to klagen . Madam is nog al goed voor mij

en overlast mij niet al to veel. Het ergste zijn de kin-

ders die nog al stout zijn en altied met mij lachen

omdat ik geen Gents spreek gelijk zij . Maar bet zijn

toch maar kinders en dat trek ik mij niet aan als ze

mij antlers maar niet to veel tormenteeren in mijn werk .

Nu beminde broeder, last ik u weten dat mijneer en

madam Zondag uut de stall gaan dineeren en dat ik

mag uutgaan van 1 tot S . lk verop nu toch wel

beminde broeder dat gij niet zult nalaten van to kome~nn

eu dat wij to zamen heel den achternoen zullen gaan

wandelen en dat gij mij dan ook alles zult vertellen

(57)

hoe gij het stelt in uwen dienst waar ik zoo nieuws, gierig naar ben .

Met deze eindig ' k mijnen brief niet met het hart maar wel met de pen en noem mij

uwe verkleefde zuster

ROMANIE VERFAALIE .

Om een uur, na tamelijk lang zoeken in de afgele- gen, weinig bekende buurt waar zij woonde, vond hij eindelijk het huffs en belle aan .

Hij hoorde haar dadelijk aangehuppeld komen in de gang, en met een ruk grog de deur open en zij stood

voor hem, zoo vermagerd en verbleekt dat hij haar haast niet herkende, met jets vreemds en angstigs in de uitdrukking der oogen, jets van een schuw, gesla- gen flier flat naar een schuilplaats zoekt .

Romanie, hoe goat 't mee oe ?" vroeg hij ont- roerd, bang bijna voor 't antwoord .

Maar zij haastte zich hem gerust to stellen, met jets zenuwachtig-opgewondens in toon en houding, flat haar antlers heelemaal vreemd was .

0 goed, goed we-je ; en hoe goat 't mee oe?

Kom bijnnen ; zie-de kontent in oeen dienst ?"

Hij had den tijd niet om to antwoorden, zij leidde

hem door den gang naar beneden, Tangs een smal, pik-

(58)

48

donkey wenteltrapje naar de sombere kelderkeuken, waar zij hem op een houten stoel naast de wit-geschuurde tafel deed zitten en hem dadelijk vroeg of hij iets eten of drinkers wilde .

longer had hij niet, maar wel dorst, en zij liep in den kelder naast de keuken om een kruik met bier, haalde twee glazen uit een kast, en schonk ze schui- mend vol .

Santus," sprak hij, bet glas dat voor hem stood opnemend, en zij antwoordde "Santus" en bracht de lippen aan haar glas ; en dicht bijeen geschoven, met den scherpen hoek der witte taf el tusschen hen, keken zij elkander in de oogen, en gingen aan 't ver- tellen .

-- Ge zie zoi moager geworden ; kriegt-e misschien nie genoeg t'eten !" kon hij niet nalaten haar dadelijk to vragen, teer bezorgd .

0 bi je ik, bi je ik, mer dan genoeg," haastte zij zich to antwoorddn ; "moan 'k en he bier nog nie veel honger, we-j e ; 't ies de veranderienge van d e lucht, e-nie ! . . . En gie ! . . . ge'n zie gie the veranderd, we-je, ge ziet er goed uut !" riep zij, met verraste vreugd hem aankijkend .

0 bi non ik, 'k hen 't iek nog al goed getrof- fen," antwoordde hij slapjes .

Zij zwegen even en dronken beiden een kort teugje

van bun bier . Boven bun hoofden, ter hoogte van de

(59)

straat, waren twee kleine, langwerpige, met ijzeren traliewerk omrasterde raampj es, en daar zagen zij de voeten der voorbijgangers in het gecadanseerd geluid

der harde hakken op de harde steenen been en veer gaan .

-- 0, da ies de stroat, a-nie ?" sprak hij opkijkend, en een gevoel van benauwdheid greep hem plotseling aan . Maar hij liet bet haar niet merkeu, hij keek rood in de keuken, naar de mooi-gliusterende potters en pan- ned, naar bet groot, zwart fornuis met glimmend-kope- ren handvatsels, en naar de vele porseleinen borders en koppen achter bet gesloten raampje van een gla- zed kast .

-- Schoane keuken !" zei hij .

En zoi gerief eliek !" antwoordde zij . "Kiek ne keir bier, in 't achterhuus, alles zoi bi d' hand ."

Zij stood op en leidde hem in bet achterhuis naast de keuken, een heel klein achterhuis j e, dat propvol stood met allerlei, en ook slechts door een enkel, klein, omrasterd raampje, uitzicht had op een ellendig klein en smal stadstuintje : een vierkant hoekje donkergrauwe natte aarde tusschen hooge muren, en schraal begroeid met vuil ruig gras, waarvan de magere bloemenrand, die wellicht nooit een zonnestraal gezien had, al lang was doodgegaan . Aan 't verste erode, tegen den of slui- tingsmuur, stood een apart gebouwtje met een grijze dear, en een klein raampje met gebroken ruiten .

4

(60)

50

--- Ons waschhuzeken," sprak ze, de richting van zijn blik volgend .

Een onuitsprekelijk gevoel van heimwee greep hem . plotseling aan . -- 0, dat akelig, somber, kelderachtig binnenplaatsje, dat schaarsche lapje tuin en lucht voor haar die gewend was aan de hooge, zonnige, groene vlakte, wear moeders huisje met zijn lieve bloemen stood ! Hij had wel willen vluchten, had wel when alleen zijn, geheel alleen in 't wijde veld om er al zijn wee in vrijheid alt to snikken, zonder dat zij er iets van merkte . Zijn lippen beefden en een kramp verwrong zijn aangezicht . Doch hij bedwong zich, hij wilde niet, hij mocht niet ; en met gespannen uiterlijke kalmte volgde hij hear flu near boven, om eens het heele huffs to zien . -- Zij leidde hem door den mooien, witmarmeren gang in den salon, den prachtigen salon met de groote koperen gas- kroon en de bloedroode gordijnen, met de plechtigroode

canapes en de breede, gemakkelijke roode stoelen, met

het mollig, donkerroode vloertapijt en den schitterenden

goud •o mlijsten schoorsteenspiegel . 't Was alles rood en

goud wet hij zag, het deed hem pijn aan de oogen en het

maakte hem benauwd alsof hij niet meer ademen kon ; en

vol vreesachtig ontzag keek hij near twee groote portretten

in vergulde lijsten aan den wand : een dikke, blonde mili-

tair met zwaren knevel in groot uniform en gevederbosten

helm in de hand, en een etagere, gedecolleteerde dame met

zwart hear en zwarte oogen, in een geelwit zijden bal-japon .

(61)

~-- Da zien meneir en medam," zei Romanie . - Gelieken ze 'r op ? vroeg hij .

-- Joa, tulle," antwoordde zij met overtuiging . „Moan meneir ies nog wat dijkker en roofer in zien gezijcht, en medam ies alsaan nog zwarter en moagerder dan as ze doer stoat .

Xaveer schreed voorzichtig terug, bang jets om to gooien . 't Gezicht van meneer vond hij niet kwaad, maar dat van de vrouw beviel hem geenszins . Hij vond het hard en stroef . En hij dacht met weemoed dat bet zeker wel near hear zin en niet near den zin van meneer was, dat Romanie zich zou to schikken hebben . -- Zij toonde hem verder de eet- kamer, geheel in 't somberbruin, met brume stoelen en kasten en vale gordijnen ; de slaapkamer, met de twee groote, wit-gespreide bedden naast elkaar en een heel eigenaardige teekening van wandpapier : schelgekleurde papegaaien die hingen to wiebelen in hoepelvormige festoe- nen van groen en van bloemen -- Xaveer keek met ver- bazing op en moest er even om glimlachen --- en dan

de badkamer en kinder-slaapkamer en speelkamer op de tweede verdieping ; en eindelijk duwde zij, onder de trap die near den zolder liep, een klein, laag deurtje open en glimlachte, met jets teer-beschaamds en verlegens in den blik, als om zich to verontschuldigen

- En bier sloap ikke . . ."

-- Och Heire !" riep hij, haast schrikkend .

Het was een heel klein zolderkamertje onder den

(62)

52

zijkant van 't geplafonneerde dak, en er stood niets in dan een l aag en smal geel-houten bed met een grauw- bruine sprei, een stoel, een ijzeren waschtoestel en een roodbruin, scheefgezakt, ruwhouten kastje .

'T en betekent nie veel, a-nie, moar afin 'k kan d'er toch sloapen," sprak ze zacht.

Ach joa, en as ge moe ziet ge sloapt overal,"

antwoordde hij triestig, met een doffe trilling in de stem ; en hij keerde zich om en grog de trappers af.

Zullen we nu ne keir uutgoan ?" vroeg ze, nog in haar kamertj e .

Bi joa a-nie ."

-- Wacht dan 'n betje bineen ; 'k doe mienen hoed en mien schoenen ears en 'k kome seffens ."

Loom, met zwaarmoedig gebogen hoof d, daalde hij de trappers of .

Zet oe 'n betjen ien 't kabinet van voaren, ge zult de mensen zien passeeren," riep zij hem nog na . Maar hij bedankte voor het aanbod, hij snakte naar boners, naar zoo en vrije lucht ; hij had een gruwel ears dat huffs en voelde er zich stikken .

Al spoedig was ze weer beneden, eenvoudig maar

netjes gekleed, in 't donkergrijs met een zwart hoedje

met wet groen, en gele en witte bloempjes . Zij opende

de deur en liet hem uit . Toen grog zij ook naar bui-

ten, draaide den zwaren sleutel tweemaal om en stopte

hem in haar zak .

(63)

Hij had een pijpje gevuld en stak bet aan, en semen, als twee verlief den op burs uitgangsmiddag, verlieten zij de stille street, machinaal de richting volgend wear zij near beneden helde . Zij kruisten dwars over een breeders, drukken boulevard met hooge witte huizen, zij kwamen aan een water en volgden er den schaduw- oever onder hooge mooie boomers .

Kent-e gie al goed de weg ien de stall ?" vroeg hij . -- 'n Betjen," antwoordde zij .

--~ Woar goan we noartoe ?"

Woar dat-e wilt ; e-keir noar buuten ?"

-- 0 joa, boat ons a-keir noar buuten goan ."

Het kanaal liep recht door, tusschen boomenrijen en huizen, het water diep-liggend en vuil, met steil- glooiiende grasranden aan beide oevers . her en dear tegen den karat lagers schepen vastgemeerd, als ver- laten in zondagsrust, maar vele plezierbootjes scho- ren over de efl'ene vlakte, in glinsterend spiegelen en spat- ten van riemen, onder de spierige bewegingen der roeiers in witte of gekleurde buisjes en met bloote armen. Op beide oevers was het druk van rijtuigen, fietsen en automobielen, in 't borate been en weer gewemel van de zondagswandelaars .

En vertel gie mie

flu

oik eras a-keir wa van oe iegen," vroeg

Zij

vriendelijk opgewekt, toen zij een

eindj a gegaan waren .

Hij glimlachte en schudde't hoofd. Hij had zoo weinig

(64)

54

over zichzelf to vertellen . Zijn levers was zoo elken dag precies hetzelfde . 's Ochtends our vijf uur op, dadelijk na 't ontbijt in de smidse, werken tot twaalf uur, middag- eten, our n uur veer ears 't werk tot 's avonds acht, met nog een klein poosje rust en een boterham en een kommetje koffie, tusschen vier en vijf . Na 't avondeten, als 't mooi weer was, zat hij even met de twee andere knechts onder de boomers zijn pijpje to rooken, en our negen of half tiers ten langste lag hij in bed .

.-- Onder de bowmen nog al ! Zien d'er doer

boaR

men ?" vroeg ze verwonderd .

--- Zeker," zei hij . -- En hij vertelde haar dat de smidse heel aardig gelegen was eventjes boners de stalls- poort, aan een grooten breeders weg met prachtige boo men, wear dag en nacht passage en beweging was. De herberg wear hij at en sliep stood vlak mast de smidse, en

an uit het raampje van zijn zolderkamertje had hij een heerlijk vergezicht over bosschen en velden . Het leek op 't uitzicht dat zij van uit moeders huisje had den, hij droomde sours dat hij nog bij moeder was en nog eens al de welbekende oorden van zijn kinds- heid wederzag.

Hij zweeg even en keek haar van terzijde aan, plot-

seling voelend dat hij bezig was haar pijn to doers .

Hear wangen hadden zich met een teere kleur geverf d

en een glinsterend vocht blonk in haar zachte oogen .

Hij beet op zijn lippen, vol spijt over zijn woorden,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij durfde zich echter op den vijver niet wagen; telkens probeerde hij met één poot, dien hij dadelijk, bij de eerste kille aanvoeling, weer introk, of hij lepperde even met

Na wat hij ervaren had op de begrafenis van tante Victoire, na de absurd-pompeuze en negatieve praal waarmee de oude vrijster tot de eeuwigheid was ingeleid, na het prestige dat

Zij was heel blij nu voor goed van zijn ongewenschte hofmakerij verlost te zijn en den avond van den trouw ging ze niet eens kijken mar de terugkomst van de echtgenooten, hoewel

Vrouw Beert, woedend, had Lisa met schoppen en slagen weer naar huis gejaagd; maar toen Reus 's avonds thuiskwam en het gebeurde vernam, maakte hij aan de sponde van de

Het zou een voorspelling kunnen geweest zijn. In ieder geval sluit het scenario met een scène die de inhoud van de eerste scène om-.. Wie anders dan Desiré, die zelf door meneer

Maar ook hier is voorzichtigheid geboden: waar Saint-Simon en de saint-simonisten het hebben over vergoeding naar inzet, is er in dit geval toch sprake van een lossere overeenkomst:

Stien sprak weinig, maar nauw tegen Hortense, die in den hoek naast het portier zat, gedrongen, verliet zijne hand de hare niet en van tijd tot tijd, schielijk verstout, wreef hij

Aan een andere tipgever, Sylvia van Peteghem (met evenveel dank) hebben we de zeer substantiële mededeling te danken dat Cyriel Buysse een aantal verhalen heeft afgestaan aan