• No results found

Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie · dbnl"

Copied!
1268
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gerrit Borgers

bron

Gerrit Borgers,Paul van Ostaijen. Een documentatie (2 dln). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1996 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/borg006paul01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / Erven Paul van Ostaijen en erven Gerrit Borgers

(2)

Verantwoording

1Deze aanvulling geldt nog niet voor het vierde deel,Kritieken en essays, uit 1956, waarvan in 1972 een aanzienlijk uitgebreide herdruk in twee delen zal verschijnen. Van de delen Poëzie I en Poëzie II uit 1952 verschenen in 1963 en 1965 vermeerderde herdrukken en van het derde deel,Grotesken en ander proza, uit 1954 verscheen in 1966 een geheel herziene druk.

Nadat in het tussen 1952 en 1956 verschenen en sindsdien aangevulde1Verzameld werk van Paul van Ostaijen de resultaten verwerkt zijn van een onderzoek naar zijn publikaties en bewaard gebleven handschriften, volgen in deze documentatie alle overige gegevens betreffende zijn werk en leven die tijdens en na dit onderzoek achterhaald konden worden.

In de eerste plaats zijn dat de brieven van en aan - een enkele keer ook over

2Slechts de brieven van Van Ostaijens

sanatoriumdokter, L.

Bérard, aan zijn huisarts, Edgar Peetermans, werden op grond van het medisch beroepsgeheim niet voor publikatie vrijgegeven, hoewel de inhoud wel bekend gemaakt werd en hier verwerkt kon worden. Ook voor één brief aan Emmeke Clément werd geen toestemming verleend, al werd deze wel ter inzage gegeven, zodat ook de gegevens hieruit gebruikt konden worden.

- hem, die hier alle, voor zover toestemming verleend werd,2chronologisch in de tekst verwerkt en daarbij integraal en diplomatisch weergegeven zijn. Ten einde deze brieven ook afzonderlijk te kunnen raadplegen is een aparte inhoudsopgave betreffende de correspondentie opgenomen. Het is verheugend dat in de loop van het onderzoek steeds meer eigenaars van de aanvankelijk zeer verspreide brieven deze in de centrale Van Ostaijen-verzameling van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen gedeponeerd hebben.

In de tweede plaats zijn de schriftelijke en mondelinge herinneringen en informaties van tijdgenoten, die sedert 1948 verzameld werden, voor deze uitgave onderzocht en verwerkt. Ook de rapporten van deze gesprekken en de

toegezonden brieven met gegevens berusten thans in de Van

Ostaijen-verzameling. Bij de bronvermelding in de tekst worden de namen van de zegslieden vermeld. Velen van hen zijn inmiddels overleden, zoals Geert van Bruaene, Gaston Burssens, Heinrich Campendonk, E. Clément, Floris Jes-

(3)

pers, Oscar Jespers, Paul Joostens, Jos. Léonard, Jozef Muls, P.F.J.W. van Ostaijen, Jozef Peeters, Martin Premsela, André de Ridder, Geo van Tichelen, Prosper de Troyer en Paul Verbruggen.

Voorts is gebruik gemaakt van inlichtingen en documenten die door verschillende instanties als bevolkingsregisters, rijks- en gemeentearchieven, schooladministraties e.d. verschaft zijn, welke gegevens vooral dienen ter controle, toelichting en aanvulling op het overige bronnenmateriaal.

Van de literatuur over Van Ostaijens leven en werk is een kaartsysteem aangelegd, dat in de Van Ostaijen-verzameling wordt bewaard en waaruit men een, van korte toelichtingen voorziene, keuzelijst achterin aantreft.

Ook werd een onderzoek ingesteld naar het bewaard gebleven iconografisch materiaal. Dit is zo volledig mogelijk in deze uitgave opgenomen en eveneens in een afzonderlijke inhoudsopgave vermeld.

Ten slotte heeft het gehele oeuvre van Van Ostaijen als belangrijkste bron voor de gegevens over zijn ontwikkeling als schrijver gefungeerd. Bij de verwijzing naar dit werk is gebruik gemaakt van de volgende delen:Verzameld werk / Poëzie, Music-Hall, Het Sienjaal, De Feesten van Angst en Pijn, derde druk, Den Haag, Antwerpen, 1965 (aangeduid alsVW I),Verzameld werk / Poëzie, Bezette Stad, Nagelaten Gedichten, derde druk, Den Haag, Antwerpen, 1965 (aangeduid alsVW II),Verzameld werk / Proza, Grotesken en ander Proza, tweede, herziene druk, Den Haag, Antwerpen, 1966 (aangeduid alsVW III) enVerzameld werk / Proza, Kritieken

3De verwijzingen naar VW IV slaan op de plaats waar de citaten te vinden zijn, maar in de spelling van deze citaten is de in noot

Iaangekondigde herdruk vanKritieken en essays gevolgd.

en Essays, [Antwerpen, Den Haag, Amsterdam], 1956 (aangeduid alsVW IV3).

Al deze gegevens worden hier chronologisch in een doorlopend, zij het per periode of object onderverdeeld, verslag aangeboden, waardoor ook het onderling verband als gegeven tot zijn recht komt en de benodigde toelichtingen ter plaatse konden worden ingevoegd, zodat het geheel zich toch min of meer als een verhaal laat lezen. Volgens de definitie ‘een biografie is het verhaal van een mensenleven’,

4Dr. S. Dresden,De structuur van de biografie, Den Haag, Antwerpen, 1956, blz. 7.

waarmee Dresden zijn studie over de structuur van de biografie begint,4zou ook deze documentatie door zijn vorm als een biografie te beschouwen zijn. Dit is echter slechts ten dele het geval. Indien men nl. de biografie opvat als een op het gemeenschappelijk terrein van wetenschap en kunst opgebouwd ‘beeld’, waarin een ‘werkelijkheidvan-eens’ door selecteren, arrangeren, interpreteren en evalueren tot een hanteerbare ‘werkelijkheid-van-nu’ wordt gemaakt - zoals

5Jan Romein,De biografie, een inleiding, Amsterdam, 1946.

Romein5en Dresden doen - dan maakt dit verslag beslist geen aanspraak op de benaming ‘biografie’. Niet dat er enig bezwaar tegen een ‘beeld’ zou bestaan - ook mij lijkt het de enige mogelijkheid om het verleden te beleven - maar wèl tegen het voortijdig opbouwen van een beeld als nog geen overzicht van het beschikbare materiaal verkregen is en er aanwezig materiaal voor een beeld van straks of van een ander verloren dreigt te gaan, doordat het voor een beeld van nu

(4)

vooral voor de verzamelde getuigenissen van tijdgenoten, die reeds nu ten dele niet meer achterhaalbaar zijn, maar ook lang niet alle documenten, zoals de nog talrijke brieven in particulier bezit, zullen toegankelijk blijven indien ze niet gepubliceerd worden.

6Romein,De biografie, hoofdstuk III en blz. 136.

De ‘moderne biografie’ zoals Romein6die opvat, is vooral een psychologische biografie. Daarnaast is ook een opzet denkbaar die meer bij de fenomenologische

7Dresden,De structuur van de biografie, blz. 147.

methode aansluit, waarbij het er, volgens Dresden,7‘niet om gaat de objecten te verklaren maar te verhelderen.’ In verband met de biografie merkt Dresden hier verder over op: ‘Voor dit verhelderen, dat een andere en rijkere vorm van intellectuele benadering is, bestaat alleen de mogelijkheid der nauwkeurige en uitvoerige beschrijving. Een descriptie, die uitsluitend op de aanwezige concreetheid van een bepaald object in zijn geheel gericht is, en niet verder gaat dan deze beschrijving, omdat men meent dat het onmogelijk is verder te gaan. [...] De taak van de biograaf zou dan liggen in een beschrijving van het leven zoals het eens geweest is, en geenszins in een verklaring van dit leven, dat trouwens, meer dan enig ander object, onverklaarbaar is.’

In deze richting nu, is hier welbewust gewerkt. Niet alleen wordt getracht elk vooropgezet oordeel zoveel mogelijk te onderkennen en te elimineren - welke instelling trouwens niet alleen tot de fenomenologische benadering behoort, doch evenzeer in de ‘onbevangenheid’, als eerste der drie door Romein genoemde

8Romein,De biografie, blz. 92-94.

kenmerken van de moderne biografie8, besloten ligt - maar ook is dit verslag erop gericht, door zo veel mogelijk ‘zu den Sachen selbst’ door te dringen, de objecten, de documenten en andere gegevens zichzelf te laten onthullen of zelf aan het woord te laten.

9Zie VW IV, blz. 79 en 127.

Dat dit - evenals de ‘ontindividualisering’ voor Van Ostaijen9- ‘zoals alle mensewerk een streven’ blijft, is onvermijdelijk. Zo is er b.v. geen selectie toegepast bij het afdrukken van de brieven en het weergeven der meegedeelde feiten door tijdgenoten en is ook àl het werk ter sprake gebracht. Dat echter het latere werk, door het toenemend aantal specifieke eigenschappen in voorstellingswijze en techniek, tot een steeds uitvoeriger behandeling heeft geleid, wordt enerzijds wel door de aard van het materiaal verantwoord, maar het valt anderzijds niet te ontkennen dat het eigen oordeel over wat specifiek geacht moet worden hierbij ook steeds sterker mee gaat spreken. In de tweede plaats vereist alleen reeds het doorgeven van de gegevens in de gekozen vorm een zeker arrangement. Toch is er b.v. niet naar gestreefd om, ter wille van een evenwichtige opbouw, alle

hoofdstukken een nagenoeg gelijke lengte te geven, maar wordt deze bepaald door de omvang en de veelzijdigheid van het materiaal in een bepaalde periode. Voorts is getracht de gegevens zo weinig mogelijk te interpreteren, al bleek anderzijds soms weer uitvoerig commentaar noodzakelijk om een bepaald document of een bepaald gegeven op zijn waarde te toetsen of zo informatief mogelijk te doen

(5)

zijn. Ten slotte is ieder waardeoordeel vermeden, in het besef echter dat ook dit,

10Romein,De biografie, blz. 138.

evenals de ‘ideale methodologie’ van Romein10niet meer dan een ‘onbereikbaar ideaal’ kan zijn, dat b.v. alleen reeds door de keuze van het onderwerp, maar ook door andere facetten van deze documentatie verloochend wordt.

Hoofdzaak blijft echter de intentie. Evenals in hetVerzameld werk alle teksten zo volledig mogelijk ter beschikking zijn gesteld, die iedere lezer al dan niet totzijn teksten kan maken, is het biografisch materiaal hier met een minimum aan selectie, arrangement, interpretatie en evaluatie ter beschikking gesteld ten einde èn voor verder onderzoek èn voor ieders persoonlijke beeldvorming een maximum aan bruikbaarheid te bereiken. In dit geval lijkt mij de winst op te wegen tegen een eventueel verlies van aanspraak op de titel ‘biografie’ ingevolge de uitspraak van

11Dresden,De structuur van de biografie, blz. 23.

Dresden:11‘Het is een gebrek in de biografie, dat zij veelal niet tot een beeld weet of durft te komen.’ En zelfs al zou de gevolgde methode niet geleid hebben tot de beoogde verruiming der mogelijkheden om de lezer een eigen beeld te laten

12Romein,De biografie, blz. 86.

vormen, dan blijven de troostende woorden van Romein12nog hun geldigheid behouden: ‘Het schouderophalen over een boek vol feiten en zonder kritiek is even goedkoop als onbillijk. Immers had zich intijds ook bij andere ‘erflaters onzer beschaving’ zulk een dienende geest gemeld, die slechts bewaren en niet al oordelen wilde, schatten gegevens, die nu voorgoed verloren zijn, zouden ons ter beschikking staan en de Nederlandse biografie op breder basis hebben kunnen vesten dan waarop zij nu berust.’

Gerrit Borgers

Bij het letterlijk citeren van één of meer woorden is in deze uitgave gebruik gemaakt van de tekens ‘ ’. In alle andere gevallen, ook indien binnen een citaat of een diplomatisch weergegeven tekst aanhalingstekens worden gebruikt, zijn deze weergegeven door de tekens ‘ ’.

Weglatingen uit een citaat worden aangegeven door [...]. Alle toevoegingen binnen een citaat worden eveneens tussen vierkante teksthaken geplaatst. Om duidelijk te maken dat men bij de diplomatische weergave van een tekst niet met drukfouten in deze uitgave heeft te maken, worden verschrijvingen e.d. tussen vierkante haken gecorrigeerd. In alle andere gevallen, ook indien binnen een citaat of een

diplomatisch weergegeven tekst ronde of vierkante haken voorkomen, wordt steeds gebruik gemaakt van ronde haken.

(6)

Geboortehuis van Van Ostaijen, Lange Leemstraat 53, Antwerpen (huidige situatie met verbouwde winkelruimte).

(7)

I. de familie van ostaijen

1. De familie van vaderszijde

In het jaar 1877 trok een 25-jarige zoon van een koper- en blikslager uit het Noordbrabantse Steenbergen naar Antwerpen om er als loodgieter zijn geluk te beproeven. Hij was niet de enige uit deze familie van hoefsmeden, koperslagers en loodgieters, voor wie de mogelijkheden in Steenbergen kennelijk te beperkt waren geworden en die naar de grote stad in het Zuiden met zijn ruimere werkgelegenheid verhuisde.

Voordat Hendrik Pieter van Ostaijen op 29 mei 1877 in het bevolkingsregister van Steenbergen naar Antwerpen werd uitgeschreven, waren twee van zijn broers in 1875 en 1876 hem reeds voorgegaan en de derde volgde hem zeven jaar later naar dezelfde stad. Van de acht kinderen uit het gezin bleef maar éen broer - voorlopig - in zijn geboorteplaats wonen, want de twee anderen en zijn zusje waren reeds

1Zie voor deze en de volgende gegevens over de familie Van Ostaijen:

bijlageI, blz. 1092-1097.

voor het vertrek van Hendrik van Ostaijen op jeugdige leeftijd overleden.1 Het is niet waarschijnlijk dat een directe bedreiging door armoede de drijfveer van deze uittocht is geweest. De familie behoorde immers al sedert het begin van de 19de eeuw tot de gegoede ambachtslieden.

Hendriks overgrootvader van vaderszijde, Cornelis van Ostaijen, een ‘meester hoefsmid’, was in 1796 schepen en loco-drossaard van Steenbergen en zijn

2C.C. van Ostaijen te Amsterdam, zoon van Hendrik Pieters broer Kornelis Constantinus van Ostaijen. Medegedeeld in 1959.

grootvader was eveneens een hoefsmid, die tegelijkertijd, zoals een achterkleinzoon2 zich uit familieverhalen herinnert, ook als veearts optrad. Deze grootvader kreeg zeven kinderen, waaronder drie zonen. De beide

(8)

Pieter Floris Jakob van Ostaijen, grootvader van Van Ostaijen.

(9)

Maria Catharina van Ostaijen-Boets, grootmoeder van Van Ostaijen.

(10)

ooms van Hendrik van Ostaijen waren, evenals zijn grootvader, hoefsmid van beroep.

De grootvader van moederszijde, Hendrik Boets, was een zoon van ‘arbeidslieden’

uit het Belgische Hoegaarden bij Tienen in Brabant en had zich in het stadje Steenbergen gevestigd als broodbakker en korenmolenaar. Deze trouwde met een meisje van 22 jaar dat met haar ouders in Steenbergen woonde, maar geboortig was uit het naburige Nieuw-Vossemeer. Haar vader was tuinier en zelf werd zij in de huwelijksakte ‘arbeidster’ genoemd. Lezen en schrijven konden de beide echtelieden bij hun huwelijk niet, zoals in de akte vermeld staat, evenmin als de ouders van de bruid (die van de bruidegom waren niet aanwezig). Toch wordt juist

3D.M. Goossens-Van Ostaijen te Bergen op Zoom, dochter van Hendrik Pieters broer Ferdinand Antonij van Ostaijen. Medegedeeld in 1959.

van deze grootmoeder van moederszijde, door een achterkleindochter van haar3, meegedeeld, dat zij zeer welgesteld was en de halve vestinggordel van

Steenbergen in haar bezit heeft gehad. Ook de moeder van Hendrik van Ostaijen, de oudste der tien kinderen van Hendrik Boets en diens rijke vrouw, moet hierdoor bemiddeld zijn geweest. Of dit inderdaad het geval was en in welke mate, is moeilijk vast te stellen, aangezien de herinneringen die de bron van deze gegevens zijn, niet op alle punten met de wèl controleerbare feiten

overeenstemmen. Zo was Hendriks moeder b.v. niet de enige dochter en kan de erfenis niet overweldigend zijn geweest, doordat haar beide ouders haar hebben overleefd en slechts één van haar vier zusters en één van haar vijf broers - die bovendien nog getrouwd was - vóór haar gestorven zijn. Eveneens blijkt uit het alfabetisch register van het kadaster over 1832-1914, berustend in het

gemeentearchief van Steenbergen, niets van de genoemde ‘halve vestinggordel’, maar wel van een zekere welstand: de naam van Hendriks grootmoeder komt hierin niet voor, maar van zijn grootvader Hendrik Boets wordt vermeld dat hij, behalve een huis in de stad Steenbergen, ook vier percelen hakhout in het Oudland en een huis met tuin en boomgaard in het Oudland bezat. Later kocht hij nog een molen met huis en erf aan de Molenweg te Steenbergen, welke molen bekend stond als

‘de Boetse molen’.

Ook de broers van Hendrik van Ostaijens moeder waren allen ambachtslieden, al was hieronder één halve uitzondering, n.l. oom Kornelis Boets, wiens beroep als huis- en rijtuigschilder stond opgegeven, maar die - waarschijnlijk echter alleen als liefhebberij - ook het schilderen als kunst heeft beoefend. Het linker deel van het altaar in het kerkje van Lepelstraat, een plaatsje tussen Steenbergen en Bergen op

4Blijkens een mededeling van pastoor J.C.A.

Uytdewilligen op 22 juli 1969 is het altaarstuk niet meer in de kerk van Lepelstraat aanwezig. De reeds lange tijd geleden gesloopte

altaarschilderingen bleken bij navraag niet bewaard gebleven.

Zoom, is door hem beschilderd en toont een tafereel uit een Lourdesbedevaart.4 Het werk is echter niet door hem voortgezet, doordat hij tegen de pastoor, die een andere tekening wenste, gezegd moet hebben: ‘ik doe het zoals ìk het wil’

5Medegedeeld door mevr.

Goossens-Van Ostaijen in en aldus met zijn opdrachtgever in conflict kwam.5

Ondanks deze enkelvoudige en incidentele artistieke belangstelling blijken door de familieleden van Hendrik van Ostaijen, noch van vaders-, noch van

(11)

moederszijde artistieke, intellectuele, geestelijke, ambtelijke of militaire beroepen te zijn uitgeoefend. Evenmin waren er familieleden onder, die, behalve in hun opleidingsjaren, in loondienst werkzaam waren. Allen oefenden een handwerk als zelfstandig beroep uit en er zijn aanwijzingen dat zij daarbij een zekere welstand hadden bereikt, zodat het zeer onwaarschijnlijk wordt dat Hendrik van Ostaijen en zijn broers uit financiële noodzaak zijn weggetrokken.

Het ligt eerder voor de hand dat ondernemingslust, gecombineerd met een drang om zo spoedig mogelijk op eigen benen te staan, de gebroeders Van Ostaijen naar ruimere mogelijkheden deed zoeken. Deze ondernemingslust was een mengsel van de behoefte om handelend op te treden en om zich van anderen te

onderscheiden.

Die behoefte aan activiteit had Hendrik van Ostaijen en zijn broers volgens de familieverhalen beslist niet van moederskant, want ‘de Boetsen waren ‘filosofen’

met een gemiddeld gewicht boven de 100 kilo en te lui om door prestaties op te

6Medegedeeld door mevr.

Goossens-Van Ostaijen en haar broer P.F.J.W.

van Ostaijen in 1959.

vallen’.6Als ‘filosofen’ en met een broer die er artistieke aspiraties op na hield weken zij dus wel af, maar mogelijk had de grotere welstand hen wat minder actief gemaakt.

De combinatie van dadendrang en behoefte zich te onderscheiden was wèl in de familie van vaderszijde aanwezig en vooral bij de vader zelf, Pieter Floris Jakob van Ostaijen. Deze dreef in Steenbergen, waar hij zoals gezegd koper- en blikslager was, maar ook loodgieter, een winkel in huishoudelijke artikelen. Hij was zeer ondernemend en besteedde altijd - evenals zijn vrouw trouwens - zeer veel zorg aan zijn uiterlijk. Dikwijls was hij gekleed in lichtgrijs jacquet met half-hoge hoed en hij werd algemeen als een ‘excentriek’ man beschouwd. Hij was ook reeds een voorbereider van de trek naar het Zuiden, in die zin, dat hij een diligence-dienst op

7C.C. van Ostaijen, zie noot 2.

Antwerpen onderhield. Volgens een kleinzoon7van hem was hij dan ook

diligence-koetsier op Antwerpen, waarbij een zoon, een jongere broer van Hendrik, hem assisteerde, die later in Antwerpen - zonder veel succes overigens - dit

8D.M. Goossens-Van Ostaijen, zie noot 3.

beroep als aapjeskoetsier voortzette. Een kleindochter8echter meent dat het met deze diligence-dienst meer om een grap met wat vrienden ging en het nooit een serieuze onderneming is geweest. Maar, serieus of niet, de diligence-tochten tussen Steenbergen en Antwerpen heeft hij ondernomen.

Mede door dit reeds bestaande contact met de Sinjorenstad is het verklaarbaar dat de zonen naar het Zuiden trokken en niet b.v. naar het hemelsbreed even ver verwijderde Rotterdam, dat zich in die tijd ook sterk uitbreidde en, vooral tijdens de agrarische depressie van die tijd, een grote aantrekkingskracht op Noord-Brabant uitoefende. Maar de weg naar het noorden over de grote rivieren was langer en hun niet vertrouwd en bovendien was Rotterdam voor het katholieke gezin veel meer een ‘andere wereld’ dan het in dit opzicht meer verwante Antwerpen. En

(12)

genoeg, waar voortdurend werd bijgebouwd en waar b.v. in 1874 met de aanleg van een waterleiding voor de stad vanuit de Nete was begonnen. Deze waterleiding zou in 1881 voltooid zijn, in hetzelfde jaar waarin ook een akkoord tot stand kwam tussen het bisdom en de bouwmaatschappij Société de l'Est over het stichten van de St. Norbertusparochie, waartoe het nieuwe Oostkwartier, dat voor de middenstand

9Zie: Floris Prims, Geschiedenis van Antwerpen, deel X, 3e boek, Antwerpen, 1949, blz. 67-68 en 139.

en de hogere burgerij gebouwd werd, zou gaan behoren.9

2. De familie van moederszijde

Hendrik Pieter van Ostaijen kwam, ter voltooiing van zijn opleiding als loodgieter, te Antwerpen eerst in dienst bij de loodgieterij van Van Zeeland, achter de Vlaamse

1Medegedeeld door mevr.

Goossens-Van Ostaijen.

De Vlaamse Comedie, later de Huurschouwburg genoemd, stond op de hoek van de Italiëlei en de St. Jacobsmarkt. Het adresboek van de Frères Ratinckx vermeldt in 1882 een loodgieter Van Zeeland aan de daar dichtbij gelegen Teniersplaats nr. 6.

Comedie.1In 1880 stond hij als loodgietersgast ingeschreven op het adres Zilversmidstraat 2, vlak bij het stadhuis aan de Grote Markt. Daarna trok hij uit

2Sedert 10 november 1934 gewijzigd in Van Schoonhovenstraat.

de oude stad naar de Loosstraat24, waar hij bij een neef kwam te wonen, Hendrik Jan Boets, een zoon van de reeds genoemde Kornelis en, evenals zijn vader, huisschilder van beroep.

In deze tijd maakte Hendrik kennis met Maria Catharina Engelen, waarmee hij in 1882 in het huwelijk trad. Volgens een dochter van Maria's jongste zuster

3Anna Maria

Dinsart-Senden, thans wonend te Brussel.

Medegedeeld in 1961.

Hubertina,3had de kennismaking plaats doordat hij als loodgieter kwam te werken bij een zekere Pecher, een weduwnaar uit een Antwerpse notabelenfamilie. Het huishouden werd daar verzorgd door Maria, die ongeveer een jaar jonger was dan Hendrik. Later was ook haar jongste zusje Hubertina daar in dienst, die dezelfde leeftijd had als de dochter des huizes en tot taak kreeg voor haar te zorgen. Deze overgeleverde familieverhalen zijn evenmin geheel betrouwbaar, zoals blijkt uit het feit dat er bij vermeld wordt hoe Maria later vol trots vertelde dat zij bij Pecher nog voor de ‘buitengegooide keizer’ van Brazilië had gekookt.

Nu was keizer PedroIIpas eind 1889 ‘buitengegooid’ en naar Parijs getrokken, toen Maria dus al ruim zeven jaar getrouwd was. Het is echter ook mogelijk dat zij in de eerste tijd van haar huwelijk nog bij dergelijke gelegenheden te hulp geroepen werd. Maar hoe het ook zij, in ieder geval was Maria, toen zij Hendrik leerde kennen, in betrekking te Antwerpen, zoals ook blijkt uit de huwelijksakte, waarin zij als ‘dienstmeid’ en wonende in de Lange Leemstraat 76, staat vermeld.

Maria en haar zusje waren afkomstig uit het Belgisch-Limburgse dorpje Rekem, in het Maasland aan de Zuid-Willemsvaart gelegen. Hun vader en hun beide grootvaders waren daar ‘landbouwers’ volgens de akten, afkomstig uit een geslacht dat grotendeels reeds vòòr de vijftiende eeuw in Rekem was gevestigd en steeds

4Medegedeeld door Pater R. Verbois te Rekem. De betovergrootvader, Jan Engelen, was in de tweede helft van de achttiende eeuw schepen van het naburige

Neerharen.

tot de ‘beste families, na de bedienden van het graafschap’ had behoord4.

(13)

Hun moeder was in het kraambed, tegelijk met haar zevende kind, gestorven toen Maria haast acht en Hubertina nog geen anderhalf jaar oud was. Twee jaar eerder waren ook twee zusjes, een tweeling van nog geen jaar oud, overleden. Hun vader hertrouwde drie jaar na de dood van zijn vrouw met de weduwe van zijn broer,

5Zie bijlageI, blz. 1095.

eveneens een landbouwer, die een jaar tevoren was overleden.5

Al voor haar 22ste jaar was Maria dienstmeisje in haar geboorteplaats. Op 29 maart 1875 werd zij uitgeschreven naar het naburige Uikhoven aan de Maas en zij ging vervolgens naar Luik, waar zij hulp in de huishouding werd bij een nicht van haar tweede moeder. Na korte tijd ook nog in Maastricht te hebben gediend kwam

6Medegedeeld door mevr.

Dinsart-Senden in 1961.

ze ten slotte naar Antwerpen.6

3. Het gezin Van Ostaijen

Het huwelijk van Hendrik van Ostaijen met Maria Engelen werd op 9 februari 1882 voltrokken in aanwezigheid van de ouders van de bruidegom; de vader van Maria had zijn toestemming schriftelijk gegeven. Vier weken voordien had Hendrik van Ostaijen, waarschijnlijk met steun van zijn vader, zich als zelfstandig loodgieter gevestigd in de Florisstraat 32. De plaats die hij voor zijn winkel en werkplaats gekozen had, was gunstig gelegen in de toenmalige 6de Wijk, een ‘élitewijk’ in de ogen van de familieleden, aan de kant waar de stad zich in die dagen het sterkst uitbreidde. De tijd was echter minder gunstig: van 1882 tot 1886 heerste er een

1Zie: Floris Prims, Geschiedenis van Antwerpen, deel X, 2e boek, Antwerpen, 1949, blz. 67.

economische malaise in de stad1, die ook de groei van het loodgietersbedrijf ongunstig beïnvloed zal hebben.

Op 28 december 1882 werd het eerste kind van Hendrik van Ostaijen en zijn vrouw Maria geboren, een dochter, die de naam Hubertina Frederica kreeg. Twee jaar later, op 29 oktober 1884, volgde een zoon, Petrus Florentius Wilhelmus.

Of de verhuizing, ingeschreven op 25 maart 1885, naar de nabij gelegen, maar drukkere Lange Leemstraat 117, een poging is geweest om de moeizaam zich ontwikkelende zaken beter op gang te brengen, is niet bekend. Aan het eind van ditzelfde jaar 1885, op 26 november, werd het gezin met een drieling uitgebreid, twee zoons (Henricus Maria Josephus en Josephus Franciscus) en een dochter (Virginia Maria Carolina). Drie dagen later stierf echter het meisje en kort daarop, 8 december, ook de beide jongens. Na de dood van de drieling kwam de

2Mevr. Goossens-Van Ostaijen en C.C. van Ostaijen.

loodgieterszaak beter tot ontwikkeling. De familieleden2brengen deze twee feiten met elkaar in verband: het getroffen gezin zou steun ontvangen hebben van de parochie in de vorm van klanten. Maar juist in deze tijd kwam ook een einde aan de malaise, wat waarschijnlijk van nog grotere invloed op deze ontwikkeling is geweest.

(14)

Op 18 mei 1886 stierf Hendrik van Ostaijens moeder in Steenbergen. Hij nodigde toen zijn haast 65-jarige vader uit om bij hem in Antwerpen te komen wonen. Het is niet verwonderlijk - zeker niet bij een plichtsgetrouw man als Hendrik van Ostaijen - dat hij als oudste zoon de verzorging van zijn alleen achtergebleven vader op zich

3Zie noot 2.

nam. Maar de kinderen van twee broers van Hendrik3herinneren zich dat in de familie het verhaal ging, dat deze uitnodiging ook ter wille van het geldelijk voordeel gedaan werd. Hendrik zou zijn vader de raad gegeven hebben alles aan kant te doen en naar hem te komen. Zijn vader zou, behalve over sieraden en

4Blijkens het alfabetisch register van het kadaster over 1832-1914 van Steenbergen bezat Hendriks vader, Pieter Floris Jakob, aan

onroerende goederen tot 1877 een schuur (60 m2) en ee n erf (105 m2) op de z.g. Ruiterstallen binnen de stadsvesten en daarna een huis met erf (215 m2) aan de Kerkstraat, thans Kerkstraat 4.

andere waardevolle goederen, over anderhalve ton in geld hebben beschikt4, welk kapitaal na 16 jaar inwonen verdwenen was - daarna moest de vader bij een andere zoon intrekken. Aan de ene kant is het mogelijk dat Hendrik van Ostaijen in hoge mate en voortdurend op uitbreiding van zijn bezit gericht was - er zijn geen aanwijzingen van het tegendeel -, aan de andere kant moeten deze verhalen genomen worden voor wat zij zijn: veronderstellingen over een man die in korte tijd een zeker fortuin maakte en daarbij bijzonder gesloten was, niet alleen tegenover vreemden, maar ook tegenover de familieleden die hij niet regelmatig zag. Hendrik en zijn vrouw golden als ‘lelijke mensen’ voor deze familieleden en de veronderstellingen zullen hierdoor niet gunstiger gekleurd zijn geworden.

Op dezelfde dag als de vader, op 4 augustus 1886, werd ook Hendriks broer, Jan Hendrik, voor de tweede maal naar Antwerpen uitgeschreven. Ook op 19-jarige leeftijd moet deze volgens het bevolkingsregister van Steenbergen al enige tijd in Antwerpen gewoond hebben, maar ditmaal vestigde hij zich er definitief. Hoewel vader en zoon dus waarschijnlijk gelijk naar Antwerpen trokken, kwam de laatste niet bij zijn broer te wonen.

Hendrik van Ostaijen verplaatste zijn zaak omstreeks maart 1887 voor de tweede maal, dit keer naar de Jacob Jordaensstraat 120, een straat die de Lange Leemstraat met de Loosplaats verbindt en dus weer dicht bij zijn vorige woningen was gelegen.

In het bevolkingsregister werd de familie Van Ostaijen op 15 maart naar het nieuwe adres overgeschreven, maar de verhuizing moet eerder plaats gehad hebben. Op 13 maart werd namelijk een zoon, Constantius Henricus Joannes, geboren en volgens de geboorteakte vond dit in de Jordaensstraat 120 plaats.

Weer zeven jaar later volgde de derde verhuizing van het gezin, naar het adres waar het de langste tijd - 19 jaar - zou blijven wonen: op 8 februari 1894 vestigde Hendrik van Ostaijen zich weer in de Lange Leemstraat, ditmaal op nummer 47, vernummerd in de tijd dat de Van Ostaijens er woonden tot 45 en sedert 1920 tot 53.

In dit huis werd, nadat er in negen jaar geen gezinsuitbreiding was geweest, op 22 februari 1896, des avonds om half elf, het laatste der zeven kinderen geboren, Leopoldus Andreas van Ostaijen.

(15)

II. het ouderlijk huis, 1896-1907

1. Eerste levensjaren

‘Ik ben geboren. Dit moet worden aangenomen, alhoewel een absoluut-objektief

1VW IV, blz. 5.

bewijs niet is voor te brengen.’ Aldus Paul van Ostaijen in zijnZelfbiografie.1De bewijzen voor de gebeurtenissen in zijn vroegste jeugd zijn ook niet makkelijk

‘voor te brengen’, want voor de eerste levensfaze van Paul van Ostaijen is men

2D.M. Goossens-Van Ostaijen.

aangewezen op familieherinneringen. Ten dele komen deze van een dochter2van Pauls oom en tante die tot 1926 in Steenbergen waren blijven wonen - dus van

3A.M. Dinsart-Senden.

grote afstand -, ten dele van de dochter3van zijn tante Hubertina, de reeds genoemde jongere zuster van zijn moeder.

Deze laatste kwam, met haar dochter, in die tijd geregeld bij haar zuster en zwager aan huis, toen ze zelf een groentezaak in de Paleisstraat, niet ver van de

4Hubertina Engelen was in 1884 met de

Nederlander Jos. Senden getrouwd. Vier jaar later, anderhalve maand voor de geboorte van haar tweede kind, Anna Maria, is haar echtgenoot overleden. Zie bijlageI, blz. 1096.

Lange Leemstraat, dreef.4

Naar in de ‘verre’ tak van de familie verhaald werd, moest bij de geboorte van Paul de moeder een min hebben. Als reden gold de grote drukte in de zaak en het huishouden, maar ook het feit dat dit chic stond speelde hierbij een grote rol.

Later werd Paul door de min meegenomen naar een boerderijtje bij Oude God

5Elisabet van

Ostaijen-Meeuwissen, de vrouw van Ferdinand Antonij van Ostaijen.

aan de rand van Antwerpen. Pauls tante uit Steenbergen5moet toen de raad aan zijn moeder gegeven hebben: ‘haal hem terug, want hij krijgt meer water dan wat anders.’

Mogelijk is dit verhaal een vervorming, mogelijk ook een aanvulling van de

6Zie noot 3.

meer ‘nabije’ herinnering van Pauls nicht6uit de groentewinkel: toen Paul enkele maanden oud was werd hij in Rekem ondergebracht bij verre familie-

(16)

leden - niet bij zijn grootvader - waar ook zijn nichtje, die toen zeven jaar was, logeerde. Hij was niet sterk en zijn ouders hadden hem, met het oog op de betere

7Ook daarna heeft Van Ostaijen nog een keer in Vucht bij Rekem

gelogeerd, zie blz. 55-58.

lucht, naar het Maasland gebracht, waar hij overigens slechts korte tijd is gebleven.7 Wat het spoorwegongeluk op tweejarige leeftijd betreft, dat Van Ostaijen

eveneens in zijnZelfbiografie rapporteert (maar hij schreef ook: ‘De Nederlandse

8VW IV, blz. 374.

ernst die krijgen wij nooit te pakken’8): niemand van de familie weet zich hiervan iets te herinneren. Voorlopig moet dus de mogelijkheid worden opengehouden die Van Ostaijen daarbij zelf al oppert: ‘Is zij misschien enkel lokalisatie van een vroegrijpe wil tot ontsporen’?

Hoewel de verhalen over zijn prilste jeugd de indruk geven dat Paul begonnen is met een vrij zwakke gezondheid, kan evengoed een tijdelijke inzinking van zijn moeder na de geboorte de oorzaak zijn geweest dat de baby zo ver of wat minder ver op reis werd gestuurd. In ieder geval herinnert zijn nicht uit de Paleisstraat zich, dat zij hem dikwijls heeft zien spelen in de gang tussen het atelier en de hof van zijn ouderlijk huis en dat hij daarbij ‘riep en liep’ en erg levendig was.

Hij groeide op temidden van ouderen. Totdat hij naar de lagere school moest, woonde zijn grootvader bij hen in huis. Deze had een geitewagentje, waarmee hij

9Medegedeeld door mevr.

Dinsart-Senden in 1961.

met de kinderen naar het park trok.9Op 29 oktober 1902 - hij was toen 81 jaar - verhuisde hij naar Pauls oom Louis in de Florisstraat en in januari van het jaar daarop met deze naar de Paleisstraat, waar hij 12 februari 1907 overleed.

2. Pauls vader

Pauls vader was een stug, conservatief en vormelijk man. Op allen die hem niet goed bekend waren, maakte hij een ongenaakbare indruk. Dit gold ook voor de

1Mondelinge mededeling, 1956.

speelkameraden van Paul. Jos. Léonard1herinnerde zich dat hij en de andere vriendjes van Paul nooit verder mochten komen dan de winkel en Pauls vader maakte op hem de indruk van een stille drinker, nooit dronken weliswaar, maar steeds onder de invloed en daardoor onbereikbaar. En toen eens twee kinderen

2C.C. van Ostaijen, zoon van de in 1901 te

Amsterdam overleden broer Kornelis

Constantinus.

Medegedeeld in 1959.

van zijn broer Kornelis - het zijn de herinneringen van één van deze kinderen2en het gebeurde kort na de eerste wereldoorlog - hem na lange tijd uit Amsterdam kwamen opzoeken, werden zij eerst door Pauls moeder aan de deur verwelkomd.

Even later kwam vader Van Ostaijen te voorschijn en nam zijn gasten meteen mee naar een nabij gelegen café zonder dat zij een voet in zijn huis gezet hadden.

Maar achteraf had vader Van Ostaijen aan zijn broer Louis, waar hij wèl vertrouwd mee was en die bij het ‘bezoek’ aanwezig was geweest, toevertrouwd dat hij blij was de twee kinderen gezien te hebben.

(17)

Vader Van Ostaijen.

(18)

In tegenstelling tot de indruk naar buiten, zal zijn stugheid dan ook meer defensief dan agressief, eerder onzekerheid dan geldingsdrang geweest zijn en voornamelijk berust hebben op een grote terughoudendheid in het tonen van zijn emoties. Heel

3Paul van Ostaijen,Het landhuis in het dorp en De jongen, twee hoofdstukken van een onvoltooide autobiografische roman.

Uitgegeven en ingeleid door Gerrit Borgers.

Achter het Boek, jg. 9, nr.

2, 's-Gravenhage, 1971.

(Verschijnt zomer 1971.

Achterin deze uitgave worden van alle verwijzingen in de hier volgende noten de daarbij behorende

bladzijdenummers opgegeven).

typerend hiervoor is de beschrijving die Van Ostaijen van hem geeft inDe jongen3, als hij na de dood van zijn oudste zoon de aankondiging heeft geschreven dat zijn zaak op de dag van de begrafenis gesloten zal zijn: ‘Iedereen die het geschrift van de vader kende wist dat hij zich, in de eerste overstelpende droefenis van het verscheiden, samengevat had dit kaartje te schrijven.’ In vertrouwde kring was deze stugheid natuurlijk minder en bleek hij gevoel voor een droog soort

4Medegedeeld door de zoon van Pauls zuster Hubertina, H. Goris, die later geruime tijd bij zijn grootvader inwoonde.

humor te bezitten,4men zie b.v. de familiefoto's waar hij allerminst de indruk van ongenaakbaar man maakt. Maar deze vertrouwde kring was waarschijnlijk nooit erg groot en reikte niet ver buiten het eigen gezin. Aanvankelijk zochten de vier broers in Antwerpen elkaar regelmatig op, dronken tezamen en maakten ook

5Medegedeeld door C.C.

van Ostaijen in 1959.

van tijd tot tijd ruzie.5Later bleef hiervan alleen oom Louis nog over, een klein, gezet bultenaartje, dat ‘jenever als water dronk’ en boeiende verhalen kon

6Medegedeeld door H.

Goris.

vertellen.6Maar toch ook in deze kleine kring, waartoe behalve oom Louis en de zuster van zijn vrouw misschien nog enkele anderen behoord hebben, bleef hij moeilijk bereikbaar en handhaafde hij zijn strenge vormelijkheid. Dit schild van vormelijkheid maakte van hem een deftig burgerman. Hij was, zeggen de familieleden, een ‘heer’, net als grootvader Van Ostaijen, maar niet excentriek als deze, integendeel. Ook binnen het gezin bleef hij dezelfde. Met de regelmaat van de klok stond hij 's morgens vroeg op en ging 's avonds vroeg naar bed.

Zondags verscheen hij in 't zwart aan het diner en zijn kinderen leerden al vroeg bij het schoenen poetsen dat ‘de hielen even goed moesten glimmen als de

7Medegedeeld door H.

Goris.

neuzen’.7Even plechtig en fors als zijn uiterlijk moet ook zijn stem geweest zijn,

‘De vader las soms luid uit het dagblad. Zijn stem had de psalmgolving van een hogepriester. Doch als het volk ver van de hogepriester stonden dan de kinderen ver van de vader. Enkel de moeder luisterde gedwee als zij sinds jaren deed.’

8Paul van Ostaijen,Het landhuis in het dorp en De jongen, 's-Gravenhage, 1971,

Aldus Paul van Ostaijen inHet landhuis in het dorp8en even verder: ‘De vader gaat het eerst ter rust; na schaarse, maar zware woorden. De kinderen blijven met de moeder.’ Als zakenman zal hij een hard èn volhardend onderhandelaar zijn geweest. Zijn activiteiten breidden zich in de jeugd van Paul al verder uit dan het loodgietersbedrijf: hij kocht en verkocht ook huizen en speculeerde in grond.

Bij de familie ging zelfs het gerucht dat hij 48 uur in het bezit van het Rubenshuis

(19)

Goris. Blijkens een brief d.d. 29 juli 1969 van Dr. J.

van Roey, stadsarchivaris van Antwerpen, is dit uitgesloten: ‘Het

Rubenshuis werd in 1763 aangekocht door Ridder K.N.J. de Bosschaert. Na de Franse revolutie in 1798 werd het opgeist door de staat, maar na de Franse bezetting komt het terug in het bezit van de familie De Bosschaert, die het in 1937 aan de stad verkoopt.’

die in hem geen soepele baas gehad zullen hebben. Hij schijnt goede vakmensen in dienst te hebben gehad, maar dat zij trouw bij hem in dienst bléven was vooral aan de moeder te danken, die hun regelmatig fooien gaf. Zijn meesterknecht, Josephus Goris, kreeg een verhouding

(20)

Door Van Ostaijen genomen familieportret. Zittend v.l.n.r.: Hubertina, vader, moeder en tante Hubertina Senden-Engelen. Staand v.l.n.r.: Stan, nichtje Anna Marie Senden en Pieter-Floris.

met Pauls zuster, Hubertina. Hiertegen had vader Van Ostaijen op grond van het

10Medegedeeld door mevr. Dinsart-Senden in 1961.

standsverschil aanvankelijk grote bezwaren.10Maar ook in dit geval bleek dat zijn stroefheid geen tirannieke vormen aannam, want met steun van de moeder, die zeer op Goris gesteld was, kreeg de dochter ten slotte toch zijn toestemming tot het huwelijk, dat op 17 december 1906 gesloten werd.

3. Pauls moeder

De moeder van Paul accepteerde het gedrag van haar man volkomen, zoals al enigszins uit het citaat over het voorlezen van de krant is gebleken. Dit accepteren was echter geen onderwerping of berusting, maar kwam voort uit een grote mate van overeenstemming in hun opvattingen. In vele opzichten ging zij zelfs verder dan haar man. Van de streng katholieke ouders was zij ongetwijfeld de strengste en iedere ochtend om 6 uur ging zij naar de mis, wat de vader slechts bij uitzondering

1Medegedeeld door mevr.

Dinsart-Senden in 1961.

deed.1Op de familiefoto's - al kan dit natuurlijk toevallig zijn - is het gezicht van de moeder ook veel strenger dan dat van vader Van Ostaijen. Ondanks dit alles behield echter haar man het overwicht in het gezin door zijn sterkere en meer ontwikkelde persoonlijkheid.

(21)

Achter vader en moeder Van Ostaijen v.l.n.r.: Pieter-Floris, Hubertina, haar man J. Goris, Paul en Stan in tropenuniform.

(22)

Familiefoto bij Van Ostaijens eerste communie. V.l.n.r.: Stan, vader, moeder, Paul en Pieter-Floris.

Het was ook vooral de moeder die de kinderen op hun plichten wees, allereerst die op godsdienstig gebied. In het reeds geciteerde autobiografische fragmentDe

2Paul van Ostaijen,Het landhuis in het dorp en De jongen, 's-Gravenhage, 1971.

jongen2, waarin Van Ostaijen zichzelf Cor Hes noemt, schreef hij: ‘Die avond was Cor zeer gelukkig en hij praatte bijna zonder onderbreken met zijn moeder, wat hij anders nooit deed. [...] Dan weer luisterde hij, vol toegeving als een ouderling [= oudere], naar de woorden van zijn moeder. Zij maakte onmiddellik van deze gelegenheid gebruik om Cor op het leven als plicht te wijzen. Het leven had enkel betekenis door het hiernamaals. Zij was hard in haar geloof; zij was vol levenskracht.

Haar levenskracht was de plicht waarover zij nooit had nagedacht. Voornamelik was haar geloof zelftucht en dat wou zij steeds herhalen, ook nu. Cor viel niet aktief-reagerend in de rede.’

Er waren echter ook grote verschillen tussen de ouders van Paul. Zijn moeder was nederig van aard, terwijl zijn vader een zekere trots en een sterk standsbesef bezat. Het opmerkelijkste verschil was echter wel, dat zij veel minder gesloten was dan haar man. Vandaar dat de kinderen ook veel dichter bij haar stonden dan bij hem. Met haar simpele, maar onwankelbare opvatting van plicht terwille van de plicht en haar tot het uiterste gaand rechtvaardigheidsgevoel, was zij immers degene, die, juist door haar grotere toegankelijkheid en haar gemakkelijker contact met de omgeving, de dagelijkse problemen van het gezin moest oplossen, iets waar de vader zich veel

(23)

minder mee bemoeide. Trouwens, dat deed ze niet alleen binnen het gezin; er werd reeds op gewezen dat zij deze bemiddelende rol soms ook tussen het personeel en haar man vervulde, zonder daarbij zijn dominerende positie aan te tasten.

4. Pauls broers en zuster

Ook de zuster en de beide broers waren, vooral in zijn vroegste jeugd, eigenlijk

‘ouderen’ voor Paul van Ostaijen. Zij namen tussen de nogal bejaarde ouders en hun jongste kind - vader Van Ostaijen was 50 jaar toen Paul naar de lagere school ging en zijn moeder 49 - een tussenpositie in, zodat ze meer vertrouwde raadgevers of jeugdige medeopvoeders dan speelkameraden geweest zijn.

De oudste, Hubertina, was 13 jaar bij de geboorte van Paul. Gedurende zijn eerste levensjaren was zij bovendien niet veel thuis, daar zij, naar de mededeling van haar

1H. Goris.

zoon1, enige tijd op een Frans pensionaat is geweest en een jaar aan de Sorbonne heeft gestudeerd. Over de verhouding tussen haar en haar jongste broer is niet veel meer bekend dan dat deze hartelijk geweest is. Toen zij 24 jaar was trouwde zij met J. Goris, maar zij kwam in dezelfde straat, Lange Leemstraat 207, te wonen en haar man bleef bij zijn schoonvader werken, zodat het regelmatig contact met het ouderlijk huis niet verbroken werd.

Het leeftijdsverschil met zijn broer Pieter-Floris bedroeg ruim elf jaar. Deze oudste broer bezocht tijdens Pauls eerste levensjaren een Jezuïetencollege te Antwerpen en ging vervolgens theologie studeren in Mechelen. De opleiding verliep echter niet erg succesvol en werd afgebroken. Daarna studeerde hij als aspirant-priester filosofie aan het klein-seminarie te Bonne-Espérance en theologie aan het groot-seminarie

2Alleen van zijn studie te Doornik is een document teruggevonden: een gedrukte lijst van leerlingen die het eerste jaar theologie gedurende de cursus 1909-1910 aan het ‘Séminaire épiscopal de Tournay’ volgden, waarop hij als vierde van de 39 vermeld staat. De gegevens over zijn daaraan voorafgaande studie, zoals die aan het klein-seminarie Bonne te Doornik2. Tijdens het eerste jaar van zijn studie in Doornik werd hij ziek en keerde

naar huis terug. Paul koesterde een zekere verering voor zijn oudste broer, die voor hem als een beter onderlegde explicateur van de streng-godsdienstige opvattingen van zijn moeder optrad:

‘Indien de waarheid daar is, waar mijn broeder ze mij toonde, wijlen mijn broeder Pieter-Floris; - (hij was student in de teologie aan een rooms-katoliek seminarie) - [...]’

schreef Van Ostaijen na diens dood in het gedichtGolgotha van 1916.

(24)

Zelfs Pauls jongste broer, Constant, scheelde nog negen jaar met hem en had dus de lagere school al haast verlaten toen Paul nog maar nauwelijks aan het lopen toe was. Ook deze broer ging zich na zijn lagere-schooltijd niet in een of ander ambacht bekwamen, maar zette zijn studie op een middelbare school voort. Men ziet dus bij deze generatie van de Van Ostaijens een breuk in de traditionele beroepskeuze ontstaan, zoals dat in vele families uit de kleine burgerij van die tijd plaats vond.

Nadat de vader dit had voorbereid door zijn handwerk al met handel in onroerende goederen aan te vullen, gingen zijn kinderen zonder uitzondering tot intellectuele beroepen over of werden er voor opgeleid. Alleen de dochter was door haar huwelijk en onder protest van haar vader weer tot het oude beroepsmilieu teruggekeerd.

Constant zou voor de handel - het werd de geldhandel en het bankbedrijf - worden opgeleid en ging na de voorbereidende afdeling van het Sint-Norbertus-Instituut te Antwerpen naar de Handelsafdeling van de Moderne Humaniora. Hij vervolgde hiermee de weg die zijn vader was ingeslagen, met wie hij ook deze handelsaanleg gemeen had, terwijl zijn oudere broer Pieter-Floris meer de lijn van zijn moeder voortzette. Maar ondanks het feit dat Constants opleiding hier allerminst op gericht was, kreeg hij tijdens zijn middelbare-schooljaren ook grote belangstelling voor literatuur en schilderkunst. Het gevolg was dat ‘Stan’ gedurende enige jaren de artistieke mentor van zijn jongste broer werd, zoals Pieter-Floris een deel van diens godsdienstige opvoeding voor zijn rekening had genomen.

5. Lagere-schooljaren, 1902-1907

September 1902 ging Paul naar de 5-jarige lagere school, de voorbereidende afdeling, afdeling A, van het Aartsbisschoppelijk Sint-Norbertus-Instituut aan de St.

Jorisvest, thans Tabakvest, te Antwerpen. Een van zijn eerste schoolvrienden werd

1Geboren 28 november 1892 te Antwerpen, dus ruim drie jaar ouder dan Paul.

Jos. Léonard, de latere graficus en typograaf.1Deze heeft zijn herinneringen aan

2In Vlaamsche Arbeid, jg.

20 (jaar 25), nr. 5-6, Brussel, 1930, blz.

479-482.

die tijd gepubliceerd onder de titelDe jongensjaren van Paul van Ostayen2, waardoor - naast de drie jeugdfoto's die er van hem bestaan - het beeld van de jonge ‘Pol’ voor het eerst wat scherper wordt. Hij beschrijft hem als klein en mager, met geweldig schitterende ogen en voegt hier aan toe: ‘Het was de tijd van twee Pollekens: een zondaags, een weekdaags. De Zondag was hij dandy

3Bervoets herinnerde zich bij navraag in 1958 hier niets meer van.

met een fijne bloem in het knoopsgat, de weekdagen - de schilder Leo Bervoets3 moet die zich nog goed kunnen voorstellen - was hij een vies Polleken.

Gescheurde en bemorste klederen. Vuile handen en knieën. Dat Polleken werd meermaals door de lee[e]raars naar de pomp gezonden. De schoolboeken van Polleken werden aan heel de klas getoond met een vernietigend ‘Kan men onverzorgder zijn boeken houden’.’ Of dit beeld van ‘vies Polleken’ in de loop der jaren door de tegen-

(25)

Het ‘zondaags Polleken’.

(26)

stelling met de zondagen nog wat ongunstiger is uitgevallen, of dat de stipte vader Van Ostaijen alleen zondags aandacht voor zijn zoon had, is niet duidelijk. Maar op de jeugdfoto's is het uiteraard het ‘zondaags Polleken’ dat men te zien krijgt.

Dat hij klein van stuk was is hij zich, wellicht mede doordat hij thuis ‘het kleintje’

werd genoemd, reeds jong bewust geweest. Enerzijds wist hij dit al vroeg uit te buiten, zoals blijkt uit de volgende aantekening van Léonard: ‘Hij huilde veel en op eigen kommando. Was hij gestraft, weende hij tot de lee[e]raar, gemilderd, hem de straf kwijtschold. Zo iets lukte hem regelmatig. Hij besefte hoe zijn uitermatig klein-zijn tot medelijden opwekte.’

Anderzijds had hij er natuurlijk ook het gevoel door ietwat in de verdrukking te leven, wat eens een verrassend solidariteitsgevoel tot gevolg had, zoals Léonard

4Dus in 1904-1905.

vertelt: ‘Tijdens de Russies-Japanse oorlog4was hij heftig partijganger van Japan, toen ik hem vroeg waarom, was zijn antwoord ‘De Japanezen zijn maar kleine mannekens zo als ik’.’ Ook leidde het tot een zekere geldingsdrang, die hij uit trachtte te leven in de sport, vooral in een krachtsport als het worstelen, waar hij een groot bewonderaar van was volgens Léonard: ‘Wij waren allebei sportief, gingen de Zondag, na de mis in de schoolkapel bijgewoond te hebben, naar de pit[t]oreske Vogele-markt. Het schoolreglement verbood dit. Maar Polleken wou niets van reglementen weten. De lutteurs trokken ons 't meest aan en Polleken nam hen als voorbeeld. Die na-volgen, ook lutteur wezen en staan op de Vogele-markt en ieder uitdagen, daar droomde hij van. Alras werd zijn liefste tijdverdrijf dan ook worstelen.

Hij lutteerde ieder speeltijd en altijd tegen een zelfde tegenstrever die zo-wat zijn grootte had maar beter in 't vlees zat, [...] Er was nooit een echte overwinnaar, [...]

Het tweede sport dat ons interesseerde was wielrennen. Dikwijls klommen wij de vestingen op om gratis te kunnen kijken naar de koersen op de velodroom van Zurenborg.’

5VW IV, blz. 5.

In zijnZelfbiografie5spreekt Van Ostaijen ook ironisch over zijn sportbevliegingen:

‘Slechts eenmaal voetbal gespeeld. Voldoende om een 10 × 2 centimet. lang op breed lid[lit]teken te behouden. Ik speel geen voetbalmeer. Mijnheren, ik ben een slachtoffer van de sport.’

Dat de sport hem ter harte ging bewijst ook zijn eindrapport van de lagere school, waarop hij een 1ste accessit voor lichaamsoefeningen behaalde. Daarvòòr komen de lichaamsoefeningen op zijn rapporten niet voor (alleen de palmares van het tweede, vierde en vijfde studiejaar, die in België de 4de, 2de en 1ste klas heten, zijn teruggevonden).

Maar niet alleen door lichamelijke prestaties probeerde hij zijn gering postuur te compenseren. Het lag voor de hand dat hij, tussen ouderen opgegroeid, in sommige opzichten vroegrijp was en een geestelijke handhavingstechniek had ontwikkeld, die hij eveneens kon gebruiken om overwicht op zijn medescholieren te krijgen.

Léonard geeft er enkele voorbeelden van hoe

(27)

Constant van Ostaijen, omstreeks 1907.

(28)

hij steeds probeerde ‘gelijk te halen’: ‘Hij moest altijd gelijk hebben. Dat bekende hij zelf.’ En zoals de kennis van sport, werd ook die van de kunst, waar zijn oudere broer hem over vertelde, door Paul in de strijd betrokken. Léonard, die eveneens van huis uit op dit gebied gewapend werd, kon hem hierin partij geven en zo ontwikkelde zich reeds op, maar niet in de eerste plaats dòòr de lagere school zijn belangstelling voor letterkunde en beeldende kunst. Zijn rivaal van destijds schreef hierover:

‘We spraken meteen over kunst. Ik leerde Polleken de verzen van Willem Kloos en hij als tegenzet openbaarde mij Streuvels. En dan begon er wederom een strijd - bij Paul van Ostayen is het altijd om meesterschap te doen geweest - ik Kloos, hij Streuvels. Over de werkelike waarde van de letterkundigen ging het natuurlij[i]k niet, enkel over de meerderheid: wie van ons bei had de grootste kunstenaar ontdekt...

jong-jongen-diskussies. Er was eigenlik geen ontdekking, want beide[n] hadden wij die schrijvers leren kennen via een ouder broeder.’

En evenals de discussies over worstelwedstrijden tot het zelf worstelen hadden gevoerd, begonnen zij ook zelf te schrijven, zoals blijkt uit het vervolg van Léonards verhaal:

‘In die zelfde periode schreven wij teaterstukken. Polleken een klucht. Onder de uren van klas werkte hij er duchtig aan. Het manuskript - een blauw schrijfboek - verliet hem niet. Een ding trof mij in dit stuk; de tietel was ‘De Muizejacht’ en een knecht moest muizen vangen van zijn baas. Wanneer de baas aan de knecht vroeg

‘Jan hoeveel hebt g'er al gepakt’ antwoordde Jan ‘Als ik die heb waar ik achter zit en nog een, heb ik er twee’. Dat vond ik kolossaal en 'k bewonderde zijn vondst.

Maar of mijn bewondering hem wroeging gaf, bekende hij mij een paar dagen later

‘Dat heeft mijn vader me gezegd... maar al de rest is van mij’.

Eens waren wij het roerend eens, n.m. toen wij op een landkaart de naam

‘Ienikaleh’ ontdekten. Die klanken troffen ons zo dat wij het woord gebruikten te pas en te onpas. De liefde voor die klanken was een eerste aangeving van zijn later dichter-programma.’

Gezien dit laatste deel van Léonards herinneringen is het waarschijnlijk dat de schoolvrienden al letterkundige tijdschriften lazen of van hun oudere broers ter inzage kregen:Ijenikalee is nl. ook de titel van een gedicht dat Lambrecht Lambrechts in de 1ste jaargang, 1905, van Vlaamsche Arbeid publiceerde (blz. 11-16).

Paul was een middelmatig leerling op de lagere school, die hij zonder doubleren heeft afgelopen. In de tweede was hij de zesde van de klas, in de eerste en laatste klas was hij nummer 13. Kennelijk had hij grote belangstelling voor aardrijkskunde, waar hij in de tweede een 1ste accessit en in de eerste een 1ste prijs voor behaalde.

Ook in het voordragen, en dit zal wel met zijn literaire belangstelling te maken hebben gehad, was hij goed: een 1ste prijs

(29)

in de tweede, een 3de prijs in de eerste klas.

Dat ook hij na de lagere school verder moest studeren, was in het gezin Van Ostaijen te verwachten en zo werd hij in de zomer van 1907 op een Jezuïetencollege

6Medegedeeld door Jos.

Léonard in 1956.

geplaatst met de bedoeling hem op te laten leiden tot priester of advocaat.6

(30)

III. de middelbare-schooljaren, 1907-1913

I. De eerste Colleges

Op zijn elfde jaar kwam Paul van Ostaijen als extern leerling in de zesde

Grieks-Latijnse klas van het Aartsbisschoppelijk Sint-Jan-Berchmanscollege aan de Meir te Antwerpen. Na afloop van het eerste jaar was hij de 16de van de klas en werd bevorderd naar de vijfde Grieks-Latijnse met een 1ste prijs voor uitspraak en voordracht Nederlands en de vermelding dat hij een 6de plaats had voor Nederlands

1Gegevens verstrekt door het

Sint-Jan-Berchmanscollege, ontleend aan de palmares van 30 juli 1908 en 1 en 2 augustus 1909.

opstel.1

Het tweede studiejaar verliep minder succesvol. De enige vermelding was nog een 4de plaats voor Nederlands opstel, maar op de algemene plaatslijst kwam hij niet meer voor, hetgeen er op wijst dat hij in deze klas is blijven zitten.

Het is niet bekend of deze mislukking voor de school of voor de ouders aanleiding is geweest Pauls studie op dit college te beeindigen, maar op 30 september 1909 werd hij als leerling ingeschreven bij het

Onze-Lieve-Vrouwecollege, eveneens een Jezuïetencollege, aan de Frankrijklei, waar hij weer in de vijfde Grieks-Latijnse terecht kwam. Dit studiejaar eindigde

2Verstrekt op 11 juni 1954 door het O.L.V.-College.

volgens de opgave2met een ‘8ste plaats in uitmuntendheid; 60% der punten voor het geheel; vermeldingen in godsdienst, Griekse versie, Nederlandse taalleer en Ned. oefeningen, in aardrijkskunde en voordragen; 1ste prijs in geschiedenis.’

Dit klinkt nogal redelijk, maar de overgang naar de volgende klas had hij maar op het nippertje gehaald, waarschijnlijk met een taak voor Latijn. Om over te gaan moest hij nl. voor Latijn tenminste 10 van de 20 punten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hem terecht in het laatste nummer van zijn blaadje waar hij afscheid neemt en zich verantwoordt in een slotwoord dat hij tot Gysken richt: ‘Ik hebbe al uwe gezegsels opgeschreven

Er zijn veel plekken in de gemeente Bergen waar iets leuks, iets cultureels gebeurt, er wonen veel mensen die iets interessants weten en iets kunnen vertellen; laat er één plek

die men ook in zijn gedichten treft, de waanzin die van de Muzen komt? Want wie buiten de waanzin der Muzen om tot de poorten der poëzie gaat met het geloof dat hij op grond van

Neen, je moet in de redaktie. Ik weet wel dat er iets zeer plezierigs is in de rol van onafhankelik outsider. Maar daar gaat het niet om. Juist omdat Holland hier te licht weegt,

De teneur waar Henriette Roland Holst op was gaan letten in de jaren twintig, zette zich door in de jaren waarin het eind van haar leven viel.. Maar overheersend was in die tijd

Terwijl de teutoonse pers oordeelde dat deze verklaring zeer aanneembaar was en de overtuiging deed ingang vinden dat de teutoonse politie in deze naar mogelikheid had gehandeld en

eeuwigheidsofistiek der epigonen te zijn verlost. Angstvallig daarop letten of gedichten aan het criterium ‘eeuwigheidswaarde’ kunnen worden getoetst betekent, waar de dichter

Nu moest hij de dood van iemand die hem zó nabij stond bedenken, terwijl hij gans in beslag genomen werd door de gebeurtenissen in zijn eigen leven die hij niet verstond.. Deze dood