• No results found

Want het Nazireeërschap van God rust op zijn hoofd en gedurende de hele periode is hij heilig voor de HERE.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Want het Nazireeërschap van God rust op zijn hoofd en gedurende de hele periode is hij heilig voor de HERE."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 215: Numeri 6:8 t/m 7:89]

De vorige uitzending sloten we af met Num.6:8. In vers 8 wordt de reden ge- geven voor de restricties die bij een nazireeërgelofte horen: wie onder een nazireeërgelofte staat, is heilig (d.w.z. afgezonderd) voor de HERE zolang die belofte van kracht is. Numeri 6 vers 8:

Want het Nazireeërschap van God rust op zijn hoofd en gedurende de hele periode is hij heilig voor de HERE.

Nadat de algemene voorwaarden van het nazireeërschap zijn beschreven, komt in de verzen 9 t/m 12 een meer uitzonderlijke situatie aan de orde. Wat moet er gebeuren wanneer een nazireeër onverwacht en onopzettelijk toch met een dode in aanraking komt?

Numeri 6 vers 9 en 10:

Als iemand in zijn naaste omgeving plotseling sterft en hem verontrei- nigt, moet hij op de zevende dag zijn hoofdhaar afknippen en zo worden gereinigd van de nabijheid van de dood. De volgende dag, de achtste, moet hij twee tortelduiven of jonge duiven naar de priester brengen bij de ingang van de tabernakel.

Als een nazireeër onverwacht en onopzettelijk toch met een dode in aanraking komt raakt hij in een staat van onreinheid, die strijdig is met de toewijding aan de HERE, ook al heeft hij of zij hier zelf geen schuld aan.

Wanneer dit zich voordoet, moet de nazireeër op de zevende dag het hoofd- haar afknippen.

De zevende dag wordt ‘de dag van zijn reiniging’ genoemd, omdat op de ze- vende dag de onreinheid als gevolg van het aanraken van een dode geweken was (Num.19). Verder moest een Israëliet die in contact was geweest met een dode ook op de derde dag een reinigingsrite ondergaan. Dat deze inzettingen hier niet genoemd worden, komt omdat in Num.6 alleen aandacht is voor de bijzondere situatie van nazireeërs en de gebruikelijke reinigingsriten als van- zelfsprekend worden verondersteld.

Het afknippen van het hoofdhaar is nodig omdat juist het groeiende, los- hangende haar het teken is van de toewijding aan de HERE, die door de verontreiniging is geschonden. Naar Joodse traditie moest het afgeknipte haar

(2)

De HERE wil dat als er een gelofte aan Hem gedaan wordt deze ook wordt gehouden. Als een Nazireeër zich toch verontreinigd, moet er een offer wor- den gebracht. Ook los van het Nazireeërschap is het goed om na te denken over de vraag: als ik dingen beloof kom ik die belofte dan ook na? We kunnen dingen aan mensen beloven maar ook aan de HERE God.

Ik ben er zeker van dat er christenen zijn die de HERE dingen beloven die ze niet nakomen. Als we lezen over het Nazireeërschap is het goed om daar eens over na te denken. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat we de HERE niets willen beloven, omdat we bang zijn dat we de belofte of gelofte toch niet kunnen of zullen houden. Er zijn genoeg voorbeelden te noemen maar ik moet nu denken aan het doen van belijdenis van het geloof en het vieren van het Heilig Avondmaal. Zulke dingen doet een mens niet uit ge- woonte of bijgelovigheid. Maar is het de weg van de HERE om het dan maar helemaal niet te doen omdat we bang zijn dat we het op een onwaardige wijze doen en ons daarmee de toorn van de HERE op de hals halen?

Ja maar (zal iemand zeggen), als het - door genade - tussen de HERE en een mens goed is gekomen dan hoeft je toch niets aan de HERE te beloven.

Lieve luisteraar, ik wil u niet veroordelen, maar weet u zeker dat dit geen vro- me uitvlucht is? Als twee mensen van elkaar houden dan is dat juist wel een reden om elkaar de huwelijksbelofte te geven! Dat is een belofte voor het hele leven en niet voor zolang het duurt. In ieder geval heeft de HERE het niet ge- zien als iets tijdelijks. Waarom zijn wij mensen zo bang om de HERE iets te beloven? Hij heeft er alles aan gedaan om mensen niet verloren te laten gaan! En wat kan u Hem daar nu, als dank en toewijding voor teruggeven?

Misschien door een taak in uw gemeente of kerk op te pakken en daarin trouw te zijn? Mogelijk kunt u een zendeling ondersteunen met gebed en/of geld.

Extra tijd apart zetten om te bidden voor de noden in uw gezin of familie. Durft u de HERE te beloven dat u iedere dag 15 minuten de stilte zoekt om te bid- den in uw binnenkamer? Als u bedenkt dat de HERE ons 24 uur in een dag heeft gegeven en (met eerbied gesproken) Hij er dan 15 minuten van terug- krijgt, omdat wij de rest van de tijd besteden aan onszelf, anderen en slapen.

(3)

Dan is dat toch geen punt dat ons overvraagt. Ik geloof dat als u het doet, het grote zegen zal brengen.

Zeker, het is waar dat de HERE hier in Numeri 6 laat zien dat Hij verwacht dat wat we beloven we ook waarmaken. Het is ook waar dat we niet iets aan de HERE moeten beloven en na een tijdje tot de conclusie komen dat het toch niet gaat lukken. Het zal zeker inspanning kosten en aanvechtingen. Maar als we de HERE iets beloven, en daaraan vasthouden zal Hij zegenen.

In de verzen 11 en 12 worden het zond- en brandoffer beschreven wat ge- bracht moet worden als verzoening. Daarna moet hij zijn gelofte opnieuw af- leggen en zijn haar weer laten groeien.

Numeri 6 vers 13:

Aan het einde van zijn Nazireeërschap moet hij naar de ingang van de tabernakel gaan met de volgende offers.

Vers 13 vormt het opschrift boven het derde thema dat aan de orde komt met betrekking tot het nazireeërschap, namelijk de wijze waarop het beëindigd wordt. Wanneer de periode van bijzondere toewijding aan de HERE verstre- ken is, komt de nazireeër naar de ingang van de tabernakel om daar de offers ter beëindiging van het nazireeërschap te brengen.

De verzen 16 en 17 beschrijven dat de priester de offers namens de nazireeër bereidt. Al de hier genoemde offers zijn bij de bespreking van het Bijbelboek Leviticus besproken.

Direct nadat de priester de genoemde offers heeft gebracht snijdt de nazireeër zijn hoofdhaar af en werpt dat in het vuur op het altaar, zodat het verbrandt.

Nu aan de periode van bijzondere toewijding een einde komt, wordt ook het teken ervan verwijderd. De verzen 19 en 20 spreken over het deel van de offers dat voor de dienstdoende priester is bestemd.

Numeri 6 vers 21:

Dit zijn de voorschriften voor het Nazireeërschap en de offers die hij moet brengen aan het einde van de periode van speciale wijding aan de HERE. Naast die offers moet hij ook de offers brengen die hij de HERE beloofde toen hij zijn gelofte aflegde.

Het tekstgedeelte sluit af met een onderschrift: Dit zijn de voorschriften voor het Nazireeërschap.

(4)

Nadrukkelijk wordt gesteld dat de nazireeër zich houden moet aan de gege- ven bepalingen ten aanzien van de offers die gebracht moeten worden bij de beëindiging van het nazireeërschap.

Hiertoe heeft de nazireeër zich verplicht bij het aangaan van de belofte. De nazireeër mag altijd meer geven dan het voorgeschrevene. Maar alles wat hij of zij aan de HERE heeft beloofd, moet de nazireeër ook nakomen.

Het bekendste voorbeeld van een nazireeër is ongetwijfeld Simson (Ri.13).

Ook Samuël wordt met het nazireeërschap in verband gebracht (1Sam.1).

Het uitzonderlijke van hun situatie is dat zij nazireeërs voor het leven waren, terwijl Num.6 spreekt over een tijdelijk nazireeërschap.

In de tijd van het Nieuwe Testament was het niet ongewoon dat mannen of vrouwen die ziek waren of in nood verkeerden een nazireeërgelofte aflegden voor de duur van 30 dagen (de boeken van Flavius Josephus vertellen ons dat). Ook wanneer iemand zich voor een bijzondere taak gesteld zag, legde hij wel een nazireeërgelofte af voor de duur van de uitvoering ervan. Bijvoorbeeld de apostel Paulus deed dat aan het einde van zijn tweede zendingsreis

(Hand.18:18). Bij een later bezoek aan Jeruzalem droeg hij bovendien voor vier nazireeërs de kosten van de offers ter beëindiging van hun naziree- erschap (Hand.21), iets dat in die tijd niet ongewoon was.

Volgens Josephus droeg koning Agrippa II de kosten van deze offers voor veel nazireeërs om daardoor uiting te geven aan zijn trouw aan de Thora.

Het lijkt erop dat het nazireeërschap, ook voor Joodse christenen, is verdwe- nen na de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in 70 na Chr..

Het nazireeërschap vertoont parallellen met het vasten. In beide gevallen ont- houdt men zich gedurende een beperkte periode van bepaalde zaken – in het geval van vasten: voedsel en seksuele omgang – om zich in het bijzonder aan de Here toe te wijden. In de christelijke kerk blijkt vasten in de loop van de eeuwen vrij gebruikelijk te zijn. Dat mag ons tot nadenken stemmen, is vasten vandaag nog zo gebruikelijk als toen?

Numeri 6 vers 22 t/m 27: Toen zei de HERE tegen Mozes: Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat zij de Israëlieten op de volgende wijze moeten zegenen:

De HERE geve u Zijn zegen en bescherming, de HERE geve u Zijn nabij- heid en inzicht, de HERE geve u Zijn genade, laat de HERE Zijn oog op u

(5)

Zo zullen zij Mijn naam op de Israëlieten leggen en Ik Zelf zal hen zegenen.

In de voorgaande vier tekstdelen (die alle te maken hebben met de heiligheid van de legerplaats en toewijding aan God) kreeg Mozes steeds de opdracht om tot het volk Israël te spreken. Nu moet hij de woorden van de HERE door- geven aan Aäron en zijn zonen. De verzen 22 t/m 27 vormen een antwoord op het voorgaande en is daarmee een afsluiting van de in Num.5 en 6 gegeven voorschriften. De priesters krijgen de opdracht de Israëlieten te zegenen. Vol- gens Deut.10:8 en 21:5 behoort het zegenen tot de hoofdtaak van de pries- ters. Dat moeten ze doen met de woorden van Num.6:24 t/m 26.

De zegen bestaat uit drie regels met een gelijke opbouw. Een hoofdzin met algemene bewoordingen, gevolgd door een bijzin die de hoofdzin van een concrete toepassing voorziet. Elke regel noemt de HERE als onderwerp. Deze zegen kan en mag alleen van de HERE verwacht worden.

De zegen van God heeft in het OT onder andere vruchtbaarheid, voorspoed en overwinning in zich (Deut.28). In de eerste regel wordt de zegen concreet toegepast op Gods bescherming in het dagelijks leven.

De tweede regel heeft betrekking op Zijn nabijheid en inzicht. De HERE wil Zich laten vinden. Dit uit zich concreet in het geven van genade, dat wil zeg- gen in Zijn hulp en ontferming. Deze zegen sluit aan bij de belijdenis van OT en NT, dat de HERE een genadig God is, die omziet naar Zijn volk.

De openingswoorden van vers 26 versterken het vorige vers. Was er de bede dat de Here Zich zou laten vinden, hier gaat het erom dat Hij zelf ook liefdevol omziet naar degene die Zijn zegen ontvangt. Parallel aan de ‘genade’ van het vorige vers wordt hier gesproken over ‘vrede’ (sjaloom), wat spreekt van heel- heid en volkomenheid in alle aspecten van het leven. Het geven van Zijn vrede vat alle zegeningen uit de voorgaande verzen samen en vormt daarmee de climax van de priesterzegen.

In vers 27 wordt beklemtoond dat de zegen van de HERE komt en niet van de priester. De woorden geven het vertrouwen dat de zegenbede meer is dan een vrome wens. De Israëlieten kunnen ervan op aan dat de HERE Zijn zegen

(6)

Maar, de Bijbel laat ook zien dat de zegen van God niet onvoorwaardelijk is, maar samenhangt met de trouw van Zijn volk ten opzichte van Zijn verbond en woorden (Deut.28).

De priesterzegen speelde al vroeg in Israëls geschiedenis een belangrijke rol.

Dat blijkt ook uit de vondst van twee zilveren amuletten met daarop onder meer de priesterzegen, uit ongeveer 700 v.Chr. De amuletten vormen een aanwijzing dat de priesterzegen al vóór de Babylonische ballingschap in de eredienst werd gebruikt. Bovendien blijkt de invloed van de priesterzegen uit verschillende psalmen (Ps.67 en Ps.4 alsook in de bedevaartspsalmen (Ps.120 t/m 134).

Naar het voorbeeld van Lev.9 werd in de tempeldienst de zegen telkens uitge- sproken aan het einde van de dagelijkse offerplechtigheid. De dienstdoende priester stond daarbij met zijn gezicht naar het volk gekeerd en sprak met uit- gespreide handen de woorden van de zegen uit.

Ook aan het einde van bijeenkomsten in de synagogen werd de priesterzegen uitgesproken, al werd daarbij niet de naam JHWH uitgesproken, maar Adonai.

De naam JHWH werd alleen uitgesproken door de hogepriester op Grote Ver- zoendag.

In de synagoge werd elke zegenspreuk gevolgd door het ‘amen’ van de ge- meente. Daarnaast was het Joodse ouders toegestaan deze priesterzegen uit te spreken in de huiselijke situatie, bijvoorbeeld over hun eigen kinderen.

Omdat in de tijd van het NT de priesterzegen in de synagoge functioneerde, waren de Here Jezus en de apostelen er mee vertrouwd. Het uitspreken van de priesterzegen in de synagoge ligt ten grondslag aan het tegenwoordige gebruik in veel kerken en gemeenten om aan het einde van de kerkdienst de- zelfde zegen over de gelovigen uit te spreken.

Numeri 7 vers 1 en 2:

Op de dag dat Mozes de opbouw van de tabernakel en de inrichting daarvan voltooide, zalfde hij elk deel van de tabernakel, inclusief het altaar met zijn toebehoren en heiligde het geheel.

Toen brachten de leiders van Israël - de stamhoofden die ook de telling hadden geleid - hun offers.

(7)

Met Numeri 7 komen we bij een nogal opmerkelijk hoofdstuk. Het is het op één na langste hoofdstuk in de Bijbel. Het langste hoofdstuk in de Bijbel is Psalm 119, die helemaal over het Woord van God gaat.

In Num.7 vinden we 89 verzen, die allemaal gaan over: geschenken.

Geschenken van de leiders van Israël. Ieder voorwerp dat ze brachten wordt genoemd. Iedere leider wordt genoemd en er wordt precies verteld wat ieder- een heeft gegeven. Als u het leest zult u het door de regelmatige herhalingen misschien wel monotoon vinden. Mogelijk komt er iemand op de gedachte:

laat ik dit maar overslaan. Maar luisteraar, dat moet u nu niet doen. Want dan mist u een belangrijke boodschap.

In Num.7 zijn drie tekstdelen te onderscheiden, ze vormen duidelijk een een- heid en horen bij elkaar. Vers 1 t/m 9 vormt het eerste deel en vermeldt de gaven voor de inwijding van de tabernakel. Vers 10 t/m 88 vormt het twee- de deel en vermeldt de gaven voor de inwijding van het altaar. Vers 89 vormt het derde gedeelte en gaat over de tabernakel als de plaats waar de HERE spreekt.

Numeri 7 vers 4 en 5:

De HERE zei tegen Mozes: Aanvaard hun geschenken en gebruik deze wagens voor de dienst in de tabernakel. Geef ze aan de Levieten, zodat die ze bij hun werk kunnen gebruiken.

In totaal werden er 6 wagens en 12 runderen gebracht. 2 wagens met 4 run- deren gingen naar de Gersonieten en de overige 4 wagens en 8 runderen naar de Merarieten. De Kehatieten kregen geen wagens want zij droegen hun gedeelte van de tabernakel op hun schouders. De leiders brachten ook wijdingsoffers en plaatsten die voor het altaar (vs.6 t/m10).

Numeri 7 vers 11 t/m 17:

De HERE zei tegen Mozes: Laat ieder van hen zijn geschenk voor de wij- ding van het altaar op een andere dag brengen. Nachson, de zoon van Amminadab, van de stam Juda, bracht zijn geschenk op de eerste dag.

Het bestond uit een zilveren schotel, die ongeveer 1½ kilo woog en een zilveren schaal met een gewicht van bijna 800 gram, beide gevuld met fijn meel vermengd met olie.

(8)

Hij bracht ook een gouden schaal, gevuld met reukwerk, die 110 gram woog. Als brandoffer bracht hij een jonge stier, een ram en een eenjarig schaap, als zondoffer een bok en als

vredeoffer 2 runderen, 5 rammen, 5 bokken en 5 eenjarig schapen.

In de vertaling van Het Boek vallen de vele herhalingen niet op. Ze worden samengevat in een steeds terugkerende mededeling,

Numeri 7 vers 18 t/m 23:

De volgende dag bracht Netanel, de zoon van Suar, het stamhoofd van Issachar, zijn geschenken en offers. Deze waren precies gelijk aan wat Nachson de dag tevoren had gebracht.

In Num.7 staat het volk als geheel centraal. Het weet zich met de tabernakel verbonden en brengt offergaven ten teken van die verbondenheid.

De leiders brengen elk namens hun stam de offergaven voor het heiligdom.

Het gaat daarbij om dezelfde twaalf stammen als in Num.1 en 2, waarbij Levi niet meegerekend wordt en Manasse en Efraïm apart geteld worden.

De leiders brengen niet alleen gezamenlijk gaven voor het heiligdom, maar brengen ook, ieder afzonderlijk, offergaven in verband met de wijding van het brandofferaltaar in de voorhof. Naar het woord van de HERE laat Mozes twaalf dagen lang elke dag een stamhoofd zijn offergave brengen.

In de verzen 12 t/m 83 volgen twaalf vrijwel identieke verslagen, waarin per stamhoofd wordt vermeld wat zijn offergave is, telkens op een volgende dag.

Het eerste vers van elk verslag noemt telkens de dag waarop het offer ge- bracht wordt, de naam van het stamhoofd (en zijn vader) en de stam waartoe hij behoort. De namen komen overeen met die in Num.1. De volgorde waarin de leiders hun offers komen aanbieden, komt overeen met de volgorde van de stammen in Num.2. Vervolgens worden de offers omschreven.

Als afsluiting van het verslag vinden we een herhaling van de naam van het stamhoofd (en zijn vader).

Naar westerse begrippen doet de twaalfvoudige herhaling overbodig aan.

Maar binnen het taalgebruik van het oude Oosten is de herhaling wel degelijk van belang. Op deze manier komt niet alleen de grootte van de gave naar

(9)

Geen stamhoofd geeft minder, geen stamhoofd geeft meer. Alle stammen staan in dezelfde relatie tot het heiligdom. Geen stam kan zich in godsdienstig opzicht boven de anderen verheffen en geen stam behoeft zich achtergesteld te voelen. In de verzen 84 t/m 88 komt nog eens naar voren hoe groot de om- vang van de offergaven is die de leiders hebben gebracht ter gelegenheid van de inwijding van het altaar.

Numeri 7 vers 89:

Toen Mozes de tabernakel binnenging om met God te spreken, hoorde hij een stem die tegen hem sprak van boven het verzoendeksel dat op de ark lag, tussen de beide engelen op het deksel. God sprak tot hem.

Al bij de eerste instructies die de HERE destijds aan Mozes had gegeven aangaande de bouw van het heiligdom, had Hij beloofd tot Mozes te zullen spreken van boven het verzoendeksel op de ark (Ex.25). Nu het altaar – en daarmee de tabernakel als geheel – is ingewijd, wordt deze belofte vervuld.

Het is dan ook duidelijk dat de Here de offergaven aanvaard heeft en dat het heiligdom inderdaad de plaats is waar de HERE woont en waar hij ontmoet wil worden (Ex.40).

In de volgende uitzending lezen we Numeri 8 en 9.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het realiseren van waterdoelen in projecten van stedelijke vernieuwing kan worden ingeschat als zeer complex, vooral als de waterinbreng moet komen van het waterschap en er bij

3p 28 Geef in de figuur op de uitwerkbijlage de verwerkers, instellingen en verbindingen aan die nodig zijn voor

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

The general aim of this research is to establish the relationship between sense of coherence, coping, stress and burnout, and to determine whether coping strategies and job

Wash away our worried thoughts with the power of your love Lord, like a fountain, we lift our lives to you, singin', singin'. Paul Baloche,

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

E.H.G. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw.. logsvloten uit de Oostzee