• No results found

Lodewijk Mulder, Jan Faessen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lodewijk Mulder, Jan Faessen · dbnl"

Copied!
532
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JAN F A E S SEN.

HISTORISCHE ROMAN

UIT HET BEGIN DER ZEVENTIENDE EEUW,

DOOR

LODEWIJK MULDER,

EERSTE LUITENANT DER INFANTERIE.

EER S TE D E E L.

DERDE DR UK.

TE

ARNHEM,

BIJ

D. A. T Hl E M

E.

1859.

(2)

GEDRUKT BIJ H. C. A. 'fHlEME, TE NIJMEGEN.

(3)

AAN

LECTOR AAN DE KONINKLIJKE MILITAIRE AKADEMIE TE BREDA,

WORDT DIT WERK

D . M. P. L I N D O

R

(4)

UIT

VRIENDSCHAP

EN

ACHTING

OPGJ;IJRAGEN

DOOR

DEN SCHRI.TVER.

(5)

INHOUD.

HOOFDSTUK I.

PRINS MAURIT:; TE ROTTERDAM

HOOFDSTUK Il.

DE ZAMENZWEEl\DERS IN /lDEN WIJDEN ROEMER"

HOOFDSTUK III.

EENE TOONEELVOORSTELLING DER REDERIJKERS

HOOFDSTUK IV.

VAN DIJCK TE BLEISWIJK .

HOOIWSTUK V.

EENE GEHEIME ARMINIAANSCHE PREDIKATIE.

HOOFDSTUK VI.

HENRICUS SLATIUS

HOOFDSTUK VII.

HET KOMPLOT.

Blz. 1.

/I 17.

/I 39.

/I 73.

/I 88.

N 103.

/I 125.

(6)

INHOUD.

HOOFDSTUK VIn.

DE WEDUWE VAN OLDENBARNEVELD •

HOOFDSTUK IX.

GROENE VELD EN STOUTENBURG

HOOFDSTUK X.

. Blz. 141.

ti 154.

EEN NIEUWE DEELNEMER IN DE ZAMENZWERING GE-

WIKKELD. 169.

HOOFDSTUK Xl.

FAESSEN VERLAAT "DE HULCK" 183.

HOOFDSTUK XII.

EENE ZEEMANS-TAVEERNE . 203.

HOOFDSTUK XIII.

DE UITSLAG VAN FAESSEN'S l'OGINGEN . . ti 215.

AANTEEKENINGEN /I 229.

(7)

JAN F AESSEN.

HOOFDSTUK J.

PRINS ;MA.URITS TE ROTTERDAM.

De 26ste October 1622 was voor de stad Rotterdam een dag van vreugde en van gewoel. De straten en grachten waren opgevuld met eene jubelende menigte, reeds vroeg door het luiden der klokken ten bedde uit- gelokt, of bij het openen der poorten, een uur voor het krieken van den dag, van de omliggende dorpen en ge- huchten binnengestroomd, om deel te nemen aan de feestvreugde, die aller harten scheen vervuld te hebben in de anders zoo kalme stad, waar gewoonlijk geene beweging en drukte gezien en gehoord werden, dan die door de bedrijvigheid van den handel veroorzaakt.

En wel was het een feest, dat iedereen tot vro- lijkheid stemmen moest, want vier dagen geleden was het der burgerij bekend gemaakt, dat op den 26sten October "Zijne Vorstelijke Genade Prins MAURITS van

G."ED. No. ó. 1. 1

(8)

JAN FAESSEN.

Nassau uit het leger zou wederkeeren in 's Gravenhage doortrekkende de stad Rotterdam, en wordende alle vro- me burgeren aangemaand, om met grootere pompe en solemniteit den doortogt op te luisteren van den door- luchtigen held, die weêr getoond had te zijn de grootste krijgsman van zijnen tijd, in het ontlegeren van de stad Bergen-op-Zoom, die drie maanden door den Spaanschen marquis Spinola was belegerd geweest en nu gebleven aan den Staat tot groot profijt van de Geünieerde Gewesten en tot bewijs dat de twaalfjarige trêve niet had ver- slapt de heldenmoedigheid van den Prins en van de krijgsrnagt der Republiek."

Het voorkomen van de stad op bovengenoemden dag deed zien, dat de aanmaning van de vroedschap niet vruchteloos was geweest, en de algemeene geestdrift bewees, dat ook buitendien de doortogt van den vorste- lijken veldheer een triomftogt zou geworden zijn. Alle straten, langs welke de Prins zou trekken, waren met vlaggen en banderollen versierd; al het groen, dat het jaargetijde nog opleverde, was gevlochten tot kransen, die wiegelend afhingen van de gevels der huizen, of gewikkeld tot festoenen, om de eerebogen te versie- ren, die hier en daar waren opgerigt, en waarop de kreupelgerijmde en hoogdravende opschriften eerder ge- tuigden van goeden wil dan van letterkundigen smaak.

De Jorisdoelen, datzelfde jaar eerst voltooid en ingewijd, en de woningen der gildemeesters waren met blazoenen en zinnebeelden versierd, en op de markt zag men voor een der huizen eene verhevene stellaadje opgeslagen, met blaauw en rood laken behangen, welke de bewon- derende aanschouwers elkander aanwezen als het toö- neel, waarop des avonds de Rederijkkamer de Blaue Acolyen voor het Rotterdamsche publiek een nieuw "Beer konstigh ende rethorykelyk gerymt sinnespel" zou ver- toonen, hetwelk de factor der kamer opzettelijk voor deze gelegenheid had gedicht.

2

(9)

JAN FAESSEN 3

Niet minder levendig was het tooneel op de Maas, die wemelde van vaartuigen. Statige koopvaarders , die, pas teruggekomen vàn den grooten Oost, weder als met reikhalzend ongeduld lagen te wachten, dat het magtwoord van de heeren der 0 I Compagnie de zwa- re ketenen zou losmaken, die hen nu gekluisterd hiel- den aan den wal, leenden hun dek tot eene benijde plaats, waar deftige burgers en burgeressen, zonder zich aan het gedrang op de kaai bloot te stellen, bedaard de komst des prinsen afwachtten. In het want, dat opgeluisterd was met alle mogelijke vlaggen, die had- den kunnen bijeen gebragt worden, was de plaats van het scheepsvolk, waarvan er eenigen met de armen over elkander, op de bovenra' s zaten, met al de zorgeloos- heid van menschen, wien het volmaakt onverschillig is , of zij twee of tweehonderd voet boven den grond zijn, terwijl zij vrolijke kwinkslagen wisselden met eenige rappe gasten, die zich op de bovenste trappen van de spitse gevels der huizen op de kaai, eenigermate met hen op gelijke hoogte hadden geplaatst. Rijk versierde en vergulde jagten uit Delft, den Haag, Schiedam, Gouda, en Schoonhoven zeilden spelende den vloed op en neder, en werden in hunne vaart doorkruist door hon- derde ranke sloepen en booten, met vlugge roeijers be- mand.

Op de plaats, waar het jagt van den Prins met zijn gevolg zou aanleggen, was door de regering der stad een statige eereboog opgerigt, waar, tusschen de wa- penschilden der Gëunieerde Provinciën, eene wijdloopige inscriptie in eerbiedwaardig Latijn prijkte, die aan de menigte door de hier en daar verspreide woorden; Mau- ritius, Victoria, Hispania, enz., genoegzaam duidelijk werd.

Daarnevens stonden drie kleine stukken geschut met de noodige bediening, die de aankomst van het prinsen- jagt zouden verkondigen. In het groote gebouw met

G-ED. NO. 5. 1· l'

(10)

4 lAN l'AESSEN.

hardsteenen gevel, tegenover de landingsplaats, waren de twee ruime kamers regts en links van de deur ingerigt voor de burgemeesters, raden, schepenen en andere au- toriteiten van Rotterdam en Schiedam, daar verzameld om den Prins te verwelkomen, en voor de edellieden en officieren, die, hetzij uit eigen beweging, hetzij als be- velhebbers der compagnie guardes en muskettiers , welke voor de deur gerangschikt stond, uit 's Gravenhage waren overgekomen. Daal' zag de nieuwsgierige menigte, die door de breede vensterramen naar binnen gluurde, met diepen eerbied en stedelijken trots, hoe hunne deftige regenten zich door de zaal bewogen. deels met erns tig nadenken in wigtige zamenspraak verdiept, deels met goedwillige tevredenheid op het gelaat, zich neêrzettende op de breede vensterbanken, om het gewoel daar buiten gade te slaan. Daar zagen zij ook menig onbekend gelaat te midden der bekenden, terwijl verscheidene vreemde krijgslieden, uit het gevolg van den Koning van Bohemen.

die op dat oogenblik in 's Rage was. of uit dat van den dollen hertog Christiaan van Brunswijk, die zwaar ge- wond in dezelfde residen tie verpleegd werd, de belang- stelling der menigte gaande maakten. Daar zag men ook nu en dan het schijnbaar gulhartig, ronde en opene, maar voor den physiognomiekenner list en geslepenheid teekenende gelaat van den Reere Van Aerssen van Som- meisdijk , den vertrouwde van den Prins, die als buiten- gewoon ambassadeur in Engeland, voor eenige dagen naar 's Rage was overgestoken, en nu herwaarts gekomen, om zijnen vorstelijken meester de depêches te overhan- digen • die denzelfden nacht waren ontvangen. Rij was in druk gesprek met den pensionaris van de stad, en had zijne papieren overgegeven aan een jongman , wiens heldere oogen schitterden van vernuft en geest. en die op dat oogenblik behoorde tot de opgeruimde toeschouwers aan het venster, waarvan wij zoo even spraken, en met den luitenant-kolonel Tienen in druk gesprek gewikkeld

(11)

JAN FA ESSEN. 5

was over een traktaat met de Spanjaarden, rakende de belangen van wederzijdsche gevangenen. De geestige invallen van den jongman en zijne luimige behandeling van de questie in dat stuk voorkomende: in hoeverre men de knechtkens beneden de twaalf jaar en de vrou- wen voor spionnen zou kunnen houden, schenen den overste veel genoegen te geven, en zeker, wie zou hem die plaats en die zamenspraak niet benijd hebben, als hij wist, zoo als wij, dat die jongman niemand anders was dan Constantyn Huyghens, de secretaris van den heer Van Aerssen ; onlangs terug gekeerd van het gezantschap naar Venetië. Nu en dan sloeg hij de doordringende oogen op de krioelende menigte, en de glimlach, die om zijne fijne lippen speelde, bewees, ook voor hem, die zijne woorden niet verstond, dat hij daarbuiten rijke stof vond voor zijn zoo scherp opmerkende humor;

maar goedhartige welwillendheid bleef de uitdrnkking van zijn gelaat, zelfs toen hij het Rotterdamsche Latijn, dat den eereboog versierde, tot het voorwerp zijner spotter- nij maakte, en voorzeker, hem, die voor korten tijd het opschrift voor de prachtige graftombe van Willem I te Delft vervaardigd had, kon men die kortswijl vergeven.

''\Tij hebben Rotterdam beschreven, zoo als het zich op den door ons genoemden dag voordeed aan het oog van den oppervlakkigen beschouwer; maar wanneer men die opgewondenheid van de volksmenigte zou willen hou- den voor de uitdrukking van het algemeen gevoelen, dan zou men moeten vergeten, dat men was in de Provincie Holland en wel in het jaar 1622.

Om de stemming der gemoederen en de aanleiding tot de gebeurtenissen, die zullen volgen, beter te doen be- grijpen, willen wij, alvorens in ons verhaal verder te

gaan, den lezer op het standpunt plaatsen, van waar hij

dien onrustigen tijd met juister blik kan overzien.

De vereenigde Nederlanden waren nog altijd gewik- keld in den oorlog te.:;en Spanje. Wel had het Bestand

(12)

6 JAN FAESSEN.

van 1609 twaalf jaren lang verpoozing gegeven van die worsteling; maar toen dit het vorige jaar was verstreken, was de Spaansche veldheer Spinola onmiddellijk begonnen den strijd aanvallenderwijs te voeren op het grondgebied der Republiek, die plotseling opgeschrikt uit hare rust, volstrekt niet voorbereid was op eene gebeurtenis, die zij toch gedurende twaalf jaren op den datum af had kunnen voorzien.

Want Nederland zou nog menigmaal bittere en strenge lessen ontvangen, eer het de wijze spreuk: "Bereid u in den vrede tot den oorlog voor," tot een van zijne politieke stelregelen gemaakt had. Het verzuim bleek maar al te ras: de gelden tot onderhoud van het leger werden slap opgebragt; Holland verweet de andere provinciën, dat zij hunne quoten niet betaalden; deze beklaagden zich, dat Holland allen handel en welvaart tot zich trok. In Zeeland gelo'ofde men niet aan het eindigen van het bestand, dat men wel weder dacht te ver- lengen, en legde zich toe op het droogmaken en indijken van platen, schorren en aanspoelingen, zonder in het minste te letten op het nadeel, dat daaruit ontstond voor de verdediging van het land. Daarbij begon de geest van bezuiniging en afdanking, die dertig jaren later de laaije vlam van den binnenlandschen oorlog zou aan- blazen, langzamerhand het hoofd op te steken, en bleef voor de berekenende kooplieden de krijgsmagt en de oorlogvoering altijd eene oorzaak van verlies, welks bedrag zij tot de kleinst mogelijke som moesten terug

brengen.

De buitenlandsche mogendheden, waarmede de Staten verbonden waren, hadden wel in den laatsten tijd groote aanbiedingen van dienst gedaan; maar dit geschied- de alleen uit vrees, dat deze zich mogten onderwerpen, of een vrede sluiten, waardoor de magt van Spanje en van het reeds zoo invloedrijke Habsburgsche Huis nog zou vermeerderen. Toen die vrees evenwel geweken

(13)

JAN FA ESSEN.

7

was, trokken zij langzamerhand terug, en lieten de Re- publiek aan zich zelve over.

En daar was ook nog kracht genoeg in dien kleinen Staat, om het werk te voleindigen, dat eene halve eeuw D'eleden in de hagchelijkste oogenblikken en onder de

~eest hopelooze uitzigten was aangevangen - de uitkomst heeft het geleerd; maar op het tijdpunt , waarvan wij nu spreken, was er menigeen, die met angstige bezorgdheid de toekomst te gemoet zag. Want wel was de Repu- bliek in de laatste jaren op eene verbazende wijzetoege- nomen in welvaart en in rijkdom; maar was aan die zijde, gedurende de twaalf jaren, dat het zwaard in de schede had gesluimerd, veel gewonnen, daal' was aan den anderen kant veel verloren gegaan, dat met geen goud terug te koopen was: de eendragt , die, volgens de oud-vaderlandsche spreuk, magt maakt, was hevig ge- schokt in de beroering van binnenlandsche oneenigheid.

Het ligt niet in ons plan het geheele weefsel dier gods- dienstige en staatkundige twisten bloot te leggen, die hunnen eersten oorsprong hadden in het godgeleerde ge- schil tusschen de Leidsche hoogleeraren Arminius en Gomarus: eene enkele aanduiding del' feiten zij ge- noeg.

Ook hier gebeurde, wat de wereldhistorie ons leert op elke bladzijde, waal' zij de hevige godsdienstgeschil- len vermeldt, die de volkeren in beweging brengen, wat in den kamp tusschen Christenen en barbaren, in den strijd tusschen de Hugenoten en d,e Ligue, in den Smal- kaldischen oorlog onder Karel V, in den opstand der Nederlanden tegen Spanje, in den dertigjarigen oorlog in Duitschland plaats gegrepen had: de staatkunde mengde zich in dien twist, en de verschillende politieke partijen omhingen zich met den dekmantel van de godsdienst of liever van den sectengeest , en namen daardoor een ele- ment in zich op, dat sedert den aanvang der eeuwen altijd het meest geschikt geweest is, om de vijandige

(14)

8 JAN FAESS&N.

stemming, die uit verschil van gevoelen ontstaat , op te voeren tot de verbittering der dweepzucht.

Zoo vormde zich in Holland langzamerhand de Re- monstrantsch-staatsgezinile partij, aan wier hoofd de Advokaat dier Provincie, Johan Van Oldenbarneveld stond, en waarin reeds de kiem ontwikkeld werd van het streven, om Holland, op zich zelf rijker en magti- gel' dan alle overige gewesten, eene suprematie te be- zorgen, geheel in strijd met de bepalingen der Unie.

Die partij bragt het binnen weinige jaren zooverre , dat zij overal hare tegenstanders had verwijderd uit het be- stuur, de predikanten, die de oud-gereformeerde leer voorstonden, vervangen door leeraars van hare gezindte, en den grond gelegd tot die aristokratische familie-rege- ring, waardoor nog zoovele onheilen over het land ge- bragt zouden worden, en die toen reeds de bladzijde in Neêrlands geschiedrollen vasthechtte, waarop later het uitzinnige graauw met bloedige letters den gruwelmoord der De Witten zou schrijven.

Meer en meer groeide hare magt aan, en scheen zij, den onwil van een aanzienlijk gedeelte der bevolking trotseerende , straffeloos tot de meest willekeurige han- delingen te kunnen overgaan. toen zij eindelijk zelve haren val voorbereidde Tot beteugeling namelijk hun- ner tegenstanders, die zich niet wilden onderwerpen, namen de Staten vall Holland den 4den Augustus 1617, op aandrijven van Oldenbarneveld, <le zoogenaamde Scherpe Resolutie, waarbij, met schennis der Unie, waard- gelders in dienst genomen werden, dewijl zij tot hand- having van hun gezag niet konden rekenen op de schut- terijen, die, als de meerderheid der bevolking, contra- remonstrantsch waren, noch op de krijgsrnagt onder de bevelen van Prins Maurits, die verklaard had, niets tegen de Contra-remonstranten te willen ondernemen Nu was er aan geene verzoening meer te denken: de bur- geroorlog met al zijne verschrikkingen stond voor de

(15)

JAN FAESSEN. 9

deur, en nadat de Algemeene Staten te vergeefs getracht hadden door overreding en bemiddelende voorslagen den trots van de provincie Holland te buigen, barstte in Au- gustus 1618 de verschrikkelijke storm los, die aan 01- denbarneveld en Ledenberg het leven, en aan De Groot en Hoogerbeets de vrijheid kostte.

Inmiddels had de Nationale Synode in Dordrecht de gevoelens ,lel' Remonstranten als onregtzinnig veroordeeld.

Eene geheele omkeering in de regering en in de kerk was van dit alles het gevolg; de Remonstrantsche pre- dikanten werden gebannen, en een groot aantal regen-

ten en amhtenaren van hunne bediening ontzet.

Hiermede was nu wel de rust hersteld, maar het is na te gaan , welke de stemming was van de overwon- nen partij, die in het godsdienstig element nog voedsel genoeg vond. om zich te sterken in het gevoel van on- regt, dat haar aangedaan was. Vele predikanten, en natuurlijk <le ijverigste en voortvarendste, kwamen in stilte uit hunne verbanning terug. om in heimelijke bij- eenkomsten. dikwijls des nachts en in de open lucht ge- honden. hunne gemeenten te stiehten. en bragten alzoo niet weinig bij. om zoowel daalxloor, als door hunne geschriften. den geest hunner partij levendig

te

houden.

Onder zulke omstandigheden liep in 1621 het twaalf- jarig bestand ten einde. en in het volgende jaar deed Spinola door Don Louis De Velasco het beleg slaan voor Bergen-op-Zoom, waar hij zich weldra in persoon bij vervoegde. De st.ad werd hardnekkig verdedigd, want men kende er het gewigt van, vooral voor de provincie Zee- land, waarvan zij de sleutel was. Maurits bragt daarom ook alle beschikbare troepen bijeen. om haar zoo mo- gelijk te ontzetten. Het krijgsgeluk en het goed overleg der Staten dienden hem hierin bijzonder, daar zij hem eene hulpbende van ongeveer 16,000 man bezorgden, onder Christ.iaan, Hertog van Brunswijk en Ernst, Graaf van Mansveld.

(16)

10

JAN FAESSEN.

Deze beide legerhoofden, of, wil men liever, partij- gangers, waren in dienst geweest van Frederik V, Keur- vorst van de Palts, die door het misnoegde Bohemen, 't welk den Keizer Ferdinand van den troon vervallen verklaard had, tot koning was uitgeroepen, maar na den tegenspoed, die zijne wapenen hadden ond~gaan,

naar 's Gravenhage was gevlugt, waar hij door zijnen oom, Prins Mam its, gastvrij ontvangen was. Schroom- vallig en flaauwhartig van karakter, had hij op aan- dringen zijner vijanden zijne beide veldhceren ontslagen, die het den Keizer nog bang genoeg maakten.

Een legerkorps onder de bevelen van zulke uitmun- tende aanvoerders was in dien tijd van beroering een schat, waarom alle oorlogvoerende magten terstond be- gonnen te werven. Hetzij uit sympathie voor het beginsel der hervorming, waarin zij overeenkwamen, ofwelom den goeden naam als trouwe betaalsheeren , welken de Staten hadden, de beide legerhoofden gingen in hunne dienst over, sloegen zich bij .Fleurus ,waar Brunswijk zwaar gekwetst werl1, met geweld door de Spanjaarden onder Goncalez Don Cordova heen, en kwamen tijdig genoeg te Breda, om zich met Maurits te vereenigen tot het ontzet van Bergen-op-Zoom, dat op den 3den October 1622 plaats had.

Na deze, welligt te lange uitweiding, doch die wij tot regt begrip der zaak niet konden vermijden, keeren wij terug naar de Boompjes te Hotterdam.

Het was intusschen één uur geworden, toen in de verte, rivier opwaarts, een zeilvaartuig opdaagde, dat de ongeduldige menigte al spoedig voor het jagt van den Prins verklaarde en met reikhalzend verlangen zag naderen; maar de hooger geplaatste toeschouwers op de huisgevels en de scherpziende matrozen in de masten der schepen , hadden weldra bemerkt, dat dit het prin- senjagt niet was, hoewel het tot zijn geleide behoorde.

In korten tijd was de vlugge zeiler de stad genaderd

(17)

JA"!! J/AESSEN. 11

en, begunstigd door den frisschen zuidoostenwind, op de aanlegpInats aangekomen, waar hij de klapperende zeilen liet vallen.

Verscheidene personen, tot het gevolg van den Prins behoorende , traden aan wal; daaronder telde men twee adjudanten van Zijne Excellentie, eenige kamerdienaars en pages, den stalmeester met vier pikeurs, welke drie prachtig geharnacheerde strijdrossen ontscheepten, die brieschend en stampend hun welgevallen deden blij- ken, dat zij weder den vasten wal onder zich voelden, en die de kenners elkander spoedig aanwezen, als be- hoorende tot de acht prachtige paarden, welke de Seig- neur De Pluvinel, écuyer van Z. M. Lodewijk XIII, en de graaf De Maure, I ... ouis De Rochechouart voor eenige jaren als een geschenk van den Koning van Frank- rijk aan den Stadhouder hadden aangeboden. Ingevolge de bevelen, door een der adjudanten aan de burgemees- ters overhandigd, werden de karossen van den Prins, die hem aan de Boompjes opwachtten, naar de Delft- sche poort gezonden, daar hij te paard de stad wenschte binnen te trekken.

Niet lang daarna kwam het prinsenjagt in het gezigt;

weldra lag het aan den wal, en stapte de veldheer on- der het daverend gejuich der bevolking, onder het wui- ven der mutsen en het donderen van het geschut, met de verschillende persQnen, die hem vergezelden, aan land.

Prins Maurits had toen den ouderdom van yijf-en-vijf- tig jaren bereikt, en schoon zijn forsche bouw nog al de kracht teekende van een sterk en in den oorlog ge- hard ligchaam, begon zijn gelaat die gele kleur aan te nemen, die het vuorspellende teek en is van de lever- ziekte, welke hem reeds begon te kwellen en hem bin- nen drie jaren ten grave zou slepen. Hij was in krijgs- gewaad gekleed, maar droeg van het gebronsde harnas slechts het borststuk en de dijplaten , en aan de zijde

(18)

12

JAN FAESSEN.

zijn gewoon zwaard met verguld gevest; zijne gelief- koosde ontzagchelijk wijde rijlaarzen met lange spo- ren, een bruine mltntel met fluweel gevo~rd en een breedgerande hoed met een diamanten snoer voltooiden zijne kleeding. Zoodra hij het vaartuig had verlaten, naderde hem de regering der stad, gevolgd door al de aanzienlijken, die zich ter zijner opwachting daar be- vonden; waarop de Pensionaris hem in eene sierlijke toespraak de hulde van het vaderland toebragt, en zijn roem verkondigde op eene wijze, die zeker den wakke- ren krijgsman zou hebben doen meesmuilen, indien hij, de grootste veldheer van Europa, niet reeds sedert lang aan de meest buitensporige loftuitingen gewoon ware geweejlt.

Aan zijne regterzijde stond de heldhaftige Ernst van Mansfeld, van wien wij hierbovEln spraken, insgelijks in vlJlle wapenrusting. Iets jonger dan Maurits" daar hij naauwelijks vijftig jaren telde, scheen hij echter wel tien jaren ouder te zijn; zijne gestalte, niet meer dan middelmatig, was gebogen als onder het wigt der zor- gen, die zijne blonde haren voor den tijd hadden ver- grijsd en diepe en menigvuldige voren in een gelaat ge- groefd, dat overigens eene zeldzame vastheid en onver- zettelijke veerkracht vertoonde. Want, wie dien man in de doordringende bruine oogen blikte, die kon het begrijpen hoe hij, de bastaard van een klein vorsten- huis, het had durven wagen den Keizer van Duitsch- land den handschoen toe te werpen, en nog niet te vertsagen, toen zelfs de Keurvorst, voor wien hij een konillgrijk zocht te winnen of te behouden, hem ver- loochende voor de oogen van geheel Europa.

Hij vergezelde nu Maurits naar 's Gravenhage, om te trachten den Keurvorst, die, zoo als wij gezegd heb- ben, onder den titel van Koning van Bohemen daar zijn verblijf hield, te bewegen tot het hervatten der vijandelijkheden '" en tevens onderstand te verzoeken bij de Staten.

(19)

JAN l'AESSEN 13

Louis De La Chatulle, heer van Rijhoven , de wak- kere bevelhebber \"an Bergen op-Zoom, bevond zich ter linkerzijde van den prins, die hem verzocht had met hem naar 's Gravenhage te keeren, zoo het heette, om aan den Raad van State verslag te doen en inlichtin- gen te geven omtrent het laatste merkwaardige beleg, maar eigenlijk, om den kloeken held zijn wettig deel te geven in de eere, die van alle kanten, zoowel op de reis als bij het verblijf in de residentie, aan den ze- ge vierenden Prins zou gebragt worden.

Toen de aanspraak van den Pensionaris geëindigd wa!!, verdoofde een donderend gejuich het antwoord van den Prins; maar de wijze, waarop men hem aan dien Oran- jegezinden magistraatspersoon, den opvolger van Hugo De Groot, de hand zag toereiken, bewees, dat hij, zoo al niet de woorden, dan toch de goede meening, waardeerde. Op dit oogenblik bood hem de oudste bur- gemeester namens de stad een maaltijd aan, die in de groote achterzaal van het huis, waarvoor zij zich be- vonden, was gereed gemaakt.

"Ik dank u, mijne heeren ," sprak Maurits opregte- lijk voor uwe offerte, maar or:ze waarde scheepskapitein heeft ons zoo wakkeren strijd doen voeren tegen den honger, dat wij uwe tatel in waarheid eene oneere zouden aandoen, die ons smarten zou; daarenboven, ik zou gaarne vóór den avond te 's Gravenhage zijn, - en de zon is reeds aan het dalen:" voegde hij er bij , naar den hemel ziende met den blik van den soldaat, die meer gewoon is zijnen tijd naar de zon dan naar een zakuurwerk te berekenen.

Dit zeggende trad hij met den graaf van Mansfeld vooruit en begaf zich te midden der verzamelde heeren, om alzoo door vertrouwelijke gemeenzaamheid de wei- gering te vergoeden. De heer van Rijhoven was terug gebleven, en in een oogenblik omringd door eene menigte officieren, zoo vreemden als bekenden, die hem de hand

(20)

14 JAN FAESSEN.

drukten en geluk wenschten met eene rondheid en harte- lijkheid, die bij de ouderen bewees, dat zij hunne eigene waarde te zeer gevoelden, om den gevierden wapenbroe- der te benijden, en de jongeren de ongeveinsde achting toonde van mannen, die nog hoopvol in de toekomst zagen, waarin zij welligt hem, dien zij nu hunne hulde bragten, zouden kunnen evenaren of overtreffen.

De heer Van Aerssen naderde intusschen den Prins en vroeg: "Gelieft het uwe Genade ook inzage te nemen van de depêches, die heden morgen voor haar zijn aan- gekomen? Ingevolge uwen last heb ik geen kourier naar het leger gezonden, maar de stukken met mij hierheen genomen."

"Ik

dank u, Aerssen ," hernam de Prins, zijnen ver-

trouweling de hand reikende, "wanneer de besognes van pressanten aard zijn, zult gij mij daarover onderhouden op den weg naar 's Hage, indien gij eene plaats in mijne karos wilt aannemen."

Aerssen boog, en gaf de stukken weder dan zijnen se- cretaris Huyghens, terwijl hij terugtrad, om plaats te maken voor den baljuw, die aan het hoofd van de man- nen van Schieland zijne opwachting aan den Prins kwam maken. - Nadat deze zich eenige oogeublikken met hen had onderhouden, viel zijn oog op een lang, schraal persoon, in eene soort van zwart lakenschen tabbaard gekleed, met een kalotje op het hoofd, zware grijze wenkbraauwen en een scherpe haviksneus, en dien hij herkende als de lijfarts van den Koning van Bohemen.

"Ha, geleerde doctor Rumpf," riep hij in het hoog- duitsch tot den bedoelden persoon, die tot nog toe met de opmerkzame en nieuwsgierige blikken van eenen vreemdeling had rondgekeken, "gij komt juist van pas om mij eene tijding te brengen, waarnaar ik sedert gis- teren, de aankomst van den laatsten kourier, zonderling verlange; hoe maakt het uw doorluchtige patient, onze zeer lieve neef van Brunswijk?"

(21)

JAN FAESSEN 15

De aang.esprokene naderde den Prins en den Graaf met eenige statige buigingen. "Het is juist om uwe Genade daarvan berigt te brengen," zeide hij, "dat ik op ver- zoek van Z. M. den Koning van Bohemen het ziekbed des Hertogs verlaten heb."

"En kunt gij ons goeds melden van Gottes Preund en der Pfaffen Feinà?" vroeg Mansfeldt, tevreden iemand te vinden, die hem in zijne landstaal kon antwoorden, en met zinspeling op het devies, dat de Hertog van Brunswijk had aangenomen.

"Eylaas neen, Uwe Excellentie. De wond, die ons in den beginne van weinig beteekenis scheen, begint te verergeren."

"Spijt uwe remeiliën, of door uwe remediën, doctor?"

spotte de Prins.

"Beide, Uwe Genade; want de hoofd-remedie voor den Hertog is rust, en juist door hem die voor te schrijven, heb ik hem tot zoo grooten wrevel en exci- tatie gevoerd, dat ik vree ze dat mijne remedie, hoe noodig en nuttig, bij hem eene tegenovergestelde werking doen zal."

"Een bewij s, meester Rumpf, dat gij den Hertog niet kendet; want eer zoudt gij die golven in de Maas tot ruste kunnen brengen, dan den dollen Brunswijk. Maar uwe kunst zal nog wel andere middelen vinden."

"Ik vrees het ergste, U we Genade, en indien de wetenschap, wier onwaardige zoon ik ben, de waarheid spreekt. dan kan het afzetten van den arm nog beden- kelijke gevol~en voor den Hertog hebben."

" Wij willen hopen, dat zij u ditmaal voorliegt,"

hen:-atte de Prins, "want met éénen arm kan hij den Keizer nog meer werks verschaffen, dan duizenden met twee. - En nu, mijne heeren, - te paard, als ik verzoeken mag; wij willen de goede burgers van 's Gra- venhage niet te lang naar onze intreê doen uitzien; er is nog veel wegs af te leggen en, als ik wel denk,

(22)

16

JAN FAESSEN.

zullen wij binnen deze stad maar stapvoets kunnen rijden."

Met deze woorden besteeg hij het fiere en geliefde strijdros, dat hem door een page gebragt werd, en met forsche hand aan het moedige dier toonende , dat hij de kracht kende van de stang, die hij zelf had uitgevonden of ten minste verbeterd, hield hij het eenige oogenblikken staande om afscheid te nemen van de om hem verga- derde heeren, waarvan verscheidene , die daartoe gereg- tigd waren, hem volgden, hetzij te paard of in de zware karossen der stad. De graaf van Mansfeld en de heer Van Rijhoven bestegen de twee andere paarden, en bleven regts en links van hem rijden.

Twee kompagniën stedelijke schutterij en honderd guardes te paard, die den Prins naar 's Hage zouden ge- leiden, zetten zich in beweging; - maar wij willen den lezer niet' vermoeijen met een breedvoerig verhaal van den togt door Rotterdam: met een weinig verbeelding kan hij zich ligtelijk voorstellen, hoe de menigte jube- lend voortwoelde , hoe men elkaar verdrong om den veldheer te zien, die Spanje op nieuw de kracht van zijn arm had doen gevoelen, hoe de trein slechts lang- zaam vorderde, en zich meer en meer vergrootte door de gilden, die met hunne banieren aan het hoofd haar opwachtten en zich achter aansloten, totdat eindelijk bij de Delftsche poort gekomen, Maurits met Mansfeld en de heeren Van Rijhoven en Aerssen zich in ééne koets plaatsten, en de overigen, die den prins naar 's Gra- venhage moesten vergezellen, in de voor hem bestemde rijtuigen stegen, of te paard volgden.

(23)

HOOFDSTUK I1,

DE ZAMENZWEERDERS IN DEN "WIJDEN ROEMER,"

Wij willen voor het oogenblik het tooneel van de vreug- de daarbuiten verlaten, om een blik te slaan in de her- berg de Ww'de Roemer in de Wijnstraat , die dus wel niet lag aan den weg, dien de stoet volgde, maar toch genoeg in de nabijheid, om het joelen en krioelen der menigte als een verwijderd gegons en geruisch het oor te doen treffen van hen, die zich op die hoogte ophiel- den, Men zal ligt begrijpen, dat er niemand te vinden was van de menigvuldige gasten, die, van buiten de stad gekomen. des morgens een vlugtig ontbijt gebruikt, en beloofd hadden het noenmaal na het vertrek van den Prins te komen nemen. In de gelagkamer was dan ook alleen de kastelein, die te doof was om zich in het ge- woel te wagen, ook al had hij het van zich kunnen ver- krijgen ,zijn huis en have alleen te laten, en de wel niet waarschijnlijke komst van een of ander bezoeker te veronachtzamen,

Maar daar was nog eene andere reden, die hem te- rughield; hij had een gast in huis, die 's morgens vóór alle anderen was aangekomen en eene kleine bovenka- mer in beslag had genomen, waar hij zich een kan wijn met wat gerstenbrood en kaas had doen brengen, die

G,-ED, No, 5, 1. 2

(24)

18

JAN FAESSEN.

hij terstond had betaald. Hierop had hij last gegeven, dat hem niemand storen zou, en dat men alleen twee personen, die hij den waard beschreef, en die waar- schijnlijk naar hem· zouden komen vragen, bij hem zou toelaten. Hij was naderhand in den loop van den mor- gen verscheidene malen uit geweest en weder terugge- komen, zonder een woord te wisselen met een van de burgers, die te bieren zaten in de gelagkamer, welke hij moest doorgaan om de trap te bereiken. Het is waar, dat ook niemand van hen eenigeoplettenheid wijdde aan den onbekende, die, met den hoed diep in de oogen getrokken, en met den mantel breed omgeslagen, hun voorbij ging.

Zoo kwam hij ook tegen één uur terug, toen er nie- mand meer in de herberg was dan de waard , die zich bezighield met de wanorde in zijne drinkkamer weder te herstellen en haar voor nieuwe bezoekers in gereedheid te brengen. Met een haastigen tred ging hij de trap op en de kamer, die hij voor zich had gehouden, binnen, sloot de deur en wierp zich als afgemat van hevige overspanning op den harden, lederen armstoel neder, die bij de tafel stond. Het was een laag en somber vertrek waar hij zich bevond; de wanden, tot bijna een mans- hoogte met donker eikenhout beschoten, waren hooger- op gewit, ten minste, indien men die kleur nog her- ken nim kon onder de donkere lagen van stof en rook, waarmede de tijd ze had bedekt. In een der muren was tusBchen twee zware eikenhouten kasten eene bedstede aangebragt , zoo hoog, dat een mensch van gewone gestalte haar niet zonder hulpmiddelen beklimmen kon.

De vloer was met fijn zand bestrooid, en eene wijn- kan, een roemer en een zandlooper stonden op eene tafel, die met haar massief blad en kolossale gedraaide pooten de grootste ruimte in de kamer besloeg, welke, in weerwil van den helderen en zonnigen herfstmorgen , slechts een spaarzaam licht ontving door de ronde, in lood gevatte ruitjes van het kleine venster.

(25)

JAN FAESSEN.

19

Het uiterJijk van hem, dien wij daar aantreffen, was geheel en al in overeenstemming met het sombere en af- gezonderde vertrek; want voorzeker, dat gelaat zou een schreeuwende dissonant geweest zijn te midden der luid- ruchtige vrolijkheid daarbuiten, en dat sombere oog, waarin een koortsachtige gloed schitterde, zou kwalijk deel kunnen nemen aan alles, wat die volksmenigte stof gaf tot vreugde en genot.

Men kon het dien man aanzien, dat hij niet was in het feestvierende Rotterdam om deel te nemen aan de plegtigheid van dien dag, hoewel hij blijkbaar niet on- verschillig was omtrent hetgeen daarbuiten gebeurde;.

want naauwelijks had hij een paar minuten gezeten, of hij sprong op, ging met driftige schreden op het ven- ster toe, en boog zich voorover met den strakken blik op den vloer gerigt, den adem ingehouden, als om niets te verliezen van het gonzende gejoel, dat, door den af- stand verzwakt, nog onduidelijk en met tusschen- poozen de plaats bereikte, waar hij zich bevond Hij scheen evenwel weinig vrucht te hebben van zijn inge- spannen luisteren, daar hij weldra het venster weder ver- liet, en met dezelfde gejaagdheid, waarmede hij was binnengetreden, het vertrek op en neder ging, nu en dan eene lange teug nemende uit den roemer, die op de ta- fel stond.

Hij was een lllan, nog in de kracht van zijn leven, van eene meer dan middelmatige gestalte, die gewoon- lijk een weinig gekromd was; niet zoozeer door den last der jaren', maar veeleer door een last, die het ligchaam neêr-

gebogen hield, omdat hij de ziel had onderdrukt. Maar zoo dat bleek uit zijne houding, nog meer stond het te lezen op zijn gelaat, hetwelk diepe en onuitwischbare sporen droeg, dat hevige stormen gewoed hadden in dat gemoed. Wel was het nog te zien, dat er stoute ge- dachten hadden kunnen ontkiemen in dat hoofd, dat er moed kon zetelen in die borst, doch die stoute gedachten wa-

G-ED. No. 5. 1. 2'

(26)

20

JAN FAESSEN.

ren weggesleept door den ziedenden stroom der hal"tstog- ten, en die moed was niet een zoodanige , die met vrijen en fleren blik rondziet in de wereld, maar die het licht schuwt en sombere plannen smeedt

in

het duister.

Twee geweldige oorzaken hadden blijkbaar medegewerkt om van dien man te maken wat hij opdat oogenblik was:

eene jeugd, welligt in weelde, maar zeker

in ongebon-

denheid doorgebragt , en een geweldige slag van het nood- lot, die hem had ter neder geveld zonder dat hij er het bestuur der Godheid

in

had erkend of zelfs gezocht, maar die hem had gebragt tot onverzoenbaren haat jegens de wereld en tot verbeten wrok, die zich duidelijk open- baarde in den wraakzuchtigen blik van dat oog , in het zwijgend zamenklemmen van dien dreigenden mond. Men kon het hem aanzien, dat het noodlot zonder genade was geweest voor hem; maar ook , dat hij op zijne beurt onverbiddelijk zou kunnen zijn als het noodlot, dat hij zonder genade zou wezen zoodra eenmaal voor hem het uur der wraak zou slaan.

Ook behoorde hij niet tot die menschen, die te midden van hun ongeluk de sympathie opwekken van al wie edel denken en met den verdrukte medevoelen ; want voor dezulken waren de plannen te onedel, die rijpten on- der dat lage voorhoofd, was het vuur te onzuiver, dat gloeide in dat oog, sprak dat voorkomen te zeer van een schuldig verleden. stond het te sprekend op dat gelaat geschreven, dat hij voor geen middel zou terug deinzen dat hem kon leiden tot zijn doel. En om alles met één woord te zeggen: de slag, die hem getroffen had , was de ter dood brengjng van een grijzen vader op het schavot.

de verbeurdverklaring van al zijne goederen , - en het doel, waarnaar hij streefde, was niets minder dan het vermoorden van den Prins, die daarbuiten door al het volk werd gevierd

j

want die man was niemand anders dan de jongste zoon van Johan van Oldenbarneveld.

Willem van Stou tenburg • vroeger ritmeester in dienst van

(27)

JAN FAESSEN.

21

den staat, en gewezen bevelhebber van Bergen-op- Zoom.

De gedachten, die zijn brein doorkruisten, gedurende den tijd, dien hij in de bovenkamer van den W~'den Roe- mer doorbragt, waren niet geschikt, om hem in eene bedaardere stemming te brengen, hoewel hij nu en dan blijk- baar zich zelven geweld aandeed om kalm te blijven;

maar de koortsachtige spanning, waarin hij verkeerde, liet zich niet temmen, en de inhoud van de wijnkan, die hij eindelijk tot den bodem toe geledigd had, bragt gewis niet die verkoeling te weeg, die hij er bij iedere teug in scheen te zoeken. - Weder werd zijn oor getroffen door het verre gedruisch op de straat, dat langzamer- hand scheen toe te nemen, en veel sterker te worden dan het tot nu toe geweest was. Hij trad schielijk naar het venster met eene uitdrukking van twijfel en kwaad- aardige teleurstelling op het gelaat.

"Hoe ," mompelde hij in zich zelven, "nog altijd vreug- degejuich - nog altijd - ," en ware duivelsche spijt blonk in zijn oog; "maar wat is dat toenemend gejubel?

Zou hij naderen? Zou hij reeds dáár zijn? Gelden die vreugdekreten hem?" -

En langzaam scheen de joelende menigte voorbij te gaan, en stierf het geluid weg in de verte.

Ifoen klemde hij de beide vuisten krampachtig zamen.

"Voorbij! Voorbij!" en zijne stem klonk dof als de wan- hoop. "Hij is het ontkomen! 0 Maurits , Maurits ! welke duivel heeft over u gewaakt en u beschermd ?"

Daarop liet hij zich afgemat in den leunstoel neêrval- len en bleef in diep gepeins verzonken.

"Dus hebben zij hem laten ontkomen - de ellendi- ge lafaards!" sprak hij weder tot zich zeI ven; doch eens- klaps opspringende, terwijl plotselinge schrik zich op zijn gelaat vertoonde, "maar wat zit ik hier in arrenmoede en weet niet wat er gebeurd is. Is de zaak mislukt;

ontdekt? En zou ik hier afwachten, wat worden zal,

(28)

22

JAN FAESSEN.

terwijl mogelijk ieder oogenblik mij goud waard is om te ontkomen als ik verraden ben!"

Bij deze woorden teekende zich op zijne trekken, waarop tot nu toe slechts de hevigste gejaagdheid te lezen geweest was, eene zenuwachtige spanning, die hem het klamme zweet op het voorhoofd deed parelen. Als onwillekeurig, greep hij naar het gevest van het korte rapier, dat hij op zijde droeg. sloeg den mantel om zich henen, zette den hoed diep in de oogen en .trad naar de deur. toen op eens een kanonschot met rollenden galm over de stad klonk. Dat geluid bragt hem plotseling tot zich zelven; hij stond stil, zijn gelaat helderde op, als bij eene invallende gedachte.

"Hoe heb ik dat kunnen vergeten?" riep hij uit,

"dat is eerst het sein voor de aankomst. Nu is nog niet alles verloren! welhaast! welhaast!" en hij draaide te gelijkertijd den zandlooper om, die bij hem op de tafel stond.

Intusschen donderde een tweede, een derde kanon schot door de lucht, en het daveren dier schoten, die de vensters deden trillen, scheen hem nog meer opge- wonden te maken.

,,0 brandt maar los, viert hem maar met duizend schoten, den moordenaar der vrijheid! Laat u maar trappen op den nek, laaghartig gemeen, - ik niet!

Maar wacht nog eenige oogenblikken, en daar zal een donderslag vallen, die meer uitwerking zal hebben, dan die honderd pond kruid, die de goede burgerij daar ginds in rook doet vervliegen!"

Daarop trad hij weder naar de tafel, en bleef zwijgend turen op den fijnen straal zand, die uit de bovenste helft van het uurglas naar beneden stroomde en lang- zamerhand de onderste begon te vullen.

"Bijna een half uur verloopen," fluisterde hij einde- lijk, "hij zal zich niet ophouden; hij kan binnen het uur aan de markt zijn, en dáár - nog weinige minuten -

(29)

JAN .FAESSEN.

23

hij zal zich toch niet ophouden," herhaalde hij nog- maals, ging weder naar het venster en luisterde scherp.

o

zekér , indien de aandoeningen onzer ziel ons onder- mijnen en ons verouderen, meer dan de tijd, dien ons leven hier duurt, dan had die man in de twee uren, dat wij hem bespied hebben, meer dan twee jaren door- leefd.

Eensklaps klonken stemmen beneden aan de voordeur.

"Dat is Coorenwinder's stem ," riep hij uit, en terstond daarop stormde iemand de trap op , deed tastende en in haast eenige schreden op het donker portaal, en trad de kamer binnen, zonder zich door eenig teeken aan te melden.

"Mislukt! heer Willem 1" riep hij den wachtende toe, die bleek als een lijk geworden was en zich bij zijn binnentreden krampachtig aan de leuning van den stoel vastgeklemd had. "Mislukt 1 alles is vergeefs geweest."

En hij wierp in hevigen toorn zijn hoed in een hoek van het vertrek neder en stampvoette van wrevel en spijt.

"Hoe, Coorenwinder! Mislukt? Mislukt? Wat is er gebeurd? Zijn wij verraden? Is er iets geschied, of hebben die laffe honden de weinige courage niet kun- nen bijeen houden, die wij ze met zoo veel moeite had- den ingestampt?"

"Ik weet het niet ," hernam de ander, dien wij Coo- renwinder hebben hooren noemen, "ik weet het niet, en buitendien is dat niet de oorzaak van de mislukking, Een van die honderdduizend toevallen, die de beste plan- nen in duigen werpen, heeft ook ons helpen tegenwer- ken."

"En is alle kans verloren?"

"Alle, ten minste voor het oogenblik. Ik zal u zeggen wat gebeurd is ," ging hij voort, zich op een stoel nederwerpende , terwijl Stoutenburg zijn voorbeeld volgde. "Zoo als gij weet, was ik met Adriaen van

(30)

24

JAN FAESSEN.

Dyck reeds vroeg in de stad gekomen en had onderweg velen van de onzen gesproken, die in afwachting, dat iets ten gunste van de Arminiaansche partij gebeuren zou, hier henen trokken, hoewel niemand eigenlijk wist wat en hoe. Maar ik bemerkte wel, dat het zaad, dat wij in den laatsten tijd uitgestrooid hebben, vruch- ten had gedragen. Ik hield mij altijd, alsofik maar losse geruchten gehoord had, en vroeg eer dan dat ik zelf scheen te vertellen; want gij weet, de heilige justitie heeft scherpe oogen en lange armen, en mijn hoofd past mij altijd nog goed genoeg naar mijn zin op mijne schouders; - dus, al vragende bij den een, al teregt- wijzende bij een ander, hier een enkel woord latende vallen en daar eene aanduiding doende, had ik het zoover gebragt , dat een paar honderd boeren, die ik als stijfkoppige, Arminiaansche doodvijanden van den Prins en van de nieuwe regering van Rotterdam kende, het tamelijk met zichzelven eens waren, zonder te we- ten , hoe zij er eigenlijk langzamerhand aan waren ge- komen, dat er een slag zou geslagen worden ten voor- deele van de verdrukte partij, en dat zij zich daartoe allen moesten bevinden op de markt, om mede te hel- pen als er wat aan de hand was.

"Ik sprak daarop Adriaen van Dyck nog in den

Ge- kroonde Moorman ;

hij was vast besloten, zelf den eer-

sten slag te slaan, en ik wist, dat ik op hem rekenen

kon. Zoo gingen wij te zamen met het cortelas onder

den mantel naar de markt: nooit komt weêr zulk eene

gelegenheid terug

!

Waarheen ik keek , zag ik bekende

en onvergenoegde gezigten, en menigeen stond er on-

der die menschenmassa , dien ik wist, dat maar naar eene

gelegenheid wachtte, om het schreeuwende onregt te

wreken, dat hem aangedaan was; het scheen waarach-

tig, of al wa t Arminiaansch was, zich daar op één

hoopte. Zelfs zag ik er twee van de afgezette regen-

ten dwalen, die, zooals gij weet, over vier dagen hier

(31)

JAN FAESSEN.

25

weder hun jaarlijksehen maaltijd komen vieren, tot herinnering aan den dag, dat ze in 't jaar negentien van het kussen gedrongen zijn. "Die zullen ons ten minste niet tegenwerken ," dacht ik, "en de gelegenheid niet laten voorbijgaan, om weder in de regering te geraken."

Daar begon op eenmaal gewoel onder de menigte te ko- men, en uit de vensters klonk het van alle kanten:

"naar komen ze! Daar komen ze! de Prins! de Prins !"

Ik was op alles voorbereid - dat weet gij; want ik heb niets te verliezen en alles te winnen; doch op dat oogenblik viel het mij toch als een looden wigt op de ziel en mijn hart bonsde mij in de keel. "Zijt gij vast besloten en gereed?" vroeg ik aan Van Dyck. Zoo wit als een laken stond hij daar, met zaàmgeknepen lippen, maar ik zag hem onder zijn mantel eene bewe- ging maken, om het mes te vatten. "Bid God voor mijne ziel," zeide hij, "want zoo waar ik leef, ltij of ik zal niet levend van deze plaats.; mijn broeder zal ge- wroken worden 1"

"Vervloekt!" waarom was ik niet daar !" riep nu eens- klaps Stoutenburg uit, die met gespannen aandacht had zitten luisteren , "waarom was ik niet daar! Heeft hij een broeder te wreken? En ik dan! Wie heeft zulk eene vreesselijke schuldvordering als ik! Of schreeuwt het bloed van mijn grijzen vader, dien hij vermoordde niet nog dagelijks ten hemel? Lafhartige voorzigtigheid die mij teruggehouden heeft! Die is de oorzaak van alles

1"

"Neen, heer Willem!" sprak Coorenwinder bedaard,

"dat was het niet; en het zal u weldra blijken, dat wij verstandig waren toen wij u aanraadden, niet met ons te gaan. Hoor mij eerst aan tot het einde. Zoo als ik u zeî, werd het gedrang van de menigte al sterker, en reeds zagen wij de karossen naderen, die door den geweldigen toeloop slechts stapvoets konden voortgaan.

"Geene lijfwacht, - geen solnediers of schutterij?"

(32)

26

JAN FA ESSEN.

mompelde Van Dyek; "de Heere is met ons en heeft den tiran met blindheid geslagen 1 Zijn tijd is daar I"

En hij drong zich door de rijen heen, die voor ons stonden; toen werd het gedrang van die onwillige me- nigte, die het scheen te g-evoelen, dat er nu iets op til was, zoo sterk, dat de rijtuigen moesten ophouden, en de stalmeesters met de pikeurs vruchteloos trachtten door te rijden. "Wijkt toch, burgers ," riep hij herhaaldelijk,

"laat toch de carassen van Zijne Hoogheid doorgaan, en houdt ons niet op, want de tijd is ons kostbaar. In- dien gij den Prins wilt zien, gaat waar hij is, maar zoekt hem niet hier." Daar klonk op eens een spottend gelach en getier, dat uit alle vensters en op alle daken herhaald werd: "De Prins is er niet in, de Prins komt niet ," en in een oogenblik was het gerucht verbreid, dat de Prins in het leger gebleven was, en heden niet door Rotterdam komen zou. Van Dyck was razend;

als een tijger sprong hij op de koets toe, en op de trede, om daar binnen in te zien, niettegenstaande ieder duidelijk zag, dat er niemand in was; onmiddellijk greep een der pikeurs hem bij den arm en rukte hem omlaag,

"Grijpt dien verrnetelen kerel;' riep de opperstalmeester zijnen bedienden toe, "is hij dronken of dwaas ?" En hij gaf zijn paard de sporen, dat het steigerend voor- uit !!prang en het volk uiteen dreef. "Wie is die man ?"

riep hij, en zag met dreigende blikken om zich - en toen, heer Willem, dankte ik God, dat gij niet daar waart, want u had hij natuurlijk herkend en gij weet hoe hij u haat; - nu zag hij niets dan onbekende ge- zigten om zieh heen ; Van Dyek rukte zich los als iemand, die weet, dat het om zijn leven te doen is, en was in een oogenblik, onder de menigte verdwenen, die zich achter hem sloot als een muur, en meer en meer spottend en honend den opperstalmeester begon te dreigen. Deze begreep, dat hij hier de zwakste was, en na eene dreigende waarschuwing, liet hij de knellen-

(33)

JAN l'AESSEN,

27

de zweepen over de paarden leggen en baande, zelf aan het hoofd, zich een weg door het volk, dat hem met schimpredenen overlaadde maar wijsselijk terugweek.

"In minder dan vijf minuten was alles verloopen, - zoo weinig kan men op dat volk rekenen ;ja, het scheen mij toe, dat velen blijde waren, dat er niets voorviel, en het gerucht, dat de Prins heden niet komen zou, aangrepen als eene soort van uitkomst en als een voor- wendsel, om spoedig die plaats te verlaten. In het eerste oogenblik dacht ik zelf niet anders, dan dat het gerucht waar was; maar weldra kreeg ik de zekerheid, dat het maar een verkeerd berigt, was dat de Prins de rijtuigen vooruit had gezonden en met zijn stoet te paard volgde: ik ijlde naar de markt terug, maar vond niemand van de onzen meer."

"Dus hebben wij eene gelegenheid verloren, die mis- schien in jaren niet terugkeert," sprak heer Willem met verbeten spijt, "eu al onze moeite in de laatste maanden is vergeefsch. Dan rest ons niets, dan ons als vrome burgers kalm te onderwerpen en nog vier jaren te wachten tot de tijd verstreken is, dat wij volgens de Resolutie van de heeren Staten geene ver- zoekschriften om gratie of gunst mogen inleveren."

Hetzij Coorenwinder werkelijk moedeloosheid meende te ontdekken in den toon, waarop deze woorden werden uitgesproken; hetzij hij vreesde, dat de heer Van Stou- ten burg van lieverlede tot zoodanig besluit mogt komen, dat volstrekt niet met zijne plannen strookte, hij hervatte, als of hij den loop van diens gedachten verder vervolgde:

"Het is waar, de Resolutie is nu twee jaar geleden voor den tijd van zes jaren genomen. Die tijd schijnen zij dus noodig geoordeeld te hebben, om ons weêr tot gedweëe dienaren van hunne Hoogmogenden te maken;

in dien tijd zullen ze ons genoeg hebben uitgehongerd, dat wij gretig zullen grijpen naar het stuk genadebrood, dat ze ons mogelijk zullen toewarpen. Wat het ons

(34)

28

JAN PAESSEN.

toch wrang smaken zal uit die handen, heer Willem."

"Genadebrood I"~ riep Stoutenburg. "God moge mij straffen, zoo ik ooit genade van hen verlang of gunst vragen zal. Gij weet, dat ik het geweest ben, die mij tot het laatste oogenblik verzet heb tegen het vragen om genade, toen de rampzalige grijsaard reeds met den eenen voet op het schavot stond, hoewel mijn broeder Groe- neveld er niet zoo afkeerig van scheen. Geene genade van hen!" riep hij met heftigheid uit, terwijl hij met de gebalde vuist op de tafel sloeg, "maar regt, regt-· mijn eigen goed regt!"

Coorenwinder glimlachte schamper. "En gelooft gij dan,"

vroeg hij, "dat zij, die in het jaar negentien. toen het den dood of het leven gold van hem, die de magtigste was in den staat, hunne tirannij boven het geregt hebben doen gelden, in het jaar zesentwintig hunne harten zoo zullen verweekt gevoelen voor ons, die zij al dien tijd den voet op den nek zullen gehouden hebben?"

"Dan zullen wij opstaan als één man," riep Stouten- burg uit, "want onze partij is magtig en sterk, al is zij nu gekneld of verstrooid, en ons regt vragen met de wapens in de vuist, al moest er een burgerkrijg ont- branden, die het land te vuur en te zwaard zou ver- woesten, al moesten wij er den Spanjaard in halen; want beter de Inquisitie van Madrid dan die van Dordrecht!n

"Maar waarom het dan tot zulk een uiterste te laten komen?" sprak Coorenwinder, die nu weêr Van 8tou- tenburg in de stemming zag, welke hij verlangde, " waarom tot zóólang gewacht in laffe werkeloosheid? Wel is het zoo als gij zegt, onze partij is magtig en sterk, maar zal zij het na vier jaren nog wezen? De vijand zal zich intusschen vaster en vaster nestelen en wij met den dag verzwakken; want langzamerhand zal de Gomma- ristische regering de zwakken en flaauwhartigen onder ons tot haar overhalen, en de druk, die nu nog op al- len rust, zal voor hen verminderen en met den druk

(35)

JA.N FAESSEN. 29

ook de veerkracht, die nu nog in de onderdrukten leeft.

Maar wij, wij zullen daar nooit in deelen, heer Van Stoutenburg, gij niet en ik niet, en ook geen van allen, die ons na staan. Wij zijn nu nog sterk, mits wij eens van zin blijven, hoewel wij verstrooid zijn naar alle winden. Grotius is in Frankrijk; en zal welhaast door zijne buitengewone bekwaamheden in relatiën komen, die hem meer of min van ons aftrekken; Uytenbogaert is in Antwerpen, en hoezeer hij alle dienstaanbiedingen van Spinola heeft afgewezen, zal hij langzamerhand door zijn verblijf bij den Spanjaard het volk van zich ver- vreemden, en over vier jaren hun niet meer een land- genoot, maar een vijand schijnen. Camphuizen heeft zich als boekverkooper in Oost-Friesland neêrgezet, en zal dra niets liever wenschen, dan zijne rust te bewaren.

De wakkere Geesteranus , die daar met hem woonde, nadat hij de hoogleeraarsplaats, waartoe hij in Polen be- roepen was, had afgeslagen, is voor veertien dagen aan de pest gestorven, zoo als mij zijne moeder Mar- griet van Foreest voorgisteren meldde; zijne vrouwen zijn kind liggen stervende. Zoo zullen ons voor en na velen ontvallen door begeerte naar rust of door den dood. En die allen toch zouden toesnellen, zoolang zij nog in onrust en armoede en onzekerheid leven, zoolang zij nog hunne ziel op één punt gerigt houden. Hoogerbeets heeft ook nog een grooten aanhang, en als wij de deu- ren van zijne gevangenis konden doen springen, verze- kerden wij ons van al zijne vrienden; - maar hij kwijnt weg op Loevestein, en wie waarborgt ons, dat hij over eenige jaren nog in leven is? Neen, een kort en snel uitgevoerd besluit is in elk geval het beste."

"Ik ben het volkomen met u eens," sprak Stoutenburg,

"dat de algemeene tijdsomstandigheden nu waarschijnlijk

beter zijn, dan later; maar wij kunnen geen ijzer met

handen breken. De dag van heden was gunstig, omdat

(36)

30 JAN FAESSEN

wij in staat waren, een toevloed van Remonstanten hier in de stad te krijgen, en omdat Rotterdam niet prinsgezind is, zoo als den Haag i maar gij ziet hoe wei- nig men op het volk rekenen kan. Daar zijn er toch voorzeker honderden, ja duizenden op 't oogenblik bin- nen deze muren, die tot de verdrukte partij behooren, en toch zullen ze juichen en schreeuwen langs de stra- ten, en "Oranje boven ," roepen; - alsof niet alle man- nen van Oranje hunne ergste vijanden waren, erger dan Albertus van Oostenrijk, dien ze bestrijden 1"

"Wij willen toch Prins Hendrik Frederik uitzonderen,"

sprak Coorenwinder, "die zou beter zijn voor Holland, en de Staten niet zoo tot zijne slaven maken."

"Prins Hendrik Frederik zoo min als Maurits 1" riep Stoutenburg uit, "geen van het Nassausche huis in een land, dat vrij heeten zal 1 Zoolang Maurits leeft, zal zijn jongere broeder de Remonstrantsche partij genegen blijven, omdat het" ook het belang van den Stadhouder is, haar van dien kant in slaap te wiegen; hoezeer wij, verblinden, ons inbeelden, dat zij beiden mede door de factjezucht verdeeld worden; - poppenspel - en anders Iliet! Als dat waar 'was , - als Maurits zijn broeder niet genegen was, zou hij niet zoo afkeerig zijn van het hu- welijk en had hij welligt de bastaarden van Margare- tha van Mechelen reeds gewettigd door den echt. Maar hij zal alles wat hij heeft aan zijn broeder nalaten, en die zal dan handelen, zoo als hij zelf tot nog toe ge- handeld heeft. Gij zijt toch niet dwaas genoeg, om te gelooven, dat de Prins ons uit godsdienstige beginselen vervolgt, hij, die niet eens weet, wat Arminius of Gom- marus geleerd hebben 1 Neen, de souvereiniteit in den Staat, die zoekt hij, en die zullen zijne opvolgers zoe- ken, tot dat het eens tot eene botsing zal komen met het vrije volk; - maar dan zullen wij er welligt niet meer wezen."

"En waarom niet, heer Willem? Laat ons niet aan

(37)

JAN FAESSEN

31

onze kindskinderen te doen overlaten, wat wij nu zelf kunnen doen. Deze enkele mislukte poging zal mij ten minste niet afschrikken. De gelegenheid, zoo als heden voorkwam, om in eene woelige stad eenig remuement te maken, vinden wij niet spoedig weêr ; - maar wij hebben toch eene goede les gekregen; wij zullen niet meer op de menigte vertrouwen, maar op ons zelven. De menig- te is van nature lafhartig, en moet sterk bewerkt en gedrukt worden, zal er een krachtig besluit uit worden geperst."

,,0," hernam Stoutenburg, "ik ben waarlUk de man niet, om anderen voor mij te laten doen wat ik zelf doen kan, en reeds sedert den dood mijns vaders heb ik mijn hoofd als inzet gesteld in het gevaarlijke spel, dat wij tegen den moordenaar en zijne aanhangers spelen.

Maar die inzet is dan ook wel waard om zooveel mo- gelijk de voordeeligste kansen op te sporen, en niet dol weg een onberekenden aanval te doen. Ik gevoel ook geen lust. om een martelaar te worden voor eene zaak, die, of.~choon ze ook mijne bijzondere wraak betreft • toch ten voordeele zou strekken van mijne partij • welke zeker de grootste deelneming zou toonen, wanneer mijn Iigchaam aan vier stukken aan de stadspoorten werd op- gehangen, maar intusschen zeer welbehagelijk de vruch- ten van mijne daad zou plukken, die Zll mogelijk met een medelijdend schouderophalen dweeperij zou noemen, en gewis openlijk veroordeelen. Neen, voor een zeker en goed uitvoerbaar plan wil ik lijf en ziel wagen; maar noch de krachtelooze menigte, noch de goede wil van twee of drie kunnen daartoe helpen."

"Daarop is een middelweg te vinden ," sprak Cooren- winder, "namelijk het overhalen van eenige vastbera- den mannen. gerugsteund door de medewerking, waar- op wij toch bij onze partij vooralsnog kunnen rekenen - ten minste - bij 't gelukken van den aanslag ," voegde hij er bij.,

(38)

32

JAN FAESSEN.

"Ja ," hervatte Stoutenburg, "want bij eene misluk- king zullen zij ons verdoemen en als steenen des aan- stoots uit hun midden werpen, erger dan de woedendste Gommaristen. Maar er is nog een hinderpaal tegen de nitvoering van eenen aanslag door enkelen, zonder dat het gedrang der volksmenigte hun, zoo als wij heden ge- hoopt hadden, te hulp komt, - en dat is de bepaalde last van hunne Hoogmogenden aan den kapitein der guardes, om te zorgen, dat geen ander dan bekenden tot den Prins worden toegelaten, hetzij om hem te spre- ken, of om hem verzoekschriften over te geven."

"Dat besluit is van Mei van het vorige jaar ," viel Coorenwinder hem in de rede met de gevatheid van ie- mand, die al dergelijke orders en resolutiën van buiten kent, "en werd gegeven, zoo als het in de considerans heet, omdat toen van alle oorden tijdingen inliepen, dat Zijne Doorluchtigheid was vermoord geworden. Maar dat is nu ruim anderhalf jaar geleden, en met het verdwijnen van dat gerucht is ook die strenge bewaking langzamer- hand minder geworden, zoodat wij alleen eene goede ge- legenheid behoeven op te sporen."

"Dan is er toch nog één bezwaar ," ging Stouten- burg voort, op een toon als gevoelde hij zich langza-

me~hand gewonnen dool' de redenen van zijn medegezel ,

"er is nog één bezwaar: daar zal volk moeten aange- nomen worden en geworven door zwaar geld; want zonder dat zult gij, buiten Van Dyck en welligt nog een enkelen heethoofd, moeijelijk gezellen vinden, die het stuk bestaan."

Coorenwinder had klaarblijkelijk het vaste plan, hem niet weder achteruit te laten treden, en, dit moeten wij er bij zeggen, de uitvoering daarvan kostte hem niet veel moeite bij het karakter van Willem van Stoutenburg en de omstandigheden, waarin deze verkeerde, en die zijne wraakzucht zoo zeer opwekten en tergden. Het was Coorenwinder volstrekt niet daarom te doen, den heer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alfred Oyens Beekman boog zich vertrouwelijk naar zijn moeder over en sprak op zachten toon: ‘Meent u, als de Republiek van vier zijden besprongen wordt, dat er niet iets gebeuren

Eenmaal is dat teeder hoofd Vader WILLEMS kroon beloofdT. Hendrik Tollens, Bij de geboorte van den

[25] Ende waren in ghedaen commen/ omme Janne/ Jacobe/ ende [26] Pietren/ ute doen gane/ ende te priveerne/ watter of es/ ne [27] weetic niet/ ende ic ne wille daer of gheen

Lodewijk Mulder, Geschiedkundige novellen.. Aan de voortdurende twisten over geldelijke kwesties tusschen de onderscheiden familieleden maakte de dood van Maria Belgica geen

Lodewijk Mulder, Humor en satire.. En de gemoedelijkheid van zijn humor, de leuke manier van persifleeren, de goed-gehumeurdheid van zijn spot hebben altijd een gullen lach gewekt.

Ik zag het duidelijk aan het publiek om mij heen: - daar waren er, ouderen van dagen, boeren, rekruten en dienstmeisjes, die allen nog herinneringen moeten gehad hebben van

Dezen keer duurde het langer dan gewoonlijk, voordat Jan antwoord gaf, want hij had nog nooit in zijn leven op een paard gezeten, en begreep niet hoe dat zou gaan, maar daar hij

deze vraag deed onze Hein Dapper eens aan zijnen Leermeester, die zijne vraag met eene wedervraag beantwoordde, en hem vroeg: ‘weet gij dit niet, Hein?’ ‘Neen Meester!’ was