• No results found

ISBN ISSN Website:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ISBN ISSN Website:"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Met de jaarlijkse uitgave van Paleo-aktueel

geven de medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie inzicht in een deel van het lopende onderzoek van het instituut

Vormgeving: Hannie Steegstra Omslagontwerp: Coltsfootmedia, Noordwolde

Foto omslag: Aanzicht op achtersteven, kiel en overnaadse huid van scheepswrak NB 36 (archief Nieuw Land Erfgoed)

ISBN-9789077922460 ISSN 1572-6622

Website:

www.paleo-aktueel.nl

Adres van de redactie Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)

Poststraat 6 9712 ER Groningen tel. 050 363 6712 fax 050 363 6992

gia@rug.nl

Adres van de uitgever Barkhuis Publishing Zuurstukken 37 9761 KP Eelde tel. 050 3080936 fax 050 3080934 info@barkhuis.nl www.barkhuis.nl

2008, Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie / University of Groningen, Groningen Institute of Archaeology

Delen van deze uitgave mogen in andere publicaties worden overgenomen mits zij van een duidelijke bronvermelding zijn voorzien. Inlichtingen: Groninger Instituut voor Archeologie

(3)

Paleo-aktueel 19

redactie

Jan Lanting Martijn van Leusen Daphne Maring-Van der Pers

Dick Stapert

Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)

& Barkhuis Groningen, 2008

(4)

In dit nummer: 1) Nederland, 2) Egypte, 3) Griekenland, 4) Italië, 5) De Krim, 6) Spitsbergen

In dit nummer: 1) Appingedam, 2) Delfzijl, 3) Dorkwerd, 4) Groningen, 5) Kroddeburen, 6) Noordlaren, 7) Sellingen, 8) Warfhuizen, 9) Assen, 10) Emmen, 11) Emmerschans, 12) Swifterbant, 13) Oost-Flevoland, lokatie B36, 14) De Krim, 15) Rossum, 16) Steenwijkgebied, 17) Leusderheide, 18) Vechtgebied

(5)

Inhoud

Voorwoord IX

M.J.L.TH. NIEKUS, J. BEUKER, L. JOHANSEN & D. STAPERT

Een tweede ‘Mander’: een recentelijk ontdekt kampement van Neanderthalers (Dr.) 1

D. STAPERT, J. BEEN, J. BEUKER, L. JOHANSEN, M.J.L.TH. NIEKUS & P. WIERSMA Bladspitsen en andere middenpaleolithische vondsten rond

het glaciale bekken van Steenwijk (Dr. en Ov.) 10

D. STAPERT & L. JOHANSEN

Een bladspits met mogelijke sporen van schachting 20

D. STAPERT

Kunstzinnige vingerwijzingen: sporen van paleolithische meisjes en jongens 29

P. CLEVERINGA, H. WOLDRING & H. DE WOLF

Sterven op staande voet 39

E. DRENTH & M.J.L.TH. NIEKUS

Geröllkeulen en Spitzhauen uit Nederland, in het bijzonder de provincie Drenthe 46

M.J.L.TH. NIEKUS

Een studie naar de ontwikkeling van trapeziumvormige pijlbewapening

tussen 8100 en 4100 BP 56

I.I.J.A.L.M. Devriendt

De afgeronde vuurstenen artefacten van Swifterbant (Fl.).

Vuurmakers, boren of toch iets anders? 66

I. WOLTINGE, L. JOHANSEN & D. STAPERT

Vuurstenen met afgeronde uiteinden van Swifterbant (Fl.): vuurmakers? 71

A.L. VAN GIJN

De interpretatie van gebruikssporen: de afgeronde stukken van Swifterbant (Fl.) 81

E. DRENTH

Een afslag van rode Helgoland-vuursteen uit Emmen (Dr.) 88

M. DE WIT

Onderzoek naar een urnenveld op de Rossumer es (Twente, Ov.) 94

V

(6)

H. FEIKEN

IJzertijd-bewoning in een dynamisch landschap gevormd door

Vecht en Angstel (Utr.) 102

R.P. EXALTUS & G.L.G.A. KORTEKAAS

Prehistorische branden op Groningse kwelders 115

P. FLOHR & R.T.J. CAPPERS

Akkers gearchiveerd in muren. Onderzoek naar Romeinse

graanverbouw in Karanis (Egypte) 125

H.R. REINDERS

De opgraving van het Huis met de Tobbe in Hellenistisch Halos 135

P.A.J. ATTEMA & T.C.A. DE HAAS

Survey in de steppe: de eerste veldcampagne van het

Darylgaè projekt (De Krim, Oekraïne) 142

H.A. GROENENDIJK

De Hassebergril (Sellingen, Gr.) opnieuw bezocht 151

Y. BOEKEMA & H. WOLDRING

Het palynologisch onderzoek van de Hassebergril (Sellingen, Gr.) 156

J.A.W. NICOLAY

Een gouden pseudo-munthanger uit het Groningse terpengebied.

De 9e-eeuwse elite in beeld 161

J. SCHOKKER, H. WOLDRING, P. CLEVERINGA & J. WALLINGA

Datering landschapsdegradatie te Messchenveld (Dr.) 168

H. WOLDRING, Y.R. NIESINK-VAN DER VEEN & P. CLEVERINGA

Vegetatiehistorie van de onverveende pingo ‘De Oorsprong’ (Noordlaren, Gr.) 174

A.B.M. OVERMEER, A.F.L. VAN HOLK & H.R. REINDERS

Een Scandinavische vrachtvaarder uit de Late Middeleeuwen? 184

W.A.B. VAN DER SANDEN & H. LUNING

Kalverliefde in Kroddeburen (Gr.)? 194

C. TULP

Een archeologische begeleiding bij de Nicolaïkerk te Appingedam (Gr.) 200

C. TULP

De grachten rond borg Ringenum te Delfzijl (Gr.) 205

VI

(7)

Y.I. AALDERS & L. HACQUEBORD

Europese walvisvaarders en Russische jagers in Green Harbour, Spitsbergen 209

M. DALEMAN

Graven op de Jodenkamp (Groningen) 215

J.J. DELVIGNE

Van Giffen, Steenhuis en het toezicht bij de afgraving

van de wierde van Dorkwerd (Gr.) in 1908 221

VII

(8)
(9)

Voorwoord

Paleo-aktueel was altijd al een periodiek waarin een wijd scala van archeologische onderwerpen aan de orde kon worden gesteld. De bijdragen bestrijken een lange periode met geografisch ver uiteenliggende gebieden. Bovendien is Paleo-aktueel met ingang van dit nummer full colour geworden.

Een tiental artikelen is gewijd aan de steentijden. Deels is dit het gevolg van een sinds enkele jaren lopend succesvol survey-project in noordelijk Nederland, gericht op het Midden-Paleoli- thicum. De eerste bijdrage betreft een recent ontdekt kampement van de Neanderthalers in Dren- the waarover we nog wel meer zullen horen. Ook worden weer enkele bladspitsen beschreven, opvallende werktuigen van de laatste Neanderthalers. Verder geven in dit nummer jongpaleolithi- sche jongeren middels handafdrukken acte de présence. Twee studies behandelen mesolithische voorwerpen: trapeziumvormige microlieten en curieuze rolsteenhamers. Meerdere vindplaatsen bij Swifterbant leverden vuurstenen artefacten met afgeronde uiteinden. Over de uiteenlopende interpretaties daarvan vindt u drie artikelen; in Paleo-aktueel 20 kunt u het vervolg van dit debat verwachten. Tenslotte wordt een bijlafslag van rode Helgoland-vuursteen uit het Neolithi- cum besproken.

Bijna net zoveel artikelen behandelen onderzoek in Nederland betreffende latere tijden. Zo wordt een deels opgegraven urnenveld in Rossum beschreven. Een reconstructie van het dyna- mische rivierlandschap van Vecht en Angstel verheldert de ijzertijdbewoning in dat gebied. In het voormalige kweldergebied bij Groningen hebben mensen in de ijzertijd mogelijk fire stick farming bedreven: het jaarlijks afbranden van de vegetatie om de gebruiksmogelijkheden van het land te verbeteren. Een middeleeuwse gouden hanger uit de omgeving van Warfhuizen wijst op het bestaan van elites. Een laatmiddeleeuws schip waarvan het wrak in de Noordoostpolder tevoorschijn kwam was vermoedelijk uit het Oostzeegebied afkomstig. De eerder in dit tijd- schrift besproken skeletten van twee mensen en een koe te Kroddeburen worden opnieuw onder de loep genomen. Verder komen onderzoekingen van de Nicolaïkerk te Appingedam en de borg Ringenum te Delfzijl aan de orde, evenals de resultaten van een opgraving van een oude Isra- ëlitische begraafplaats in de stad Groningen, de Jodenkamp. Tenslotte wordt een oude geschie- denis rond Van Giffen opgerakeld.

Ook buiten Nederland waren Groningse archeologen actief. Zo werd er wederom onderzoek verricht naar walvisvaarders op Spitsbergen. Van de stad Halos in Griekenland werd het zevende huis, van in totaal circa 1400, opgegraven. Een survey-project op de noordwestelijke Krim in de Oekraïne richt zich vooral op de Griekse kolonisatie in dat gebied.

De paleobotanici van het GIA waren bij meerdere projecten betrokken. Zo blijkt dat dennen hier nog lang voorkwamen na het einde van de laatste ijstijd. Een geulopvulling van de Hasse- bergril, een fossiele beek in het voormalige Boertangerveen, werd pollenanalytisch onderzocht, evenals een onverveende pingo-ruïne bij Noordlaren. Ook het Messchenveld was weer onder- werp van onderzoek. Tenslotte wordt bericht over onderzoek in Karanis, Egypte, waarmee ook dit nummer weer een breed nationaal en internationaal overzicht aan onderzoek biedt.

De redactie

IX

(10)
(11)

Survey in de steppe: de eerste veldcampagne van het Darylgaè project (De Krim, Oekraïne)

Peter Attema

1

& Tymon de Haas

1

Sinds 2006 is het GIA betrokken bij het Darylgaè Survey Project (DSP) op de noord- westelijke Krim in Oekraïne. Het project gaat uit van het Danish National Research Foundation’s Centre for Black Sea Studies (CBSS) te Aarhus. In het veldwerk participe- rende instituten zijn, naast het CBSS, de Cri- mean branch of the Institute of Archaeology van Oekraïne (NASU) te Simferopol en het Groningen Institute of Archaeology (GIA). Als projectleiders fungeren Pia Guldager Bilde en Peter Attema. Hoofddoel van het project is een studie van de interactie tussen Grieken en inheemse bevolkingsgroepen op de Krim ten tijde van de Griekse kolonisatie gedurende de laat Klassieke en Hellenistische periode tot aan de Skythische overname in de 2e eeuw v.Chr. Griekse kolonisatie is één van de aan- dachtspunten in het onderzoeksprogramma van de mediterraan archeologen van het GIA.

De kans te participeren in een surveyproject op de Krim werd derhalve met beide handen aangegrepen aangezien dit een waardevolle vergelijkende studie zou kunnen opleveren voor onze surveys in Zuid-Italië, waar een vergelijkbare thematiek wordt bestudeerd.

Landschap

Het veldonderzoek wordt uitgevoerd in het noordwestelijke deel van de Krim in een gebied dat bekend staat als het Tarchankut schiereiland. Dit grenst aan drie zijden aan de Zwarte Zee (fig. 1). Het landschap bestaat uit een met vruchtbare lössgronden bedekt kalk- steenplateau begroeid met steppevegetatie.

Hier en daar wordt de kustlijn, over grote afstanden gekenmerkt door klifvorming, onder-

broken door beschutte baaien. Men schat dat in de oudheid het zeeniveau 5 meter lager was dan nu. Het reliëf in het landschap is wei- nig gearticuleerd, wat het landschap bijzon- der geschikt maakt voor grootschalige akkerbouw. Heden ten dage worden grote delen van de steppe in een alternerend stelsel geploegd voor de verbouw van met name gra- nen. Op kleinere schaal komen wijngaarden en amandelboomgaarden voor. Waar de step- pe niet is geploegd vindt begrazing plaats door kuddes schapen en runderen. De spaar- zame bomen dienen als perceelafscheiding of behoren tot tuinen van de enkele boerendorp- jes die her en der verspreid liggen. De grote Sovjet-boerderijen zijn vandaag de dag alle ontmanteld en liggen als ruïnes in het land- schap. Door de lokale bewoners wordt dank- baar gebruik gemaakt van de kalksteen waaruit deze zijn opgetrokken. Het huidige klimaat kan worden omschreven als een getemperd landklimaat met koude winters en hete zomers. Er is vrijwel altijd wind; regen- val is gering. Voor de Oudheid wordt aange- nomen dat de gemiddelde wintertemperatuur enige graden hoger was. Paleobotanisch onderzoek heeft aangetoond dat olijf toen kon worden gecultiveerd. Deze boom komt nu slechts voor in een wilde variant.

Nederzettingsgeschiedenis

De bronstijd laat men op de Krim beginnen in het 3e millennium v.Chr. en doorlopen tot de 9eeeuw v.Chr. Deze periode is, zoals de erop volgende ijzertijd, gefaseerd aan de hand van verschillende grafculturen. De inheemse ijzertijd wordt gekenmerkt door de Skythi-

142

(12)

sche cultuur. Deze loopt door tot in de 3e eeuw n.Chr. wanneer invallen van aanvanke- lijk Goten en daarna van Hunnen gedurende de 4eeeuw n.Chr. hier een einde aan maken.

Van de late 5eeeuw v.Chr. tot halverwege de 2e eeuw v.Chr. was de Krim het toneel van Griekse kolonisatie. Het is aan deze laatste periode dat we in dit artikel aandacht beste- den.

De Griekse koloniale aanwezigheid heeft duidelijke sporen achtergelaten in het Tar- chankut schiereiland, in de vorm van neder- zettingen en versterkte boerderijen op de kust en systematische landindelingen ten behoeve van akkerbouw in het binnenland. Deze zijn aan het licht gebracht door verschillende Rus-

sische onderzoekers vanaf het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw.

Aangenomen wordt dat de Krim aanvanke- lijk binnen de invloedssfeer viel van de Griek- se polis Olbia gelegen ten noordoosten van de Krim, maar dat Chersonesos dat gelegen is ten zuidoosten van de Krim al snel de macht over dit gebied overnam (fig. 2). Griekse nederzet- tingen op de Krim ontstonden in de late 5een vroege eeuw 4ev.Chr. In het hier besproken onderzoek is de Griekse nederzetting Panskoe van belang (Hannestad et al., 2002). Het opgravingsonderzoek te Panskoe heeft uitge- wezen dat de vroege fase van deze kustneder- zetting in verband staat met activiteiten die vanuit Olbia op het Tarchankut schiereiland

143

Fig. 1. Ligging van het DSP surveygebied ten opzichte van de Griekse kolonies Olbia en Chersonesos (fig. S. Tie- backx, GIA).

(13)

werden ondernomen, terwijl de vroegste acti- viteiten vanuit Chersonesos uit de periode 360-350 v.Chr. stammen. Grootschalige en systematische kolonisatie van het Tarchankut schiereiland vond echter pas plaats in het der- de kwart van de 4eeeuw v.Chr. Dat het voor de Grieken niet gemakkelijk was zich te handhaven op de Krim blijkt uit een door de Russische onderzoekers gepostuleerde herko- lonisatie van het gebied rond 230 v.Chr. en uit het feit dat de Griekse nederzettingen in het midden van de 2e eeuw v.Chr. door de Skythen werden verwoest of met geweld overgenomen. Daarmee is het beeld dat we hebben van de Griekse aanwezigheid er nadrukkelijk één van conflict met de Skythi- sche bevolkingsgroepen. Maar was dit wel zo

gedurende de gehele periode van Griekse aan- wezigheid? En waar leefden de inheemse bevolkingsgroepen dan, of gaat het in alle gevallen om nomaden? Met andere woorden, hoe moeten we ons de Griekse landbouwkolo- nisatie eigenlijk voorstellen in relatie tot de inheemse bevolkingsgroepen en hun gebruik van het Tarchankut schiereiland?

Het Darylgaè meergebied

Om deze vragen te kunnen onderzoeken is gekozen voor een intensieve survey met het doel zicht te krijgen op het nederzettingspa- troon en het landgebruik op het schiereiland gedurende de periode van Griekse aanwezig- heid. Daartoe moest een beredeneerde keuze worden gemaakt voor een daartoe geschikt

144

Fig. 2. Het Tarchankut schiereiland op de Krim; overzicht van het landschap rond het Darylgaè meer (fig. S. Tiebackx, GIA).

(14)

areaal dat binnen de looptijd van het project (drie jaar) zou kunnen worden onderzocht.

Na een verkennend onderzoek in 2006 is gekozen voor een gebied rond het meer van Darylgaè (fig. 1). Redenen voor deze keuze waren de landschappelijke variëteit van het gebied en het feit dat het tot het achterland van de deels opgegraven Griekse kustneder- zetting Panskoe kan worden gerekend. Op de hellingen waren bovendien groepen kurgans (grafheuvels) bekend die mogelijk gerela- teerd zouden kunnen worden aan nederzet- tingen.

Het landschap rond het meer van Darylaè

kan worden ingedeeld in enkele zones. De kustzone wordt gekarakteriseerd door de al genoemde steile kliffen. Van hieraf loopt het landschap geleidelijk in zuidelijke richting af naar het meer. Aan de overzijde loopt het ver- volgens weer geleidelijk op om over te gaan in enigszins steilere hellingen, gekarakteri- seerd door soms diepe rivierinsnijdingen. De hellingen komen uit op een plateau vanwaar men een weids overzicht heeft over het omringende landschap. Van de genoemde landschappelijke eenheden worden de lagere delen geploegd in grote percelen terwijl de hellingen en het plateau vooral voor bewei-

145

Fig. 3. Hellenistische artefactconcentraties in één van de in 2007 onderzochte velden tegen de achtergrond van zeer lage schervenverspreiding (fig. T.C.A. de Haas, GIA).

(15)

ding van runderen en schapen dienen, maar deels ook worden geploegd. Bodems bestaan uit vruchtbare lössgronden op kalksteen. In de lagere delen van het landschap zijn deze vaak niet meer dan 60 cm dik. Op de hellin- gen worden lössgronden afgewisseld met plekken waar kalksteen aan het oppervlak verschijnt. Evenals elders op het Tarchankut schiereiland kent het landschap in het Daryl- gaè meergebied vrijwel geen bomen.

Onderzoeksstrategie

De onderzoeksmethoden die in het DSP wor- den gebruikt om nederzettingssporen te kar-

teren zijn achtereenvolgens topografische en intensieve artefact survey, total station karte- ringen, geomagnetische prospectie en testop- gravingen. We zullen in deze paragraaf kort de resultaten bespreken die in de campagne van 2007 met deze methoden werden behaald (zie ook Guldager Bilde et al., 2007).

Tijdens de topografische survey werden al in voorgaand onderzoek gekarteerde sites herbezocht, met als doel een aardewerk refe- rentiecollectie op te bouwen voor verschillen- de perioden. Tijdens deze herbezoeken werd ook aan de kust te Skalistoe een tot dan toe onbekende grote site ontdekt. Nader onder-

146

Fig. 4. Geomagnetische kartering van stenen structuren behorend tot een veekraal, datering nog onbekend (pros- pectie en kartering T. Smekalova, CBBS).

(16)

zoek met de magnetometer leverde een dui- delijke plattegrond op van een gebouw versterkt met een toren, en een testopgraving laat zien dat het gaat om een versterkte boer- derijcomplex uit de Hellenistische periode.

De artefact survey werd voornamelijk uit- gevoerd in de geploegde arealen ten noorden en zuiden van het Darylgaè meer. Hier werd de door het GIA ontwikkelde bloksurvey toe- gepast waarbij akkers in kwadraten van 60 x 60 m systematisch door lopers werden onder- zocht op aan het oppervlak voorkomende archeologica. Met deze methode werd in totaal bijna zes km2afgezocht, waarbij over het algemeen weinig vondsten werden gedaan, maar toch een aantal kleine Hellenis- tische artefactconcentraties zijn gevonden (fig. 3). Laatstgenoemde bestaan uit beschei- den hoeveelheden handgevormd aardewerk, amfoorscherven, wat serviesgoed en in som- mige gevallen stenen werktuigen. Tevens werden in de velden aanwijzingen gevonden voor menselijke activiteiten gedurende de prehistorie in de vorm van aardewerk en twee stenen bijlen.

Op de hogere, met steppevegetatie over- groeide hellingen werd een lijnsurvey toe- gepast waarbij lopers met eenzelfde tussenaf- stand als in de bloksurvey (10 m) in slagorde de hellingen afliepen. Hoewel de dichte vege- tatie het opsporen van aardewerk aan de op- pervlakte vrijwel onmogelijk maakte, bleek deze methode bijzonder effectief voor het opsporen van stenen structuren, zoals funda- menten van huizen of schuren en resten van omheiningen voor dieren. Met behulp van de magnetometer werden deze verder in kaart gebracht, hetgeen leidde tot spectaculaire resultaten (fig. 4). Testopgravingen gedurende de campagne van 2007 wezen uit dat een deel van deze structuren mogelijk uit de Hellenisti- sche periode stamt. Zowel voor de survey in de lagere delen van het landschap als op de hel- lingen werd voor de ruimtelijke registratie ge- bruik gemaakt van handheld veldcomputers met satelliet-positiebepaling (GPS).

Naast nederzettingsresten werden ook groepen grafheuvels op de hellingen en op het plateau gekarteerd met behulp van Total Sta- tion en magnetometer. Met dit onderzoek wordt beoogd een overzicht te krijgen van de grafgroepen in het onderzoeksgebied, de typologie van individuele grafheuvels, hun staat van conservatie (vaak geroofd) en rela- tie tot eventuele nabijgelegen nederzettingen (fig. 5). Met behulp van de magnetometer, ten slotte, werd de interne structuur van de graf- heuvels aan het licht gebracht en werden eventuele bijzettingen en rituele activiteiten rond de grafheuvels opgespoord. In totaal werden 22 kurgans gekarteerd en beschreven.

Interpretatie

Een voorlopige inventarisatie van de gevon- den nederzettingssporen wijst op het bestaan van verschillende typen nederzettingen vari- ërend van een centrale nederzetting (Pans- koe), versterkte boerderijen langs de kust (zoals te Skalistoe), en kleine (tijdelijke of mogelijk permanente) nederzettingen rond het Darylgaè meer tot veekralen en daaraan gerelateerde nederzettingsvormen op de hel- lingen. Groepen grafheuvels werden aan- getroffen in elke landschappelijke eenheid, hetgeen erop wijst dat permanente bewoning gedurende de Hellenistische periode waar- schijnlijk over het gehele landschap voor- kwam. De veekralen (schapen? runderen?) wijzen op een nadruk op veeteelt op de hel- lingen. Uit historische bronnen weten we dat de lagere delen door de Grieken vooral voor de graanverbouw werden benut. Op basis hiervan zou het aantrekkelijk zijn om uit te gaan van een bipolair model waarbij we de lokale bevolking als veeboeren op de hellin- gen situeren en de Grieken als akkerbouwers in de lagere delen, ieder met hun eigen groe- pen grafheuvels.

Zo eenvoudig zal de Hellenistische samen- leving op de Krim echter niet in elkaar hebben gestoken. Op het moment van schrijven is de tweede campagne van het DSP bezig en de

147

(17)

eerste resultaten wijzen al uit dat Hellenisti- sche boerderijen ook op de hoger gelegen delen van het landschap voorkomen, in die delen waar voorkomens van lössgronden akkerbouw lonend maken. Bovendien laat het

aardewerkonderzoek zien dat Hellenistische amforen en lokaal handgemaakt aardewerk zich voordoen in alle tot nu toe onderzochte nederzettingscontexten voorkomen. Daarmee wordt het onderzoek naar de etnische identi-

148

Fig. 5. Plattegrond, doorsnede en foto van een kurgan op de hellingen (fig. S. Tiebackx, GIA).

(18)

teit van de begravenen in de grafheuvels van groot belang. Helaas zijn over de grafgiften uit de kurgans maar weinig gegevens voor- handen: informatie beperkt zich tot het graf- veld van Panskoe waarvan de gegevens binnenkort in een monografie zullen worden gepubliceerd. Het is daarom nog te vroeg om tot interpretaties over te gaan over de wijze waarop de inheemse bevolking en de Griekse kolonisten met elkaar samenleefden in de steppe van de noordwestelijke Krim. Wel kun- nen we vaststellen dat het DSP team door de combinatie van de verschillende onderzoeks- methoden al na één campagne de vinger heeft weten te leggen op een intensieve exploitatie van het Darylgaè meergebied. Als zodanig kan het project basisgegevens leveren voor het onderzoek naar de interactie tussen Griek- se kolonisten en inheemse bewoners op de noordwestelijke Krim. De archeologische vond- sten maken duidelijk dat het om een korte periode moet zijn gegaan waarbij de lokale en koloniale bevolking het hele beschikbare are- aal exploiteerden.

Toekomstige activiteiten

In mei 2008 zal de tweede campagne van het het DSP plaatsvinden. Gedurende deze cam- pagne zal, naast de reguliere survey, fysisch geograaf Jan Delvigne landschappelijk onder- zoek doen en zal er geofysisch onderzoek ver- richt worden door een team gefinancierd door de Freie Universität van Berlijn. Laatst- genoemd onderzoek zal zich richten op die delen van het landschap die aangetast zullen worden door de aanleg van een windmolen- park. In mei 2009 is de derde en laatste DSP onderzoekscampagne gepland, waarna onder- zoekers van het CBSS en GIA gezamenlijk een publicatie in boekvorm zullen verzorgen.

* Leden van de Nederlandse équipe in de 2007 DSP survey waren, naast de auteurs, stu- denten en afgestudeerden van de Afdeling Archeologie, Tycho Derks, Tijm Lanjouw, Marlies van Kruining, Wieke de Neef, Kees

van der Veer, Elly Weistra and Christina Willi- amson en GIA veldtechnicus Sander Tie- backx. Projectlid Vladimir Stolba verschafte de voor dit stukje benodigde informatie over de culturele chronologie van de archeologie van de Krim.

Summary: Survey around lake Darylgaè (Crimea, Ukraine)

Following a pilot survey in 2006, the Centre for Black Sea Studies (CBSS) at Aarhus, funded by the Danish National Research Foundation, started a survey around lake Darylgaè in May 2007. This project is carried out in collaboration with the Crimean branch of the Institute of Ar- chaeology of Ukraine (NASU) at Simferopol and the Groninger Instituut voor Archeologie (GIA).

Central to the project is the investigation of socio-economic interaction between Greek col- onists and indigenous peoples during the Hellen- istic period, based on a reconstruction of the settlement and land-use patterns of the period. It is thought that in this period the northwestern Crimea was part of the remote chora of first Olbia and thereafter Chersonesos. In the Darylgaè Survey Project (DSP), the survey methodology elaborated by the GIA Mediterra- nean archaeologists for their research in central and southern Italy was successfully applied to a study area in the northwestern part of the Crimea around lake Darylgaè. Sites dating to the Hel- lenistic period were discovered in the arable fields around the lake and on the shore as well as on the surrounding slopes. These ranged from small artefact scatters to large sites with preserved stone foundations. Where useful, sur- veys were complemented with geomagnetic prospection and trial excavations.

Noot

1. Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Insti- tuut voor Archeologie, Poststraat 6, 9712 ER Groningen.

Literatuur

Guldager Bilde, P., P.A.J. Attema, B. Lantzov,

149

(19)

150 T.N. Smekalova, V.F. Stolba, T.C.A. de Haas, S. Handberg, K. Winter Jacobsen, 2007. The Džarylgaè survey project (DSP).

The results of the 2007 campaign. In:

±ÞáßÞàáÚØÙ äÕÝÞÜÕÝ (Bosporan Phenome- non). St. Petersburg, Uitgeverij Hermitage, 107–118 (Russian text); 376–377 (English abstract).

Hannestad, L., V.F. Stolba, N. Šèeglov, I. Pans- koye, 2002. The Monumental Building U6, Text, Vol. I. Aarhus, Aarhus University Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor toezichthou- ders betekent dit dat zij proactief en scherp zicht moe- ten houden op misstanden in de gehele sector, en zich minder zouden moeten fixeren op risicobedrijven en

Dat het gebied dat vroeger Mandatory Palestine was al vijftig jaar de facto, uiteindelijk onder Israëlische staats- macht valt, en dat er inmiddels meer dan 600 000 kolonis- ten

Weliswaar zegt Ladegast dat voor bepaalde momenten tijdens het kerstfeest een combinatie van Prestant 8', Octaaf 4', Gemshoorn 4', Trompet 8' en Bourdon 16' geschikt is, die

Daarom stellen we in dit hoofdstuk de vraag: in hoeverre vormen de volksvertegenwoordigers en bestuurders van provincies en waterschappen naar hun politieke opvattingen een

Gewenste type volksvertegenwoordiger: Veel kiezers vinden het belangrijk dat Statenleden en algemeen bestuursleden van waterschappen zich inzetten voor democratische

De vijf strategieën laten zien dat formatieve evaluatie gericht is op het verbeteren van het leren, waarbij de rollen van de docent en de leerling veranderen: de docent bege- leidt

B Het regelen van de lichtintensiteit kan wel worden uitgevoerd, maar het scherpstellen van het beeld op het netvlies niet. C Zowel het regelen van de lichtintensiteit als

− Door het gebruik van proefdieren worden nieuwe therapieën voor behandeling van RP-patiënten ontwikkeld, zonder dat mensen daarvoor een riskante oogbehandeling ondergaan. −