• No results found

Frequent Asked Questions Fokadvies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Frequent Asked Questions Fokadvies"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Frequent Asked

Questions Fokadvies

2017

(2)

Inhoudsopgave Frequent Asked Questions FAQ’s

1) Wat is een goed fokdoel? 3

2) Wat houdt het fenotype in? 4

3) Wat zijn kenmerken voor exterieur? 4

4) Wat zegt het genotype over een paard? 5

5) Welke kenmerken en functies hebben genen? 6

6) Kunnen eigenschappen verankerd worden? 7

7) Welke kenmerken zijn erfelijk? 7

8) Welke invloed heeft het milieu op een paard? 8

9) Waar staan OB – VB en ZB voor? 8

10) Wat is een voorbeeld van een correct exterieur? 9

11) Wat is een merrielijn? 11

12) Waarom is genetische diversiteit belangrijk? 11

13) Wat is een fokwaarde? 12

14) Wat genetische correlaties? 12

15) Wat zijn erfelijkheidsgraden? 13

16) Hoe kan een verwachtingswaarde worden gebruikt? 13

17) Waarom een ras kruisen? 14

18) En ‘strooien’ die kruisingsproducten dan niet? 15

19) Wat zijn inteelt en lijnenteelt? 15

20) Wat zijn de risico’s van inteelt? 15

21) Wat zegt betrouwbaarheid over een hengst? 16

22) Waar vind ik hengsten uit andere stamboeken? 16

23) Het lezen van informatie uit een ander stamboek, hoe gaat dat? 17

Bronnen: Leerboek fokkerij KPWN & HBO leerboek Fokkerij en Genetica voor het HBO genetica

(3)

1) Wat is een goed fokdoel?

Een goed fokdoel houdt rekening met de toekomst, is gebaseerd op feiten en geeft de voorkeur aan voor bepaalde eigenschappen.

Toekomst: Als je kijkt naar de toekomst dan zal er ingespeeld moeten worden op hoe de sport er over 10 jaar uitziet. De generatie-interval van een paard is hoog, pas vanaf de leeftijd 8 tot jaar 10 jaar kunnen en mogen de paarden presteren op het hoogste niveau. Is het in de toekomst belangrijk dat een paard door iedereen te rijden is, een laag

verwantschap binnen de populatie of is het exterieur of gezondheid een factor die zwaar meeweegt? Dit zijn voorbeelden die aangeven wat toekomstgericht fokken in zou kunnen houden.

Feiten: Door te selecteren kan worden bepaald welke kenmerken belangrijk zijn en op welk niveau dit kenmerk zich moet bevinden. Dit kan gerelateerd zijn aan prestatie, exterieur en gezondheid. Als het fokdoel concreet wordt beschreven wordt er direct richting gegeven aan de praktische invulling hiervan.

Een weinig concreet fokdoel ziet er als volgt uit: een paard dat goed kan bewegen en dat functioneel gebouwd is. Dit kan concreter door in te gaan op de bijvoorbeeld de bouw.

Zoals: Een paard dat in het rechthoeksmodel staat met een opwaarts gerichte romp, een evenredig bouw en uitstraling.

Voorkeur: Een paard kan niet voldoen aan alle punten die je hebt met het fokdoel. Het dier kan goed scoren op het ene kenmerk maar op het andere kenmerk minder en andersom. Er zal dus geselecteerd moeten worden op kenmerken die het meest van belang zijn in het fokdoel dat voorogen is.

(4)

2) Wat houdt het fenotype in?

Het fenotype van het paard zijn alle waarneembare eigenschappen en kenmerken die

zichtbaar zijn bij het paard. Dit zijn onder andere het exterieur en de beweging. Het fenotype wordt door twee factoren bepaald, namelijk het genotype en het milieu. Het genotype is de natuurlijke aanleg van het paard, dus wat hij van zijn ouders heeft meegekregen. Het milieu is de omgeving waarin het paard opgroeit, de training en ruiter vallen hier ook onder. Voor de fokkerij wil je weten wat de natuurlijke aanleg van het paard is. Het genotype is dan dus van belang.

Dit kan in een formule worden weggezet namelijk F = G + M. Met deze formule kan de fokwaarde worden berekend.

F = G + M ( Nederlands) = Fenotypen = genotype + milieu P = G + E (Engels) Phenotype = Genotype + environment

3) Wat zijn kenmerken voor exterieur?

Kenmerken waarop stamboeken het exterieur beoordelen worden in een liniaeir score formulier geplaatst. Bij een keuring worden de paarden aan de hand van dit model beoordeeld.

Enkele voorbeelden van exterieur kenmerken zijn:

Voor meer voorbeelden kan er gekeken worden naar het lineair score formulier voor het betreffende stamboek bv. Oldenburger of kWPN.

Exterieur;

Het model van het paard – recht of vierkant De halslengte – lang of kort

Verloop van de rug – strak of week Stand van voorbeen – bokbenig of hol Beweging;

Stap: ruimte – lang of kort Draf: souplesse – soepel of stug Galop: afdruk – krachtig of slap

(5)

4) Wat zegt het genotype over een paard?

Het genotype zijn de erfelijke eigenschappen die een paard bezit, de genetische code die het van zijn ouders heeft meegekregen. Hiervan komt 50% van zijn vader en 50% van zijn

moeder. De erfelijke informatie bevindt zich in het DNA. Het genotype zegt dus iets over de eigenschappen en/of kwaliteiten die het dier heeft.

4a. Wat is DNA?

Elk individu heeft een unieke samenstelling van zijn erfelijk materiaal (genen), dit geeft de individu een ‘code’ namelijk het DNA. De erfelijke eigenschappen die van de ouders zijn vererfd staan hierop beschreven.

4b. Wat zijn chromosomen?

Een chromosoom is een stukje DNA. Ze komen altijd in paren voor, paarden hebben 32 chromosomen paren (in totaal zijn dit er 64 chromosomen). Van elk paar komt er één van vader en één van moeder. De chromosomen die van de vader en moeder komen zijn gelijk aan elkaar, de uitzondering hierop zijn de geslachtchromosomen, de mannelijke variant is het Y-chromosoom en de vrouwelijke het X-chromosoom.

4c. Wat zijn genen en alellen?

Genen zijn een onderdeel van de chromosomen en ze bestaan uit stukjes DNA. Een

gemuteerd gen wordt een allel genoemd, daarbij is de vorm van het gen veranderd. Genen dragen de erfelijke informatie van een individu. Variatie in genen zorgt ervoor dat er genetische variatie is binnen populaties. Van een enkel gen kunnen meerdere allelen voorkomen, die invloed uitoefenen op de kenmerken.

Bij paarden zijn kleuren een mooi voorbeeld. Zwart, bruin en vos zijn de basiskleuren. Door mutatie van een gen (dus een allel) ontstaan bijvoorbeeld een platenbont paard.

(6)

5) Welke kenmerken en functies hebben genen?

Kenmerken worden bepaald door genen. Vaak is het zo dat een kenmerk door meerdere genen wordt bepaald. Een enkele keer is dit door maar 1 gen. De kenmerken hebben invloed op elkaar positief of negatief. De aanleg die een paard heeft komt wordt dus mede bepaald door de uitwerking die de genen op elkaar hebben.

Homozygoot

De genen komen in alle lichaamscellen voor, twee keer in elke cel. Als een dier homozygoot is een voor gen betekend dat dat een gen van vader en moeder hetzelfde allel heeft

gekregen. Voor een gen zijn twee gelijke allelen altijd homozygoot.

Heterozygoot

Als de beide allelen voor het gen anders zijn, dan is het dier heterozygoot. Verschillende allelen voor een gen zijn altijd heterozygoot.

Dominant

Een overheersend allel dat binnen een gen tot expressie komt.

Recessief

Als een allel onderdrukt wordt door een ander allel dan wordt dit allel recessief genoemd.

Dit komt alleen tot expressie als het dier homozygoot is voor dat allel, het heeft dan dus 2 kopieën van dat allel.

Negatieve eigenschappen worden vaak recessief doorgegeven. Hoe groter de

homozygositeit hoe sterker de negatieve eigenschappen tot uiting komen. Dit kan op den duur resulteren in verminderde vruchtbaarheid, verminderde gezondheid, kleine stokmaat en een kortere levensduur.

(7)

6) Kunnen eigenschappen verankerd worden?

Kenmerken zoals gezondheid, sportaanleg of exterieur zijn belangrijk voor de fokkerij. Deze kenmerken zijn echter zogenoemde polygene kenmerken. Dit geeft aan dat niet 1 gen verantwoordelijk is, maar meerdere genen voor dat kenmerk. Het gaat dan om zo’n 200 genen die hier invloed op uit kunnen oefenen, deze samen vormen de genetische aanleg voor één specifieke eigenschap. Het is vrijwel niet mogelijk een dat een dier op alle 200 genen hetzelfde allel van vader en moeder krijgt, het dier zou homozygoot zijn voor alle 200 genen. Dat zou betekenen dat het een fokzuiver dier is voor dat specifieke kenmerk.

7) Welke kenmerken zijn erfelijk?

De genotypische kenmerken zijn erfeljik, dus de natuurlijke aanleg van het paard. Hierbij horen niet de invloeden die het milieu hebben op het paard ( zoals de rutiter).

Beide ouders hebben 50% van hun DNA gegeven aan het individu. Er is echter niet met zekerheid te zeggen welke eigenschappen de ouders doorgeven aan het individu. Dit begint al voor de bevruchting. Tijdens de maak van de zaadcel/eicel wordt de genetische inhoud nogmaals gemixt. De geslachtscellen worden daarna gemaakt. Hierin wordt een gesplitst chromosomenpaar toegevoegd, er gaan dus 23 losse chromosomen van vader (of moeder) in, in plaats van 23 paren (64 totaal). Bij de bevruchting wordt namelijk een nieuw individu gevormd met de helft (23 losse chromosomen van vader) en helft (23 losse chromosomen) van moeder. Er kan tijdens de plaatsing van de chromosomen in het nieuwe individu nog een proces plaatsvinden dat ‘crossing over’ heet. Dit proces zorgt ervoor dat de 2 gelijke chromosomen paren stukjes DNA met elkaar uitwisselen. Daarna splitsen de chromosomen zich, waardoor het nieuwe chromosoom uit 2 samengevoegde delen chromosomen bestaat.

Dit proces gebeurt eigenlijk altijd, het proces gaat ook elke keer anders. De erfelijke eigenschappen die zijn doorgegeven verschillen dus ook elke keer. Doordat dit op deze manier gebeurt ontstaan er variaties binnen families en kan het dus zo zijn dat de volle zus het beter doet dan haar broer.

(8)

8) Welke invloed heeft het milieu op een paard?

Factoren die van invloed zijn op de prestaties van een paard zijn in een formule weg te zetten. Dit is namelijk: Fenotype = Genotype + milieu

Het genotype en milieu bepalen het fenotype. Dit fenotype zijn alle waarneembare kenmerken, uiterlijk, beweging, gedrag etc. Het is in de genen vastgelegd.

Het milieu is ook van invloed op het fenotype van het paard. Milieu is onder andere; opfok, voeding, training en ruiter. De genetische aanleg van een paar bepaald of hij talent heeft.

Komt dit paard niet bij de juiste ruiter, dan zullen zijn talenten nooit worden benut. Het milieu is dus van grote invloed op de prestaties van het paard.

9) Waar staan OB – VB en ZB voor?

OB – onvoldoende betrouwbaar VB – Voldoende betrouwbaar ZB – Zeer betrouwbaar

Onvoldoende betrouwbaar is gebaseerd op alleen de eigen mening, er zijn geen feitelijke gegevens bekend die dit kunnen bevestigen.

Voldoende betrouwbaar is gebaseerd op de interpretatie van het stamboek, het paard is vergeleken met het gemiddelde van de populatie, de cijfers zijn betrouwbaar. En de eigen prestatie van het paard

Zeer betrouwbaar is gebaseerd op de interpretatie van het stamboek, afstammelingen die ook zijn gekeurd en presteren in de sport en eigen prestaties van het paard. Er zijn door meerdere bronnen gegevens bekend over het dier. Een genoomfokwaarde is een bron die ook hierin mag worden meegenomen.

(9)

10) Wat is een voorbeeld van een correct exterieur?

Hieronder is een voorbeeld gegeven van de keuringstandaard van het KWPN voor dressuur en springen:

Het beoogde KWPN-dressuurpaard Exterieur:

– staat in het rechthoeksmodel;

– is langgelijnd en evenredig gebouwd;

– heeft een opwaarts gerichte romp;

– is hoogbenig;

– heeft een lichte hoofd-halsverbinding;

– heeft een opwaarts gerichte, lange hals met welving en bespiering in de bovenlijn;

– heeft een sterk gebouwde en sterk gespierde rug-lendenpartij;

– heeft een correct gesteld en hard fundament;

– heeft uitstraling.

Beweging:

– stapt in zuivere viertakt, actief met souplesse en afdruk;

– draaft in zuivere tweetakt, actief met souplesse en afdruk, balans en gedragenheid;

– galoppeert in zuivere drietakt, actief met souplesse, afdruk, balans en gedragenheid;

– kan in beweging makkelijk verruimen en verkorten met behoud van ritme, takt, balans en gedragenheid;

– toont oprichting;

– heeft een goede zelfhouding;

– is lichtvoetig;

– toont buiging in de gewrichten, waarbij het achterbeen onder het lichaam treedt en het voorbeen ruim uit de schouder komt met een lichte heffing van de voorknie.

Karakter:

– heeft een meewerkend, ijverig en eerlijk karakter;

– is intelligent;

– heeft de wil om te presteren;

– is makkelijk in de omgang;

– reageert snel op hulpen.

(10)

Het beoogde KWPN-springpaard Exterieur:

– staat in het rechthoeksmodel;

– is langgelijnd en evenredig gebouwd;

– heeft een horizontaal gerichte romp;

– heeft een lange, licht opwaarts gerichte, welvende hals met bespiering in de bovenlijn;

– heeft een sterk gebouwde en sterk gespierde rug-lendenpartij;

– heeft een correct gesteld en hard fundament;

– heeft uitstraling.

Beweging:

– stapt in zuivere viertakt, actief met souplesse en afdruk;

– draaft in zuivere tweetakt, lichtvoetig, actief met souplesse en afdruk, balans en gedragenheid;

– galoppeert in zuivere drietakt, actief en lichtvoetig met souplesse, afdruk, balans en gedragenheid;

– kan in galop makkelijk verruimen en verkorten met behoud van ritme, takt, balans en gedragenheid;

– galoppeert lichtvoetig in balans zonder daarbij veel front te maken – blijft in zijn lichaamshouding even meer horizontaal.

Springen:

– kan zich in de laatste galopsprong voor de hindernis sterk verzamelen en het achterbeen ver onder de massa plaatsen voor een krachtige afzet;

– springt vlug en met kracht van de grond;

– springt met de schoft omhoog, heeft het hoogste punt boven het midden van de sprong;

– brengt de onderarm boven de horizontaal en vouwt het pijpbeen onder de onderarm;

– basculeert: brengt de hals omlaag tijdens de sprong, waardoor de romp de richting van de hals volgt en opent de achterhand;

– heeft atletisch vermogen (souplesse, kan boven de sprong naar voren ontwikkelen, landt lichtvoetig en galoppeert makkelijk door);

– is voorzichtig en efficiënt en beschikt over veel vermogen.

Karakter:

– heeft moed;m

– heeft een meewerkend, ijverig en eerlijk karakter;

– is intelligent, kijkt naar en taxeert de sprong;

– heeft de wil om te presteren;

– is makkelijk in de omgang;

– reageert snel op hulpen

(11)

11) Wat is een merrielijn?

Als een paard van een bepaalde voorouder afstamt wordt ook dit ook wel afstamming vanuit een lijn genoemd. De term merrielijn gaat over de vrouwelijke voorouder. De voorouder is in dat geval een merrie die zeer goed was (stammoeder) , haar vrouwelijke nakomelingen samen vormen dan de merrielijn.

De genetische aanleg van de stammoeder zal hoog zijn geweest voor meerdere kenmerken.

De goede varianten van de genen heeft zij bij zich gedragen en doorgegeven aan haar nakomelingen. De nakomelingen zijn genetisch, net als de moeder, ook goed. Echter is het belangrijk rekening te houden met het vader dier dat voor de merrie is gebruikt. De vaders brengen namelijk ook hun genen mee. Het is een feit dat niet alle nakomelingen van een merrie goed zullen zijn, de genen en allelen die worden doorgegeven verschillen elke keer weer. Er is dus geen garantie voor een topveulen.

Een goed veulen zal eerder zijn oorsprong vinden als er een goede merrielijn achter staat.

12) Waarom is genetische diversiteit belangrijk?

Binnen een populatie zijn er verschillende genotypen. De genetische diversiteit neemt af als er meer inteelt is. Er zal een vermindering optreden in het aanpassingsvermogen in de populatie.

Een inteeltdepressie is het omgekeerd van de vooruitgang die bereikt wil worden met fokkerij. De dieren zullen minder gezond zijn, minder vruchtbaar en minder lang leven. De homozygote eigenschappen treden steeds meer op de voorgrond, de genetische diversiteit zwakt af en de allelen met negatieve effecten worden zichtbaar. Er zijn meer dieren die voor bepaalde eigenschappen/ziekten recessief zijn.

(12)

13) Wat is een fokwaarde?

Een fokwaarde is de schatting van de genetische aanleg van een paard. Het geeft eigenlijk de geschatte waarde aan die het dier heeft voor de fokkerij. Het gaat hier alleen om de

genetische eigenschappen en niet om de milieu invloeden (ruiter, training, voeding etc.) Voor de fokkerij is alleen de genetische informatie belangrijk (is ook terug te zien in het fenotype).

Gegevens die worden gebruikt voor het berekenen van de fokwaarde In principe wordt er gebruikt gemaakt van de:

- meetgegevens van paarden; sportstanden, lineaire scores, verrichtingscijfers, etc.

- eigenschappen van die meetgegevens zoals de erfelijkheidsgraden en genetische correlaties

- familierelaties van het paard waar de fokwaarde van berekend moet worden en alle andere paarden

Hoe sterker een gegeven aanwezig is hoe zwaarder dit meeweegt. De kern van de fokwaarde berekening is dat elk meetgegeven vergeleken wordt met een vergelijkbaar gemiddelde.

14) Wat zijn genetische correlaties?

Wanneer er twee kenmerken zijn die een samenhang hebben dan zal dit betekenen dat als er selectie plaatsvindt op het ene kenmerk het andere kenmerk hierin meegaat. De

genetische correlaties gaat van -1 tot +1. De waarde -1 vertoont bij één kenmerk een toename maar bij het andere kenmerk een afname. De 0 is neutraal, geen verandering

zichtbaar. Een waarde van +1 laat zien dat beide kenmerken in dezelfde richting veranderen.

Er zijn binnen de fokkerij kenmerken die sterk correleren. Dit zijn bijvoorbeeld aanlegtesten die sterk positief correleren met sportkenmerken. De selectie die plaatsvindt op resultaten in aanlegtesten levert automatisch betere sportpaarden op. Op die manier kan er al in een vroeg stadium geselecteerd worden op paarden.

(13)

15) Wat zijn erfelijkheidsgraden?

In welke mate een kenmerk erfelijk is wordt aangegeven met h2, dit is de erfelijkheidsgraad.

Niet alle eigenschappen zijn even erfelijk. De milieu-invloeden moeten worden uitgesloten om een zo nauwkeurig mogelijke h2 te kunnen schatten geven. De milieu-invloeden worden namelijk niet doorgegeven aan de nakomelingen. De erfelijkheidsgraad wordt gemeten tussen de 0 en 1. De 0 geeft aan dat het niet erfelijk overdraagbaar is en de 1 geeft aan dat alle variaties die voorkomen worden bepaald door de genen. De variaties die naar de voorgrond treden bepalen of het kenmerk erfelijk overdraagbaar is. De erfelijkheidsgraad zegt in feite dus ook iets over de genetische aanleg van een dier.

16) Hoe kan een verwachtingswaarde worden gebruikt?

Een fokwaarde kan worden berekend puur op basis van de ouderdieren. Dit wordt de verwachtingswaarde genoemd. Er wordt een inschatting gemaakt van de genetische aanleg van een paard op alleen de informatie van de ouders. Bij paarden die jonger zijn dan 3 jaar is dit het geval en kan zo een schatting worden gegeven voor de genetisch aanleg.

De verwachtingswaarde is het gemiddelde van de fokwaarden van de vader en de moeder.

Dat gaat als volgt:

Verwachtingswaarde = ½ fokwaarde vader + ½ fokwaarde moeder.

Er wordt ook een betrouwbaarheid bij berekend. Deze gaat als volgt:

Betrouwbaarheid = ¼ betrouwbaarheid fokwaarde vader + ¼ betrouwbaarheid fokwaarde moeder

De verwachtingswaarde is een indicatie van de genetische aanleg. De betrouwbaarheid van een verwachtingswaarde blijft laag, meestal rond de 30%.

(14)

17) Waarom een ras kruisen?

De eigenschappen van verschillende rassen worden met elkaar gekruist en zo ontstaat een sterker individu. Een voorbeeld hiervan is het kruisen van het Engels volbloed met de

Groninger en Gelderse merries. Hier ontstond een paard uit die goed presteerde in de sport.

Het effect dat hier optrede wordt het heterosis effect genoemd. Door verschillende rassen te kruisen ontstond er een nakomeling die gemiddeld beter was dan de ouders, doordat de dominante eigenschappen werden doorgegeven. De erfelijkheidsgraad is aan de lage kant voor de eigenschappen die worden doorgegeven door het heterosis effect. Positieve effecten die optreden zijn een verbeterde gezondheid en vruchtbaarheid.

Verschillende manieren om heterosis effect te gebruiken:

- Enkelvoudige kruising: twee rassen kruisen; A * B Heterosiseffect bij nakomeling: AB

- Driewegkruising: ras A * ras B = AB deze nakomeling wordt gekruist met C.

Heterosiseffect bij nakomeling: AB en AB

- Vierwegkruising: ras A * ras B en ras C * ras D

Nakomelingen van A*B en C*D worden met elkaar gekruist

Heterosiseffect bij nakomeling: AB, CD en ABCD

- Rotatiekruising: ras A * ras B, de vrouwelijke nakomelingen van AB worden gekruist met ras B en die nakomelingen worden gekruist met mannelijke dieren van ras A en deze nakomelingen ( A*B*A) worden weer gekruist met mannelijke dieren van ras B, etc.

Heterosiseffect bij nakomeling: elke generatie

- Terugkruising: ras A* ras B, nakomelingen AB worden gekruist met A. De goede eigenschappen van B werden gebruikt voor ras A.

Heterosiseffect bij nakomeling: AB

(15)

18) En ‘strooien’ die kruisingsproducten dan niet?

Door het kruisen van twee rassen, lijnen of populaties krijg je een kruisingsproduct ( dit wordt ook wel F1 genoemd). Deze nakomelingen heeft 50% van vader en 50% van moeder aan chromosomen gekregen. Dus ook 50% uit ras I en 50 % uit ras II. Mocht dit

kruisingsproduct (F1) ingezet worden in de fokkerij zal ook hiervan 50% van de

chromosomen worden doorgegeven. Het is echter niet zeker uit welk ras hij de meeste eigenschappen zal doorgeven. De nakomelingen uit de F1 kunnen dus meer lijken op ras I en dan ras II en omgekeerd.

19) Wat zijn inteelt en lijnenteelt?

Bij het kruisen van verwante dieren wordt er gesproken van inteelt. De dieren verschillen minder van elkaar en de genetische diversiteit is dan dus minder groot omdat zij allelen met elkaar delen. Dit komt voort uit het feit dat zij dezelfde voorouders hebben waar zij die allelen van hebben gekregen.

Als de dieren die verwant zijn aan elkaar met elkaar worden gekruist is er de kans dat zij dezelfde allelen doorgeven aan de nakomelingen. De nakomeling kan op die manier homozygoot worden voor een eigenschap. De eigenschap kan dan tot uiting komen. Hoe groot de inteelt is hangt af van de mate van verwantschap die de ouderdieren hebben. De kans op inteelt kan worden berekend met het inteelt coëfficiënt. Ook hier liggen de percentages tussen de 0 (geen inteelt) en 1 (volledig inteelt). De genetische diversiteit neemt af als de homozygositeit toeneemt.

Lijnenteelt

Er is in theorie geen verschil op te maken tussen inteelt en lijnenteelt. Dit omdat als er dieren die familie van elkaar zijn gekruist worden er sprake is van inteelt, dit is hetzelfde als bij lijnenteelt. Je kruist dieren die familie van elkaar zijn.

20) Wat zijn de risico’s van inteelt?

Door het kruisen van twee dieren die aan elkaar verwant stijgen de risico’s. Inteelt hoeft niet

(16)

21) Wat zegt betrouwbaarheid over een hengst?

Een hengst met een hoge betrouwbaarheid heeft aangetoond dat hij nakomelingen geeft die bepaalde eigenschappen bezitten. Een hoge betrouwbaarheid laat zien dat de

eigenschappen gemiddeld genomen worden doorgegeven. Voor jonge hengsten is dit nog niet bekend, zij hebben eigenschappen gekregen van hun ouders, of zij dit ook weer doorgeven is nog niet zeker.

Door te kijken naar de lijn de moederlijn en vaderlijn waaruit de hengst komt, kan ingeschat worden welke kwaliteiten er doorgegeven kunnen worden. Als er in de lijn goede beweging voorkomt dan zal er met enige zekerheid gezegd mogen worden dat de nakomelingen deze ook zullen hebben. De eigenschappen zijn als het ware vastgelegd in deze lijn (genotype).

Bij eigenschappen die verbetert moeten worden in de lijn zal er gekeken moeten worden naar of het in de hengst terug te vinden is (hengst zelf, bloedlijn en eventueel

nakomelingen).

22) Waar vind ik hengsten uit andere stamboeken?

Het vinden van geschikte hengsten uit een ander stamboek kan een hele zoektocht zijn.

Daarom is er naast dit document ‘fokadvies’ een website gemaakt die de hengsten per land en stamboek heeft ingedeeld. Dit vergemakkelijkt het zoeken.

www.paardinternationaal.jimdo.com

(17)

23) Het lezen van informatie uit een ander stamboek, hoe gaat dat?

Stamboeken gebruiken verschillende methodes om de informatie die zij verkrijgen over de paarden kenbaar te maken. De overeenkomst die de meeste stamboeken gebruiken zijn de fokwaarde en de betrouwbaarheid. De interpretatie daarvan is echter weer verschillend.

In de onderstaande tabel is een overzicht van enkele stamboeken met ongeveer hetzelfde fokdoel: Het fokken van een paard dat kan presteren op het hoogste niveau.

STAMBOEK FOKWAARDE BETROUWBAARHEI

D Gem. Hoog Zeer

hoog

Hoogste bekend

Schaalverdeling

KWPN 100 Ø 120 Ø 160 Springen 175 Dressuur 191

0 tot 100 %

SELLE FRANCAIS (SF)

BSO:

0 BSO: >

20 Ø 25 Springen:

31 0 tot 1

coefficient de

détermination (CD)’

DUITSE

STAMBOEKEN 100 Ø 148 Ø 160 Springen 180 Dressuur 173

0 tot 100 %

‘ Sicherheit ‘

DEENS

WARMBLOED PAARD (DWB)

100 Ø 140 Ø 160 Springen 163

Dressuur 178 BELGISCH

WARMBLOED PAARD

(BWP)

100 Ø 120 Ø 130 Springen:

138 0 tot 1

IRISH SPORT HORSE (ISH)

100 Ø 120 Ø 140 160 0 tot 100 %

ZANGERSHEIDE (Z)

Maakt geen gebruik van fokwaarde

(18)

Uitleg per stamboek:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo’n toezegging kan bijvoorbeeld inhouden dat een Vaak worden nieuwbouwwoningen v.o.n. te koop belangstellende koper een paar dagen de tijd krijgt om aangeboden. Informeer

Voor het rapport wordt onderscheid gemaakt in vier deelpopulaties: gedetineerde jongeren die in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) verblijven, volwassen gedetineerden die

Eén van de uitgangspunten voor de doorfietsroute Assen - Groningen is dat fietsers bij voorkeur voorrang krijgen op het overige verkeer. Gezien de functie van de N386 (Vriezerweg)

• Aan de adviezen die door Veilig Verkeer Nederland worden uitgebracht zijn geen kosten verbonden;.. • Adviezen zijn onafhankelijk

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Tiel is als hoofdstad van de Betuwe natuurlijk bekend van het grootste winkelaanbod in de regio, maar heeft ook vele diverse evenementen die elk jaar weer vele bezoekers

Indien bij het opleveren van de woning aan verhuurder, na controle van zowel verhuurder als een medewerker van Eveleens Makelaars o.z., alles in orde is, zal verhuurder de

Als de constructie voornamelijk bestemd is voor verkoop aan particulieren, is het een handelshuis -als het gebouw niet opgesplitst-, een handelspand# - als het gebouw is opgedeeld