• No results found

Migrantenouders willen samen opvoeden in de wijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Migrantenouders willen samen opvoeden in de wijk"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Migrantenouders willen samen opvoeden in de wijk

Ouder heeft behoefte aan opvoedadvies en praktische steun

27 augustus 2013

Marloes van Verseveld, Mariëtte de Haan, Marije Kesselring, Micha de Winter

In niet-westerse landen is opvoeding vaak een gezamenlijke verantwoordelijkheid: buren en familie letten op de kinderen en helpen mee in de opvoeding. In Nederland is die collectieve opvoeding minder vanzelfsprekend. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat migrantenouders het goed vinden dat anderen toezicht houden op hun kinderen en hen zo nodig corrigeren op straat, maar dat zij ook voorzichtig zijn met het delen van hun opvoeding. Investeren in de ‘pedagogische civil society’ kan de bereidheid versterken om verantwoordelijkheden rondom opgroeien en opvoeden te delen.

In de projecten Allemaal Opvoeders en De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk is onderzocht op welke manieren een ‘pedagogische civil society’ vorm kan krijgen en kan worden versterkt. De pedagogische civil society is een omgeving waarin onderlinge betrokkenheid bestaat tussen de jeugd, ouders, buurtbewoners en vrijwilligers, en waarin iedereen verantwoordelijkheid neemt voor de wijk en de kinderen die er opgroeien. In beide onderzoeksprojecten is onder andere gekeken naar de mate waarin westerse en niet-westerse ouders hun

opvoedingsverantwoordelijkheid willen delen met anderen.

Het project Allemaal Opvoeders is een gezamenlijk initiatief van het voormalig ministerie voor Jeugd en Gezin, de Universiteit Utrecht en het Nederlands Jeugdinstituut en is gefinancierd vanuit het ZonMw-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. In het kader van dit project is onderzocht wat de houding van westerse en niet-westerse ouders is tegenover het delen van de opvoedingsverantwoordelijkheid en in hoeverre zij behoefte hebben om deel te nemen aan gezamenlijke opvoedingsactiviteiten. Hiervoor hebben 1.090 participanten met een westerse (83,2 procent) en niet-westerse (16,8 procent) achtergrond een vragenlijst ingevuld (Kesselring en anderen, 2012).

Het project De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk is onderdeel van het ZonMw- programma Diversiteit in Jeugdbeleid en is uitgevoerd door de Universiteit Utrecht. In het project is gekeken naar de opvoednetwerken van ouders met een migratieachtergrond, om meer inzicht te krijgen in de zogenaamde civil communities van migranten en de manier waarop zij elkaar bij de opvoeding ondersteunen in deze gemeenschappen, maar ook in de interactie met anderen buiten deze gemeenschappen. Deze informatie komt voort uit focusgroepinterviews met 57 vrouwen met verschillende etnische achtergronden bij migrantenzelforganisaties. Ook zijn er diepte-interviews gehouden met dertig moeders met een Marokkaanse achtergrond. Daarbij is het opvoednetwerk van de moeders in kaart gebracht: met wie praten zij over opvoeding en welke kennis delen zij met welke personen (De Haan en anderen, 2013).

Opvoeden als privéaangelegenheid

Naar aanleiding van eerder onderzoek was de verwachting dat niet-westerse migrantenouders uit gemeenschappen met een meer collectivistische opvoeding meer bereid zijn de

opvoedingsverantwoordelijkheid te delen. Zo hebben zij in het land van herkomst vaak een hecht netwerk waarbij ook de extended family, bijvoorbeeld tantes, ooms en buren, meehelpt in de opvoeding (Pels en De Haan, 2004).

De onderzoeksresultaten van Allemaal Opvoeders laten echter zien dat in Nederland zowel westerse als niet-westerse ouders opvoeden beschouwen als een privéaangelegenheid waarmee anderen zich  niet te veel moeten bemoeien. Het gaat dan voornamelijk om de opvoeding in de privésfeer. 

(2)

Anderen mogen wel in de publieke ruimte toezicht houden op hun kinderen en hen corrigeren.

Westerse en niet-westerse ouders staan ook positief tegenover praktische steun bij de opvoeding en het uitwisselen van tips en ervaringen. Dat wijst erop dat beide groepen bij het opvoeden een grens trekken tussen de privé- en de publieke sfeer en dat de verschillen tussen opvoeders met een migratieachtergrond en Nederlandse opvoeders voor een deel wegvallen (Kesselring en anderen, 2012).

Opvoeden in de publieke ruimte

Zijn migrantenopvoeders de opvoeding dan minder gaan delen sinds zij in Nederland wonen? Uit de interviews met migrantenmoeders voor De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk blijkt dat de opvoeding in het land van herkomst meer wordt gedeeld. Een 34-jarige Marokkaanse moeder met twee kinderen, geboren en getogen in Marokko, vertelt bijvoorbeeld: ‘Wij komen eigenlijk uit een cultuur waar eigenlijk iedereen meer aan het opletten is. Wat ik net al zei: mijn buurman in Nederland voedt mijn kinderen niet op. Maar als ik in Marokko ben dan voedt mijn buurman mijn kinderen wel op. Als hij mijn zoontje met stenen ziet gooien dan pakt hij hem bij zijn oren: “Dat mag niet!” Dat is toch dus opvoeden. Nou ja, hier gebeurt dat niet’ (De Haan en anderen, 2013).

De geïnterviewde moeders zeggen het jammer te vinden dat het delen van de opvoeding hier minder  vanzelfsprekend is, maar tegelijkertijd vinden zij het in de Nederlandse context niet altijd prettig om de opvoeding te delen. Migrantenouders ervaren de waarden en normen in de maatschappij vaak als vrijer dan de waarden en normen die zij thuis meegeven. In de wijk zien zij bijvoorbeeld dat

kinderen nog laat buiten zijn, of zij vinden dat Nederlandse buurtkinderen soms te brutaal zijn tegen hun ouders.

Door deze verschillende opvoedingsvisies in de wijk wordt het voor migrantenopvoeders lastig om de opvoedingsverantwoordelijkheid te delen. Dat doen zij dan ook meer binnen hun eigen

gemeenschap dan in de buurt. De opvoeders uit de focusgroepen vinden het belangrijk om op de hoogte te zijn van de opvattingen van andere opvoeders in de buurt, maar uit de diepte-interviews komt naar voren dat er minder contact is tussen buren dan in het land van herkomst. Het is waarschijnlijk dat daardoor een drempel ontstaat om elkaars kinderen te corrigeren.

Veiligheid speelt daarbij ook een rol. In de diepte-interviews van De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk vertellen moeders dat zij zich niet altijd veilig voelen in de wijk door

criminaliteit, drugsgebruik en hinderlijk gedrag van hangjongeren. Wanneer bepaalde

buurtkinderen vandalisme plegen, zijn zij bang om hen aan te spreken. Een Marokkaanse moeder met drie kinderen vertelt bijvoorbeeld: ‘Er zijn kinderen daar durf ik niets tegen te zeggen. En als je zegt: “Dat mag niet, waarom kras je, waarom maak je een raam kapot” of zo. “Opdonderen, het is je probleem niet, je bent mijn moeder niet.” Dan doe je niets, maar er zijn buren, weet je, échte buren,  ik ken haar echt goed. (...) Haar kinderen durf ik wel heel goed aan te spreken’ (De Haan en anderen, 2013).

Uit het onderzoek van Allemaal Opvoeders komt naar voren dat niet-westerse ouders vaker dan westerse ouders negatief oordelen over hun buurt. Niet-westerse ouders zeggen vaker dat zij hun buurt geen goede plek vinden om kinderen te laten opgroeien en vertellen ook vaker dat ze zouden verhuizen als dat kon (Kesselring en anderen, 2012).

Ook in een aantal diepte-interviews voor De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk oordelen ouders negatief over hun wijk. Omdat veel van deze ouders de multi-etnische wijk als onveilig ervaren, vinden zij het niet prettig om hun kinderen alleen naar buiten te laten. Ze stellen dan ook duidelijke regels als hun kinderen naar buiten gaan: waar ze mogen komen, met wie ze mogen omgaan en hoe laat ze thuis moeten zijn. De meeste geïnterviewden houden hun kinderen ’s avonds binnen. Deze moeders hebben de behoefte om zelf meer toezicht op hun kinderen te houden, omdat de omgeving dat niet vanzelfsprekend doet én omdat in de omgeving andere  normen en waarden heersen (De Haan en anderen, 2013). Hoewel westerse en niet-westerse opvoeders positief denken over het corrigeren van en toezicht houden op kinderen in de publieke ruimte, bestaan er dus drempels in de praktijk.

Een nieuw steunnetwerk

Zowel westerse als niet-westerse ouders staan positief tegenover opvoedingsadvies en praktische

(3)

steun bij de opvoeding. Eerder onderzoek wees erop dat ouders die meer informele steun krijgen een positievere houding hebben tegenover het delen van opvoedingsverantwoordelijkheden.

Informele steun is elke vorm van praktische steun of advies, zoals andermans kinderen naar school brengen, ervaringen met de opvoeding uitwisselen en elkaar adviseren (Kesselring en anderen, 2012).

Uit het onderzoek van Allemaal Opvoeders blijkt dat ouders met een migratie-achtergrond minder informele steun krijgen dan Nederlandse ouders, terwijl zij meer dan Nederlandse ouders behoefte hebben aan praktische steun. Daarnaast blijken ouders met een migratie-achtergrond eerder steun te ontvangen van vrienden en kennissen dan van hun ouders, schoonouders en andere familieleden (Kesselring en anderen, 2012).

Uit het onderzoek De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk blijkt dat Marokkaanse moeders vooral opvoedingsadvies vragen aan vriendinnen in Nederland met dezelfde etnische achtergrond. Zij herkennen zichzelf in deze contacten, door de soortgelijke culturele en

migratieachtergrond. Vriendinnen die langer in Nederland leven, hebben good practices ontwikkeld die deze moeders overnemen in hun opvoeding. Zij geven adviezen voor het opvoeden tussen verschillende culturen, met elementen van de opvoedingstraditie van het land van herkomst en van de Nederlandse opvoedingstraditie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aanpassen van de opvoeding aan de vrijere waarden en normen van de maatschappij, maar ook om opvoedingspraktijken die deze moeders als ‘Nederlands’ beoordelen, zoals het aanbrengen van structuur door op vaste tijden te eten en te slapen. Verworven aanpassingsstrategieën worden dus onderling doorgegeven.

De Marokkaanse moeders krijgen ook steun van transnationale contactpersonen, vooral hun moeders of oudere zussen, per telefoon, via internet – e-mail, Skype, MSN – of tijdens de jaarlijkse familiebezoeken. Het gaat dan vooral over de dagelijkse verzorging van kinderen (De Haan en anderen, 2013).

Generatieverschillen

De aanpassingsstrategieën die voortkomen uit adviezen van vriendinnen in Nederland vinden deze  moeders soms lastig te verdedigen tegenover de oudere generatie in Nederland en in het land van herkomst. Ze zijn bijvoorbeeld gewend meer te onderhandelen en meer compromissen te sluiten met hun kinderen.

De oudere generatie, zowel in Nederland als in Marokko, heeft andere opvattingen over het disciplineren van kinderen, zoals dingen verbieden en strenge vaststaande regels hanteren. Kleine kinderen krijgen van de oudere generatie vaak meer vrijheid, terwijl een deel van de jonge moeders in Nederland de kinderen van jongs af aan regels wil leren. Deze spanningen komen tevoorschijn als er familiebezoek is of als de moeders zelf logeren bij familie in Marokko. Een 35-jarige in Nederland geboren moeder van drie kinderen vertelde bijvoorbeeld: ‘Ik voed mijn kinderen op en ik straf mijn kinderen op mijn manier. En dan beperk je het wel bij jezelf. Dan neem je dat niet van je familie over. (...) En ja, en in Marokko hebben ze soms wel van: “Hé, maar wat heeft hij gedaan?”, of: “Laat maar, hij is nog jong.”. Nee, hij is niet jong. Hij is niet klein. Hij snapt het. Ik ben de moeder en ik straf’ (De Haan en anderen, 2013).

Steun en adviezen van de oudere generatie worden niet altijd gewaardeerd wanneer ze te veel verschillen met de eigen opvattingen van de migrantenouders. Dat kan verklaren waarom uit het onderzoek van Allemaal Opvoeders blijkt dat migrantenouders minder informele steun ontvangen (Kesselring en anderen, 2012). En het feit dat ze minder informele steun krijgen, kan de reden zijn waarom deze groep meer dan westerse ouders behoefte heeft aan praktische steun en informele buurtactiviteiten met andere ouders en kinderen, zoals een diner of een fietstocht.

Formele opvoedingsondersteuning

Het kan echter ook zo zijn dat migrantenouders zich met opvoedvragen liever tot andere bronnen wenden. Zo blijkt uit De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk dat een aantal moeders zich duidelijk wendt tot externe bronnen van steun, zoals het internet,

opvoedingsprogramma’s op televisie en hulpboeken, of tot formele steun, zoals

opvoedingsprofessionals op het consultatiebureau, maatschappelijk werkers en psychologen (De Haan en anderen, 2013). In het onderzoek van Allemaal Opvoeders noemen zowel niet-westerse als westerse ouders de school en het kinderdagverblijf het vaakst als bron van steun, bij met name niet-

(4)

westerse ouders gevolgd door het consultatiebureau.

De verwachting in het onderzoek was dat ouders die meer gericht zijn op formele ondersteuning minder openstaan voor het delen van de opvoedingsverantwoordelijkheid, maar het omgekeerde bleek: hoe meer formele steun, hoe groter de bereidheid van ouders was om de

verantwoordelijkheid te delen. Formele steun was ook een voorspellende factor voor een grotere interesse voor deelname aan gezamenlijke opvoedingsactiviteiten. Een mogelijke verklaring is dat instellingen die opvoedingsondersteuning bieden ouders ook op de hoogte houden van deze activiteiten (Kesselring en anderen, 2012).

Niet-westerse ouders bleken meer geïnteresseerd in formele opvoedingsondersteunende 

activiteiten dan westerse ouders, zoals een ouderkamer op school of bij het Centrum voor Jeugd en Gezin, themabijeenkomsten over opvoeding, persoonlijk opvoedadvies of een opvoedingscursus (Kesselring en anderen, 2012). Misschien hebben niet-westerse migrantenouders daar meer behoefte aan vanwege de onzekerheid die zij ervaren bij het opnieuw vormgeven van de opvoeding in Nederland. De resultaten van De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk laten zien dat migrantenopvoeders het positief vinden dat er in Nederland veel voorzieningen zijn, al uiten zij ook kritiek. Een aantal moeders uit de focusgroepen wil meer menging van etnische achtergronden zien in instellingen en op scholen, zodat hun kinderen opgroeien in een multiculturele omgeving waar zij leren om te gaan met culturele diversiteit (De Haan en anderen, 2013).

De rol van organisaties

Westerse en niet-westerse opvoeders staan dus positief tegenover het corrigeren van en toezicht houden op kinderen in de publieke ruimte wanneer een kind op straat iets doet wat niet mag. Toch is dat moeilijk voor migrantenouders in multi-etnische wijken, die niet tevreden zijn over hun buurt en die veel verschillen ervaren in waarden en normen omtrent de opvoeding. Om de civil society binnen deze wijken te versterken moet het contact tussen buren verbeteren, zodat er een dialoog kan ontstaan over verschillende opvoedingsvisies en -praktijken.

Migrantenzelforganisaties kunnen daarbij een belangrijke rol spelen, omdat uit het onderzoek van De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk bleek dat migrantenouders binnen die organisaties ervaringen over opvoeden uitwisselen. Ook kunnen de organisaties buurtactiviteiten organiseren. Daarnaast kunnen migrantenzelforganisaties functioneren als een brug tussen migrantenouders en de formele opvoedingsondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn instellingen die samen met migrantenzelforganisaties themabijeenkomsten organiseren, of die een

maatschappelijk werker in dienst hebben die bij opvoedingsproblemen kan verwijzen naar hulp (Hofland en Van Verseveld, 2012).

Het is belangrijk dat beroepskrachten in de jeugdsector kennis hebben van de hybride

opvoedingspatronen en steunnetwerken van ouders met een migratieachtergrond, zodat zij bij eventuele opvoedingsproblemen gepast advies kunnen geven. In een periode waarin de ‘eigen kracht’ van opvoeders centraal staat, is het extra belangrijk opvoedingssteun niet te willen opleggen, maar van binnenuit te organiseren. Beroepskrachten moeten dus oog hebben voor wat ouders, ondersteund door hun eigen netwerk, zelf kunnen en zich bewust zijn van de verschillen tussen westerse en niet-westers ouders.

Verder lezen

Haan, M. de (2011), ‘The Reconstruction of Parenting After Migration: A Perspective from Cultural Translation’, in:

Human Development, jaargang 54, nummer 6, pagina 376–399.

Haan, de M., Winter, de M., Koeman, M., Hofland, A. en Verseveld, van M. (2013), Opvoeden als netwerken in de multi-etnische wijk. Project De Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk. Utrecht, Universiteit Utrecht.

Hofland, A. (2012), De invloed van actorgroepen op het opvoedkapitaal van Marokkaanse immigranten in Nederland (masterthesis) . Utrecht, Universiteit Utrecht.

Hofland, A. en Verseveld, M.D.A. van (2012), Inventarisatie migrantenzelforganisaties. In de gemeenten Eindhoven, Groningen, Hoofddorp, Tilburg, Utrecht en Zaandam. Utrecht, Universiteit Utrecht.

Kesselring, M., Winter, M. de, Horjus, B., Schoot, R. van de, en Yperen, T.A. van (2012), ‘Do parents think it takes a village? Parents’ attitudes towards nonparental adults’ involvement in the upbringing and nurture of children’, in:

Journal of Community Psychology, jaargang 40, nummer 8, pagina 921-937.

Kesselring, M., Winter, M. de, Horjus, B. en Yperen, T.A. van (2013), ‘Allemaal opvoeders in de pedagogische civil society. Naar een theoretisch raamwerk van een ander paradigma voor opgroeien en opvoeden’, in: Pedagogiek, jaargang 33, nummer 1, pagina 5-20.

(5)

Pels, T., en Haan, M. de (2004), Continuity and change in Moroccan socialization. A review of the literature on Moroccan socialization in Morocco and among Moroccan families in the Netherlands. Utrecht, Verwey-Jonker Instituut/Universiteit Utrecht.

Verseveld, M.D.A. van, (2012), De relatie tussen het opvoedkapitaal van Marokkaanse migrantenmoeders in Nederland en hun sociale netwerken en representaties van verschillende culturele contexten (masterthesis) . Utrecht, Universiteit Utrecht.

Over de auteur(s)

Marloes van Verseveld (M.D.A.vanverseveld@students.uu.nl) is onderzoeksassistent Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk.

Mariëtte de Haan (M.dehaan@uu.nl) is bijzonder hoogleraar Sociale en affectieve vorming van jeugdigen in de multiculturele samenleving aan de Universiteit Utrecht en projectleider Pedagogische Gemeenschap in de Multi- etnische Wijk.

Marije Kesselring (M.C.kesselring@uu.nl) doet promotieonderzoek naar Allemaal Opvoeders aan de Universiteit Utrecht.

Micha de Winter (M.dewinter@uu.nl) is hoogleraar Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken en projectleider Allemaal Opvoeders en Pedagogische Gemeenschap in de Multi-etnische Wijk.

Colofon

Jeugdkennis, jaargang 7, augustus 2013

Jeugdkennis is een uitgave van het Nederlands Jeugdinstituut.

De redactie is bereikbaar via redactiekennis@nji.nl, (030) 23 06 526.

Voor meer informatie: www.jeugdkennis.nl.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alle organisatorische maatregelen die ouders moeten nemen om te kunnen deelnemen aan hulpverlening vormen vaak wel een zware belasting: vrij nemen van werk, zorgen

Door uitgebreid te praten over wat ons moeilijk viel en wat ons hielp bij het opvoeden van onze kinderen, kwamen we tot het onderzoeksthema: “Gepaste hulp voor elk kind

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 beschreven wat er bekend is over de rol van ouders bij roken, alcohol- en druggebruik door jongeren van 16 jaar en ouder, wat mogelijke ingre-

Het is precies dit soort van spreken, de- ze invulling van wat opvoeden is of kan zijn, die niet meer ter sprake gebracht wordt omdat opvoe- den voor ons vandaag een heel

• De emotionele en sociale steun wordt door de ouder ervaren als een verrijking, het gevoel van er niet alleen voor te staan, meer te kunnen relativeren. • Ouders benaderen het

Onderwerpen rond het aanstaande ouderschap en de opvoeding kunnen in deze gesprekken door zowel ouders als de verloskundige worden ingebracht.. Als een verloskundige zich zorgen

Yet, as many perceive the informal network as a private affair, the possible roles of structural social services in the informal networks of families living in diverse

Deze urgentie is voor het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), Stichting Opvoeden.nl, Ouders Online, Mijn Kind Online en Mediawijzer.net aanleiding geweest om het initiatief te nemen