• No results found

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde · dbnl"

Copied!
140
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

vriendschap over liefde

Samuel Iperusz Wiselius

bron

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde. J.

Altheer, Utrecht 1812

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/wise001valv01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

AAN DEN HEER

D I R K K A M P H U Y Z E N ,

EN

Z Y N E E C H T G E N O T E ,

VROUWE

ANNA MARIA,GEBORENSNOEK,

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(3)

W O R D T

DIT TONEELSPEL

U I T WA A R E H O O G A C H T I N G

OPGEDRAGEN

D O O R

BEIDER DIENSTVAARDIGEN VRIEND, D E N S C H R Y V E R .

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(4)

Voorreden.

‘Een fraai tafereel’, zegt MERCIER’, ‘blijft niet altijd zonder vrucht. Het is in zich zelf wel stom, doch het spreekt, als het oog zich op de treffende kleuren vestigt. Men moet het gezicht er van afwenden, wil men er niet door gedrongen worden tot enig onderhoud met zijn eigen geweten’

Dit, dunkt mij, is het oogpunt, waaruit men het zogenaamd Drama beschouwen moet, en het is ook op dezen grond, dat ik die zoort van Toneelstukken, als zij in zich zelven goed en

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(5)

onberispelijk zijn, voor nuttig houde, ofschoon ik anders gaarne erkennen wil, dat het Schouwtoneel, naar zijnen oorspronglijken aard, geene andere stukken, dan de Tragoedie, inzonderheid de Helden - of Hoge Tragoedie, en de Hoge Comoedie behoorde toetelaten.

Wanneer het immers waar is, dat deugd en goede zeden de rijkste, zo niet de éénige bronnen zijn van volksgeluk, en dat de toverkracht der verwondering, die edele handelingen, en de af keer, dien snode bedrijven inboezemen, hoezeer de lessen der zedenkunde al geen dwingend vermogen hebben, ons echter op het sterkst nopen moeten, om de eerstgemelden naartevolgen en de anderen te schuwen, dan ook is het de pligt van een ieder, die zich daartoe enigermate bekwaam oordeelt, er zich op toe te leggen, om, onder lieden van allerlei rang, goede grondbeginzelen en zedenlijkheid aan te prijzen en te bevorderen, ten einde alzo nieuwe kracht te geven aan den grondslag der maatschappij,

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(6)

tot welke hij behoort, en het zijne bijtedragen ter handhaving van de algemene orde, die de schatkamer is der grootste nationale en bijzondere voordelen.

Het zoude nu wel niet ongepast mogen geoordeeld worden, de geschiktheid van het Drama, ter bereiking van een zodanig doel en om het Schouwtoneel tot eene Leerschool der deugd te vormen, hier opzetlijk te betogen; doch, daar dit vóór mij, door den EerwaardenVANENGELEN, in zijne uitmuntende Verhandeling, geplaatst voor het Eerste Deel des Spektatorialen Schouwburgs, op eene onverbeterbare wijze verrigt is, behoef ik deze taak niet op mij te nemen, en ik mag elk, wien mijne gevoelens, over het Schouwtoneel in het algemeen, bekend zijn, en wien het gevolglijk verwonderen mogt, een Drama van mijne hand in het licht te zien verschijnen, ter mijner verandwoording deswegens, gerustlijk daarheen verwijzen.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(7)

Onder tusschen wil ik, met het Drama voor testaan, mij geenszins gehouden hebben voor den verdediger van dien onafzienbaren hoop van zo genaamde Toneelspellen, die, voor al in de laatste jaren, door Duitschland zijn opgeleverd en, behalve dat zij de hoofdvereischten van een geregeld toneelstuk missen, grotendeels strekken ter vervalsching, zo niet ten bederve van den goeden smaak, ja meer geschikt zijn, om het zedenlijke gevoel te verzwakken, dan om de liefde tot de deugd aanteprijzen en te versterken. Deze zoort van voordbrengzelen eener verwarde, overspannen, of bedorven verbeeldingskracht behoorde integendeel, mijns erachtens, nimmer ten tonele gevoerd te worden, en het lokken eener grote menigte volks na den Schouwburg moest zekerlijk, bij de keuze der te vertonen stukken, nooit in aanmerking komen, wil men ten minsten het Schouwtoneel niet geheel van aard doen veranderen en het, van nuttig en stichtelijk, gelijk het in de daad zijn kan en zijn moet, nadelig en verderflijk doen worden.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(8)

Dat, in het vervaardigen van het Toneelstuk, welk ik bij dezen mijnen Landgenoten aanbied, en waartoe mij aanleiding werd gegeven door het Eerste Nummer der Vaderlandsche Bibliotheek van Wetenschap, Kunst en Smaak voor dit lopende jaar, ik in geen der bovenvermelde feilen vervallen ben, hiervan houd ik mij verzekerd.

Heb ik hier of daar tegen den letter der gestrenge toneelmatige wetten gezondigd, ik moest wel iets toegeven aan den algemeen heerschenden smaak, die van

langzamerhand weder op het oude en goede spoor moet worden teruggebragt, zich niet in eens daarop dringen laat; doch ik zal echter niet kunnen geoordeeld worden, deshalve die wetten, met de meeste hedendaagsche Hoogduitsche Toneelschrijvers, geheel en al veronachtzaamd en met voeten getreden te hebben.

Voor het overige is de grondslag van deze mijne lettervrucht geheel overeenkomstig gebleven aan de waarheid der geschiedenis; in

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(9)

de bijzondere omstandigheden zelfs heb ik mij, zo veel mogelijk, daarbij gehouden.

Het karakter van GUSTAVUSADOLPHUSis door mij voorgesteld in diervoege, als het ons door schrijvers van zijnen en van lateren tijd wordt geschilderd. Ook in de karakters van VALVAISE, ADELAïDE, ALLERAN, DUPLAISEen CHRISTIëRNheb ik de waarheid der voorgestelde gebeurdnis getrouwlijk in acht genomen; alleenlijk heb ik de twee laatstgemelden in ambten geplaatst, die zij nooit bekleedden, omdat dit mij onvermijdbaar scheen, zoude ik hen in het, hier nodige, verband en in eene naauwe betrekking tot den Vorst brengen.

Mag, eindelijk, dit mijn Toneelstuk bij elk, die het leest of ziet vertonen, die zelfde aandoeningen te weeg brengen, die het voorval, dat deszelfs onderwerp uitmaakt, in mij verwekt heeft, dan zal ik het strelend gevoel ontwaar worden van mede iets te hebben bijgebragt ter voordplanting en bevesting der ge-

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(10)

wijde en waarachtige leer: dat, om waarlijk goed en gelukkig te worden en om het doel van ons aanwezen meer en meer te naderen, wij ons zelven moeten beheerschen en geene opofferingen ter liefde van de deugd ooit te zwaar achten.

Amsterdam den 19 April 1811.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(11)

Vertoners.

GUSTAVUSADOLPHUS, Koning van Zweden.

VALVAISE, zijn Vertrouwling en Boezemvriend.

DUPLAISE, Minister Secretaris van Staat.

CHRISTIëRN, Minister van de Financiën.

Mevrouw van GERENHOLM, Weduwe van den GraveVANGERENHOLM, weleer Generaal in dienst van SIGISMUNDUS, Koning van Polen.

ALLERAN, haar Zoon, Luitenant bij de Lijfwacht des Konings.

ADELAïDE, hare Dochter.

ERIK, gewezen Kamerdienaar van den GraveVANGERENHOLM, en nog in dienst bij deszelfs Weduwe.

KAREL, Knecht bij Mevrouw van GERENHOLM. NORDMAN, Luitenant in gewonen dienst.

Kamerheren, Krijgsbevelhebbers, Edellieden, Kamerdienaars, Soldaten.

Het Toneelverbeeldt, in het Eerste Bedrijf, eene kamer in het huis van Mevrouw van GERENHOLM; in het Twede, het kabinet des Konings. In het eerste gedeelte des Derden Bedrijfs is het Toneel, als in het Eerste, en in het andere gedeelte, als in het Twede Bedrijf. Het Vierde Bedrijf speelt in eene kamer van de Kancellarij. In het Vijfde Bedrijf, stelt het Toneel de troonzaal voor, die met kronen en arm-kandelaars verlicht is.

Het Stuk speelt te Stokholm van des ochtends ten agt, tot des avonds ten zeven uren.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(12)

Valvaise en Adelaide, of de zegepraal

der vriendschap over de liefde, toneelspel.

Eerste bedrijf.

Het toneel verbeeldt eene kamer in het huis van Mevrouw van GERENHOLM.

Eerste toneel.

ERIKzit in een' leuningstoel; hij heeft enige nieuwspapieren in de hand, zet zijne bril op en leest met tekenen van goedkeuring. VervolgendsKARELmet een ontbijt.

ERIK.

Braaf! braaf! waarlijk de vader zijns volks! - en dat nog zo jong. - Lang moge Zweden hem behouden! - Hoe was het mogelijk, dat mijn goede Heer de Polen tegen zijn vaderland kon dienen? Maar

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(13)

hij gevoelde dit niet en meende waarlijk, in de zaak van den zoon zijns overleden Konings, de wezenlijke belangen der Zweden voortestaan.

(KARELzet het ontbijt op eene tafel aan de linkerzijde des toneels.)

Niet zo, niet zo, Karel! Het is jammer, dat gij geen beter geheugen hebt.

(Hij legt de nieuwspapieren op de tafel en verschikt het ontbijt.)

Zederd dertig jaren zettede men het hier in dezer voege.

KAREL.

Hoe weet gij dat?

ERIK.

Dewijl ik het tien jaren in dit Huis altijd zelf dus gezet en twintig jaren het altijd dus gezien heb.

KAREL.

Tien en twintig jaren het in dit huis altijd dus gezet en gezien? Gij zijt, zo wel als ik, nog nauwlijks zes maanden in dit huis.

ERIK.

In den letterlijken zin hebt gij gelijk; doch als men op deze wijze van een Huis spreekt, dan bedoelt men het gezin, den Heer, de Mevrouw, bij welken men dient, en het is nu meer dan dertig jaren, dat ik hier in dienst ben geweest, eerst tien jaren als knecht, zo als gij, en vervolgends twintig in de hoedanigheid van kamerdienaar.

KAREL.

Dertig jaren? Gij waart dierhalve reeds vóór mijne geboorte in dienst van dit Huis.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(14)

ERIK.

En toen was ik reeds agt jaren soldaat geweest. - Ik heb al wat gezien en ondervonden, dat verzeker ik u.

KAREL.

Maar zeg eens, Heer Erik! Is het waar, dat de oude Graaf uit Zweden is gebannen geweest?

ERIK.

Waar is het; doch dat banvonnis heeft hem in zijne eer niet kunnen benadelen.

KAREL.

Hoe was het dan daarmede gelegen?

ERIK.

Gij hebt immers wel horen zeggen, dat de vader van onzen beminden Gustaaf den voormaligen Vorstenstam van den troon heeft gestoten?

KAREL.

Ja wel. Dat was immers de Stam van Gustavus Vasa?

ERIK.

Regt zo. De oude Graaf van Gerenholm stond de belangen van dien Stam voor, ep toen Karel, onze vorige Koning, het heir van Sigismundus versloeg, moest de Graaf met zijn' Vorst na Polen vlugten. Naa zijn' dood heeft de Gravin verlof gekregen, om in haar vaderland terugtekeren en op haar voorouderlijk landgoed haar verblijf te houden. Thands, nu de edele Gustaaf den troon bekleedt, zijn alle vonnissen en banschriften, tegen aanhangers van het voor-

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(15)

malig Koninglijk Huis geveld en uitgevaardigd, door hem opgeheven, en Mevrouw heeft vrijheid bekomen, om zich in Stokholm met der woon nedertezetten. - Haar zoon is zelfs, gelijk gij weet, Luitenant onder de lijfwacht des Konings.

KAREL.

Zo, zo: nu begrijp ik het. - Maar daar komt Mevrouw met de Freule.

(Erik en Karel vertrekken.)

Twede toneel.

MevrouwVAN GERENHOLMenADELAïDEplaatsen zick aan de ontbijttafel. MevrouwVAN GERENHOLMneemt de nieuwspapieren, schuift één derzelvenADELAïDEtoe en leest de overigen onder het gebruiken van het ontbijt.ADELAïDEheeft hare ogen gevestigd op enige rozen, die met een groen lint zijn zaamgebonden.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Het is schoon.

ADELAïDE, geheel afgetrokken.

Ja wel schoon.

Mevrouw vanGERENHOLM,

Voortreffelijk.

ADELAïDE.

Niets kan heerlijker zijn onder alle voordbreng-

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(16)

zelen.

(zij neemt achtervolgends de rode en witte rozen en het groene lint tusschen de vingers.)

Liefde - deugd - door de hoop aaneengenoerd.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Het is ver gezocht. - Maar ja, het is, zo gij wilt, er uit te halen. Liefde althands staat wel op den voorgrond.

ADELAïDE.

Maar wat zou zij zijn zonder deugd?

Mevrouw vanGERENHOLM.

Het is waar: beiden stralen door in deze uitmuntende schikking.

ADELAïDE.

Hoe regelmatig en toch zo vol van verscheidenheid!

Mevrouw vanGERENHOLM.

De regelmatigheid behoort tot het verstand, de verscheidenheid tot het vernuft: de eerste is noodzaaklijk wegens de orde; de andere, opdat een ieder, naar mate zijner wijze van zien, er overeenstemming met zijnen smaak in vinden moge.

ADELAïDE.

Beiden vind ik inzonderheid in de schakering der kleuren.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Der kleuren? Dit is niet juist uitgedrukt: der vormen, hadt gij behoren te zeggen.

ADELAïDE.

De vorm behaagt mij eigenlijk alleen van dat zij

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(17)

zich begint te openen, tot dat zij ten naasten bij haren vollen wasdom bereikt heeft;

de zagte ineensmelting der kleuren blijft bekoorlijk, tot dat zij verdort.

Mevrouw vanGERENHOLM

opziende.

Wat praat gij van openen en verdorren? Ik geloof waarlijk, dat zij van hare rozen spreekt.

ADELAïDE

(verschrikt.)

Ja toch, Lieve Moeder! Waarvan anders?

Mevrouw vanGERENHOLM.

Hebt gij het papier, dat ik u heb toegeschoven, dan niet gelezen?

ADELAïDE.

Ik had het waarlijk niet eens gezien.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Ik meende, dat gij daarin gevonden hadt, het geen ik in dit papier las. Ik sprak van de wijze schikkingen, door den Koning omtrent de kunsten, fabrieken, trasieken en handwerken beraamd, en gij hebt al uwe aandacht op een paar rozen gevestigd. Ik geloof in de daad, dat uwe hersens voor geene andere indrukken vatbaar zijn, dan van bomen, planten, kruiden, bloemen, vlinders, vogeltjes en dergelijken, en voor de droefgeestige tonen uwer eigen stem, nu en dan met den klank uwer luit gepaard.

ADELAïDE.

Zo word ik dan ook niets anders, dan regelmaat, orde, schoonheid en zamenstemming ontwaar, terwijl, als ik mijne ogen in de wereld, en vooral hier, in de grote wereld, sla, ik juist het tegendeel meen

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(18)

te bespeuren, - Neen! het stadsleven mag geen leven heten; het is eene onafgebroken duizeling, die naa het ontbijt eenen aanvang neemt en niet verdwijnt, voor men zich ter ruste begeeft. - Het is niet mogelijk, zich aan dat lastig gewoel te onttrekken.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Gij zult daar wel aan gewennen. Het is noodzakelijk, dat gij u hier blijft vertonen.

Hoe zoudt gij, op het Land u opgesloten houdende, toch ooit tot een' stand geraken, die u voegt? Uw geluk hangt er van af en dat is mijn doel.

ADELAïDE.

Zo het mijn geluk is, Lieve Moeder! dat gij, met u in de hoofdstad neder te zetten, hoofdzakelijk ten doel hebt gehad, ô laat ons dan maar weêr spoedig van hier vertrekken. Hoe zoude ik, aan het gadeslaan van de wonderen der Natuur, aan hare beurtlingsche ontwikkeling, bloei, verkwijning, schijnbaren dood en herleving van der jeugd af gewoon, geene andere, dan opregte, welwillende, werkzame en vrolijke menschen hebbende leren kennen, vermaak kunnen scheppen in eene plaats, waar alles van de Natuur afwijkt, of regtdraads met haar strijdig is? Neen, Lieve Moeder!

laat ons spoedig na ons Landgoed wederkeren! Daar leeft men, in de stad bestaat men slegts.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Daarvan kan niets komen, Adelaïde! Reeds te lang hebben wij in afzondering geleefd.

Er be-

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(19)

vinden zich geene Edelen aan het Hof van Gustaaf, wien uw broeder, wegens zijne afkomst, den voorrang niet zoude kunnen betwisten. - Gij zelve moogt op den schitterendsten echt aanspraak maken.

(Adelaïde staat weemoedig de ogen ten hemel.)

Het wordt tijd, dat gij tot een' gevestigden stand in de Maatschappij geraakt. De weg, om ons geslagt tot voormaligen luister te verheffen, is ons geopend; en ik, ik zoude, om aan uwe eigenzinnigheid, aan uwe romaneske denkbeelden gehoor te geven, zulk eene gelegenheid, immers gedeeltelijk, veronachtzamen.... Neen, dochter! dat kan, dat mag ik niet.

ADELAïDE.

Ik schat uwe liefderijke zorg naar waarde, Beste Moeder! Doch bij die zelfde liefde bid ik u nogmaals, vergun mij voor het minst na het Land terug te keren! In die afzondering alleen kan ik gelukkig zijn. Laat mijn broeder waken voor de herstelling van den luister onzes geslagts. - Ik heb mij nu verscheiden maanden geheel naar uwen wensch gevoegd; ik heb schouwtonelen bezocht, grote gezelschappen

bijgewoond, eindelijk zelfs mij op het bal, dat de Graaf van Oxenstiern gegeven heeft en waar ik, door het afvallen van mijn masker, in eene zo grote verlegenheid geraakte, laten geleiden; doch alles, wat ik gezien heb, wat ik nog dagelijks zie, mishaagt mij dermate, dat ik van ogenblik tot ogenblik sterker naar onze gelukkige eenzaamheid begin te verlangen.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(20)

Mevrouw van GERENHOLM

Is er dan onder alle de Edellieden, die u hun hof maken, niet één, die uwe bijzondere opmerking tot zich kan trekken?

ADELAïDE.

Niet één: en er zal ook zodanig een zich nimmer aan mijn oog vertonen: van die zijde is er voor mij geen geluk te wachten

(Zij kuscht hare Moeder de hand, met eene inwendige aandoening, die zij tracht te verbergen, en vertrekt)

Derde toneel.

Mevrouw van GERENHOLM. alleen

Zonderling! Dat alles is niet natuurlijk. Dat zij het landleven bemint, is mij bekend;

doch dit verlangen, deze drift, om Stokholm te verlaten, heeft iets geheimzinnigs;

daar achter ligt iets verborgen, dat ik nog niet weet te doorgronden. Zij is geheel veranderd: van blijgeestig, dat zij van der jeugd af aan was, is zij stil en peinzende geworden; zomtijds is zij zo afgetrokken, dat zij naauwlijk ziet of hoort, wat er rondom haar voorvalt; dikwijls staan hare ogen voltranen, die zij zorgvuldiglijk tracht te verbergen. Hare tekenpen blijft onaangeroerd liggen, of bezigt zij die, dan is het ter sluik, als of zij zich dier kunst schaamt. Aan de geliefde luit zelve wordt langer niet gedacht, dan om er nu en dan enige slepende treurtonen uit te tokkelen - En dit alles, zederd onze reis herwaards.... Zou ook de schrik van het ongeluk, dat wij kre-

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(21)

gen?... Maar neen! dat zou andere verschijnzelen te weeg brengen. Zekerlijk heeft zij enig verborgen verdriet... Welligt eene geheime liefde.... Maar zou ik daarvan nooit iets bemerkt hebben? Ik zelve kan die snaar niet roeren; want, heb ik het geraden, dan is de beminde of een, die van hare liefde onbewust is, of een, die in geboorte niet met haar gelijk staat en dien zij dierhalve weet, nimmer ten echtgenoot te kunnen verkrijgen... Maar zie daar mijn' Zoon.

Vierde toneel.

Mevrouw van GERENHOLM, ALLERAN.

ALLERAN.

Ik wensch u een' goeden morgen, Moeder!

Mevrouw van GERENHOLM.

Goeden morgen, Zoon!.... Is alles wel?.... Gij ziet er mij zo strak, zo ingespannen uit. Er is toch ten Hove, of op de Wacht niets onaangenaams voorgevallen, hoop ik.

ALLERAN.

Niets.,.. of ook wel iets.

Mevrouw van GERENHOLM.

Gij maakt mijne nieuwsgierigheid gaande --- Is dat geheimzinnige iets, of niets eene zaak, die gij uwe moeder moogt mededelen?

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(22)

ALLERAN.

Zeer wel, dewijl, zo het een iets mogt zijn, dat iets u, zo wel als mij, van nabij betreffen zoude.

Mevrouw van GERENHOLM.

Gij zijt toch voor geene ongunst van den Koning beducht.

ALLERAN.

In geenen dele, wat mij persoonlijk aangaat. Hoor, wat er is voorgevallen. Reeds zederd enige dagen heeft er onder de jonge lieden van het Hof een praatje gelopen, dat de Koning verliefd was; men meende dit aan verscheiden omstandigheden bespeurd te hebben. Ik, die mij zelden met iets anders bemoei, dan met het geen den dienst betreft, gaf daar weinig acht op, doch hield het bij mij zelven echter voor onmogelijk, dat een man, die zich slegts behoeft te vertonen, om zijne vijanden de vlugt te doen nemen; die over de beroemdste Bevelhebbers van alle, tegen hem oorlogende, Mogendheden zegepraalt; die, onder het oog des vijands, met het zwaard in de vuist, aan het hoofd van zijn heir, den Lechstroom zwemmend overtrekt en een' Tilli verslaat, weinig gevaar loopt, om, als een jonge lafbek, om eene vrouw of een meisje te zitten mijmeren.

Mevrouw van GERENHOLM.

Hier in vergist gij u, mijn Zoon! Het stoutste hart is vaak het eerst voor de liefde ontvlambaar.

ALLERAN.

Nu, wat daarvan zij, ik dacht er dus over. In allen gevalle meende ik het tot mijn beroep niet te behoren,

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(23)

de harstgeheimen van den Koning te bespieden, of te raden. Ondertusschen werd er dezen nacht op de wacht weder over gesproken; men redentwistte op nieuw over de oorzaak van Gustaafs afgetrokkenheid; ik zat in een' hoek met een' der Officieren te sclaken, toen de Luitenant van Fersen binnen kwam en zich in het gesprek mengde op eene wijze, die mij alle aandacht op het spel deed verliezen.

Mevrouw van GERENHOLM.

Hoe zo?

ALLERAN.

‘Ik weet, wed ik, zeide hij, wie de schone is, waar op de Koning het oog heeft laten vallen - Ik heb, zonder dat hij het merkte, haar miniatuur in zijne hand gezien. Hij is dierhalve reeds met haar op een 'goeden weg!’ ‘Zeg ons dan,’ riepen alle[n] schier tegelijk ’wie het is’ - ‘Niemand anders,’ ‘hernam hij’, dan Freule Adelaïde van Gerenholm.

Mevrouw van GERENHOLM

Ik ben tot in de ziel beroerd.... Zou dit het geheim zijn?

ALLERAN.

Nu vloog ik over de Tafel heen, wierp Schaakbord, glazen, licht, alles het onderst boven en greep van Fersen bij de borst, terwijl ik hem toeschreeuwde, dat hij als een schelm gelogen had. Men sprong tusschen ons in; men rukte ons van elkander; van Fersen bleef bedaard en voerde mij het volgende te gemoet: ‘Ik wist niet, van Gerenholm! dat gij op de wacht waart; ik had u niet gezien; zekerlijk

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(24)

zoude ik anderszins mijne ontdekking thands niet geme!d gehad hebben -- Van dien kant dierhalve vraag ik om verschoning. Doch, wat de zaak zelve betreft, deze lijdt geen' twijfel. Het miniatuur, dat ik in de hand des Konings gezien heb, vertoonde uwe schone zuster; zij was afgebeeld in die zelfde kleding, waar in de meesten onzer haar, ettelijke dagen geleden, ten huize van den Graaf van Oxenstiern gezien hebben - ô Men behoeft dat toonbeeld van vrouwelijke schoonheid slegts éénmaal ontmoet te hebben, om deszelfs trekken nooit weder uit het geheugen te verliezen; en de kunstenaar, die haar geschilderd heeft, is er boven alle denkbeelden in geslaagd, om die trekken met levendigheid uittedrukken - Gij ziet dus, dat ik mij bij mijne verzekering houde; en, daar ik niet geaarzeld heb, u de gronden, waarop dezelve berust, openteleggen, zult gij van uwe zijde ook niet weigeren, mij, in het bijzijn van een paar onzer vrienden, van uwe belediging rekenschap en voldoening te geven’ - Ik toonde mij hier toe bereid; doch nu trad de Kapitein van Zilversparre in ons midden en berispte allen over de oneerbiedige wijze, waarop zij zich veroorloofd hadden, over s'Koning geheimen te redentwisten - ‘Ik weet wel’ zeide hij, ‘dat alles uit eene goede bron ontspringt. Het gehele Hof heeft zich beangst gemaakt over de

verandering, die men bij onzen geliefden Gustaaf bespeurde; een ieder was er op uit, om den grond van dezelve te ontdekken en den zelven, zo mogelijk, uit den weg te ruimen;

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(25)

maar met dat al, het gaf geen pas, dat men onder jonge lieden zich op eenen zo lossen toon daar over uitliet, en ik geloof, dat het aller belang is, om het geen daaromtrent hier is voorgevallen, binnen deze muren te houden. Doch, zal dit kunnen geschieden, dan moeten ook onze twee Luitenants hun verschil in der minne bijleggen’. Allen gevoelden de gegrondheid der redenen van den Kapitein; allen drongen ons, om elkander de hand van vriendschap te geven - Dit geschiedde en de beker ging ter bezegeling van den vrede rond. Ik nu gaf, wel is waar, mijn woord, om het

voorgevallene geheim te houden, doch heb echter van den Kapitein verlof bekomen, om er u kennis van te geven, dewijl het de eer mijner zuster, mijne eer en die van ons Huis van zo nabij betreft.

Mevrouw vanGERENHOLM.

Ik ben in eene gemoedsgesteltenis, mijn Zoon! die niet te beschrijven is. Alles wordt mij hoe langer zo duisterer ---- Of Adelaïde geene geheime liefde voedde, was bij mij reeds twijfelachtig, en, zo de Koning waarlijk haar miniatuur bezit, dan heeft zij zelve het voor hem vervaardigd. Ik heb haar meer dan eens verrascht, daar zij met tekenen bezig was, doch, op mijne komst, haar werk verborg. --- Maar waar toch zou zij den Koning kunnen gesproken hebben? En hoe rijm ik met deze veronderstelde verstandhouding haar vurig verlangen, om na het Land te rug te keren, zamen?

ALLERAN.

Deze bedenkingen zijn ligtlijk optelossen. Is zij

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(26)

niet veelvuldige malen in talrijke gezelschappen ten huize van lieden van het Hof geweest? Hebt gij haar dáár altijd onder het oog gehad? Kan de Koning zich niet telkens in het geheim aan zulk een huis bevonden hebben?

(Met toenemende drift.)

En wat uwe andere zwarigheid betreft, Adelaïde kan zeer wel berekenen, dat er op het Land duizend gelegenheden, tegen ééne in de Stad, gevonden worden, om den minnaar heimelijk te zien.

(Hij wringt zich de handen en loopt in vervoering het toneel op en neder.)

Mijne wraak zal zij niet ontgaan! Bij God! zij zal die niet ontgaan!

Mevrouw vanGERENHOLM.

Bedaar mijn Zoon! Zo onze vrees al gegrond mogt zijn, wat zullen wij er tegen doen?

ALLERAN

(in woede.)

Wat wij er tegen doen zullen? - Ik zal hen overal beloeren, overal nagaan; geene poorten van steen of koper zullen mij den toegang sluiten. Vind ik hen ooit bijeen, wordt ons Huis zo schandelijk onteerd, ik ruk haar uit 's Konings armen en wring haar het staal in den eerlozen boezem, al moest ik, de laatste der Gerenholmen, door beulshanden op het schavot het leven verliezen, of ik druk den dolk, druipende van het bloed der boeleerster, mij zelven in het hart.

(Hij vertrekt met drift.)

Mevrouw vanGERENHOLMhem volgende.

Alleran! Mijn Zoon! Alleran! Grote God! wat staat mij overtekomen?

Einde van het Eerste Bedrijf.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(27)

Twede bedryf.

Het Toneel verbeeldt het Kabinet des Konings.

Eerste toneel.

GUSTAAFalleen.

(Hij zit aan eene schrijftafel, waarop men een aantal papieren ziet. Twee boeken, beiden in folio, liggen geopend naast elkander vóór hem, zijnde het eene het Regt des Oorlogs en des Vredes van Hugo de Groot; het andere de Memorien van Sully.)

Welk een ontzettende omvang van pligten, die den Vorst te vervullen staan! Uwe lessen, voortreffelijke Hugo!

(Hij slaat de hand op het werk van de Groot!(*).)

Gij eer en luister van den Nederlandschen grond! Uwe lessen zullen mij steeds ten rigtsnoer strekken in oorlog en in vrede; gij zegt mij, wat ik aan mijne volken, wat ik aan bondgenoten en vreemden, wat ik zelfs aan mijne vijanden verschuldigd ben.

Gij leert mij de Regten der Natuur, tegen

(*) Dat het werk van onzenGROTIUSde Jure Belli ac Pacis het handboek van Gustaaf Adolph was, leest men onder anderen bijMILLOT, Histoire Moderne 4me vol. XIIIe Epoque p. 139.

Edit. de Paris 1787.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(28)

geweld, list en onderdrukking, verdedigen. - Het bloed, door Gustavus Adolphus gestort, komt geheel voor rekening der staatzucht van Ferdinand den Tweden.

(Hij neemt de Memoriën van Sully voor zich.)

- En gij, mijn Sully! Edele Vriend van den waarlijk Groten Hendrik! wees gij mijn raadsman in het bevorderen van het staatkundig en huislijk geluk mijner onderdanen!

(Hij leest)

(*)Waarheid, alles waarheid, bij bespiegeling bewijsbaar en door de ondervinding gestaafd! - Uw gulden spreuk: parvâ sapientiâ regitur mundus, houd ik inzonderheid steeds levendig voor mijnen geest. Ja! er is wel grote wijsheid nodig tot het besturen van landen en volken, doch deze wijsheid moet zich zo min mogelijk in het openbaar vertonen. Een Bewind, dat zich met alles bemoeit, alles wil dwingen, bederft alles.

De regeerkunst staat tot de geneeskunst, als de zedenkunde der Natiën tot die der bijzondere personen: beiden moeten de natuur leiden, ter hulp komen, nooit den meester over haar willen spelen. De Staten bloeien ook niet naar mate van het getal der overwinningen, of den overvloed van zilver of goud. Hoe vele valsche

dagtekeningen in de gedenkrollen der Volken!

(Hij staat op)

Ja, mijne dappere, mijne getrouwe Zweden! zo het Opperwezen mij in het leven spaart en mijne pogingen zegent, zal ik u allen gelukkig maken,.... en ik, alleen zal ongelukkig zijn. -

(Naa

(*) Inzonderheid wordt hier bedoeld het XIXe. Boek der Memoires de Sully.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(29)

enige overpeinzing.)

- Maar waarom ongelukkig? Is er dan geene mogelijkheid, dat ik mijnen hoogsten wensch verkrijg? Waaraan toch ben ik eene zo grote opoffering verschuldigd? Aan vooroordelen. Aan willekeurige bepalingen, door geen wetgevend gezag geheiligd.

- Wie is hij, die de poorten van huislijke zaligheid voor de Vorsten in het gemeen, en voor mij in het bijzonder, heeft vastgegrendeld?

(Hij haalt een miniatuur uit zijne borst en beschouwt het met vertedering.)

- Neen, Adelaïde! ik kan zonder u niet leven; zonder uw bezit wordt mij de zorg voor het heil mijner onderdanen, mijne dierbaarste zorg, het aanwezen zelf tot een' last. - En wie is zij? - Bekleedde haar Vader niet de hoogste waardigheden naast den troon van mijn' Oom en van mijn' Neef? Stamt zij niet af van de Oude Graven van Lijfland?

- ô Valvaise! ô mijn vriend! waarom zijt gij niet bij mij, om mij met uw' wijzen raad te ondersteunen? - Doch wat ook kan mij hier uw raad baten? Mijn hart zegt mij, dat ik Adelaïde bezitten moet, en mijne rede verzekert mij, dat daarin niets strijdigs, noch met de Wet der Zeden, noch met het belang mijns Rijks gelegen is. - Het lot is geworpen. - Zij worde mijne Gemalin! - Doch laat ons, alvorens ons langer met ons zelven bezig te houden, eerst den Ongelukkigen, die door den Krijgsraad ter dood is veroordeeld, uit zijnen zielangst redden!

(Hij schrijft op een papier, dat op de tafel ligt en vouwt het vervolgends digt.)

- Zo beslist dan één druppel inkt, door mijne hand

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(30)

tot schrijfletters gevormd, over het leven of sterven van mijn' natuurgenoot! - Gustaaf!

Gustaaf! welk eene dure verpligting, om altijd uws zelven meester te blijven!

(Hij belt.)

Twede toneel.

DE KONING, een Kamerheer.

DE KONING.

Een Officier uit de antichambre.

De Kamerheer vertrekt.

Derde toneel.

DE KONINGalleen.

De liefde was de oorzaak zijns vergrijps; hij verliet zijn' post, om de beminde van zijn hart, die verre van hem, welligt voor altijd, stond verwijderd te worden, nog éénmaal te omhelzen. - Het was slegt, zeer slegt, zijn' post te verlaten. Hadde hij het verzocht. - Maar hij is jong: onbedachtzaamheid is gemeenlijk de gezellinne der jeugd - en dan de liefde!.. - ô Hij leve! Hij leve, en, kan het zijn, om, in de armen van het beminde voorwerp, het huislijk geluk, de grootste aardsche zaligheid, te smaken.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(31)

Vierde toneel.

DE KONING,ALLERAN.

DE KONING

(ter zijde.)

Zie: nu juist de broeder.

ALLERAN.

Wat beveelt uwe Majesteit?

DE KONING.

Hier is mijn besluit op het smeekschrift van den soldaat, die ter dood veroordeeld is.

-

(Hij staat een' ogenblik met het papier in de hand.)

Ik ontvang goede getuigenissen van u, Heer Luitenant! Gij schijnt veel werks van den dienst te maken.

ALLERAN,

op een' min of meer gedwongen toon.

Welk regtschapen man heeft tot hier toe niet met lust en ijver onder den dapperen Gustaaf de wapenen gevoerd?

DE KONING.

De dapperheid heeft zo vele vleiers als vijanden. - Haar te loven is eigenliefde; haar naar te volgen is deugd.

ALLERAN.

De Vorst, die niet dan gedwongen het zwaard trekt ter verdediging van de vrijheid en de bezittingen zijner onderdanen, en het niet weder in de schede steekt, dan naa deze panden verzekerd te hebben, is niet slegts naarvolgens, maar ook prijzenswaardig.

-

(Op een' veel betekenenden toon.)

Betracht hij

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(32)

daarenboven de deugd en eerbiedigt hij de onschuld, dan moet hij aller harten vermeesteren.

DE KONING.

De waare roemzucht behoedt hem voor aftewijken van het regte spoor. - Gij zijt nog jong; bevestig u zelven in de gevoelens, die gij aan den dag legt, en algemene achting wordt, in welken stand of rang ook, het loon uwer edele stemming.

(Naa een' ogenblik zwijgens.)

Uwe moeder woont thands in de hoofdstad?

ALLERAN, op een' stroeven toon.

Zo als uwer Majesteit bekend is.

DE KONING.

Zij heeft nog meer kinderen, behalve u?

ALLERAN, altijd op denzelfden toon.

Nog ééne dochter.

DE KONING.

Een schoon, een voortreffelijk meisje, naar men zegt?

ALLERAN.

Schoon is zij; doch of zij den naam van voortreffelijk verdient, hangt af van de zuiverheid harer grondstellingen en de onberispelijkheid van haar gedrag.

DE KONING.

Nu, aan het laatste valt wel niet te twijffelen. Door eene zo uitmuntende moeder opgevoed en algemeen geroemd, als een voorbeeld van verstand, deugd, ingetogenheid en fijn gevoel, kan haar broeder wel

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(33)

gerustlijk in een' min onzekeren toon over haar spreken.

ALLERAN.

Zij is waarlijk tot hiertoe een braaf en deugdzaam meisje geweest; doch, Sire! het geen Solon tegen Croesus, aangaande het geluk, zeide, dat pas ik toe op de deugd der vrouwen, vooral in eene grote stad, waar het den vermogenden verleider zelden aan middelen mangelt, om de deugd te doen vallen en de onschuld te bezoedelen.

DE KONING

(ter zijde.)

Een zonderling mensch!

(Overluid, hem het papier ter hand stellende.)

Doe dit papier terstond aan den Voorzitter van den Krijgsraad brengen.

Alleran buigt zich en vertrekt.

Vyfde toneel.

DE KONINGalleen.

Het evenbeeld van zijn' vader, zo als men mij dezen dikwijls beschreven heeft. Zo stug, als dapper, zo gestreng in zijne grondbeginzelen, als naauwgezet in zijnen wandel, verenigde hij de deugd van Cato met de onwankelbare trouw van Bayard.

Ofschoon der geloofsbelijdenisse van Luther toegedaan, kon dit hem echter niet bewegen, om zijn' eed, aan Johannes en vervolgends aan Sigismundus gedaan, te verbreken, toen dezen den Katholijken Godsdienst

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(34)

met geweld in Zweden trachtten in te voeren. ‘Ik heb den Koning onvoorwaardlijk trouw gezworen; ik beklaag zijn' verkeerden geloofs-ijver, doch mijn arm is aan zijn' dienst geheiligd en mijn leven is ter zijner verdediging veil,’ was zijn antwoord aan allen, die hem op de zijde mijns vaders poogden overtehalen. - Zijn zoon komt mij voor in het zelfde spoor te wandelen. - Wat zal hij voor mij kunnen worden, als ik hem broeder noem!

Er wordt aan de deur geklopt; de Koning belt; Duplaise komt binnen.

Zesde toneel.

DE KONING,DUPLAISE.

DUPLAISE.

(Hij biedt den Koning een' open brief aan.)

Zie hier, Sire! een' brief, ogenbliklijk door een' renbode van Moscou aangebragt! De Heer Valvaise heeft het vredesverdag met den Czaar gesloten; geheel Finland is aan uwe kroon gehecht.

DE KONING. (Hij leest.)

Regt zo, mijn vriend! Geene veroveringszucht deed mij het zwaard ontbloten; mijne vijanden dwongen mij er toe, en het belang van Zweden noopte mij, om Finland, naa het eenmaal in mijn bezit gekregen te hebben, niet ligtelijk weder aftestaan.

DUPLAISE.

Finland is eene belangrijke aanwinst voor Zweden;

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(35)

het zal uw Rijk tot een' geduchten voormuur verstrekken.

DE KONING.

Gewis! - Doch, van nabij beschouwd, is dit toch maar eene hersenschim. De Finnen, mijne onderdanen geworden zijnde, staan tot mij in gelijke betrekking, als de Zweden;

de eersten krijgen eene even grote aanspraak op geluk en veiligheid als de anderen.

In uwen geest redenkavelende, zoude ik er des op uit moeten zijn, om voor mijne nieuwe onderdanen ook een' nieuwen voormuur opterigten, door mijn grondgebied al verder en verder uittebreiden. - Welk een schone dekmantel, om er de drift naar veroveringen achter te verbergen!

DUPLAISE.

Het is in de daad zo, Sire! Ik zie dagelijks al meer en meer, hoe bekrompen de uitzichten der gewone staatkunde bij onzen Vorst zijn, en dat men bij hem de Rijksbelangen uit geen staatkundig, maar uit een menschlievend oogpunt moet beschouwen.

DE KONING, den brief teruggevende.

En mijn brave Valvaise volgt, zie ik, den renbode op den voet: hij zal des wel ras hier zijn.

DUPLAISE.

Ongetwijffeld: zijn ijver voor uwen dienst kent geene palen; en hoe zeer moet deze pligtmatige ijver niet nog daarenboven geprikkeld worden door het gevoel, dat zijn Koning hem vriend noemt!

DE KONING.

Geen' tweelingbroeder zoude ik, meer dan hem,

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(36)

beminnen kunnen. Zijne opregte, zijne ongekunstelde ziel bemint mij ook

wederkeriglijk, minder nog als Koning, dan als mensch; hij is mijn raadsman in alles;

mijn vertrouwde bij gemoedlijke bezwaren en inwendige kwellingen; mijn

zedenmeester in mijne dagelijksche bedrijven; nooit verbloemde hij mij de waarheid, zo als die hem toescheen. Het geluk, van zulk' een' vriend te hebben, valt weinig' Vorsten ten deel.

DUPLAISE.

Maar, Sire! zouden er welligt niet weinig Vorsten zijn, die zulk' een' vriend begeren?

DE KONING.

Zo dit zo is, dan ontzeggen zij zich zelven den hechtsten steun in eene getrouwe pligtsbetrachting, en den besten troost in de moeilijkheden, aan hunnen rang verbonden.

Er worde geklopt; de Koning belt; Christiërn komt binnen; Duplaise vertrekt, tegen wien de Koning onder het uitgaan zegt:

Binnen een uur verwacht ik u met de staatsstukken, die mijne handtekening vorderen.

Zevende toneel.

DE KONING,CHRISTIëRN.

CHRISTIëRN.

Mag ik uwe Majesteit allergenadigst bidden, dit

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(37)

ontwerp enige ogenblikken met zijne kostbare aandacht te willen vereren?

DE KONING.

Zeer gaarne, Heer Minister!

(Hij leest)

- Dit is immers niet volgends het geen wij onderdaags hebben afgesproken?

CHRISTIëRN.

Hoe zo? mag ik onderdanigst bidden, Sire!

DE KONING.

Een hoofdgeld, Heer Minister! Dit wordt immers drukkende voor mijne onderdanen?

Ik gaf u duidelijk mijn' wensch te kennen, dat gij iets zoudt ontwerpen, bij welks uitvoering mijn volk niets behoefde te lijden.

CHRISTIëRN.

Met genadig verlof van uwe Majesteit: ik heb mijne gedachten daarover rijpelijk laten gaan en met mijne Raden de zaak overwogen, doch, met eerbiedige

onderwerping aan het beter oordeel van uwe Majesteit, is het eenparig gevoelen geweest, dat er, in de plaats hebbende omstandigheden, geene andere maatregelen mogelijk waren.

DE KONING.

Dan kan er ook thands aan geene maatregelen gedacht worden.

CHRISTIëRN.

De geldmiddelen hebben echter, gelijk aan uwe Majesteit bekend is, onderstand nodig.

DE KONING

met drift.

En echter verkies ik geene willekeurige belastin-

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(38)

gen van mijne getrouwe Zweden te vorderen. Ik vraag u om een Stelzel van Financiën, dat geregeld draagt, zonder te drukken: niet om afperssingen. In de uitbreiding van de algemene welvaart liggen de bronnen ter stijving van 's Lands schatkist opgesloten.

Het vermogen van een' Vorst, die het geluk des Volks vergroot, neemt van zelf toe;

hij mag zich verzekerd houden, in de liefde zijner onderdanen, hulpmiddelen te zullen vinden, die de willekeur te vergeefs zoekt. - Dit was de grondstelling van Hendrik den Groten. Toen de Hertog van Savoye hem vroeg, hoe veel inkomsten Frankryk hem opbragt, gaf hij ten andwoord: ‘Zo veel ik wil; want, de harten mijns volks bezittende, kan ik krijgen, wat ik begeer.’ - Dit is ook mijne grondstelling, Heer Minister! - Een goed vader, bemind door zijne kinderen, is van hunnen onderstand verzekerd.

CHRISTIëRN.

Ik weet, Sire! dat dit ook de grondstelling van den Heer Valvaise is -

(glimlagchende)

voor het minst heeft hij die gestadig in den mond. - Uwe Majesteit kleeft dezelve ter goeder trouwe aan en kan daarin geene bijoogmerken hebben; maar...

DE KONING.

Wat maar? - Schrijft gij den Heer Valvaise dan bijoogmerken toe in het voorstaan dezer verheven leer?

CHRISTIëRN.

Wel niet regtstreeks:

(listig)

doch de Koophandel

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(39)

weet gedane diensten en verleende voorspraak grootmoediglijk te erkennen.

DE KONING.

Zo dat, naar uwe mening, Valvaise zich van elders door geschenken zoude belonen laten voor den goeden raad, dien hij, ter bevordering van den handel en ter uitbreiding van de zeevaart, geeft?

CHRISTIëRN.

Ik meen, met verlof van uwe Majesteit, redenen te hebben, om dit stelligerwijze te mogen verzekeren. Het Huis van Helgreen heeft hem nog in het voorleden jaar...

(De deur wordt geopend; Valvaise komt binnen.)

Agtste toneel.

DE KONING,VALVAISE,CHRISTIëRN.

DE KONING.

Wat zie ik? welkom, mijn vriend! Gij zijt uwen renbode wel spoedig gevolgd.

(Hij omhelst hem.)

VALVAISE.

Hoe meer ik Stokholm naderde, Sire! zo veel te vuriger werd mijn verlangen, om mij weder in uwe tegenwoordigheid te bevinden.

DE KONING.

Ik heb ook lang uwe wederkomst reikhalzend te gemoet gezien.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(40)

CHRISTIëRNter zijde, terwijl Valvaise eene rijkgestikte brieventasch uit den zak haalt, haar den Koning toereikt, en de Koning haar opent en een pergament geschrift, met zegels er aan, leest.

Wat middel mag hij toch bezigen, om hem dermate te begogelen?

(Overluid tegen Valvaise.)

Is het geoorloofd uwe Excellentie met zijne behouden wederkomst geluk te wenschen?

VALVAISE.

Ik dank u, mijn Heer Christiërn! mits gij er de Excellentie aflaat.

CHRISTIëRN.

Als Gezant zijner Majesteit komt u echter deze tijtel met volle regt toe, meen ik...

VALVAISE.

Ik ben op geene tijtels gesteld, zo als gij weet. Nooit heb ik enige waardigheid of ambt, als zodanig, willen bekleden. Waar ik, als Valvaise, den Koning van nut kan zijn, sta ik hem met alle mijne vermogens, ook met mijn leven, ten dienst - Wij zijn immers daarenboven te oude vrienden, om elkander zo statiglijk te behandelen?

Geene Excellenties dierhalve meer, Mijn Heer Christiërn!

CHRISTIëRN.

Zo als uwe Ex... Zo als gij het beveelt, Mijn Heer Valvaise! Ja wel zijn het al vele jaren, dat ik de eer mogt hebben, u aan het hoofd mijner beschermende vrienden te plaatsen. Mijne dankbaarheid kent ook geene palen.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(41)

DE KONING.

(Hij legt het pergament met de brieventasch op de tafel.)

Zo dat er aan den afstand van Finland dan niets meer ontbeekt, dan mijne goedkeuring van den gesloten vrede.

VALVAISE.

Niets anders, Sire! - De binnenlandsche onlusten in Moskovie hebben mij van zelven den weg gebaand, om dit verbond in diervoege tot stand te brengen.

DE KONING

tegen Christiërn.

Nu, Heer Minister! ik heb u mijne mening te verstaan gegeven. Geen willekeurig hoofdgeld, geene belastingen op de eerste behoeften, geene bezwaren op den Koophandel. Weelde is de moeder van zedenbederf; zedenbederf is de kanker van een' Staat en doet denzelven vroeg of laat ten gronde gaan. Weelde is dierhalve eene binnenlandsche vijandin, die, door een wijs bestuur der Geldmiddelen en der Staatshuishouding, met de meeste vrucht kan bestreden worden, terwijl hetzelve in dien eigen strijd de bronnen moet vinden en openen, om de algemene schatkist te stijven. In dien geest wensch ik door u een Ontwerp te zien beramen -

(Hij geeft Christiërn een teken, die daarop, diep buigende, vertrekt.)

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(42)

Negende toneel.

DE KONING,VALVAISE.

DE KONING.

Wat ben ik verheugd, mijn vriend! u weder bij mij te hebben, voor al in deze ogenblikken, daar ik uw' raad en uwe hulp zo zeer behoef.

VALVAISE.

Toch geene vrees voor een' nieuwen oorlog?

DE KONING.

Meer dan vrees: de wezenlijkheid is dáár.

VALVAISE.

Wat zegt gij?

DE KONING.

Ik ben in de laatste dagen reeds menigmaal in een' heten strijd gewikkeld geweest;

- zelfs ben ik gekwetst geworden.

VALVAISE.

Hemel! gekwetst? - En daar is mij niets, noch onder weg, noch hier, van ter oren gekomen - Zouden de Deenen? - Of welligt de Keizer? Naa het verbond, door bemiddeling van den Kardinaal de Richelieu, met Lodewijk den Dertienden gesloten, meende ik u van dien kant geheel veilig.

DE KONING.

Ik denk dit met u - Ook is het geen buitenlandsche vijand, dien ik te bestrijden heb ---- Het kwaad schuilt in onzen eigen boezem.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(43)

VALVAISE.

Dus bij uwe eigen onderdanen? - Wie zijn die reukelozen? - Doch het is met mogelijk.

DE KONING.

En echter is het zo. Het is wel slegts één mijner onderdanen, die mij alle deze verdrietlijkheden veroorzaakt, doch niet te min denk ik, dat ik zal moeten bezwijken

VALVAISE.

Noem mij dien elendigen - Vreest gij voor een' vermogenden aanhang?

DE KONING.

ô Neen! mijne partij is zelve onbewust van de mij toegebragte slagen, en met dat al, zo ik haar niet kan bevredigen en in mijne belangen overhalen, dan is het met mijne rust, met mijn geluk, misschien met mijn leven gedaan.

VALVAISE.

Ik versta u niet; gij martelt mij.

DE KONING.

Nu ik zal dan duidelijker spreken: de strijd, dien ik gevoerd heb, is met mij zelven geweest, en die mij denzelven heeft berokkend, is een meisje,

VALVAISE.

Alzo de liefde? - Hoe zeer beklaag ik u!

DE KONING.

Maar de hoop op zegenpraal en op genezing der mij toegebragte wonde is niet verloren.

VALVAISE.

Zo ik u wel verstaan heb, Sire! dan vrees ik daar voor.

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

(44)

DE KONING.

Hoe dat?

VALVAISE

De liefde laat zich bezwaarlijk op eene andere wijze bevredigen, dan door het bezit van het beminde voorwerp. - En zeidet gij niet, dat het één uwer onderdanen was?

DE KONING.

Ja! Welk nadelig besluit leidt gij hier uit af?

VALVAISE.

De fiere Gustaaf kan zijne genegenheid nooit geschonken hebben aan eene vrouw, die niet kiesch denkt en gevoelt, en hare bekoorlijkheden tot enigen prijs hoegenaamd zoude veil hebben. - En de edele Gustaaf kan op geen genot doelen, dat hij aan verleiding zoude te danken hebben, en dat met de vernedering, met het ongeluk van een schuldeloos wezen moest gepaard gaan.

DE KONING.

Bepalen uwe middelen, ter bevrediging van mijn' hartstogt, zich hier toe?

VALVAAISE.

Ik ken, in het plaats hebbende geval, geene anderen.

DE KONING.

Is het huwlijk uw' vriend dan ontzegd?

VALVAISE.

Met eene uwer eigen onderdanen?

DE KONING.

Waarom meer, dan met eene vreemde?

Samuel Iperusz Wiselius, Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de Saint-Lambert, Spiegel der fortuyne waar in getoont wordt haer ongestadigheyt afgebeeld in leevendige exempels... Spiegel der fortuyne waar in getoont wordt haer

H.J. Brill, Waar liefde woont gebiedt de Heer den zegen.. dan te kennen wilde geven, dat men hem maar liever onopgemerkt in zijn hoekje moest laten staan. Het was zijne moeder

Toen Beatrijs dien dag weer den weg naar de halte overliep, scheen het haar toch, dat er voor het lispelende, stralende groen, een donkere vlek zweefde, een verbeelding van

Maar reeds den volgenden nacht verscheen Maria aan den jongen gevangene, opende voor hem de deure des kerkers, en zeide: ‘Jongeling, ijl naar uwe moeder, en zeg haar, dat ze

een geschiedenisje voor kleine, zeer jonge dames..

Toch lieve, na mijmerende ontsteltenis kwam weer aanschuifelen in mij het tweede begeeren, dat altijd komt en heel, héél lang bij mijn arme ziel blijft toeven, met zacht

Alles toch, wat men nieuwlings daartoe betrekkelijk in het licht heeft zien verschijnen, was niets anders, dan de oude, min of meer gevarieerde zang van Spaanschgezinde Schrijvers

‘En zie,’ zo heft Thomas van Celano op preconiserende toon aan, ‘terwijl de goddelijke Voorzienigheid zich reeds opmaakt, haar van eeuwigheid genomen raadsbesluit met Clara