• No results found

De gevolgen van kindermishandeling op suïcidaal gedrag, een multi-level meta-analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De gevolgen van kindermishandeling op suïcidaal gedrag, een multi-level meta-analyse"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De gevolgen van kindermishandeling op suïcidaal gedrag, een multi-level meta-analyse

Master Scriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam E. M. M. (Eva) Brinkhuis (13400401)

Begeleider: dr. C. E. (Claudia) van der Put Tweede beoordelaar: dr. I. N. (Ivy) Defoe Amsterdam, juli 2021

(2)

Abstract

Child abuse is a major problem with serious consequences, of which suicidal

behaviour is one of the worst. The aim of this study was to expand the knowledge about the relation between child abuse and suicidal behaviour and to examine which moderating factors influence this relation. A three-level meta-analysis was conducted, which included k = 50 studies and #ES = 366 effect sizes (40.39% boys, 59.61% girls, age 5 to 57 years (M = 26.51, SD = 11.54)). Results showed a significant overall effect of child abuse on suicidal behaviour

(r = .22), which means that victims of child abuse tend to show more suicidal behaviour than non-victims of child abuse. Both the type of child abuse (r = .23) and the type of suicidal behaviour (r = .25) were significant moderating factors. Neglect had the weakest effect (r = .12) on suicidal behaviour and a combination of multiple forms of child abuse had the strongest effect (r = .35). Child abuse in general had the most effect on suicide attempts (r = .25) and the least effect on suicidal ideation (r = .19). The moderating factors age, gender and ethnicity were not significant. Further research is needed into moderating factors, such as perpetrator, severity and duration of child abuse, in order to better treat the consequences of child abuse en prevent suicidal behaviour.

Keywords: child abuse, child maltreatment, neglect, suicidal behaviour, suicide, self-harm, correlation, meta-analysis.

(3)

Inleiding

In Nederland heeft per jaar ongeveer drie procent van de kinderen tot en met zeventien jaar te maken met een vorm van kindermishandeling (Alink et al.,2018). Omdat niet alle gevallen gerapporteerd worden, onder andere doordat sommige vormen van

kindermishandeling minder zichtbaar zijn, is dit een ondergrens, het werkelijke aantal ligt naar verwachting hoger (van der Put & Assink, 2017). Uit verschillende studies blijkt dat kindermishandeling ernstige korte- en lange termijn gevolgen heeft (oa. Norman et al., 2012;

Miller et al., 2013). Eén van de meest ernstige gevolgen van kindermishandeling is (een poging tot) zelfmoord, maar over het precieze verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag en eventuele beïnvloedende factoren hierop, is nog veel onbekend. Het doel van het huidige onderzoek is daarom om meer inzicht te verkrijgen in de sterkte van het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag en te onderzoeken welke modererende factoren mogelijk invloed hebben op dit verband.

In de ontwikkeling van een kind speelt de omgeving een grote rol (Bronfenbrenner &

Moris, 2006). Wanneer de thuissituatie niet veilig is, bijvoorbeeld door kindermishandeling, heeft dit een grote impact op het kind, zowel op korte termijn als op lange termijn (van Gemert, 2019). Mishandelde kinderen worden in 96 procent van de gevallen mishandeld door de biologische ouder (Alink et al., 2018). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er vaak sprake is van meerdere vormen van kindermishandeling, percentages mishandelde kinderen dat te maken had met meerdere vormen van kindermishandeling varieert van 47 procent (Arata et al., 2005) tot 65 procent (Finkelhor et al., 2011). Kindermishandeling betekent dat een minderjarige blootgesteld wordt aan een bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, emotionele of seksuele aard, waardoor schade aan het kind wordt toegebracht in de vorm van fysiek of emotioneel letsel. De ernst van de kindermishandeling kan variëren van

(4)

licht tot zeer zwaar of zelfs tot (bijna) fataal (Willems, 1999), wat mede wordt bepaald door de duur en frequentie van de mishandeling (van de Putte, Kamphuis & Kramer, 2013).

Er zijn verschillende vormen van kindermishandeling: fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, (fysieke en emotionele) verwaarlozing en seksueel misbruik.

Verwaarlozing is een passieve vorm van kindermishandeling, de andere vormen zijn actief (Ceelen, 2010). Fysieke mishandeling houdt in dat een kind lichamelijk geweld ondervindt.

Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van slaan, schoppen, knijpen, haren trekken of brandwonden toebrengen (ten Berge, Addink, de Baat, van Rossum & Vinke, 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen fysieke kindermishandeling en de pedagogische tik. Bij de pedagogische tik wordt het kind ook geslagen, alleen is het hier de bedoeling om het gedrag van een kind te corrigeren, zonder het kind te blesseren (Kazdin & Benjet, 2003). Dit valt in sommige

culturen niet onder fysieke mishandeling. Emotionele (psychische) mishandeling betekent dat het kind wordt uitgescholden of bang wordt gemaakt (ten Berge et al., 2012; Baartman &

Hoefnagels, 2012). Verwaarlozing kan zowel fysiek als emotioneel zijn. Bij fysieke verwaarlozing komt het kind tekort in de lichamelijke basisbehoeften. Dit betekent dat het kind niet de verzorging krijgt waar het behoefte aan en recht op heeft (ten Berge et al., 2012).

Bij emotionele verwaarlozing krijgt het kind te weinig positieve aandacht. Dit betekent dat het kind veelal wordt genegeerd en tekort komt in behoeften zoals liefde, warmte en steun

(Baartman & Hoefnagels, 2012; Lauwerse, 2014). Seksueel misbruik houdt in dat het kind slachtoffer is van onvrijwillige seksuele aanrakingen door een volwassene (ten Berge et al., 2012). De meest voorkomende vorm van kindermishandeling in Nederland is emotionele verwaarlozing en de minst voorkomende vorm is seksueel misbruik (Alink et al., 2018).

Omdat kindermishandeling een ingrijpende gebeurtenis is in het leven van een kind, heeft het vaak ernstige gevolgen. Door kindermishandeling kan de ontwikkeling van het kind onder druk komen te staan waardoor er problemen kunnen ontstaan op emotioneel en

(5)

lichamelijk gebied. Op de korte termijn is het risico op een onveilige gehechtheid groter omdat er mogelijk geen veilige basis is geweest (Baer & Martinez, 2006). Daarnaast kan het kind een negatief zelfbeeld ontwikkelen doordat het kind zichzelf de schuld geeft van de mishandeling (Nanni, Uher, & Danese, 2012). Bovendien kan kindermishandeling van invloed zijn op schoolprestaties (Jonson-Reid, Drake, Kim, Porterfield, & Han, 2004) en op het ontwikkelen van gedragsproblemen (Zahrt & Melzer-Lange, 2011). Op de lange termijn kan er sprake zijn van psychische problemen zoals posttraumatische stresstoornis (Gilbert et al., 2009) of depressie (Cicchetti & Toth, 2005). Ook kunnen er lichamelijke problemen optreden, zoals bij een eetstoornis. Daarnaast kan er een toevlucht worden gezocht in verslaving, zelfverwonding of zelfs (een poging tot) zelfmoord (Fergusson, Boden, &

Horwood, 2008). Als laatste zijn er ook gevolgen voor de maatschappij, bijvoorbeeld doordat slachtoffers antisociaal of crimineel gedrag kunnen vertonen, of doordat de maatschappij de kosten voor behandelingen moet betalen (Steketee, 2017).

Relatief veel slachtoffers van kindermishandeling plegen later ook mishandeling bij hun eigen kinderen (Ronan, Canoy, & Burke, 2009). Dit fenomeen staat bekend als

intergenerationele overdracht. De mate waarin intergenerationale overdracht plaatsvindt en de mate waarin slachtoffers de gevolgen van kindermishandeling ervaren is onder meer

afhankelijk van de aanwezigheid van beschermende factoren, zoals de veerkracht van het slachtoffer (van Rooijen, Bartelink en Berg, 2013). Mogelijke beschermende factoren zijn bijvoorbeeld zelfvertrouwen, makkelijk temperament, goede sociale vaardigheden en steun uit de omgeving (Vink et al., 2016). Daar tegenover staan risicofactoren, die de gevolgen van kindermishandeling juist kunnen versterken. Dit zijn bijvoorbeeld een kwetsbare leeftijd waarop de kindermishandeling plaatsvindt (< 3 jaar), moeilijk temperament of

gedragsproblemen, zoals agressie (Vink et al., 2016).

(6)

In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de gevolgen van kindermishandeling op suïcidaal gedrag. Aan zelfmoord gaat vaak een proces van weken, maanden tot zelfs jaren vooraf. Dit heet het suïcidaal proces en omvat een aantal fasen, waaronder

zelfmoordgedachten, zelfmoordplannen, zelfbeschadiging en zelfmoordpoging (Heeringen, 1999). Suïcidale gedachten zijn gedachten over het beëindigen van zijn/haar leven, maar hier wordt niet naar gehandeld. Een zelfmoordplan betekent dat iemand een plan heeft gemaakt om het eigen leven te beëindigen, maar dit plan nog niet heeft uitgevoerd. Een

zelfmoordpoging houdt in dat iemand opzettelijk een einde wil maken aan zijn/haar leven en hier naar handelt, maar dat dit mislukt. Zelfmoord betekent dat iemand zichzelf opzettelijk berooft van zijn/haar leven. Dit is dus een geslaagde zelfmoordpoging met dodelijke afloop.

Zelfbeschadiging of automutilatie is het opzettelijk verminken van het eigen lichaam zonder intentie tot dodelijke afloop (Kerkhof, 2010). Al deze fenomenen worden in dit onderzoek geschaard onder suïcidaal gedrag. Er zijn meerdere factoren die ertoe kunnen leiden dat iemand suïcidaal gedrag vertoont, waaronder jeugdtrauma’s (Miller et al., 2013).

Kindermishandeling valt onder jeugdtrauma en is daarom een risicofactor voor suïcidaal gedrag.

Het doel van het huidige onderzoek is om het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag in kaart te brengen door middel van een multi-level meta-analyse. Er zijn al eerdere meta-analyses uitgevoerd naar het verband is tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag (Norman et al., 2012; Miller et al., 2013), maar er is nog veel onbekend over de precieze sterkte van het verband en de factoren die hierop van invloed zijn. In onderzoek van Norman et al. (2013) werd gevonden dat het risico op mentale problemen twee keer zo groot werd wanneer er sprake was van kindermishandeling. Onderzoek van Miller et al. (2012) vond dat seksueel misbruik en emotionele mishandeling de grootste impact hadden op suïcidaal gedrag. In de eerdere meta-analyses is echter geen gebruik gemaakt van multi-level

(7)

statistische analyses, waardoor slechts één effectgrootte per studie kon worden meegenomen.

In de huidige meta-analyse wordt wel gebruik gemaakt van een multi-level techniek,

waardoor alle relevante informatie kan worden meegenomen en de statistische power van het onderzoek groter is. Door moderatoranalyses uit te voeren kunnen factoren worden

onderzocht die mogelijk invloed hebben op het verband tussen kindermishandeling en

suïcidaal gedrag. Het huidige onderzoek is daarnaast ook een update van eerdere reviews (o.a.

Norman et al., 2012; Miller et al., 2013) doordat er recente studies worden meegenomen. Het is van belang om meer kennis te hebben over de sterkte van het verband tussen

kindermishandeling en suïcidaal gedrag en de factoren die hier van invloed op zijn, omdat dit kan bijdragen aan de onderbouwing van preventief beleid van kindermishandeling en aan een betere behandeling van slachtoffers van kindermishandeling om zo suïcidaal gedrag te

verminderen of voorkomen. Meer inzicht in de ernst en de gevolgen van kindermishandeling kunnen ervoor zorgen dat het beleid van een vroegtijdige preventie van kindermishandeling een prioriteit wordt.

De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal staat is: ‘’Is er bij slachtoffers van kindermishandeling vaker sprake van suïcidaal gedrag dan bij niet-slachtoffers en hoe sterk is dit verband?’’ De tweede onderzoeksvraag over moderatorvariabelen is: ‘’Welke factoren zijn van invloed op de relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag, zoals type kindermishandeling, vorm van suïcidaal gedrag, geslacht, leeftijd en etniciteit?’’

Als eerste werd verwacht dat er bij slachtoffers van kindermishandeling vaker sprake was van suïcidaal gedrag dan bij niet-slachtoffers en dat dit een sterk verband zou zijn (Silverman, Reinherz & Giaconia, 1996). Verder werd verwacht dat seksueel misbruik de grootste impact heeft en dat bij deze slachtoffers vaker sprake is van suïcidaal gedrag dan bij slachtoffers van andere vormen van kindermishandeling, omdat seksueel misbruik de

zwaarste vorm van kindermishandeling is (Wolzak & ten Berge, 2008; Miller, et al., 2013).

(8)

Daarnaast werd verwacht dat het effect van slachtofferschap van kindermishandeling op suïcidaal gedrag ongeveer even groot was voor meisjes en voor jongens. Jongens kunnen vaak minder makkelijk praten over kindermishandeling en met name bij seksueel misbruik is er vaak sprake van schaamte (Teeuw & de Boer, 2013). Meisjes ervaren vaker internaliserende problematiek dan jongens, zoals depressieve klachten, en dat geeft een verhoogde kans op suïcidaal gedrag (Crijnen, Achenbach & Verhulst, 1997). Ook werd verwacht dat het effect van slachtofferschap van kindermishandeling op suïcidaal gedrag groter was wanneer het kind op jongere leeftijd werd mishandeld dan wanneer het kind al iets ouder was, omdat kinderen op jonge leeftijd afhankelijker zijn en het effect van de mishandeling daardoor groter is (Berger, ten Berge & Geurts 2004). Als laatste werd verwacht dat het effect van

slachtofferschap van kindermishandeling op suïcidaal gedrag minder groot was wanneer het kind een niet-westerse afkomst had dan wanneer het kind een westerse afkomst had, omdat het slaan van kinderen in sommige niet-westerse culturen veel voorkomt en bij de opvoeding hoort, waardoor het niet gezien wordt als kindermishandeling (Lansford & Deater-Deckard, 2012; Bornstein et al., 2012).

Methode Inclusie- en Exclusiecriteria

Studies die werden geïncludeerd in het onderzoek moesten het verband tussen

kindermishandeling en suïcidaal gedrag onderzocht hebben. Dit betekent dat de geïncludeerde studies over minstens één vorm van kindermishandeling moesten rapporteren. In het

onderzoek werden alle vormen van kindermishandeling geïncludeerd, zowel seksuele mishandeling, fysieke mishandeling, emotionele mishandeling en verwaarlozing. Enkel studies waarbij de kindermishandeling vóór het 18e levensjaar plaatsvond werden geïncludeerd. Daarnaast moesten de studies over minstens één van de volgende

(9)

uitkomstmaten rapporteren: zelfmoordgedachten, zelfmoordplan, zelfbeschadiging of zelfmoord. Het onderzoek heeft betrekking op de relatie tussen kindermishandeling en

suïcidaal gedrag, dus er werden alleen studies geïncludeerd die statistieken rapporteerden over dit verband, zoals bijvoorbeeld correlaties. Wanneer er geen correlaties werden gerapporteerd, werden indien mogelijk correlaties berekend op basis van de aanwezige andere statistische gegevens. Studies waarin dergelijke gegevens niet werden gerapporteerd werden

geëxcludeerd. Er werden alleen Engels- en Nederlandstalige studies geïncludeerd.

In de geïncludeerde studies werden verschillende methoden gebruikt om kindermishandeling en suïcidaal gedrag te meten. Dit kon door observatie,

(zelf/ouder/leerkracht) rapportage of officiële gegevens. Ook moesten de studies die werden geïncludeerd peer reviewed gepubliceerd zijn. Dit draagt over het algemeen bij aan de kwaliteit van onderzoek (Hopewell et al., 2014). Voor het onderzoek werden zowel

prospectieve als retrospectieve studies geïncludeerd, waarbij gebruik werd gemaakt van zowel longitudinale data als cross-sectionele data.

Zoekprocedure

Relevante studies voor deze meta-analyse werden verzameld door te zoeken naar onderzoeksliteratuur in elektronische databases. Er werd bijvoorbeeld gezocht in Psychinfo, WebofScience en Google Scholar. Hierbij werden de volgende zoektermen gebruikt, apart of gecombineerd: ‘’kindermishandeling’’ (child abuse, child maltreatment, seksual abuse, physical abuse, emotional abuse), ‘’mishandeling’’ (abuse, maltreatment), ‘’verwaarlozing’’

(neglect), ‘’zelfmoord’’ (suicide), ‘’zelfbeschadiging’’ (self-harm, self-destruction,

automutilation), ‘’gevolgen’’ (consequences), ‘’verband’’ (association, correlation), negatief effect (effect, adverse effect) en ‘’risicofactor’’ (risk factor). Ook is er gezocht in

referentielijsten van geschikt bevonden studies.

(10)

De zoekprocedure van het onderzoek duurde van 1-2-2021 tot 1-5-2021. De zoekprocedure leverde uiteindelijk 50 studies op.

Coderen

Om de kenmerken van de geïncludeerde studies te coderen is een codeerschema opgesteld (zie bijlage 1). Dit schema bestond uit algemene informatie, steekproefkenmerken, onderzoekskenmerken en effectgroottes. Onder algemene informatie vielen onder andere de variabelen studienummer, publicatiejaar, publicatiestatus en type publicatie. Onder

steekproefkenmerken vielen onder andere de variabelen aantal deelnemers, geslacht

(percentage jongens in de steekproef), leeftijd (gemiddelde leeftijd van de steekproef bij begin van het onderzoek) en etniciteit (percentage niet-blanke participanten). Onder

onderzoekskenmerken vielen onder andere de variabelen onderzoeksdesign, meetmethode, duur van de studie en de operationalisatie van alle vormen van kindermishandeling en van suïcidaal gedrag. Onder effectgroottes werden de correlatiecoëfficiënten gecodeerd of berekend.

Statistische analyses

Voor dit onderzoek werd een multi-level meta-analyse uitgevoerd. Daarnaast werden moderatoranalyses uitgevoerd om te kijken welke variabelen invloed konden hebben op het gevonden effect. Deze variabelen waren: geslacht, vorm van kindermishandeling, leeftijd wanneer de kindermishandeling plaatsvond en etniciteit. Door het uitvoeren van een multi- level analyse konden meerdere effectgroottes uit één studie geïncludeerd worden. Ook werd er een grotere statistische power bereikt (Assink & Wibbelink, 2016).

De geïncludeerde onderzoeken rapporteerden verschillende statistische uitkomstmaten.

Om alle uitkomstmaten te kunnen vergelijken en mee te nemen in het onderzoek, werd alles

(11)

omgezet naar de Pearson’s r correlatiecoëfficiënt. Dit werd gedaan met een calculator. Een correlatie geeft aan hoe sterk het verband is tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag.

Hierbij wordt een correlatie vanaf r = .10 beschouwd als een klein effect, een correlatie vanaf r = .25 als een middelgroot effect en een correlatie vanaf r = .40 als een groot effect (Cohen,

1992). Een positieve effectgrootte indiceerde dat slachtoffers van kindermishandeling vaker suïcidaal gedrag vertoonden dan niet-slachtoffers. Een negatieve effectgrootte indiceerde het tegenovergestelde, slachtoffers van kindermishandeling vertoonden minder vaak suïcidaal gedrag dan niet-slachtoffers. De categorische variabelen werden omgezet naar

dummyvariabelen.

Om het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag te berekenen is gebruik gemaakt van een drie-level meta-analyse. De verdeling van de variantie is verdeeld over drie niveaus. Level 1 gaat om de variantie van effectgroottes in de steekproef, level 2 gaat om de variantie van effectgroottes binnen een studie en level 3 gaat om variantie van effectgroottes tussen verschillende studies. De variantie op level 1 werd berekend door middel van de Restricted-Maximum Likelihood Methode. De variantie op level 2 en 3 werd berekend door twee log-likelihood-ratio tests. Wanneer deze variantie significant is, is er sprake van heterogeniteit (Wibbelink & Assink, 2015).

Het coderen van de studies en het maken van de dataset werd gedaan in SPSS. De multi-level meta-analyse werd vervolgens uitgevoerd in het programma R (versie 4.0.0). Het protocol en de syntax van Wibbelink en Assink (2015) zijn gevolgd bij het uitvoeren.

Publicatiebias

Bij dit onderzoek bestaat de kans dat er sprake is van een publicatiebias. Dit betekent dat niet alle relevante studies worden meegenomen, doordat studies met een niet-significant resultaat niet altijd worden gepubliceerd. Hierdoor ontstaat er een vertekend beeld van de

(12)

sterkte van het verband. Om publicatiebias te onderzoeken wordt er een funnelplot gemaakt.

Wanneer deze de vorm van een asymmetrische omgekeerde trechter heeft, is er sprake van een publicatiebias. De resultaten van de multilevel meta-analyse zullen dan voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden (Chevalier, van Driel & Vermeire, 2007).

Resultaten

De huidige multi-level meta-analyse onderzocht het verband tussen

kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Het onderzoek bestond uit 50 studies met #ES = 366 effectgroottes. Van de participanten was 40.39% jongen en 59.61% meisje in de leeftijd van 5 tot 57 jaar (M = 26.51, SD = 11.54).

Overall effect

Er werd een significant overall effect gevonden van kindermishandeling op suïcidaal gedrag (r = .22, SE = 0.02, 95% CI = 0.19 - 0.27, t(363) = 9.72, p < .001.). Dit betekent dat het hebben ervaren van kindermishandeling samenhangt met suïcidaal gedrag. Slachtoffers van kindermishandeling laten vaker suïcidaal gedrag zien dan niet-slachtoffers.

Variantie

Om de variantie tussen effectgroottes binnen studies (niveau 2) en tussen studies (niveau 3) te testen werden er twee log-likelihood-toetsen eenzijdig uitgevoerd. Uit de toetsen bleek dat de variantie op het tweede niveau significant was (χ2 (1) = 4153.41, p < .0001). Ook de variantie op het derde niveau bleek significant (χ2 (1) = 227.30, p < .0001). Dit betekent dat er meer variantie aanwezig is dan op basis van alleen sampling variance (niveau 1) verwacht kan worden.

(13)

Als aanvulling op de log-likelihood-toetsen is de verdeling van de variantie over de niveaus in kaart gebracht, waaruit bleek dat ongeveer 30% van de totale variantie kan worden toegeschreven aan verschillen tussen effectgroottes binnen studies (niveau 2), en ongeveer 69% van de totale variantie kan worden toegeschreven aan verschillen tussen effectgroottes tussen studies (niveau 3). Ongeveer 1% van de totale variantie kan worden toegeschreven aan sampling variance (niveau 1). Volgens de 75%-regel van Hunter en Schmidt (1990) is er

sprake van heterogeniteit tussen effectgroottes wanneer minder dan 75% van de totale variantie kan worden toegeschreven aan sampling variance. Op basis van deze regel en aangezien er significante variantie is tussen de effectgroottes binnen studies (niveau 2) en tussen studies (niveau 3), kan geconcludeerd worden dat het relevant is om moderatoranalyses uit te voeren om de significante heterogeniteit nader te verklaren.

Moderator effecten

De resultaten van de moderatoranalyses van de continue variabelen zijn te zien in tabel 1. Het publicatiejaar (F(1, 362) = 6.41, r = .23, p = 0.012) bleek een significante moderator te zijn. De regressiecoëfficiënt van publicatiejaar is negatief, wat betekent dat naarmate het publicatiejaar oploopt, de sterkte van het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag afneemt. Dit houdt in dat er in recenter gepubliceerde studies zwakkere verbanden zijn gevonden dan in eerder gepubliceerde studies. De moderatoren leeftijd, percentage jongens, percentage culturele minderheden en steekproefomvang bleken niet significant. Dit houdt in dat het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag robuust is over leeftijd, er geen verschil is tussen jongens en meisjes, het niet uitmaakt of een kind van Westerse- of niet- westerse afkomst is en de omvang van de steekproef geen effect heeft op de uitkomst.

De resultaten van de moderatoranalyses van de categorische variabelen zijn te zien in tabel 2. De vorm van kindermishandeling (F(7, 356) = 9.19, r = .23, p < 0.0001) en de vorm

(14)

van suïcidaal gedrag (F(3, 360) = 4.41, r = .25, p < 0.01) bleken significante moderatoren te zijn. Het verband tussen verwaarlozing en suïcidaal gedrag bleek het minst sterk (r = .12). Het verband tussen een combinatie van verschillende vormen van kindermishandeling en suïcidaal gedrag bleek het sterkst (r = .35). Ook het verband tussen emotionele mishandeling en

suïcidaal gedrag bleek relatief sterk (r = .28). Het verband tussen suïcidale gedachtes en kindermishandeling bleek het minst sterk (r = .19). Het verband tussen een zelfmoord poging en kindermishandeling bleek het sterkst (r =.25). Het land van onderzoek en het type

onderzoeksdesign waren geen significante moderatoren.

(15)

Tabel 1

Resultaten van Moderatoranalyses van Continue Variabelen

Naam variabele # studies # ES Intercept/gem. r (95% BI) β1 (95% BI) F (df1, df2) a P b Publicatiejaar 50 366 0.2260 (0.1832, 0.2689)*** -0.0081 (-0.0144, -0.0018)* 6.4106 (1, 362) 0.0118

Leeftijd (in jaren) 38 285 0.2112 (0.1568, 0.2656)*** -0.0009 (-0.0052, 0.0034) 0.1733 (1, 283) 0.6775

% jongens 45 196 0.2217 (0.1726, 0.2709)*** 0.0000 (-0.0004, 0.0005) 0.0255 (1, 327) 0.8731

% culturele minderheden

26 329 0.2123 (0.1448, 0.2799)*** 0.0019 (-0.000, 0.0039)+ 3.7398 (1, 194) 0.0546

Steekproef- omvang

50 366 0.2234 (0.1777, 0.2691)*** 0.0040 (1, 362) 0.9495

Noot. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; gem. r = gemiddelde effectgrootte (Fisher’s Z); BI = betrouwbaarheidsinterval;

β1 = geschatte richtingscoëfficiënt; df = vrijheidsgraden.

a Omnibustest van alle regressiecoëfficiënten in het model.

b p-waarde van de omnibus test.

+ p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001.

(16)

Tabel 2

Resultaten van Moderatoranalyses van Categorische Variabelen

Naam variabele # studies # ES Intercept/gem. r (95% BI) β1 (95% BI) F (df1, df2) a P b

Land van onderzoek 50 366 1,7491 (5, 358) 0.1227

Noord-Amerika (RC) 22 119 0.2455 (0.1795, 0.3114)***

Zuid-Amerika 3 15 0.2459 (0.0717, 0.4200)** 0.0004 (-0.1858, 0.1866) Canada 7 97 0.1761 (0.0625, 0.2898)** -0.0693 (-0.2008, 0.0621) Europa 11 89 0.1454 (0.0523, 0.2385)** -0.1000 (-0.2142, 0.0141)+

Australië/Nieuw-Zeeland 5 32 0.3720 (0.2359, 0.5081)*** 0.1265 (-0.0247, 0.2777) Niet-Westers 2 14 0.1694 (-0.0416, 0.3803) -0.0761 (-0.2971, 0.1449)

Type onderzoeksdesign 50 366 0.4083 (1, 362) 0.5232

Longitudinaal (RC) 11 131 0.2509 (0.1547, 0.3471)***

Cross-sectioneel 39 235 0.2155 (0.1639, 0.2670)*** -0.0355 (-0.1446, 0.0737)

Vorm kindermishandeling 50 366 9.1935 (7, 356) < .0001

Seksueel misbruik (RC) 44 119 0.2322 (0.1844, 0.2800)***

Fysieke mishandeling 37 91 0.1939 (0.1450, 0.2428)*** -0.0383 (-0.0685, -0.0081)*

(17)

Emotionele mishandeling 20 36 0.2812 (0.2236, 0.3389)*** 0.0490 (0.0051, 0.0930)*

Fysieke verwaarlozing 19 36 0.2019 (0.1419, 0.2619)*** -0.0303 (-0.0771, 0.0166) Emotionele verwaarlozing 17 32 0.1838 (0.1250, 0.2426)*** -0.0484 (-0.0938, -0.0030)*

Verwaarlozing 7 14 0.1212 (0.0330, 0.2094)*** -0.1110 (-0.1930, -0.0290)**

Niet gespecificeerd 4 5 0.1813 (0.0577, 0.304)** -0.0509 (-0.1719, 0.0701) Combinatie 8 33 0.3494 (0.2877, 0.4112)*** 0.1172 (0.0677, 0.1668)***

Operationalisatie suïcide 50 364 4.4079 (3, 360) 0.0046

Zelfmoord poging (RC) 33 204 0.2531 (0.2024, 0.3039)***

Suïcidale gedachtes 18 83 0.1899 (0.1345, 0.2452)*** -0.0633 (-0.0996, -0.0270)***

Zelfbeschadiging 17 69 0.1951 (0.1317, 0.2585)*** -0.0581 (-0.1174, 0.0013)+

Combinatie 2 8 0.2124 (-0.0188, 0.4436)+ -0.0407 (-0.2774, 0.1960)

Noot. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; gem. r = gemiddelde effectgrootte (Fisher’s Z); BI = betrouwbaarheidsinterval;

β1 = geschatte richtingscoëfficiënt; df = vrijheidsgraden.

a Omnibustest van alle regressiecoëfficiënten in het model.

b p-waarde van de omnibus test.

+ p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001.

(18)

Discussie

In deze multi-level meta-analyse werd het verband onderzocht tussen

kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Het doel van de studie was om een beter beeld te krijgen van de sterkste van het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag en de kennis te vergroten over de factoren die hierop van invloed zijn. Uit de resultaten bleek dat er een significant verband bestaat tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag, wat betekent dat slachtoffers van kindermishandeling vaker suïcidaal gedrag laten zien dan niet-

slachtoffers. Verder bleken het publicatiejaar, de vorm van kindermishandeling en de vorm van suïcidaal gedrag significante moderatoren. In recenter gepubliceerde studies werden zwakkere verbanden gevonden dan in eerder gepubliceerde studies. Het verband tussen suïcidaal gedrag en verwaarlozing was het minst sterk en het verband tussen suïcidaal gedrag en emotionele mishandeling of een combinatie van verschillende vormen van

kindermishandeling was het sterkst. Daarnaast was het verband tussen suïcidale gedachtes en kindermishandeling het minst sterk en het verband tussen een zelfmoord poging en

kindermishandeling was het sterkst.

De verwachting was dat er bij slachtoffers van kindermishandeling vaker sprake was van suïcidaal gedrag dan bij niet-slachtoffers en dat dit een sterk verband zou zijn (Silverman, Reinherz & Giaconia, 1996). De resultaten van deze studie bevestigen dat er een verband is tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag, maar de sterkte van dit verband bleek net onder de grenswaarde voor een medium effect uit te komen (Rice & Harris, 2005). Dit komt overeen met eerder onderzoek (Norman et al., 2012; Miller et al., 2013), waar werd gevonden dat alle vormen van kindermishandeling ernstige langetermijngevolgen hebben op het gebied van suïcidaal gedrag, alleen was het gevonden verband in de huidige studie niet sterk. Dit kan mogelijk komen doordat er recentere studies zijn meegenomen in de huidige meta-analyse,

(19)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 19

terwijl recentere studies minder vaak een sterk verband vinden dan oudere studies door strengere eisen van wetenschappelijke publicatie.

Verder werd verwacht dat seksueel misbruik de grootste impact heeft en dat bij deze slachtoffers vaker sprake is van suïcidaal gedrag dan bij slachtoffers van andere vormen van kindermishandeling (Wolzak & ten Berge, 2008; Miller, et al., 2013). Dit werd niet gevonden in de huidige studie. De resultaten lieten zien dat emotionele mishandeling en een combinatie van verschillende vormen van kindermishandeling de grootste impact hebben op suïcidaal gedrag. Het relatief grote effect van emotionele mishandeling is opvallend, omdat emotionele mishandeling vaak minder snel opgemerkt wordt, maar de impact op suïcidaal gedrag relatief hoog is. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat slachtoffers van emotionele mishandeling doorgaans ergere PTSS klachten ervaren dan slachtoffers van andere vormen van

mishandeling (Hoeboer et al., 2021). Ook hebben ze vaak meer problemen met hechting (Taillieu et al.,2016). Een aanbeveling voor de praktijk is daarom ook om meer alert te zijn op deze vorm van kindermishandeling. Een mogelijke verklaring voor de grote impact van een combinatie van verschillende vormen van kindermishandeling is doordat het kind dan op verschillende gebieden wordt beschadigd, waardoor het kind ook op meerdere domeinen de gevolgen ervaart. Doordat het kind vaker wordt geconfronteerd met het trauma van de mishandelingen, zullen de gevolgen op suïcidaal gebied (zowel fysiek als psychisch) naar verwachting erger zijn (van Gemert, 2019).

Ten derde werd verwacht dat het effect ongeveer even groot was voor meisjes als voor jongens (Crijnen, Achenbach & Verhulst, 1997). De resultaten van deze studie bevestigden deze verwachting. Uit de resultaten bleek dat het effect van de kindermishandeling niet verschilde wanneer er een groter percentage jongens in de steekproef zat. Meisjes vertonen vaak meer internaliserende problematiek dan jongens (Mesman & Koot, 2002). Dit houdt in dat meisjes over het algemeen meer suïcidale gedachten hebben, terwijl jongens vaker meteen

(20)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 20

een (geslaagde) zelfmoordpoging doen (Peters, 2011). Daarnaast is er bij jongens vaak sprake van schaamte waardoor ze er niet makkelijk over praten (Teeuw & de Boer, 2013). Hierdoor zijn naar verwachting de gevolgen van kindermishandeling voor jongens en meisjes ongeveer even groot.

Daarnaast werd verwacht dat het effect groter was wanneer het kind op jongere leeftijd werd mishandeld dan wanneer het kind al iets ouder was (Berger, ten Berge & Geurts 2004).

Uit de resultaten van deze studie bleek dat dit niet het geval is en dat de gevolgen robuust zijn over leeftijd. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat oudere kinderen meer besef hebben van wat er gebeurt, zichzelf kunnen vergelijken met leeftijdgenoten en erover kunnen praten, waardoor de gevolgen van kindermishandeling bij een ouder kind mogelijk even erg zijn als bij een jong en kwetsbaar kind (Pieper & de Haan, 2017).

Als laatste werd verwacht dat het effect minder groot was wanneer het kind een niet- westerse afkomst had dan wanneer het kind een westerse afkomst had (Lansford & Deater- Deckard, 2012; Bornstein et al., 2012). In deze studie werd hierbij echter geen significant verschil gevonden, maar er bleek wel sprake van een trend. Wanneer het percentage kinderen met een niet-westerse achtergrond groter werd, nam het effect af. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat het opvoedingsgedrag met betrekking tot de pedagogische tik niet veel verschilt tussen Westerse en niet-westerse culturen (Nijsten, 2000). Een andere verklaring is dat kindermishandeling in sommige culturen als min of meer normaal onderdeel van de opvoeding wordt gezien, waardoor het meer algemeen geaccepteerd wordt (Geurts & Ince, 2007; Alink, 2017).

Een ander opvallend resultaat was het significante effect dat werd gevonden voor het publicatiejaar. Naarmate het publicatiejaar opliep, nam de sterkte van het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag af. Dit houdt in dat er in recenter gepubliceerde studies zwakkere verbanden werden gevonden dan in eerder gepubliceerde studies. Dit kan

(21)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 21

mogelijk verklaard worden doordat de kwaliteit van recentere studies is toegenomen door strengere eisen die worden gesteld aan wetenschappelijke publicaties, waardoor er minder snel een sterk verband wordt gevonden.

Een sterk punt van dit onderzoek was dat er veel effectgroottes werden meegenomen.

Er werden een studies geïncludeerd die veel effectgroottes rapporteerden. Door het gebruik van een multi-level meta-analyse konden alle effectgroottes worden meegenomen in de analyses. Hierdoor was de statistische power groter dan wanneer er geen gebruik werd gemaakt van een multi-level meta-analyse (Assink & Wibbelink, 2016).

Een limitatie van dit onderzoek was dat er over sommige variabelen weinig informatie te vinden was in studies. Als gevolg hiervan konden niet alle variabelen goed gecodeerd worden. Zo werd er in de geïncludeerde studies weinig gerapporteerd over de dader van de kindermishandeling, de ernst van de kindermishandeling, en benoemde niet alle studies het percentage niet-westerse deelnemers. Verder zijn er veel minder longitudinale studies meegenomen dan cross-sectionele studies, en veel minder prospectief onderzoek dan retrospectief onderzoek, waardoor er geen sterke conclusies getrokken konden worden over de langetermijneffecten.

Uit dit onderzoek bleek dat slachtoffers van kindermishandeling meer suïcidaal gedrag laten zien dan niet-slachtoffers. Ook blijken de vorm van kindermishandeling en de vorm van suïcidaal gedrag dit verband te beïnvloeden. Daarom moet er in eerste instantie meer aandacht komen in de klinische praktijk voor de gevolgen van kindermishandeling, met name voor de minder zichtbare vormen zoals emotionele mishandeling. Daarnaast zal behandeling en hulp moeten worden afgestemd op het soort kindermishandeling dat een kind heeft ervaren en het soort suïcidaal gedrag dat een kind vertoont. Het is van belang voor de klinische praktijk om kindermishandeling en eventuele gevolgen zo snel mogelijk te detecteren en te behandelen, om zo de gevolgen op suïcidaal gedrag te verminderen.

(22)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 22

Vervolgonderzoek zou kunnen kijken naar andere factoren die het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag kunnen beïnvloeden. Factoren die in deze studie niet voldoende gecodeerd konden worden door ontbrekende informatie zijn onder meer de dader van kindermishandeling, de ernst van de kindermishandeling, de duur van de

kindermishandeling, de leeftijd waarop de kindermishandeling plaatsvond en de leeftijd waarop het suïcidale gedrag begon. Het is relevant om dit in vervolgonderzoek te

onderzoeken om het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag nog specifieker in kaart te brengen waardoor er ook specifiekere hulp ontwikkeld kan worden. Het is daarom ook aan te bevelen om in vervolgonderzoek te onderzoeken welke hulp noodzakelijk is om de gevolgen van kindermishandeling zoveel mogelijk te beperken en daarmee het risico op suïcidaal gedrag, en hoe dit verder voorkomen kan worden, te verminderen. Als laatste kan er in vervolgonderzoek meer gekeken worden naar covariaten, om meer kennis te verkrijgen over factoren die van invloed zijn op het verband tussen kindermishandeling en de gevolgen daarvan, waaronder suïcidaal gedrag. Zo kan er bijvoorbeeld onderzocht worden waarom sommige jongeren ernstige gevolgen ondervinden van kindermishandeling en anderen niet.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat slachtoffers van kindermishandeling meer suïcidaal gedrag laten zien dan niet-slachtoffers. Deze bevinding toont het belang aan om aandacht te besteden aan de gevolgen van kindermishandeling, bijvoorbeeld door

specifieke behandeling aan slachtoffers om de gevolgen van kindermishandeling op suïcidaal gedrag te voorkomen of verminderen. Er moet nog onderzocht worden of dergelijke

behandeling effectief is, maar op die manier krijgen ook slachtoffers van kindermishandeling mogelijk een kans op een positief toekomstperspectief.

(23)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 23

Referenties

Alink, L. (2017). Kindermishandeling. In Pedagogiek in beeld (pp. 177-186). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Alink, L., Prevoo, M., van Berkel, S., Linting, M., Klein Velderman, M. & Pannebakker, F.

(2018). NPM-2017: Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen. Leiden: Universiteit Leiden/ TNO.

Assink, M. & Wibbelink, C. J. M. (2016). Fitting three-level meta-analytic models in R: a step-by-step tutorial. The Quantitative Methods for Psychology, 12, 154–174

Arata, C. M., Langhinrichsen-Rohling, J., Bowers, D. & O'Farrill-Swails, L. (2005). Single versus multi-type maltreatment: An examination of the long-term effects of child abuse. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 11 (4), 29–52

Baartman, H. & Hoefnagels. C. (2012). Emotionele mishandeling, een lastig te duiden begrip.

Tijdschrift Kindermishandeling, 5 (12)

Baer, J. C. & Martinez, C. D. (2006). Child maltreatment and insecure attachment: a meta‐analysis. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 24, 187-197 Berge, ten, I., Addink, A., de Baat, M., van Rossum, J. & Vinke, A. (2012). Stoppen en

helpen: Een adequaat antwoord op kindermishandeling. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut (NJi).

Berger, M., ten Berge, I. & Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: interventies voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht, NIZW Jeugd.

Bornstein, M. H., Britto, P. R., Nonoyama‐Tarumi, Y., Ota, Y., Petrovic, O. & Putnick, D. L.

(2012). Child development in developing countries: Introduction and methods. Child Development, 83, 16-31

Bronfenbrenner, U. & Morris, P. A. (2006). The bioecological model of human development.

In: R. M. Lerner & W. Damon (Eds.), Handbook of Child Psychology (6th ed.):

(24)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 24

Theoretical models of human development, (1, 793-828). Hoboken, NJ: John Wiley &

Sons Inc.

Ceelen, T. (2010). Ouder-kindrelatie lijdt onder mishandeling en verwaarlozing. Jeugd en Co Kennis, 4 (1), 4-5

Chevalier, P., van Driel, M. & Vermeire, E. (2007). Publicatiebias opsporen en corrigeren.

Minerva, 6 (8), 134

Cicchetti, D. & Toth, S. L. (2005). Child Maltreatment. Annual Review of Clinical Psychology, 1, 409-438

Cohen, J. (1992). Statistical power analysis. Current Directions in Psychological Science, 1 (3), 98–101

Crijnen, A. A. M., Achenbach, T. M. & Verhulst, F. C. (1997). Comparisons of Problems Reported by Parents of Children in 12 Cultures: Total Problems, Externalizing, and

Internalizing. Child Adolescent Psychiatry, 36 (9), 1269-1277

Fergusson, D. M., Boden, J. M. & Horwood, L. J. (2008). Exposure to childhood sexual and physical abuse and adjustment in early adulthood. Child Abuse & Neglect, 32, 607-619 Finkelhor, D., Shattuck, A., Turner, H. A., Ormrod, R. & Hamby, S. L. (2011).

Polyvictimization in Developmental Context. Journal of Child & Adolescent Trauma, 4, 291–300

Gemert, van, M. (2019). Gevolgen van onveiligheid in de kindertijd. Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling (29-41). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Gemert, van, M. (2019). Kindermishandeling: definitie, cijfers en gevolgen. In: Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Geurts, E., & Ince, D. (2007). Preventie van fysieke straf vraagt om maatwerk. Jeugd en Co Kennis, 1(1), 4-10

Gilbert, R., Widom, C. S., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E. & Janson, S. (2009). Burden

(25)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 25

and consequences of child maltreatment in high-income countries. Lancet, 373, 68-81 Heeringen, V. (1999). Recente inzichten in de pathogenese van suïcidaal gedrag. Tijdschrift

voor Geneeskunde, 55 (2), 114-116

Hoeboer, C., De Roos, C., van Son, G. E., Spinhoven, P. & Elzinga, B. (2021). The effect of parental emotional abuse on the severity and treatment of PTSD symptoms in children and adolescents. Child abuse & neglect, 111, 104775

Hopewell, S., Collings, G. S., Boutron, I., Yu, L., Cook, J., Shanyinde, M., Wharton, R., Shamseer, L. & Altman, D. G. (2014). Impact of peer review on reports of randomised trials published in open peer review journals: retrospective before and after study.

BMJ, 349, g4145

Jonson-Reid, M., Drake, B., Kim, J., Porterfield, S. & Han, L. (2004). A prospective analysis of the relationship between reported child maltreatment and special education

eligibility among poor children. Child Maltreatment, 9, 382-394

Kazdin, A. E. & Benjet, C. (2003). Spanking children: Evidence and issues. Current Directions in Psychological Science, 12, 99–103

Kerkhof, A. (2010). Terminologie en definities. In Suïcidepreventie in de praktijk (3- 22). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Lansford, J. E. & Deater‐Deckard, K. (2012). Childrearing discipline and violence in developing countries. Child Development, 83, 62-75

Lauwerse. E. H. (2014) Een einde maken aan ‘de verwaarlozing van verwaarlozing’, een eerste inkadering van het begrip kinderverwaarlozing en implicaties voor beleid.

VWS, UU.

Mesman, J., & Koot, H. M. (2002). De ontwikkeling van internaliserende en externaliserende problemen van peutertijd tot preadolescentie. Kind en adolescent, 23 (1), 14-25

Miller, A. B., Esposito-Smythers, C., Weismoore, J. T. & Renshaw, K. D. (2013). The

(26)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 26

relation between child maltreatment and adolescent suicidal behavior: a systematic review and critical examination of the literature. Clinical child and family psychology review, 16 (2), 146-172

Nanni, V., Uher, R. & Danese, A. (2012). Childhood maltreatment predicts unfavorable course of illness and treatment outcome in depression: A meta-analysis. American Journal of Psychiatry, 169, 141–151

Nijsten, C. (2000). Opvoedingsgedrag. In: Pels, T. (red.) (2000). Opvoeding en integratie. Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en pedagogische afstemming tussen gezin en school. Assen: Van Gorcum.

Norman, R. E., Byambaa, M., De, R., Butchart, A., Scott, J. & Vos, T. (2012). The long-term health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: a

systematic review and meta-analysis. PLoS Med. 9 (11)

Peters, S. (2011). De relatie tussen seksueel misbruik in de kindertijd en su cidaal gedrag in de adolescentie (dissertation). Departement Ontwikkelingspsychologie, Universiteit van Tilburg. Bachelor thesis.

Pieper, I. & de Haan, N. (2017). Adviezen van jongeren en ouders voor het voorkómen van kindermishandeling. Stichting Alexander. Geraadpleegd van:

https://www.captise.nl/DesktopModules/Bring2mind/DMX/API/Entries/Download?En tryId=15741&Command=Core_Download&language=nl-NL&PortalId=1&TabId=123 Put, van der, C. E. & Assink, M. (2017). De prevalentie van kindermishandeling in

Nederland: het belang van nauwkeurige schattingen. Kind en adolescent, 38 (1), 62-65 Putte, van de, E. M., Kamphuis, M. & Kramer, A. W. M. (2013). Hoe signaleren we

kindermishandeling in Nederland? Medisch handboek kindermishandeling (395-413).

Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Rice, M. E., & Harris, G. T. (2005). Comparing effect sizes in follow-up studies: ROC Area, Cohen's d, and r. Law and human behavior, 29 (5), 615

(27)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 27

Ronan, K. R., Canoy, D. F. & Burke, K. J. (2009). Child maltreatment: Prevalence, risk, solutions, obstacles. Australian Psychologist, 44, 195-213

Rooijen, van, K., Bartelink, C. & Berg, T. (2013). Risicofactoren en beschermende factoren voor kindermishandeling. Utrecht: Nederlands Jeuginstituut (NJi). Geraadpleegd van:

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Risicofactoren-en-beschermende-factoren- kindermishandeling.pdf

Silverman, A. B., Reinherz, H. Z. & Giaconia, R. M. (1996). The long-term sequelae of child and adolescent abuse: A longitudinal community study. Child Abuse & Neglect, 20 (8) Steketee, M. (2017). De olifant in de (kinder)kamer. Intergenerationele overdracht van geweld

in gezinnen: hoe doorbreken we de cirkel? Utrecht/Rotterdam: Verwey-Jonker Instituut/Erasmus Universiteit.

Taillieu, T. L., Brownridge, D. A., Sareen, J. & Afifi, T. O. (2016). Childhood emotional maltreatment and mental disorders: Results from a nationally representative adult sample from the United State’. Child Abuse & Neglect, 59, 1-12

Teeuw, A. H., & Boer, F. (2013). Somatische en psychische gevolgen van

kindermishandeling. In Medisch handboek kindermishandeling (pp. 507-517). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

van Gemert, M. (2019). Kindermishandeling: definitie, cijfers en gevolgen. In: Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Vink, R., de Wolff, M., Broerse, A., Heerdink, N., van Sleuwen, B. & Kamphuis, M. (2016).

JGZ richtlijn Kindermishandeling. Nederlands Centrum Jeugdgezondheid.

Richtlijnontwikkelaar: TNO. Autorisatie: AJN, V&VN fractie jeugd, NVDA, ActiZ, GGD Nederland. Geraadpleegd van: https://assets.ncj.nl/docs/c72e55a4-e045-4e25- a390-0dff5613751b.pdf

Wibbelink, C. J. M. & Assink, M. (2015). Handleiding voor het uitvoeren van een drie-level

(28)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 28

meta-analyse in R. Afdeling Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam.

Willems, J. C. M. (1999). Wie zal de Opvoeders Opvoeden? Kindermishandeling en het Recht van het Kind op Persoonswording. Den Haag: T.M.C. Asser Press.

Wolzak, A. & ten Berge, I. (2008). Gevolgen van kindermishandeling. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Geraadpleegd van: https://www.nji.nl/nl/Download-

NJi/Gevolgen_Kindermishandeling.pdf

Wolzak, A. (2009). Kindermishandeling: signaleren en handelen: basisinformatie voor mensen die werken met kinderen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi).

Zahrt, D. M. & Melzer-Lange, M. D. (2011). Aggressive behavior in children and adolescents. Pediatrics in Review, 32, 325-332

(29)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 29

Bijlage: Codeerschema Algemene onderzoekskenmerken

1. Studie ID nummer

2. Bibliografische referentie APA (auteurs, jaartal, titel) 3. Codeerdatum

4. Type publicatie 0. Anders 1. Boek

2. Tijdschriftartikel

3. Thesis of doctoraal proefschrift 5. Publicatiejaar

6. Publicatie status

0. Ongepubliceerd 1. Gepubliceerd 7. Land van dataverzameling

0. Verschillende landen 1. Noord-Amerika 2. Zuid-Amerika 3. Canada 4. Europa

5. Australië/Nieuw Zeeland 6. Niet-westers

Steekproefkenmerken

8. Totale steekproefgrootte

(30)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 30

9. Gemiddelde leeftijd (in jaren) bij de start van een onderzoek 10. Percentage culturele minderheden (% niet-blanke deelnemers) 11. Percentage jongens in de steekproef

Kenmerken van het onderzoeksdesign 12. Type onderzoeksdesign

0. Longitudinaal 1. Cross-sectioneel

13. Is sprake van een prospectief design?

0. Nee (dus dan een retrospectief design) 1. Ja

14. Duur van de studie in maanden 15. Vorm van kindermishandeling

0. Mishandeling niet nader gespecificeerd (mishandeling, misbruik en/of verwaarlozing)

1. Fysieke mishandeling 2. Emotionele mishandeling 3. Seksueel misbruik

4. Fysieke verwaarlozing 5. Emotionele verwaarlozing

6. Verwaarlozing niet nader gespecificeerd 7. Een combinatie van bovenstaande vormen 16. Ernst van de mishandeling

0. Niet nader gespecificeerd 1. Minimaal

(31)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 31

2. Laag

3. Ernstig/hoog 4. Extreem

17. Meetmethode van slachtofferschap van kindermishandeling 0. Combinatie van onderstaande

1. Observatie (getuigen van kindermishandeling) 2. Zelfrapportage

3. Ouder-/verzorger rapportage 4. Leerkracht rapportage

5. Rapportage van zorgprofessionals 18. Dader van kindermishandeling

0. Niet nader gespecificeerd 1. Moeder

2. Vader

3. Ouder(s) of verzorger(s) in het algemeen 4. Broer(s) of zus(sen)

5. Een ander gezins- of familielid 6. Volwassenen in het algemeen 19. Operationalisatie van zelfmoord

0. Combinatie van zelfmoordgedrag (inclusief gedachtes) en zelfbeschadiging 1. Suïcidale gedachtes

2. Fysieke zelfbeschadiging (leidt niet tot dood) 3. Zelfmoord pogingen (leidt niet tot dood) 4. Zelfmoord (leidt tot dood)

20. Meetmethode van zelfmoord

(32)

Running head: GEVOLGEN KINDERMISHANDELING OP SUÏCIDAAL GEDRAG 32

0. Combinatie van onderstaande 1. Observatie

2. Zelfrapportage

3. Ouder-/verzorger rapportage 4. Leerkracht rapportage

5. Rapportage van zorgprofessionals

6. (dossier) gegevens van officiële instanties (zoals politie)

21. Bovengrens leeftijd in het meten van slachtofferschap van kindermishandeling 22. Ondergrens leeftijd in het meten van zelfmoord

Kenmerken van de effectgrootte 23. Effectgrootte ID nummer

24. Effectgrootte (correlatiecoëfficiënt)

25. Is sprake van covariaten in de schatting van de correlatiecoëfficiënten?

0. Nee (dan bivariate correlatie) 1. Ja

26. Type meting

0. Follow-up meting

1. Baseline meting / eenmalige meting

27. In geval van follow-up meting, wat is de duur van de follow-up in maanden?

28. Aantal participanten waarop de effectgrootte is gebaseerd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een onderzoek onder deelnemers van het Nederlands Autisme Register geeft aan dat veel mensen met autisme zich niet thuis voelen in de hokjes ‘man’ of.. ‘vrouw’ of met het

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Een man die vo- rig jaar zijn vrouw verloor en ach- terbleef met een zoontje ver- trouwde me toe: ‘Nog altijd vertel- len we mama ’s avonds samen wat we die dag deden, net zoals

Onder algemene voorzieningen verstaan we alle zorgcontexten waar meerdere hulpverleners (al dan niet van verschillende disciplines) instaan voor de opvang en zorg voor personen

Kwantitatief beschrijvend onderzoek van beoordelingen door de Haagse crisisdienst waarbij gekeken werd naar de relaties tussen patiëntkenmerken en de aanwezigheid van

Hedendaagse feministische criminologie Tegenwoordig is er meer aandacht voor vrouwelijke delinquenten en zijn veel verschillende theorieën ontwikkeld die

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd