• No results found

ARCHEOLOGISCHE EVALUATIE VAN HET

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARCHEOLOGISCHE EVALUATIE VAN HET"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapport opgemaakt door: Daan Broeckmans en Gabriella Kaszas

Mevrouwhofstraat 1a B-3511 Hasselt

November 2018

Dossiernr. intern: 23708

Dossiernr. AOE: 2018F130, 2018G27 en 2018J376

A RCHEOLOGISCHE EVALUATIE VAN HET

BODEMARCHIEF AAN DE W ATERTORENSTRAAT 39

TE O LEN ( PROV . A NTWERPEN )

N OTA

ABO Archeologische Rapporten 754

(2)

C OLOFON

Titel

Archeologische evaluatie van het bodemarchief aan de Watertorenstraat 39 te Olen (prov.

Antwerpen) Auteurs

Daan Broeckmans en Gabriella Kaszas Projectnummer

- 23708 (intern)

- 2018F130 (OE: landschappelijk booronderzoek) - 2018G27 (OE: verkennende boringen)

- 2018J376 (OE: proefsleuvenonderzoek) Plaats en Datum

Hasselt, juni – november 2018 Reeks en nummer

ABO archeologische rapporten 754 ISSN 2406-3940

(3)

R APPORTFICHE

Versies

Versie Datum Status

v0 1 augustus 2018 Interne draft

v1 3 augustus 2018 Externe draft / definitieve versie

V2 22 November 2018 Externe draft / definitieve versie

Projectteam

Functie Naam

Projectleider Anouk Van der Kelen/ Gabriella Kaszas

Business Unit Manager Toon Moeskops

Kwaliteitscontrole Anouk Van der Kelen

Director Patrick Hambach

(4)

I NHOUD

1 Administratieve gegevens ... 8

2 Re-iteratie archeologienota 2018D185, ID 7255 ... 9

3 Landschappelijk booronderzoek... 12

3.1 Administratieve gegevens ... 12

3.2 Aanleiding van het onderzoek ... 12

3.3 Doel van het onderzoek... 13

3.4 Afbakening onderzoeksgebied ... 13

3.5 Onderzoeksstrategie... 14

3.6 Bespreking boorstaten ... 16

3.7 Bodemtypes ... 21

4 Verkennend archeologisch booronderzoek ... 28

4.1 Administratieve gegevens ... 28

4.2 Aanleiding van het onderzoek ... 28

4.3 Doel van het onderzoek... 29

4.4 Strategie ... 30

4.5 Resultaten verkennend booronderzoek ... 31

4.6 Besluit verkennend booronderzoek ... 40

5 Proefsleuvenonderzoek ... 41

5.1 Administratieve gegevens ... 41

5.2 Onderzoeksopdracht ... 42

5.3 Onderzoekvragen ... 42

5.4 Werkwijze en strategie ... 43

5.5 Resultaten ... 50

5.6 Vondsten... 64

5.7 Besluit ... 64

5.8 Terugkoppeling onderzoeksvragen ... 65

6 Algemeen besluit en conclusie ... 67

7 Bibliografie ... 68

8 Kwaliteitscontrole en ondertekening ... 69

9 Bijlagen ... 70

(5)

L IJST VAN FIGUREN

Figuur 1: Overzichtskaart van de werken en de graad van verstoring binnen het onderzoeksgebied

(blauw) (1:1.000). (Bron: Geopunt 2018/ABO nv 2018) ... 10

Figuur 2: GRB met aanduiding van het onderzoeksgebied uit de oorspronkelijke archeologienota (bron: Geopunt 2018). ... 14

Figuur 3: Orthofoto met aanduiding van de uitgevoerde landschappelijke boringen (bron: ABO 2018) ... 15

Figuur 4: Zicht op het onderzoeksgebied: links het zuidelijke perceel met de opslagplaats en rechts het noordelijke perceel, de weide (bron: ABO nv 2018) ... 16

Figuur 5: Resultaten van de landschappelijke boringen (bron: ABO nv 2018)... 16

Figuur 6: Boorprofiel van boring 8 (bron: ABO nv 2018)... 17

Figuur 7: Boorprofiel van boring 3 (bron: ABO nv 2018)... 18

Figuur 8: Boorprofiel van boring 20 (bron: ABO nv 2018)... 19

Figuur 9: Boorprofiel van boring 16 (bron: ABO nv 2018)... 20

Figuur 10: Bodemkaart 1:50.000 met aanduiding van het onderzoeksgebied (bron: Geopunt 2018, ABO nv 2018). ... 21

Figuur 11: Bodemkaart met aanduiding van de boringen met de bepaalde bodemtypes en de transecten (bron: ABO 2018). ... 22

Figuur 12: Transect 1 (links) en transect 2 (rechts) (bron: ABO nv 2018) ... 23

Figuur 13: Boorplan van het verkennend archeologisch booronderzoek (bron: ABO nv 2018) ... 26

Figuur 14: Proefsleuvenplan (bron: ABO nv 2018) ... 27

Figuur 15: Situatie ter hoogte van boringen 75, 76 en 77. ... 31

Figuur 16: Overzicht van de boorprofielen van het verkennend archeologisch booronderzoek (1:1.000). (Bron: Geopunt 2018/ABO nv 2018) ... 32

Figuur 17: Boorprofiel van boring 23, voorbeeld van een Ap-E-B-C bodemprofiel. ... 33

Figuur 18: Boorprofiel van boring 46. De E-horizont is in het boorprofiel niet heel duidelijk zichtbaar, in de boorkop is dat wel het geval. ... 34

Figuur 19: Boorprofiel van boring 28. Voorbeeld van een duidelijk Ap-B-C bodemprofiel. ... 35

Figuur 20: Boorprofiel van boring 87. Voorbeeld van een verstoord Ap-C bodemprofiel. ... 36

Figuur 21: De geul in het zuidwesten van het gebied waar de boringen zijn uitgevoerd. Door deze geul is een deel van de boringen in deze zone verstoord. ... 36

Figuur 22: Foto van het recent stukje aardewerk uit boring 20. ... 37

Figuur 23: Vondstverdeling per materiaalsoort van de meest interessante boringen (1:750). De vondstenverdeling van de boring staat altijd rechtsboven het boorpunt. (Bron: Geopunt 2018/ABO nv 2018) ... 38

Figuur 24: Plan voor de optionele proefsleuven op het onderzoeksgebied (schaal 1:1500)... 45

Figuur 25: Nieuw sleuvenplan voor de start van veldwerk (bron: ABO nv 2018) ... 47

Figuur 26: Sleuven na de eerste werkdag ( bron: ABO nv 2018) ... 47

Figuur 27: Uitgevoerde proefsleuven (bron: ABO nv 2018) ... 48

Figuur 28: Illustratie van de aanwezige werf en WP 1 (bron: ABO nv 2018) ... 48

Figuur 29: Illustratie van de zone met de artificiële vijver (bron: ABO nv 2018) ... 49

Figuur 30: Locatie van profielen (bron: ABO nv 2018) ... 50

Figuur 31: Profielen 1 (links) en 5 (rechts) (bron: ABO nv 2018) ... 51

Figuur 32: Tussentijdse werkfoto van WP 7 (bron: ABO nv 2018) ... 52

Figuur 33: Overzicht van sporen op het terrein (bron: ABO nv 2018) ... 52

Figuur 34: Foto van spoor 2 en de locatie ervan op plan (bron: ABO nv 2018) ... 53

Figuur 35: SP 4 in de sleuf (links) en CP 2 (rechts) met de coupetekening (bron: ABO nv 2018) ... 54

(6)

Figuur 36: Kijkvenster 1 (bron: ABO nv 2018) ... 54

Figuur 37: SP 5 in de sleuf (links) en CP 1 (rechts) met de coupetekening (bron: ABO nv 2018) ... 55

Figuur 38: Sporen 8 en 9 (bron: ABO nv 2018) ... 55

Figuur 39: Sporen 12 (links), 11 (rechts) en 10 (onderaan) (bron: ABO nv 2018) ... 56

Figuur 40: Spoor 13 (bron: ABO nv 2018) ... 56

Figuur 41: Detail van de vulling van SP 14 (links) en foto tijdens de aanleg van SP 15 (rechts) (bron: ABO nv 2018) ... 57

Figuur 42: Sporen 14,15 en 16 (bron: ABO nv 2018) ... 57

Figuur 43: Detail locatie van sporen 14, 15, 16 en 17 (bron: ABO nv 2018) ... 58

Figuur 44: Detail van de locatie van de greppels (bron: ABO nv 2018) ... 59

Figuur 45: Greppels in WP 3 (links), in WP 4 (rechts) en in WP 5 (onderaan) (bron: ABO nv 2018) .... 60

Figuur 46: Werkfoto - greppels tijdens aanleg in Wp4 (bron: ABO nv 2018) ... 60

Figuur 47: Werkfoto met zicht op de ploegsporen met oostwest-oriëntatie (bron: ABO nv 2018) ... 61

Figuur 48: Ter vergelijking: detail van het kijkvenster met de ploegsporen aangetroffen in Herenthout (bron: All-Archeo 2014) ... 61

Figuur 49: Bandensporen in WP 4 (bron: ABO nv 2018) ... 62

Figuur 50: Sporen van walsen op het terrein ( bron: ABO nv 2018) ... 62

Figuur 51: Detailplan oost met aanduiding van de hoogtewaarden in mTAW (bron: ABO nv 2018) ... 63

Figuur 52: Detailplan noordoost met aanduiding van de hoogtewaarden in mTAW (bron: ABO nv 2018) ... 63

Figuur 53: Detailplan west met aanduiding van de hoogtewaarden in mTAW (bron: ABO nv 2018) .. 64

Figuur 54: Buiten (links) en binnenkant (rechts) van V1 (bron: ABO nv 2018) ... 64

(7)

L IJST VAN TABELLEN

Tabel 1:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is ... 8

Tabel 2:Overzichtstabel van de uit te voeren werken en verstoringsgraad. ... 9

Tabel 3:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is ... 12

Tabel 4: Onderzoeksvragen met betrekking tot de landschappelijk booronderzoek ... 13

Tabel 5:Data uitgevoerde landschappelijke boringen ... 15

Tabel 6:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is ... 28

Tabel 7:Overzicht van de onderzoeksvragen voor het verkennend archeologisch booronderzoek... 30

Tabel 8:Overzicht van profieltypes per boring. ... 32

Tabel 9:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is ... 41

Tabel 10: Onderzoeksvragen van de proefsleuvenonderzoek ... 43

Tabel 11: Werkwijze ... 44

(8)

1 A DMINISTRATIEVE GEGEVENS

Projectcode Onroerend Erfgoed: 2018F130 (OE Landschappelijk booronderzoek), 2018G27 (OE Verkennend booronderzoek) en 2018J376 (OE Proefsleuven)

ISSN-nummer 2406-3940

Erkend Archeoloog ABO nv

Erkenningsnummer OE/ERK/Archeoloog/2017/00167 Naam + adres projectgebied

- Straat + nr.: Watertorenstraat 39

- Postcode: 2250

- Fusiegemeente: Olen

- Land: België

Lambert72coördinaten (EPSG:31370) x-Min: 185.428,11 m – 207.572,43 m x-Max: 185.595,73 m – 207.583,31 m y-Min: 185.416,54 m – 207.673,37 m y-Max: 185.552,80 m – 207.716,58 m Kadaster

- Gemeente: Olen

- Afdeling: OLEN

- Sectie: B

- Percelen: 13029B0083/00A000

13029B0082/00D000

Onderzoekstermijn november 2018

Tabel 1:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is

(9)

2 R E - ITERATIE ARCHEOLOGIENOTA 2018D185, ID 7255

Het onderstaande rapport kadert in de archeologische evaluatie van de bodemarchief ter hoogte van de Watertorenstraat 39 te Olen (prov. Antwerpen). Naar aanleiding van de bouw van een Proces Competentiecentrum met bijhorende gebouwen en infrastructuur werd een archeologienota opgesteld (ID: 7255; ABO nv, 2018). Uit deze archeologienota blijkt dat door de geplande werken het archeologisch bodemarchief bedreigd is en dat verder onderzoek nodig is in de vorm van een landschappelijk en verkennend archeologisch booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek.

Hieronder worden kort de belangrijkste punten uit deze archeologienota vermeld.

Op percelen 13029B0083/00A000 en 13029B0082/00D000, die samen een oppervlakte hebben van ca. 18.424,61 m², wordt een Proces Competentiecentrum met bijhorende gebouwen en infrastructuur gebouwd. In tabel 2 staat een overzicht van waaruit deze gebouwen en infrastructuur bestaan, welke oppervlakte ze hebben en hoe diep de ingreep in de bodem zal zijn. Op figuur 1 staat een overzichtskaart van de werken met bijhorende graad van verstoring. De totale ingreep in de bodem komt neer op een oppervlakte van ca. 6.961,37 m² met een verstoring tot een maximale diepte van 2,00 m onder het maaiveld. In de toekomst zijn er plannen om ook die zones te bebouwen waar nu nog niets gepland staat. Deze zones zullen tijdens de werken hoe dan ook als werkzone gebruikt worden, waardoor compactie kan optreden. Daarom worden de voorlopig onbebouwde zones van de eerder genoemde percelen ook onderzocht.

Hoofdgebouw: 2.702,82 m² in totaal met een vorstrand van ca. 250 m² tot 1,00 meter onder het maaiveld en een funderingsplaat van ca. 2.452,82 m² tot 0,50 meter onder het maaiveld.

Stikstofopslag: 93,10 m² met een diepte van 1,00 meter onder het maaiveld.

Wegen op het terrein: 3.465,00 m² met een diepte van 0,50 meter onder het maaiveld.

Parking: 547,00 m² met een diepte van 0,50 meter onder het maaiveld.

Te rooien bomen: 38 bomen met een diepte van ca. 0,50 – 1,00 meter onder het maaiveld.

Infiltratiebekken: 112,50 m² met een diepte van 2,00 meter onder het maaiveld.

Collector: 40,95 m² met een diepte van 2,00 meter onder het maaiveld.

Tabel 2:Overzichtstabel van de uit te voeren werken en verstoringsgraad.

(10)

Figuur 1: Overzichtskaart van de werken en de graad van verstoring binnen het onderzoeksgebied (blauw) (1:1.000). (Bron: Geopunt 2018/ABO nv 2018)

Het onderzoeksgebied ligt op de overgang van de vallei van de Kleine Nete (noorden) en de heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart (zuiden). De bredere omgeving van het onderzoeksgebied loopt dus van zuid naar noord af, maar ter hoogte van het onderzoeksgebied is dit hoogteverschil vrij beperkt. Van zuid naar noord ligt het onderzoeksgebied op een hoogte van ongeveer 18,00 mTAW. Van west naar oost schommelt de hoogte tussen 17,80 en 17,95 mTAW. Op het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied staan grondhopen en containers. Sinds de 21e eeuw wordt deze zone gebruikt als werkzone. Ook in de bredere omgeving van het onderzoeksgebied is er industriële infrastructuur zoals de Umicore-fabriek en bijhorende citéwijk, wegen, een treinspoor en hat kanaal Bocholt-Herentals. Dit in tegenstelling tot de directe omgeving van het onderzoeksgebied, die vrij landelijk is. Het noordelijke deel van het onderzoeksgebied is in gebruik als akker.

Volgens de bodemkaart is in het noorden van het gebied een SBm(g)-bodem. Dit is een zeer droge tot droge lemige zandbodem met dikke antropogene humus A-horizont. In het zuiden is er een Scm(g)- bodem wat een droge lemige zandbodem met dikke antropogene humus A-horizont is. Bij beide bodems is het humusdek dikker dan 0,60 meter. Daaronder zit meestal een podzolbodem. In het noordoosten is er een kleine zone met een Sdg3z-bodem. Dit is een matig natte lemige zandbodem met een duidelijke ijzer en/of humus B-horizont. In de bredere omgeving van het onderzoeksgebied komen volgens de bodemkaart veel droge lemige zandbodems en podzolbodems voor. Op het onderzoeksgebied is de kans op erosie vrij laag. Dit bevordert de bewaring van de bodemopbouw en

(11)

dat er ter hoogte van het onderzoeksgebied kleine zandige opduikingen zijn die soms niet snel genoeg afgedekt zijn om archeologisch materiaal te bewaren.

Op een kleine vier kilometer ten noordoosten van het onderzoeksgebied in de vallei van de Kleine Nete zijn sporen gevonden van prehistorische bewoning. Het gaat over spitsen, boordjes en krabbers uit silex en een gepolijste bijl (CAI-ID: 101936). In deze vallei zijn verder van het onderzoeksgebied nog resten uit de steentijd gevonden. Andere meldingen uit de CAI in de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn beperkt tot de Nieuwe Tijd. Het gaat over een losse metaalvondst uit de 16e eeuw, een site met walgracht die ook op de Ferrariskaart staat aangeduid, de Sint-Jacobskapel en de Kapel van Gestel. Over het vroegere verleden ter hoogte van het onderzoeksgebied is archeologisch weinig geweten. De oudste verwijzing naar Olen gaat terug tot de 10e eeuw. Vanaf de 13e eeuw beginnen zich verschillende gehuchten te ontwikkelen. Vanaf halverwege de 18e eeuw krijgt Olen zijn eigen gemeentehuis en schepenbank en begint het dorp zich te ontwikkelen. Op de overgang van de 19e naar de 20e eeuw wordt Olen ontsloten door verschillende wegen, een spoorweg en twee kanalen.

Vanaf dan wordt Olen een interessante locatie voor bedrijven en zien we dat er veel industrie opkomt.

Het bekendste is hiervan is Umicore, een metaalfabriek waarvan een vestiging ten westen van het onderzoeksgebied ligt.

Op basis van het bureauonderzoek, de CAI-meldingen, het landschappelijk en historisch kaartmateriaal kan er gesteld worden dat er een kans is om archeologisch materiaal in de bodem aan te treffen. In de buurt van het onderzoeksgebied zijn enkele vondsten uit de steentijd gedaan. Bovendien is er een potentieel voor begraven podzols, wat interessant kan zijn voor de bewaring van eventuele sporen. In de streek van Herentals en Olen is weinig geweten over de periodes voor de middeleeuwen.

Kennisvermeerdering zou op deze locaties dus een goede zaak zijn. Om deze redenen is voor het onderzoeksgebied verder onderzoek aanbevolen. Eerst in de vorm van een landschappelijk booronderzoek eventueel gevolgd door een verkennend en waarderend archeologisch booronderzoek. Vervolgens wordt overgegaan naar een proefsleuvenonderzoek.

(12)

3 L ANDSCHAPPELIJK BOORONDERZOEK 3.1 A

DMINISTRATIEVE GEGEVENS

Projectcode Onroerend Erfgoed: 2018F130

ISSN-nummer 2406-3940

Erkend Archeoloog ABO nv

Erkenningsnummer OE/ERK/Archeoloog/2017/00167

Naam + adres onderzoeksgebied

- Straat + nr.: Watertorenstraat 39

- Postcode: 2250

- Fusiegemeente: Olen

- Land: België

Lambertcoördinaten 1972 (EPSG:31370) Xmin: 185 428,11 m - 207 572,43 m Xmax: 185 595,73 m - 207 583,31 m Ymin: 185 416,54 m - 207 673,37 m Ymax: 185 552,80 m - 207 716,58 m Kadaster

- Gemeente: Olen

- Afdeling: OLEN

- Sectie: B

- Percelen: 13029B0083/00A000

13029B0082/00D000

Onderzoekstermijn Juni 2018

Thesaurus Landschappelijk booronderzoek, Olen ,Umicore, prepodzol, verder onderzoek

Tabel 3:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is

3.2 A

ANLEIDING VAN HET ONDERZOEK

Dit landschappelijk booronderzoek werd uitgevoerd op basis van het advies dat werd uitgeschreven in de archeologienota met ID 7255. Deze archeologienota behandelde de percelen 3029B0083/00A000 en 13029B0082/00D000 waarop een Proces Competentiecentrum met bijhorende infrastructuur wordt gerealiseerd. Het onderzoeksgebied is gelegen in een regio met een gemiddeld archeologisch potentieel, zoals blijkt uit de meldingen van reeds gekend archeologisch erfgoed in de omgeving. De

(13)

wordt er verder onderzoek voorgesteld. De eerste stap van dit vervolgonderzoek vormde het uitvoeren van landschappelijke boringen. Een dergelijk booronderzoek dient normaal gezien in de archeologienota opgenomen te worden. Aangezien het terrein op dat moment nog niet toegankelijk was, dienden deze boringen in een uitgesteld traject opgenomen te worden.

3.3 D

OEL VAN HET ONDERZOEK

Het doel van het landschappelijk booronderzoek is het in kaart brengen van de bodemopbouw en bodembewaring ter hoogte van het onderzoeksgebied. Hierbij werd getracht een antwoord op onderstaande vragen te formuleren:

Hoofdvraag Antwoord Bijvra(a)g(en) 1. Is de lithostratigrafische

opbouw intact?

Ja a. Welke lithologische karakteristieken inzake textuur, korrelgrootte, sortering, afronding en kleur kunnen worden onderscheiden?

b. Komt deze overeen met de gegevens op de bodemkaart?

c. Welke horizonten kunnen worden waargenomen?

d. Zijn er ontbrekende horizonten? Hoe kan dit verklaard worden?

e. Op welk niveau bevindt de grondwatertafel zich?

f. Wat zeggen de sedimenten over de waterhuishouding?

g. Zijn er één of meerdere begraven bodems aanwezig?

h. Zijn er indicaties voor erosie?

Nee a. Wat is de omvang van deze anomalie?

b. Is de anomalie natuurlijk of antropogeen?

c. Welke natuurlijke processen hebben deze anomalie veroorzaakt?

 Zou deze anomalie een afwezigheid van archeologische resten kunnen veroorzaken?

d. Welke antropogene processen hebben deze anomalie veroorzaakt?

 Zou deze anomalie een afwezigheid van archeologische resten kunnen veroorzaken?

2. Wat is de ruimtelijke variatie in lithostratigrafische opbouw?

3. Wat is de genese en ouderdom van de aardkundige eenheden?

Tabel 4: Onderzoeksvragen met betrekking tot de landschappelijk booronderzoek

Op basis van de resultaten van dit booronderzoek dient er bepaald te worden of en, indien ja, welke verdere stappen er ondernomen moeten worden (archeologisch booronderzoek, proefsleuven, vrijgave, …).

3.4 A

FBAKENING ONDERZOEKSGEBIED

Het onderzoeksgebied bevindt zich aan de Watertorenstraat te Olen (prov. Antwerpen). Het zuidelijke deel omvat een opslagplaats van de Gemeente Olen en het noordelijke gedeelte is open weide.

(14)

Figuur 2: GRB met aanduiding van het onderzoeksgebied uit de oorspronkelijke archeologienota (bron:

Geopunt 2018).

3.5 O

NDERZOEKSSTRATEGIE

De landschappelijke boringen werden op 14 juni 2018 uitgevoerd door ABO nv. Ze werden in een verspringend driehoeksgrid van ca. 25m x 30m geplaatst door middel van een edelmanboor met diameter 7cm, zoals gespecifieerd in het programma van maatregelen van de bekrachtigde archeologienota. De boorprofielen werden telkens gefotografeerd en digitaal geregistreerd. Alle boringen reikten tot in de C-horizont en werden gemiddeld tot 100cm-MV geplaatst. Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij het plaatsen van de boringen in het zuidelijke gedeelte van het terrein de compactie van de bovengrond duidelijk voelbaar was in de bovenste 30cm.

(15)

Figuur 3: Orthofoto met aanduiding van de uitgevoerde landschappelijke boringen (bron: ABO 2018)

Boring X Y Z (mTAW)

1 185 429,78m 207 662,48m 18.00

2 185 447,07m 207 667,09m 17.90

3 185 486,66m 207 683,07m 17.90

4 185 525,60m 207 693,82m 17.91

5 185 548,06m 207 700,70m 17,90

6 185 439,62m 207 649,83m 17,92

7 185 468,84m 207 656,01 18,01

8 185 498,82m 207 660,71m 18,00

9 185 532,51m 207 670,67m 18,02

10 185 555,76m 207 672,32m 17,95 11 185 430,05m 207 623,57m 17.92 12 185 472,75m 207 632,09m 18.00 13 185 489,28m 207 629,21m 18.11 14 185 526,76m 207 634,71m 18.30 15 185 548,51m 207 634,71m 17,51 16 185 448,29m 207 588,52m 17.61 17 185 477,53m 207 591,72m 17.70 18 185 509,76m 207 597,18m 17.40 19 185 550,98m 207 603,45m 18.10 20 185 575,74m 207 603,62m 17.32

Tabel 5:Data uitgevoerde landschappelijke boringen

(16)

Figuur 4: Zicht op het onderzoeksgebied: links het zuidelijke perceel met de opslagplaats en rechts het noordelijke perceel, de weide (bron: ABO nv 2018)

3.6 B

ESPREKING BOORSTATEN

Hieronder worden de boorprofielen per type profiel besproken aan de hand van de foto’s en de boorstaten. Op het einde van dit hoofdstuk zullen de boorprofielen geïnterpreteerd worden op basis van een terugkoppeling naar de ruimere landschappelijke context en de processen die mogelijk een impact hebben gehad op de ontwikkeling van de bodemopbouw ter hoogte van het onderzoeksgebied.

(17)

3.6.1 A-E-B-C P

ROFIELEN

, SB

M BODEMS

Boringen 2, 6, 7, 8, 9, 10 en 14 getuigen van een goed ontwikkelde bodemopbouw. Dit zijn lemige zandbodems (S), die zeer droog tot droog zijn (B) en een duidelijke diepe antropogene A horizont (m) hebben. De waarnemingen van deze boringen bevestigen de verwachtingen van de archeologienota en betekenen een uitstekende bewaringstoestand voor de potentiële archeologische resten.

Hieronder wordt één boorprofiel toegelicht als voorbeeld.

Boring 8

In boring 8 werd een A-E-B-C-profiel vastgesteld. Tussen 0 en 40cm-MV bevindt zich een licht wortelhoudende Ap-horizont. Deze is donker bruin van kleur en bestaat uit een humushoudend, lemig zand. Hieronder, tussen 40cm en 45cm-MV ligt een licht grijze E-uitlogingshorizont uit zwak siltig, lemig zand. Deze E rust op 45cm-MV op een bruine tot beigebruine B-horizont. Deze B-horizont is ca. 20cm dik en vertoont een aanrijking met ijzer. De overgang naar de moederbodem werd bereikt op 60cm- MV. Deze bestaat uit een fijn, lemige zand met een beigegroene kleur.

Figuur 6: Boorprofiel van boring 8 (bron: ABO nv 2018)

(18)

3.6.2 A-B-C

PROFIELEN

, S

CG BODEMS

Boringen 1, 3, 5, 11, 12 en 13 getuigen van een ontwikkelde bodemopbouw. Dit zijn lemig zandbodems (S), die matig droog zijn (c) en een duidelijke humus of/en ijzer B horizont (g) hebben. De waarnemingen van deze boringen bevestigen de verwachtingen van de archeologienota en betekenen een goede bewaringstoestand voor de potentiële archeologische resten. Hieronder wordt één boorprofiel toegelicht als voorbeeld.

Boring 3

In boring 3 werd een A-B-C profiel aangetroffen. De toplaag is matig wortelhoudend en 44cm dik. Ze rust op een B horizont die in een Bh en een Bhs kan onderverdeeld worden: tot 60cm-MV bestaat deze horizont uit bruin-donkerbruin lemig zand dat niet wortelhoudend is. Tussen 60cm en 94cm-MV wordt het materiaal fijner en lichter van kleur en is er een duidelijke aanrijking van ijzer. Hier is reeds een overgang naar het moedermateriaal zichtbaar. De moederbodem begint op een diepte van ca. 94cm- MV. Ze bestaat uit beigegroen lemig zand.

Figuur 7: Boorprofiel van boring 3 (bron: ABO nv 2018)

(19)

3.6.3 A-C

PROFIELEN

, S

CP BODEMS

Tijdens het booronderzoek zijn verschillende boorprofielen met een A-C bodemopbouw aangetroffen.

Dit zijn lemig zandbodems (S), die matig droog zijn (c) zonder profielontwikkeling (p). Deze boringen bevinden zich voornamelijk in het zuidoosten, ter hoogte van de huidige opslagplaats. Ter hoogte van deze boringen is ook een enorme compactheid van het bodem waargenomen. Deze groep wordt aan de hand van boring 20 geïllustreerd.

Boring 20

In boring 20 werd een A-C profiel aangetroffen. De toplaag is sterk keihoudend en 40cm dik. Ze rust op de moederbodem, die uit een beigegroen lemig zand bestaat.

Figuur 8: Boorprofiel van boring 20 (bron: ABO nv 2018)

(20)

3.6.4 A-B-C

PROFIELEN IN NATTE CONTEXT

, S

G

F

BODEMS

Twee boringen (boring 16 en 17) betreffen heel natte contexten. Deze locaties bevinden zich rond de voormalige vijver, die op dit moment niet onder water stond. De waargenomen lagen zijn typerend voor heel natte, stilstaand water contexten. Dit zijn lemig zandbodems (S), die uiterst nat zijn (g) en een humus en/of ijzer B horizont (F) hebben. Deze groep wordt aan de hand van boring 16 toegelicht.

Boring 16

In boring 16 werd een A-B-C profiel aangetroffen. De toplaag is matig wortelhoudend en 77cm dik. Ze rust op een B horizont die in een Bh en een Bhs kan onderverdeeld worden: tot 80cm-MV bestaat deze horizont uit bruin-donkerbruin lemig zand dat niet wortelhoudend is. Tussen 80cm en 100cm-MV wordt het materiaal fijner en lichter van kleur en is er een lichte aanrijking van ijzer. Hier is reeds een overgang naar het moedermateriaal zichtbaar. De moederbodem begint op een diepte van 100 cm- MV. Ze bestaat uit beigegroen lemig zand. De hele boorstaat was uiterst nat en verschillende vloeilagen waren aanwezig in de A en B horizonten.

Figuur 9: Boorprofiel van boring 16 (bron: ABO nv 2018)

(21)

3.7 B

ODEMTYPES

Figuur 10: Bodemkaart 1:50.000 met aanduiding van het onderzoeksgebied (bron: Geopunt 2018, ABO nv 2018).

Voor de gronden ten zuiden van het studiegebied staat voornamelijk een matig droge, lemige zandbodem met dikke antropogene humus A horizont gekarteerd (Scm(g)). Deze plaggengronden hebben een humusdek van meer dan 60 centimeter. Daaronder zit meestal een Podzol. Omwille van de goede waterhuishouding is deze bodem geschikt voor alle teelten.

De bodem in het noordelijk deel van het onderzoeksgebied bestaat dan weer uit een zeer droge tot droge, lemige zandbodem met een dikke antropogene humus A horizont (SBm(g)). Deze bodem is meer droogtegevoelig dan Scm(g).

Een heel klein oostelijk deel van het onderzoeksgebied wordt gekarteerd als matig natte, lemige zandbodem met een duidelijke ijzer en/of humus B horizont (Sdg3z). Dit is een van de Podzolseries, meer specifiek waarbij de Podzol B samengesteld is uit een zwartbruine Bh1 en een roodbruine Bh2.

Deze reikt tot een diepte van 80 centimeter.

Ten zuiden van het onderzoeksgebied staan voornamelijk ook droge, lemige zandbodems en Podzolbodems op de bodemkaart (SBm, Scm(g) en Sdgx). Ook in het oosten komt naast een grote bebouwde zone (OB) ook veel Podzol voor (Scg, Sdg, SFg3z). In het westen komen de Podzolgronden (l-Sem(g), l-Scg3) wederom terug, al zijn er ook veel zandgronden op te merken (ZBp, ZDp). Het noorden kent dan weer wat plaggenbodems naast de zand- (ZDpy) en podzolprofielen (Zbf).

De landschappelijke boringen sluiten grotendeels aan bij de gegevens van de bodemkaart. Ze wezen uit dat de bodems op het onderzoeksgebied voornamelijk uit lemig zand bestaan. De onderliggende moederbodem werd in de meeste boringen gevormd door een beigeblauw, lemig zand. Qua bewaring zijn grote verschillen binnen het onderzoeksgebied waargenomen. Op het zuidelijke gedeelte van het

(22)

terrein zijn enerzijds A-C profielen waargenomen, waarbij de originele bodemopbouw aangetast is geraakt door menselijk ingrijpen en de bovenste bodemlagen afwezig zijn. Daarnaast zijn in de omgeving van de (voormalige) vijver uiterst natte A-B-C profielen waargenomen, waarbij de verschillende lagen een duidelijke invloed van waterwerking dragen. De afzettingslagen zijn gemiddeld 70cm diep en zowel in de A alsook in de B horizont zijn vloeilaagjes waargenomen. Daardoor is het vermoeden sterk dat de bodemhorizonten recent gevormd zijn en de originele bodemopbouw alleen gedeeltelijk aanwezig is in de omgeving van de vijver.

In het noordelijke gedeelte van het terrein zijn hoofdzakelijk boringen aangetroffen die aansluiten bij de verwachtingen van de bodemkaart. In het centrale noordelijke gedeelte zijn podzol bodems met een A-E-B-C profiel aanwezig. Deze wijzen op een goed ontwikkelde bodem en op een uiterst goede bewaring van het bodemarchief. Daarnaast zijn boringen aangetroffen die een A-B-C bodemprofiel vertonen. Deze bevinden zich voornamelijk aan de noordgrens van het onderzoeksgebied en aan de overgang naar de opslagplaats. Bij deze profielen is de E horizont afwezig of nog niet ontwikkeld, wat een goede bewaring kan betekenen voor eventuele vondsten. Bij boring 4 werd geïsoleerd een A-C profiel waargenomen. Mogelijks gaat het hier over een lokale verstoring, waarvan de omvang op dit moment niet geweten is.

De transecten (fig. 10-11) geven aan dat er binnen het terrein geen grote hoogteverschillen aanwezig zijn en dat, waar een goede bodemontwikkeling aanwezig is, de verschillende aardkundige lagen gelijkaardig zijn qua structuur en drainage overheen het onderzoeksgebied. Waar de E en B horizont afwezig zijn, lijkt ook een verschil aanwezig te zijn in hoogte, dit kan op de menselijke ingrepen wijzen.

1

2

(23)

Figuur 12: Transect 1 (links) en transect 2 (rechts) (bron: ABO nv 2018)

3.7.1 C

ONCLUSIE

Het booronderzoek wees uit dat de bodemopbouw ter hoogte van het onderzoeksgebied globaal gezien matig bewaard is gebleven. Dat komt doordat het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied een uiterst goede bewaring vertoont en het zuiden daarentegen gekenmerkt wordt door een lage bewaring. In het noorden zijn voornamelijk podzol bodems met een A-E-B-C profielontwikkeling waargenomen. Daarnaast zijn er in het noorden ook A-B-C profielen aanwezig, eerder richting de grenzen van het onderzoeksgebied en richting de opslagplaats in het zuiden. Ter hoogte van boring 4 is een A-C profiel aanwezig, wat op een lokale verstoring kan wijzen, waarvan de exacte afmetingen niet gekend zijn. De C horizont is niet aantoonbaar geroerd. In het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied zijn uiterst compacte A-C profielen aanwezig, voornamelijk ter hoogte van de opslagplaats. Rond de (voormalige) vijver zijn A-B-C profielen aanwezig, in uiterst natte toestand. De verschillende lagen van deze natte profielen bevatten ook vloeilagen en afzettingslagen van deze recente vijver, waardoor het vermoeden versterkt wordt dat het hier om een vrij recente bodemopbouw gaat. Op basis van de resultaten van het landschappelijk booronderzoek kan een antwoord gegeven worden op de vooropgestelde onderzoeksvragen:

- A, Is de lithostratigrafische opbouw intact? – Ja, in het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied.

o Welke lithologische karakteristieken inzake textuur, korrelgrootte, sortering, afronding en kleur kunnen worden onderscheiden? Over het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied werden fijne, lemige zandbodems aangetroffen. De moederbodem is overal een uiterst fijn, beigegroen lemig zand.

o Komt deze overeen met de gegevens op de bodemkaart? De gegevens komen voor het noordelijke gedeelte grotendeels overeen met de bodemkaart.

o Welke horizonten kunnen worden waargenomen? In het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied werden centraal A-E-B-C bodemprofielen waargenomen, terwijl aan de noordgrens en richting de opslagplaats A-B-C bodemprofielen zijn aangetroffen. De A horizont is overal een diepe antropogene A horizont (Ap), die op een bleekgrijze E uitlogingshorizont rust. De B horizont is vaak een humushorizont (Bh) of een structuur B horizont met humus bijmenging (Bhs). De C horizont is overal een beigegroen lemig zand.

o Zijn er ontbrekende horizonten? Hoe kan dit verklaard worden? In het noordelijke gedeelte is ter hoogte van boring 4 de afwezigheid van de E en B horizonten

(24)

waargenomen. Het betreft vermoedelijk een lokale verstoring. De afwezigheid van de E horizont bij de A-B-C bodemprofielen kan het resultaat zijn van menselijk ingrijpen.

o Op welk niveau bevindt de grondwatertafel zich? Deze bevindt zich rond de 2m-MV.

o Wat zeggen de sedimenten over de waterhuishouding? Het betreft een lichte, lemig zandbodem waardoor de waterhuishouding goed is.

o Zijn er één of meerdere begraven bodems aanwezig? Onder de antropogene Ap horizont werd een goed bewaarde podzol aangetroffen, die weliswaar aangetast is door de ploegen . Er werd geen begraven bodems aangetroffen.

o Zijn er indicaties voor erosie? Neen.

- B, Is de lithostratigrafische opbouw intact? In het zuidelijke gedeelte van het terrein is dit niet het geval.

- Wat is de omvang van deze anomalie? Het betreft de huidige opslagplaats en de omgeving van de (voormalige) vijver.

- Is de anomalie natuurlijk of antropogeen? De anomalie is antropogeen en is het gevolg van het gebruik van het terrein als opslagplaats. Ter hoogte van deze locatie zijn de bovenste lagen afwezig (A-E-B) en is een uiterst compact en puinhoudend A-C profiel waargenomen

- Welke natuurlijke processen hebben deze anomalie veroorzaakt? Zou deze anomalie een afwezigheid van archeologische resten kunnen veroorzaken? nvt

- Welke antropogene processen hebben deze anomalie veroorzaakt?  Zou deze anomalie een afwezigheid van archeologische resten kunnen veroorzaken? Mogelijk heeft afschraping van het terrein enerzijds en compactie door de opslag van zwaar materiaal anderzijds, de anomalie veroorzaakt. De bovenste bodemlagen zijn afwezig, waardoor de kans op steentijdsites heel onwaarschijnlijk lijkt. In de C horizont kunnen echter nog sporensites aanwezig zijn, daardoor kan de volledige afwezigheid van archeologische waarden niet bevestigd worden.

- Wat is de ruimtelijke variatie in lithostratigrafische opbouw? Het betreft een lemige zandbodem voor het hele terrein.

- Wat is de genese en ouderdom van de aardkundige eenheden? De bodem ter hoogte van het onderzoeksgebied heeft zich, zoals reeds werd aangegeven in de archeologienota,volledig op een eolisch dekzandfaciës uit het Weichseliaan en/of hellingsafzettingen uit het Quartair gevormd. Deze bestaan voornamelijk uit homogeen, fijn tot middelmatig zand. De dikke Ap is een horizont die tot stand is gekomen door de mens en betreft een dikke beschermingshorizont van de onderliggende bodemhorizonten. De E- en B-horizonten die werden aangetroffen zijn gevormd door waterwerking. Hierbij werden kleimineralen, ijzer, aluminium en/of humus weggespoeld waardoor een bleke E-uitlogingshorizont werd gevormd. Het uitgespoelde materiaal werd vervolgens lager in de bodem afgezet en vormde

(25)

3.7.2 B

ESLUIT

Op basis van de landschappelijke boringen kon vastgesteld worden dat er ter hoogte van het onderzoeksgebied gronden met een intacte bodemopbouw (noorden) en met een verstoorde bodemopbouw (zuiden) aanwezig zijn. In het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied zijn onder de A horizont (Ap) podzols aangetroffen, die van een uitstekende bewaringstoestand getuigen.

De nabijheid van water en de locatie op een zandrug verhoogt naast de goede bewaring de kans voor kennisvermeerdering op artefactensites. In het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied zijn voornamelijk A-C profielen aangetroffen, waarbij de bovenste bodemhorizonten (A E en B) door menselijke ingrepen afwezig zijn. Daardoor is de kans heel klein voor het aantreffen van archeologische artefactensites, gezien ze zich bovenaan de Quartaire sequentie bevinden, maar in de C horizont kunnen nog sporensites bewaard zijn. Er dient bijgevolg overgegaan te worden tot de volgende stap van het vervolgonderzoek zoals dit beschreven werd in het programma van maatregelen van archeologienota met ID7255, namelijk het uitvoeren van een verkennend archeologisch booronderzoek (fig. 13 ) op het noordelijk gedeelte van het terrein. Momenteel wordt de uitvoering van 91 boringen voorzien.

Voor de te hanteren methodologie en de relevante onderzoeksvragen wordt er verwezen naar het programma van maatregelen van de bovengenoemde nota. Indien het verkennend archeologisch booronderzoek wijst op de aanwezigheid van steentijd artefactensites, dan dient er overgegaan te worden op het plaatsen van waarderende archeologische boringen en/of proefputten in functie van het opsporen van steentijd artefactensites. Indien het verkennend booronderzoek geen indicaties voor steentijd artefactensites oplevert, dan kan er overgegaan worden tot de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek (fig. 14) voor het hele terrein, zoals gespecifieerd in het programma van maatregelen van archeologienota met ID 7255.

(26)

Figuur 13: Boorplan van het verkennend archeologisch booronderzoek (bron: ABO nv 2018)

(27)

Figuur 14: Proefsleuvenplan (bron: ABO nv 2018)

(28)

4 V ERKENNEND ARCHEOLOGISCH BOORONDERZOEK 4.1 A

DMINISTRATIEVE GEGEVENS

Projectcode Onroerend Erfgoed: 2018G27

ISSN-nummer 2406-3940

Erkend Archeoloog ABO nv

Erkenningsnummer OE/ERK/Archeoloog/2017/00167

Naam + adres onderzoeksgebied

- Straat + nr.: Watertorenstraat 39

- Postcode: 2250

- Fusiegemeente: Olen

- Land: België

Lambertcoördinaten 1972 (EPSG:31370) Xmin: 185 428,11 m - 207 572,43 m Xmax: 185 595,73 m - 207 583,31 m Ymin: 185 416,54 m - 207 673,37 m Ymax: 185 552,80 m - 207 716,58 m Kadaster

- Gemeente: Olen

- Afdeling: OLEN

- Sectie: B

- Percelen: 13029B0083/00A000

13029B0082/00D000

Onderzoekstermijn Juni 2018

Thesaurus Verkenned booronderzoek, Olen ,Umicore, prepodzol Tabel 6:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is

4.2 A

ANLEIDING VAN HET ONDERZOEK

Het onderstaande gedeelte kadert in de archeologische evaluatie door middel van een verkennend archeologisch booronderzoek ter hoogte van de Watertorenstraat 39 te Olen. Op deze locatie wordt een Proces Competentiecentrum met bijhorende infrastructuur aangelegd. Deze werken gaan gepaard met graafwerken die de bodem verstoren tot een minimale diepte van 0,50 meter onder het maaiveld en een maximale diepte van 2,00 meter onder het maaiveld.

Uit het landschappelijk booronderzoek blijkt dat het noordelijke en centrale deel van het

(29)

onderzoeken werd een verkennend archeologisch booronderzoek aanbevolen dat toelaat steentijdsites op te sporen en hun omvang te evalueren.

A. Indien het verkennend archeologisch booronderzoek de aanwezigheid van steentijdsites bevestigt, dient een waarderend archeologisch booronderzoek te volgen op die locaties waar steentijdresten worden aangetroffen. Voor de overige delen wordt overgegaan naar een proefsleuvenonderzoek om sporensites uit recentere perioden op te sporen en hun aard, omvang, datering, bewaringstoestand en waarde te evalueren. Op de locaties waar mogelijk een waarderend archeologisch booronderzoek uitgevoerd dient te worden, worden na het waarderend boren ook proefsleuven aangelegd.

B. Indien het verkennend archeologisch booronderzoek de afwezigheid van steentijdsites bevestigt, worden direct proefsleuven aangelegd om sporensites uit latere perioden op te sporen en de aard, omvang, datering, bewaring en waarde ervan te evalueren.

Voor de paars-gearceerde zone op figuur 4 werd geoordeeld dat het aantreffen van steentijdsites klein is. De kans op het aantreffen van sporensites uit latere perioden werd echter als reëel ingeschat.

Bijgevolg wordt voor deze zone direct een proefsleuvenonderzoek aanbevolen.

4.3 D

OEL VAN HET ONDERZOEK

Het vooronderzoek wordt als succesvol beschouwd indien een archeologische evaluatie van het terrein op een wetenschappelijk verantwoorde wijze werd uitgevoerd in het kader van het beantwoorden van de onderstaande onderzoeksvragen, waarbij mogelijkheden werden gezocht om in situ behoud te bewerkstelligen of aanbevelingen voor vervolgonderzoek te formuleren in een rapport. De boringen dienen om eventuele steentijd artefactensites op te sporen en eventueel hun omvang te bepalen. Deze onderzoeksvragen zijn gebaseerd op de onderzoeksvragen in het programma van maatregelen van de bekrachtigde archeologienota (ID 7255; ABO nv, 2018) en zijn aangevuld met enkele onderzoeksvragen die relevant zijn voor dit onderzoeksgebied.

Hoofdvraag Bijvra(a)g(en)

1. Zijn er steentijdsites aanwezig?

Ja a. Hoe verloopt de ruimtelijke horizontale spreiding?

b. Hoe verloopt de ruimtelijke verticale spreiding?

c. Kunnen er vuursteenconcentraties opgemerkt worden?

d. Welke invloed zullen de geplande werkzaamheden hebben op het bodemarchief?

e. Kunnen eventuele resten in situ bewaard worden?

f. Wat zegt de landschappelijke ligging (reliëf, bodemtype, geologische eenheid en de hydrologie) van de archeologische resten over het vroegere landgebruik, gezien in synchroon en diachroon perspectief?

Nee a. Wat kan de afwezigheid van archeologische resten verklaren?

b. Is deze anomalie natuurlijk of antropogeen?

c. Wat is de omvang van deze anomalie?

2. Zijn er andere archeologische resten aanwezig?

Ja a. Hoe verloopt de ruimtelijke horizontale spreiding?

b. Hoe verloopt de ruimtelijke verticale spreiding?

c. Kunnen er concentraties opgemerkt worden?

d. Welke invloed zullen de geplande werkzaamheden hebben op het bodemarchief?

e. Kunnen eventuele resten in situ bewaard worden?

(30)

Hoofdvraag Bijvra(a)g(en)

f. Wat zegt de landschappelijke ligging (reliëf, bodemtype, geologische eenheid en de hydrologie) van de archeologische resten over het vroegere landgebruik, gezien in synchroon en diachroon perspectief?

Nee a. Wat kan de afwezigheid van archeologische resten verklaren?

b. Is deze anomalie natuurlijk of antropogeen?

c. Wat is de omvang van deze anomalie?

Tabel 7:Overzicht van de onderzoeksvragen voor het verkennend archeologisch booronderzoek.

4.4 S

TRATEGIE

In het programma van maatregelen werd voorgeschreven dat bij een verkennend archeologisch booronderzoek, het grid gebaseerd moet zijn op dat van het landschappelijk booronderzoek. De boringen moeten in een verspringend driehoeksgrid van 10m x 12m geplaatst worden. Op figuur 4 staat een plan van hoe de boringen uitgezet zijn. In totaal zijn er 91 boringen uitgezet. Deze boringen dienen gezet te worden met een edelmanboor met een diameter van 12 centimeter. De registratie van de bodemopbouw moet gebeuren zoals opgelegd volgens de CGP. Alle boringen worden geregistreerd en digitaal ingemeten conform de Code van Goede Praktijk. Deze geldt ook als de norm voor het registreren en verpakken van alle archeologische vondsten. De met de edelmanboor genomen monsters zullen nat gezeefd worden met een maaswijdte van maximaal 2 millimeter. Er wordt geopteerd voor een dergelijke fijne maaswijdte omwille van de meerwaarde voor het waarderen en ruimtelijk afbakenen van eventuele vindplaatsen (Bats et al. 2006). Na het drogen worden de vondsten door materiaal-specifieke specialist(en) geanalyseerd.

Het veldwerk werd uitgevoerd op 9/07/2018, 10/07/2018 en 11/07/2018. Bij iedere boring werd 20 tot 30 cm in de C-horizont geboord. De diepte van de boringen varieerde, maar lag gemiddeld tussen 70 en 100 centimeter onder het maaiveld. Van iedere boring werd een werkfoto gemaakt. Vervolgens werden die lagen die mogelijks archeologische resten bevatten ingezameld. Dit waren voornamelijk E- , B- en BC-horizonten. De A-horizonten werden niet ingezameld aangezien deze altijd omgeploegd waren en er dus geen steentijdresten in situ aanwezig konden zijn.

Van de 91 geplande boringen konden er drie boringen niet worden uitgevoerd (boringen 75, 76 & 77).

Deze boorpunten lagen op een recente grondhoop. De omliggende boringen hebben zo goed als allemaal een verstoord Ap-C profiel. Om de situatie van deze grondhoop beter in te schatten, zijn er ten zuiden van de grondhoop twee controleboringen uitgevoerd. Ook deze hadden een verstoord Ap- C profiel. Daarom werd op het terrein de inschatting gemaakt dat de natuurlijke bodem ter hoogte van de grondhoop verstoord is en dat er geen archeologische resten in situ verwacht worden. Bovendien was het terrein ter hoogte van deze drie boringen sterk begroeid met vegetatie en was het zeer moeilijk om de boringen uit te voeren (figuur 15).

(31)

Figuur 15: Situatie ter hoogte van boringen 75, 76 en 77.

4.5 R

ESULTATEN VERKENNEND BOORONDERZOEK

4.5.1 I

NLEIDING

Op basis van het landschappelijk booronderzoek werd een gemiddeld steentijdpotentieel vermoed voor het noordelijke en centrale deel van het onderzoeksgebied. Deze inschatting werd vooral gebaseerd op de gaafheid van de ondergrond en de aanwezigheid van intacte bodems. Bovendien zijn niet zo ver van het onderzoeksgebied, in de vallei van de Kleine Nete, enkele steentijdresten gevonden.

Om het steentijdspotentieel te onderzoeken werd een verkennend archeologisch booronderzoek aanbevolen dat toelaat steentijdsites op te sporen en hun omvang te evalueren.

4.5.2 I

NTERPRETATIE EN DATERING VAN HET ONDERZOEKSGEBIED

Het leeuwendeel van de boorprofielen heeft een aardkundige opbouw die overeenkomt met een SBm(g)- of Scm(g)-bodemprofiel volgens het Belgische bodemclassificatiesysteem. Volgens de FAO World Reference Base for Soil Resources is er ter hoogte van het onderzoeksgebied een Anthrosol aanwezig(FAO World Reference Base for Soil Resourses 2014, update 2015). Bij dit bodemtype wordt de bovenste bodemhorizont gekenmerkt door sporen van recente menselijke activiteit. In het verkennend booronderzoek zien we dat de A-horizont vaak beïnvloed is door agrarische activiteiten, waardoor zich een Ap-horizont heeft ontwikkeld met een gemiddelde dikte van ongeveer 30–50cm.

Door ploegactiviteit worden in deze Ap-horizonten geen steentijdsites in situ meer verwacht.

(32)

In figuur 16 zijn de bodemprofielen weergegeven zoals die naar voor kwamen tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek. In tabel 4 staat een overzicht van welke boringen gekenmerkt worden door welk bodemprofiel.

Figuur 16: Overzicht van de boorprofielen van het verkennend archeologisch booronderzoek (1:1.000).

(Bron: Geopunt 2018/ABO nv 2018)

Profieltype Boring

Ap-E-B-C 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 72, 81, 82, 85, 86

Ap-B-C 8, 15, 25, 27, 28, 29, 40, 42, 63, 80, 83

Ap-C 39, 41, 59, 60, 61, 71, 73, 74, 78, 79, 84, 87, 88, 89, 90, 91 Niet uitgevoerd 75, 76, 77

Tabel 8:Overzicht van profieltypes per boring.

De meeste boringen in de kernzone, zoals deze voorgesteld is na het landschappelijk booronderzoek, worden gekenmerkt door een natuurlijk Ap-E-B-C-profiel (groen). De E-horizont is soms duidelijk aanwezig, zoals in boring 23 (figuur 17). In andere gevallen viel deze moeilijker te onderscheiden en was de horizont enkel zichtbaar in de boorkop (figuur 18). De E-horizont is gemiddeld 12 cm dik en

(33)

voorbeeld hiervan is boring 28 (figuur 19). Op sommige locaties waren de B- en C-horizont licht gemengd. Deze BC-horizont werd samen met de rest van de B-horizont ingezameld.

Figuur 17: Boorprofiel van boring 23, voorbeeld van een Ap-E-B-C bodemprofiel.

(34)
(35)

Figuur 19: Boorprofiel van boring 28. Voorbeeld van een duidelijk Ap-B-C bodemprofiel.

Het zuiden van het projectgebied wordt gekenmerkt door verstoorde Ap-C-profielen. Op deze locaties is te zien dat de Ap-horizont direct gevolgd wordt door de natuurlijke C-horizont. Van een E- of B- horizont is op deze locaties geen sprake. De natuurlijke bodem is hier recent vergraven geweest waardoor deze verdwenen is. Het gaat om een recente verstoring die gepaard gaat met de stapelplaats in het zuiden van het onderzoeksgebied. Een voorbeeld van zo’n verstoorde boring is boring 87 (figuur 20). In het zuiden van het onderzoeksgebied loopt van oost naar west een geul waardoor verschillende boringen in vooral het uiterste zuidwesten van het onderzoeksgebied verstoord zijn (figuur 21).

Om een betere inschatting te kunnen maken van hoe de situatie onder en rond de grondhoop is in het zuiden van de zone waar het verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd word, werden ook nog twee controleboringen (aangeduid op figuur 6) gezet ten zuiden van deze grondhoop. Deze hadden beide een verstoord Ap-C bodemprofiel. Ter hoogte van deze grondhoop die van west naar oost loopt, is het bovenste deel van de bodem sterk verstoord. Hier worden geen steentijdsites in situ meer verwacht.

(36)

Figuur 20: Boorprofiel van boring 87. Voorbeeld van een verstoord Ap-C bodemprofiel.

(37)

4.5.3 A

NTROPOGENE INDICATOREN

Tijdens de boringen werden in geen enkel van de boringen rechtstreekse indicaties aangetroffen die een menselijke aanwezigheid tijdens de steentijd zouden ondersteunen. Het grootste deel van de boringen had een goede bewaring en dus een steentijdpotentieel. Daarom werden de onverstoorde horizonten (E en B) uitgezeefd om de aan- of afwezigheid van steentijdsites aan te tonen. Vanuit andere perioden na de steentijden waren antropogene indicatoren zichtbaar, zoals recent baksteen.

4.5.4 A

SSESSMENT ZEEFRESIDU

De 91 boringen leverden 135 stalen op. Omdat de boringen met een Ap-C profiel verstoord waren, zijn van deze boringen geen stalen genomen omdat er geen steentijdresten in situ gevonden konden worden. Van de andere boringen zijn de B- en E-horizonten ingezameld en gezeefd op een zeef met een maaswijdte van 2 mm.

Het grootste deel van de stalen was volledig leeg. Slechts in 11 van de 135 stalen was er een zeefresidu aanwezig. Dit zeefresidu bestond in de meeste gevallen hoofdzakelijk uit kleine stukjes grind en natuurlijke inclusies zoals ijzerconcreties. Uit boring 20 kwam een stukje aardewerk uit de E-horizont die 23 tot 32 centimeter onder het maaiveld ligt. Dit stukje aardewerk bevat loodglazuur (figuur 22) en is waarschijnlijk van recente oorsprong. In deze E-horizont zaten ook twee stukjes plastiek.

Waarschijnlijk zijn deze stukjes plastiek en aardewerk via ploegactiviteit in de ondergrond geraakt en door bioturbatie in de E-horizont terecht gekomen.

Figuur 22: Foto van het recent stukje aardewerk uit boring 20.

Uit 5 boringen (21, 31, 36, 38 en 80) kwamen stukjes houtskool. Deze stukjes houtskool waren echter niet geassocieerd met sporen van menselijke activiteit. Verdere analyse is dus niet ideaal aangezien deze stukjes houtskool waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong hebben.

(38)

In 3 boringen (25, 65 en 80) zijn stukjes baksteen gevonden. Al deze stukjes hebben een recente oorsprong. Waarschijnlijk zijn ze ooit aangevoerd naar het veld en via ploegactiviteit in de ondergrond geraakt. Hetzelfde geldt voor het steenpuin dat uit boring 31 kwam. Op figuur 23 staat een verdeling van de verschillende vondstencategorieën per boring die een zeefresidu hadden. Ook de natuurlijke inclusies en grind zijn in deze verdeling opgenomen. Zo krijgen we een idee hoe de andere vondsten zich verhouden tegenover het hele zeefresidu.

Figuur 23: Vondstverdeling per materiaalsoort van de meest interessante boringen (1:750). De vondstenverdeling van de boring staat altijd rechtsboven het boorpunt. (Bron: Geopunt 2018/ABO nv

2018)

4.5.5 C

ONCLUSIE

Zijn er steentijdsites aanwezig?

Het verkennend archeologisch booronderzoek kon geen indicatie voor steentijdsites opleveren.

Zijn er andere archeologische resten aanwezig?

Tijdens de booronderzoek is glas en baksteen aangetroffen, maar van recent oorsprong. Andere archeologische resten zijn niet aangetroffen.

Hoe verloopt de ruimtelijke horizontale en verticale spreiding?

(39)

Er kunnen geen concentraties opgemerkt worden.

Wat zegt de landschappelijke ligging (reliëf, bodemtype, geologische eenheid en de hydrologie) van de archeologische resten over het vroegere landgebruik, gezien in synchroon en diachroon perspectief?

Op basis van de landschappelijke ligging en de aard van de mogelijke archeologische resten kan er in deze fase nog niets gezegd worden over het vroegere landgebruik.

Wat kan de afwezigheid van archeologische resten verklaren?

Uit geen enkele boring is een indicator van de steentijd gekomen. Gezien het leeuwendeel van de bodemsequenties voor het onderzoeksgebied intact zijn en geen indicaties vertonen van natuurlijke of antropogene processen die duiden op verstoring van het bodemarchief, wordt de afwezigheid van steentijdsites geïnterpreteerd als het ontbreken van menselijke occupatie ten tijde van de steentijd. In boringen nr. 39, 41, 71, 84 en 87 en een groot deel van de boringen in het uiterste zuiden van het onderzoeksgebied werden echter duidelijke indicaties voor recente verstoring vastgesteld, wat de afwezigheid van steentijdsites en sites van latere datum mogelijk kan verklaren. Het proefsleuvenonderzoek moet aantonen of dit al dan niet het geval is voor eventuele sporensites.

Wat is de omvang van deze anomalie?

Op enkele boorlocaties waar op basis van de omliggende boringen een natuurlijk bodemprofiel verwacht werd, kwam dat niet altijd voor. Boringen 39, 41, 71,84 en 87 hebben allemaal een verstoord Ap-C profiel. De omliggende boringen zijn allemaal onverstoord en hebben een B- en soms ook E- horizont. Deze verstoringen zijn dus vrij lokaal.

Welke invloed zullen de geplande werkzaamheden hebben op het bodemarchief en kunnen eventuele resten in situ bewaard worden?

De geplande werken die gepaard gaan met de aanleg van een Proces Competentiecentrum en bijhorende infrastructuren houden een ingreep in de bodem in van minimum 0,50 en maximum 2,00 meter onder het maaiveld. Er wordt bijgevolg geoordeeld dat deze werken de bodem tot op grote diepte zullen verstoren en in situ behoud van eventuele archeologische resten uitgesloten is.

Tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek is er geen enkele boring die de aanwezigheid van steentijdsites bevestigd. Verder onderzoek in de vorm van waarderende archeologische boringen en eventueel proefputten in functie van het inzamelen van steentijdmateriaal zou geen nieuwe kennis opleveren. Deze fase van het vooronderzoek kan dus worden afgerond.

Dit wil zeggen dat er over heel het plangebied kan worden overgegaan naar het proefsleuvenonderzoek zoals voorgeschreven in het programma van maatregelen (ID 7255; ABO nv, 2018). Dit proefsleuvenonderzoek is nodig om sporensites uit latere perioden op te sporen en de aard, omvang, datering, bewaring en waarde ervan te evalueren. Tijdens het proefsleuvenonderzoek dient er te allen tijde voldoende aandacht te zijn voor de mogelijke aanwezigheid van steentijdsites in situ.

Het valt namelijk niet volledig uit te sluiten dat deze niet opgemerkt zijn tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek en bijvoorbeeld tussen de raaien van de boorlocaties liggen. Eventuele steentijdresten die tijdens het proefsleuvenonderzoek worden gevonden, dienen conform CGP.

8.6.1.8.2° gedocumenteerd en verwerkt te worden.

(40)

4.6 B

ESLUIT VERKENNEND BOORONDERZOEK

Het landschappelijk booronderzoek gaf aan dat de meeste boorprofielen overeenstemmen met een SBm(g)-, Scm(g)- en Anthrosol-bodemtype met een bovenlaag die beïnvloed is door ploegen tot op een diepte van ca. 30-50cm.

Het verkennend archeologisch booronderzoek kon de aanwezigheid van steentijdsites op geen enkele locatie in het hele onderzoeksgebied bevestigen. Er wordt dus geen verder onderzoek geadviseerd in de vorm van een waarderend archeologisch booronderzoek. Over het hele onderzoeksgebied kan dus worden overgegaan naar het proefsleuvenonderzoek. Dit proefsleuvenonderzoek kan wel pas uitgevoerd worden als de grondhopen in het zuiden van het onderzoeksgebied weggevoerd zijn.

(41)

5 P ROEFSLEUVENONDERZOEK 5.1 A

DMINISTRATIEVE GEGEVENS

Projectcode Onroerend Erfgoed: 2018J376

ISSN-nummer 2406-3940

Erkend Archeoloog ABO nv

Erkenningsnummer OE/ERK/Archeoloog/2017/00167 Naam + adres projectgebied

- Straat + nr: Watertorenstraat 39

- Postcode: 2250

- Fusiegemeente: Olen

- Land: België

Lambert72coördinaten (EPSG:31370) x-Min: 185.428,11 m – 207.572,43 m x-Max: 185.595,73 m – 207.583,31 m y-Min: 185.416,54 m – 207.673,37 m y-Max: 185.552,80 m – 207.716,58 m Kadaster

- Gemeente: Olen

- Afdeling: OLEN

- Sectie: B

- Percelen: 13029B0083/00A000

13029B0082/00D000

Onderzoekstermijn november 2018

Tabel 9:Administratieve gegevens van het terrein waarop deze nota van toepassing is

(42)

5.2 O

NDERZOEKSOPDRACHT

Er werd geoordeeld dat een bureaustudie niet volstond voor het gebied ten noorden van Watertorenstraat te Olen om een afdoende uitspraak te formuleren over de aanwezigheid van eventuele archeologische resten in de vorm van sporensites vanaf het Neolithicum tot de Nieuwste Tijd als ook over de verstoring of vernietiging ervan door de geplande werkzaamheden. Uit het landschappelijk bodemonderzoek bleek dat het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied alleen door ploegactiviteit verstoord is, waardoor de bodembewaring op dit gedeelte hoog werd ingeschat.

Op het zuidelijke gedeelte van het terrein werd een A-C profiel waargenomen, waarbij de bodembewaring minder goed werd ingeschat, maar de afwezigheid van archeologisch interessante lagen kon niet bevestigd worden. Op het noordelijke gedeelte van het terrein werd verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij geen steentijdresten werden aangetroffen. De laatste stap in het vervolgonderzoek vormt het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek.

5.3 O

NDERZOEKVRAGEN

Het uitgestelde vooronderzoek door middel van proefsleuven beoogt het opsporen en evalueren van eventuele sporensites daterend uit het Neolithicum tot en met de Nieuwste Tijd. Bij het bevestigen van in situ sporensites zal een afweging worden gemaakt op basis van de bodembewaring, de aard, spreiding, bewaringstoestand en waarde van de vondstmateriaal en de kenniswinst of bijkomend onderzoek in de vorm van een opgraving noodzakelijk is. Voor de archeologische interpretatie en het eventueel voorschrijven van een vervolgonderzoek moet een onderbouwd antwoord gegeven worden op de onderstaande onderzoeksvragen:

Hoofdvraag Antwoord Bijvra(a)g(en) 1. Zijn er grondsporen

aanwezig?

Ja a. Wat is hun aard?

b. Wat is hun bewaringstoestand?

c. Wat is hun verspreiding?

d. Wat is de densiteit?

e. Hoe verloopt de ruimtelijke horizontale spreiding?

f. Hoe verloopt de ruimtelij’ke verticale spreiding?

g. Zijn er verschillende niveaus van sporen aanwezig?

h. Behoren de resten tot één of meerdere periodes?

i. Gaat het om losse sporen zonder ruimtelijke samenhang of maken ze deel uit van één of meerdere archeologische structuren of concentraties? Geef een interpretatie en voorzie argumentatie.

j. Wat is de datering van de sporen op basis van het vondstmateriaal, de versnijdingen en/of opvulling van de sporen en de daarmee gepaarde fasering?

Nee a. Wat kan de afwezigheid ervan verklaren?

b. Is deze anomalie natuurlijk of antropogeen?

c. Wat is de omvang van deze anomalie?

2. Zijn er artefacten Ja a. Wat is hun aard?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook bij de wijziging van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten heeft de wetgever voor een vergaande variant gekozen: de gang

Ook bij de wijziging van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten heeft de wetgever voor een vergaande variant gekozen: de gang naar

Figuur 6 Relatieve aantallen en gewicht van soorten gevangen in de koelwaterpluim van Doel (november 2012) tijdens vloed en eb; n is het aantal gevangen individuen.. Tijdens vloed

2001 Het voorontwerp voor de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer: ruim baan voor een elektronische tweewegenleer?, Nederlands Tijdschrift voor. Bestuursrecht, afl.. De betekenis

These models mostly rely on stochastic processes like erratic rainfall, or spatial heterogeneities like termite mounds as driving forces to model ecologically realistic

K / Kristo veel rand 3x, randje 2x, licht rand, rand in hart 2x, natrand en ingeklapte nerf, toprand, veel smeul en rand, smetgevoelig 2x, door geel blad teveel

Zowel voor de verwijzers als voor de deel- nemers gaat het er om dat er landbouw is, waar de deelnemers werkzaamheden.. Wat

De vulling van deze depressie bevatte een aanzienlijke hoeveelheid fragmenten van Romeinse dakpannen (tegulae en imbrices). Deze bevinden zich niet in-situ maar