• No results found

Uitbouw netwerk van dagrustplaatsen voor de Ingekorven vleermuis in het noorden van Limburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Uitbouw netwerk van dagrustplaatsen voor de Ingekorven vleermuis in het noorden van Limburg"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAPPORT Natuur.studie nummer 6 2006

Gaby Bollen, Alex Lefevre, Ghis Palmans, Bart Mulkens &

Kris Boeckx

(2)

Uitbouw netwerk van dagrustplaatsen voor de Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus) in het noorden van de provincie Limburg (België)

Eindverslag Bijzonder Leefmilieuproject Provincie Limburg 2005-2006 in samenwerking met

Colofon

Taakverdeling uitvoerders

Terreinwerk: Jorn Van Den Bogaert, Bart Mulkens, Ghis Palmans, Gaby Bollen en JNM (zwg-kamp)

Tekst: Gaby Bollen, Alex Lefevre, Ghis Palmans, Bart Mulkens en Kris Boeckx Schetsen: Peter Plessers

Kaarten: Goedele Verbeylen

Eindredactie en vormgeving: Goedele Verbeylen en Gaby Bollen

Foto's: Gaby Bollen, Bart Mulkens, Ghis Palmans, Jorn Van Den Bogaert en Alex Lefevre

© 2006

Natuurpunt Studie (Vleermuizenwerkgroep) Coxiestraat 11

2800 Mechelen

vleermuizen@natuurpunt.be

Wijze van citeren:

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting... 1

1 Inleiding... 5

2 Doelstellingen... 5

2.1 Kerkzolders inventariseren... 5

2.2 Beheermaatregelen en adviezen voorstellen ... 5

3 Een korte kennismaking met vleermuizen... 6

3.1 Ecologie ... 6

3.2 Systematiek... 7

3.3 Wetgeving ... 8

3.3.1 Wet op de beschermde diersoorten (KB 1980) ... 8

3.3.2 Conventie van Bern... 8

3.3.3 Conventie van Bonn ... 9

3.3.4 De Habitatrichtlijn (92/43/EEG) ... 9

3.4 Bespreking van de meest algemene vleermuissoorten in Vlaanderen ... 10

3.4.1 Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus)... 10

3.4.2 Watervleermuis (Myotis daubentonii) ... 11

3.4.3 Meervleermuis (Myotis dasycneme) ... 11

3.4.4 Baardvleermuis (Myotis mystacinus) ... 12

3.4.5 Franjestaat (Myotis natterreri) ... 12

3.4.6 Vale vleermuis (Myotis myotis) ... 13

3.4.7 Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) ... 13

3.4.8 Laatvlieger (Eptesicus serotinus) ... 14

3.4.9 Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) ... 14

3.4.10 Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) ... 15

3.4.11 Grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) ... 15

4 Inventariseren van kerkzolders op de aanwezigheid van vleermuizen ... 17

4.1 Visuele waarnemingen ... 17

4.2 Uitwerpselen ... 18

4.3 Vlekken ... 18

5 Inrichten van kerkzolders en -daken ... 19

5.1 De kerkzolder, onderdeel van de keten ... 19

5.2 Geschiktheid van de zolder ... 19

5.2.1 Keuzes maken: duiven, uilen of vleermuizen? ... 19

5.2.2 Geen rust, geen vleermuizen ... 20

5.2.3 Te contacteren instanties ... 20

5.2.4 Plannen van de werken... 20

5.3 Vleermuisvriendelijke inrichting van de kerkzolder... 21

5.3.1 Toegang tot de kerkzolder ... 21

5.3.2 Het dak: staande en liggende chiroptières ... 21

5.3.3 Inrichting van een vleermuizenverblijf op een kerkzolder... 22

5.3.4 Houtbehandeling tegen insecten en zwammen ... 23

5.3.5 Verlichting van de kerkzolders en -daken ... 23

5.4 Ongemakken i.v.m. vleermuizen ... 24

(4)

6 Resultaten ... 25

6.1 Ligging van de onderzochte kerken ... 25

6.2 Detailbespreking en inrichtingsmogelijkheden van de kerken... 26

6.2.1 Toelichting... 26

6.2.2 Lommel ... 27

6.2.2.1 Lommel Werkplaats ... 27

6.2.2.2 Lutlommel... 27

6.2.2.3 Lommel Centrum... 27

6.2.2.4 Kattenbos ... 28

6.2.2.5 Grote Barrier ... 28

6.2.2.6 Kolonie ... 28

6.2.2.7 Kerkhoven ... 29

6.2.2.8 Gelderhorsten ... 29

6.2.3 Neerpelt... 29

6.2.3.1 Grote Heide ... 29

6.2.3.2 Neerpelt Centrum ... 29

6.2.3.3 Sint-Hubertuscollege ... 30

6.2.3.4 Boseind ... 30

6.2.3.5 Herent ... 30

6.2.3.6 Sint-Huibrechts-Lille ... 30

6.2.4 Overpelt... 31

6.2.4.1 Overpelt-Fabriek ... 31

6.2.4.2 Overpelt Centrum ... 31

6.2.4.3 Overpelt Lindel ... 31

6.2.5 Hamont-Achel ... 32

6.2.5.1 Hamont Centrum ... 32

6.2.5.2 Hamontlo Kerk ... 32

6.2.5.3 Hamontlo College... 32

6.2.5.4 Hamont Klooster Ursulinen ... 33

6.2.5.5 Achel Centrum ... 33

6.2.5.6 Achel-Station ... 33

6.2.6 Bocholt ... 33

6.2.6.1 Bocholt Centrum ... 33

6.2.6.2 Kaulille... 34

6.2.6.3 Lozen ... 34

6.2.7 Bree... 35

6.2.7.1 Bree Centrum ... 35

6.2.7.2 Gerdingen ... 35

6.2.7.3 Beek ... 35

6.2.7.4 ’t Hasselt ... 35

6.2.7.5 Tongerlo ... 36

6.2.7.6 Gerkenberg ... 36

6.2.7.7 Vostaard ... 36

6.2.7.8 Opitter Kerk ... 36

6.2.7.9 Opitter Kapel ... 36

6.2.7.10 Reppel Centrum ... 37

6.2.7.11 Grote Brogel Centrum ... 37

(5)

6.2.9 Leopoldsburg ... 38

6.2.9.1 Leopoldsburg Centrum... 38

6.2.9.2 Strooien-Dorp ... 39

6.2.10 Hechtel-Eksel ... 39

6.2.10.1 Hechtel Centrum ... 39

6.2.10.2 Eksel Centrum... 39

6.2.11 Peer... 40

6.2.11.1 Peer Centrum ... 40

6.2.11.2 Wijchmaal... 40

6.2.11.3 Peer Linde ... 41

6.2.11.4 Ellikom... 41

6.2.11.5 Erpekom ... 41

6.2.12 Meeuwen-Gruitrode ... 41

6.2.12.1 Meeuwen Centrum ... 41

6.2.12.2 Wijshagen... 42

6.2.12.3 Gruitrode Centrum... 42

6.2.12.4 Neerglabbeek ... 42

6.2.13 Maaseik ... 43

6.2.13.1 Maaseik Centrum ... 43

6.2.13.2 Wurfeld ... 43

6.2.13.3 Aldeneik... 43

6.2.13.4 Heppeneert... 43

6.2.13.5 Siemkesheuvel ... 43

6.2.13.6 Neeroeteren Centrum... 43

6.2.13.7 Voorshoven ... 43

6.2.14 Conclusie ... 44

6.3 Inventarisaties van vleermuizen en andere diersoorten... 44

6.3.1 Vleermuizen ... 44

6.3.2 Kerkuilen ... 44

6.4 Communicatie ... 46

7 Conclusies... 46

8 Literatuur ... 46

9 Bijlagen ... 47

9.1 Bijlage 1: Situeringskaarten met gekende kolonies van Ingekorven vleermuizen.. 47

9.1.1 Moelingen (Voeren, provincie Limburg) (nr. 61)... 47

9.1.2 Postel (Mol, provincie Antwerpen) (nr. 64) ... 48

9.1.3 Echt (Nederland) (nr. 63) ... 49

9.2 Bijlage 2: Schetsen van de kerken ... 50

9.2.1 Lommel Werkplaats ... 50

9.2.2 Lutlommel... 51

9.2.3 Lommel Centrum... 51

9.2.4 Kattenbos ... 52

9.2.5 Grote Barrier ... 52

9.2.6 Kolonie ... 53

9.2.7 Kerkhoven ... 53

9.2.8 Neerpelt Centrum ... 54

9.2.9 Sint-Hubertuscollege ... 54

(6)

9.2.14 Hamontlo College... 57

9.2.15 Hamont Klooster Ursulinen ... 57

9.2.16 Achel Centrum ... 58

9.2.17 Bocholt Centrum ... 58

9.2.18 Kaulille... 59

9.2.19 Lozen ... 59

9.2.20 Gerdingen ... 60

9.2.21 Beek ... 60

9.2.22 Tongerlo ... 61

9.2.23 Opitter Kerk ... 61

9.2.24 Opitter Kapel ... 62

9.2.25 Grote Brogel Centrum ... 62

9.2.26 Kinrooi Centrum ... 63

9.2.27 Molenbeersel... 63

9.2.28 Ophoven... 64

9.2.29 Geistingen ... 64

9.2.30 Kessenich... 65

9.2.31 Leopoldsburg Centrum... 65

9.2.32 Hechtel Centrum ... 66

9.2.33 Eksel Centrum... 66

9.2.34 Peer Centrum ... 67

9.2.35 Peer Linde ... 67

9.2.36 Ellikom... 68

9.2.37 Meeuwen Centrum ... 68

9.2.38 Wijshagen ... 69

9.2.39 Gruitrode Centrum ... 69

9.2.40 Neerglabbeek ... 70

9.2.41 Maaseik Centrum ... 70

9.2.42 Aldeneik ... 71

9.2.43 Neeroeteren Centrum ... 71

9.3 Bijlage 3: Een samenvattend overzicht van de aanwezigheid van vleermuizen en andere diersoorten en het voorkomen van groen en waterwegen ... 72

(7)

Samenvatting

De Ingekorven vleermuis behoort tot één van de meest bedreigde vleermuissoorten in West- Europa. In Vlaanderen zijn er slechts een handvol zomerverblijfplaatsen gekend: Moelingen (Voerstreek, provincie Limburg) en Postel (in het noorden van de provincie Antwerpen gren- zend aan de provincie Limburg). De grootste kolonie van Nederland is gelegen in de provin- cie Nederlands Limburg (in vogelvlucht ca. 50 km van Postel en ca. 40 km van Moelingen).

Telemetrie-onderzoek heeft uitgewezen dat deze soort op één nacht 15 à 20 km kan over- bruggen. In deze context is het van groot belang om na te gaan welke kerkzolders eveneens voor de soort van belang zouden kunnen zijn, om – mits de nodige ingrepen – een aaneen- sluitend netwerk te kunnen vormen. Daarom werd besloten om verschillende kerkzolders gelegen in het noorden van de provincie Limburg te inventariseren op mogelijke verblijfplaat- sen van Ingekorven vleermuis, alsook om beheermaatregelen en adviezen voor te stellen voor elke kerk. Dit gebeurde in het kader van een Bijzonder Leefmilieuproject van de Vlaam- se Provincie Limburg in 2005-2006.

Na een korte bespreking van de meeste in Vlaanderen voorkomende vleermuissoorten wordt in dit rapport dieper ingegaan op het inventariseren van vleermuizen op kerkzolders. Hierbij dient men drie types waarnemingen in acht te nemen: waarnemingen van levende en/of do- de vleermuizen, uitwerpselen en vlekken. In sommige gevallen is het zelfs mogelijk dat er bij het ontbreken van dergelijke waarnemingen toch nog vleermuizen aanwezig zijn op een kerkzolder.

Vervolgens wordt dieper ingegaan op het inrichten van kerkzolders en -daken. Hierbij dient men met vijf factoren rekening te houden: de geschiktheid van de zolder, de toegankelijk- heid, de aanwezigheid van een geschikt jachtgebied, de aanwezigheid van lijnvormige land- schapselementen tussen de kerkzolder en het jachtgebied en de aanwezigheid van accent- verlichting op de kerk.

Wat de geschiktheid van de zolder betreft, zal men soms keuzes dienen te maken: zo moet de aanwezigheid van duiven absoluut vermeden worden. En omdat kerkuilen predators zijn van vleermuizen, zal men ook hiermee rekening moeten houden. Een oplossing is om een uilenkast te plaatsen. Een ander zeer belangrijk punt is ‘rust’. Een kerkzolder waar veel volk op komt, wordt meestal vrij snel verlaten door vleermuizen.

Wanneer men wil overgaan tot het vleermuisvriendelijk inrichten van een kerkzolder, moet men rekening houden met een aantal punten. Vooreerst zijn er diverse instanties waarvan men de toelating moet krijgen. Vervolgens is het van groot belang om de goede periode uit te kiezen om de werken uit te voeren, meestal tussen oktober en begin mei.

Bij het vleermuisvriendelijk inrichten van een kerkzolder worden de volgende aspecten beke- ken:

1. de toegang tot de zolder dient absoluut gegarandeerd te worden; de aanwezigheid van staande of liggende chiroptières kan voorzien worden;

2. de zolder kan ingericht te worden door bv. een vleermuiskast op te hangen;

3. de behandeling van de zolder tegen insecten en zwammen kan soms nodig zijn en dient best te gebeuren wanneer de vleermuizen in winterslaap zijn;

4. de binnen- en/of buitenverlichting van de kerkzolder moet soms aangepast worden.

(8)

Het belangrijkste deel van het rapport gaat over het onderzoek van 62 kerkzolders in het noorden van de provincie Limburg. Vooreerst werd vastgesteld of er vleermuizen aanwezig waren en om welke soort het ging (tabel 1). Ook werden diverse bijkomende parameters genoteerd, waaronder de aanwezigheid van kerkuil, braakballen of een kerkuilenkast.

Tabel 1: De aanwezigheid van vleermuizen op de kerkzolders in Noord-Limburg.

Gemeente Parochie Soort

Neerpelt Centrum Grijze grootoor (Plecotus austriacus) Sint-Hubertuscollege Gewone grootoor (Plecotus auritus)

Sint-Huibrechts-Lille Gewone grootoor (P. auritus) + Grijze grootoor (P. austriacus) Overpelt Overpelt-Fabriek Gewone grootoor (Plecotus auritus)

Centrum grootoor sp. (Plecotus sp.)?

Hamont Centrum Gewone grootoor (Plecotus auritus) Bocholt Centrum Gewone grootoor (Plecotus auritus)

Kaulille Centrum Laatvlieger (Eptesicus serotinus)

Lozen Gewone grootoor (P. auritus) + Laatvlieger (E. serotinus) Bree Gerkenberg grootoor sp. (Plecotus sp.)

Opitter Kerk (Eptesicus serotinus) Opitter Kapel (Eptesicus serotinus)

Kinrooi Molenbeersel Gewone grootoor (Plcotus auritus) Kessenich grootoor sp. (Plecotus sp.)

Hechtel Centrum Grijze grootoor (Plecotus austriacus) Eksel Centrum Gewone grootoor (Plecotus auritus)

Peer Ellikom Laatvlieger (Eptesicus serotinus) kolonie bij zusters Erpekom Laatvlieger (Eptesicus serotinus)

Meeuwen Centrum Gewone grootoor (Plecotus auritus)

Aangezien landschapselementen van groot belang zijn als verbinding tussen de verblijfplaats van vleermuizen (de kerkzolder) en hun jachtgebieden, wordt de aanwezigheid van groene verbindingselementen en waterwegen in de onmiddellijke omgeving (binnen een straal van 1,5 km) uitgebreid besproken. Vooral voor de Ingekorven vleermuis is de aanwezigheid van boomgaarden, bossen, weilanden, houtkanten en zeker het voorkomen van veestallen van zeer groot belang. Uit onderzoek is gebleken dat deze soort veelal jaagt in veestallen op allerhande vliegensoorten.

Er werd bepaald of de zolders al dan niet geschikt kunnen worden gemaakt om als verblijf-

(9)

Tabel 2: Overzicht van de geschiktheid van de onderzochte kerkzolders als verblijfplaats voor vleermuizen en van de mogelijke vleermuisvriendelijke inrichtingen.

Gemeente Parochie Niet geschikt Geschikt Geschiktheid nog te onderzoeken Storende verlichting Liggende chiroptière te voorzien Staande chiroptière te voorzien

Lommel Lommel werkplaats   „ „ „

Lutlommel   „ „ „

Centrum  „  „ „

Kattenbos  „  „

Grote Barrier   „ „ „

Kolonie  „  „ ?

Kerkhoven  „  „ „

Gelderhosten „  

Neerpelt Grote Heide „  

Centrum  „  „ „

Sint-Hubertuscollege  „  „ ?

Boseind „  

Herent „  

Sint-Huibrechts-Lille  „  „ „

Overpelt Overpelt-Fabriek  „  „

Centrum  „  „ „

Lindel „  

Hamont Centrum  „  „ „

Hamont 't Lo „  

Hamont College „   „

Klooster Ursulienen  „  „

Achel Centrum  „  „ „

Achel Statie „  

Bocholt Centrum  „  „ „

Kaulille  „  „

Lozen  „  „ „ „

Bree Centrum  „ 

Gerdingen  „  „

Beek  „  „

’t Hasselt „   „ „

(10)

Gemeente Parochie Niet geschikt Geschikt Geschiktheid nog te onderzoeken Storende verlichting Liggende chiroptière te voorzien Staande chiroptière te voorzien

Vostaard „  

Opitter  „  „

Opitter kapel   „ „

Reppel Centrum  „ 

Grote-Brogel Centrum  „  „ „

Kinrooi Centrum  „  „

Molenbeersel   „ „

Ophoven   „ „ „

Geistingen   „ „

Kessenich   „ „ „

Leopoldsburg Centrum  „  „ „

Strooiendorp „  

Hechtel Centrum  „  „ „ „

Eksel Centrum  „  „

Peer Centrum  „  „

Wijchmaal  „  „

Lindel   „ „

Ellikom   „ „

Erpekom „  

Meeuwen Centrum  „  „

Wijshagen  „  „ „ „

Gruitrode Centrum  „  „ „

Neerglabbeek  „  „ „

Neeroeteren Centrum  „  „

Voorshoven „ „ 

Maaseik Centrum  „ 

Wurfeld „ „ 

Aldeneik  „  „

Heppeneert „ „ 

Siemkesheuvel „  

(11)

1 Inleiding

De Ingekorven vleermuis behoort tot één der meest bedreigde vleermuissoorten in West- Europa en wordt aldus teruggevonden in de Bijlage II van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De doelstelling van de Habitatrichtlijn is het instandhouden van waardevolle habitats en de daaraan verbonden planten- en diersoorten. In Vlaanderen bereikt de Ingekorven vleermuis in de provincies Antwerpen en Limburg haar meest noordelijke verspreidingsgebied binnen West-Europa. Tot op heden zijn er slechts een handvol zomerverblijfplaatsen van deze soort bekend, waaronder één in de provincie Limburg. Eén van de belangrijkste is gelegen in de provincie Antwerpen in de gemeente Mol te Postel en vormt hiermee de meest noordelijk gekende kolonie ter wereld. Op ongeveer 50 km daarvandaan, op bijna dezelfde hoogte, bevindt zich in Nederlands Limburg in de gemeente Echt (ter hoogte van de gemeente Maaseik) een tweede zeer grote zomerkolonie van deze soort. Tussen beide locaties, het noorden van de provincie Limburg, bevinden zich tientallen kerkzolders die mogelijk geschikt zijn voor de Ingekorven vleermuis. Uit ecologische studies over deze soort blijkt dat de die- ren soms meer dan 15 à 20 km kunnen overbruggen (mond. med. Robert Brinkman). Een doorgedreven onderzoek naar mogelijk geschikte (kerk)zolders voor de Ingekorven vleer- muis is dan ook prioritair om deze soort optimaal te kunnen beschermen. Dit rapport geeft een gedetailleerd overzicht van alle mogelijkheden die geboden worden door de verschillen- de kerkzolders gelegen in het noorden van de provincie Limburg.

2 Doelstellingen

2.1 Kerkzolders inventariseren

In gemeenten in Noord-Limburg zullen in de maanden juli en augustus een 60-tal kerkzol- ders geïnventariseerd worden op aanwezigheid van vleermuizen en/of andere diersoorten.

Waar toegang verkregen wordt tot de zolders, zal vastgesteld worden of er vleermuizen aanwezig zijn. Voor de overige zolders zal aan de hand van schemerwaarnemingen met de batdetector vastgesteld worden welke soorten aanwezig zijn.

2.2 Beheermaatregelen en adviezen voorstellen

Van elke geschikte kerk wordt een schets gemaakt en foto’s genomen. Er worden voor deze kerken specifieke inrichtingswerken in functie van vleermuizen besproken, rekening houdend met de omgeving en technische mogelijkheden. Ook worden adviezen gegeven voor toe- komstige herstellingswerken van de kerkzolders in kwestie.

(12)

3 Een korte kennismaking met vleermuizen

3.1 Ecologie

Vleermuizen zijn Chiroptera, wat handvleugeligen betekent. Vleermuizen zijn de enige vlie- gende zoogdieren. De beenderen in de arm en de hand zijn zodanig verlengd en vergroeid dat er een vlieghuid tussen gespannen kan worden. De vlieghuid strekt zich uit van de schouder tot aan de enkels en tussen de enkels en de staart vinden we de staartvlieghuid.

De vleermuizen die in België voorkomen, zijn allemaal insecteneters. Kleinere soorten voe- den zich met muggen en vliegjes, grote soorten met kevers. Een aangepast gebit laat hen toe de chitinepantsers te verbrijzelen. In de uitwerpselen vinden we dan ook alleen maar droge insectenresten terug en geen plantaardige resten zoals bij ratten- of muizenuitwerpse- len.

Vleermuizen oriënteren zich hoofdzakelijk met behulp van echolocatie. Hiervoor maken ze gebruik van ultrasone geluiden die ze produceren in de keel en uitzenden door de mond.

Deze geluiden botsen dan op een prooi of een voorwerp en kaatsen terug. De vleermuis vangt deze ultrasone geluiden weer op met de oren. De oren van vleermuizen zijn dan ook speciaal gevormd om deze geluiden zonder vervorming op te vangen: in hun oor bevindt zich een oordeksel of tragus. Door de botsing van het door de vleermuis uitgezonden geluid op een voorwerp verandert het geluid van vorm. Deze veranderingen kan de vleermuis interpre- teren en hieruit leidt ze de afstand, de vorm en de richting van het object af. Grootoorvleer- muizen kunnen deze ultrasone geluiden ook uitzenden langs de neus. Dit kan handig zijn, aangezien de vleermuis tijdens het verorberen van de prooi geen geluiden langs de mond kan uitzenden en dus bijgevolg blind is tijdens het foerageren.

Het jachtgedrag verschilt van soort tot soort. Grootoorvleermuizen bijvoorbeeld jagen in het gebladerte van bomen en Rosse vleermuizen eerder boven de boomtoppen. De vleugels en echolocatie van beide soorten zijn aan hun jachtwijze aangepast.

Een winterslaap vinden we bij vele zoogdiersoorten, ook bij vleermuizen. Deze trekken hier- voor speciaal naar winterverblijfplaatsen. De voorwaarde voor deze “hibernacula” zijn: rust, een constante temperatuur en een hoge vochtigheid (zodat ze niet uitdrogen). De constante temperatuur is belangrijk voor de bepaling van de periode van het jaar. Als het warmer wordt in het winterverblijf worden de vleermuizen wakker, wat veel energie verbruikt. Door een warmere periode in het midden van de winter of door verstoring, kunnen vleermuizen wakker worden en moeten ze weer gaan slapen. Hierdoor kan het zijn dat ze over onvoldoende energie beschikken om terug wakker te worden en sterven ze in hun slaap. De lichaamstem- peratuur tijdens de winterslaap zakt tot bijna de omgevingstemperatuur (verbruikt het minste energie) en de hartslag daalt tot tussen de 18 en 80 slagen per minuut (in zomer in rusttoe- stand tussen de 250 en 450 slagen per minuut). Gegeerde winterverblijfplaatsen zijn mergel- groeves, grotten, bunkers, ijskelders, …

Tijdens de winterslaapperiode of vlak ervoor vindt de paring plaats. Een unieke eigenschap bij vleermuizen is dat de copulatie en de bevruchting in de tijd gescheiden zijn. De vrouwtjes zijn in staat om het sperma te stockeren tijdens de winterslaap. Tijdens de lente vindt dan de eigenlijke bevruchting plaats. Dit proces bespaart de moeder veel energie tijdens de winter- slaap; die anders geïnvesteerd zou worden in de ontwikkeling van het embryo.

(13)

Na de winterslaap vertrekken de vrouwtjes naar hun kraamkolonies of zomerverblijven. Deze zomerverblijfplaats kan zich in holle bomen, op zolder of in spouwmuren situeren. De man- netjes zwerven in deze periode rond en leven een eerder solitair bestaan. Het zomerverblijf moet naast rustig ook voldoende warm zijn: temperaturen van 40 °C zijn geen uitzondering.

Warmte die ze vanuit de omgeving kunnen opnemen, moeten ze zelf niet produceren, wat hen weer energie bespaart. De jongen worden naakt en blind geboren in de maand juni en juli. Na een snelle groei vliegen de jongen in juli en augustus mee met de moederdieren en leggen ze hun eerste vetvoorraad aan voor hun eerste winterslaap. In september-oktober vertrekken de moederdieren en nakomelingen naar de winterverblijfplaatsen voor de winter- slaap.

3.2 Systematiek

Vleermuizen zijn zoogdieren die behoren tot de orde van de Chiroptera. Binnen de Chirop- tera onderscheiden we twee subordes: de Megachiroptera en de Microchiroptera. Soorten van de Megachiroptera komen niet voor in België. Binnen de Microchiroptera vinden we 17 verschillende families; van deze 17 komen er driefamilies voor in Europa. De gladneus- vleermuizen (Vespertilionidae) zijn het meest algemeen in België. Verder komen ook soorten van de hoefijzerneuzen (Rhinolophidae) voor op de grens met Frankrijk.

(14)

3.3 Wetgeving

In België vallen vleermuizen onder de “Wet op de beschermde diersoorten”. Buiten de eigen Belgische wetgeving zijn er een aantal internationale verdragen en Europese richtlijnen waarin de vleermuizen als te beschermen opgenomen zijn. Conventies zijn intentieverklarin- gen die vrijwillig door individuele landen ondertekend worden. Richtlijnen daarentegen wor- den door Europa aan haar lidstaten opgelegd en bij niet-naleving is vervolging mogelijk via het Europees gerechtshof.

Hieronder geven we een overzicht van de relevante wetten, richtlijnen en conventies, die o.a.

verplichten om rekening te houden met vleermuizen bij restauratiewerken.

3.3.1 Wet op de beschermde diersoorten (KB 1980)

Volgens het KB van 22 september 1980 (voluit: Koninklijk Besluit houdende maatregelen, van toepassing in het Vlaamse gewest, ter bescherming van bepaalde in het wild voorko- mende diersoorten, die niet onder de toepassing vallen van de wetten en de besluiten op de jacht, de riviervisserij en de vogelbescherming) zijn o.a. alle vleermuissoorten (Chiroptera sp.) volledig beschermd in het Vlaamse gewest.

Het Vlaamse gewest kan bijgevolg optreden wanneer verblijfplaatsen van vleermuizen ver- stoord of beschadigd worden of dieren gedood worden.

Art. 1. Het is te allen tijde en om het even waar verboden:

1. deze diersoorten te bejagen, te vangen om ze in gevangenschap te houden, in ge- vangenschap te houden of te doden, ongeacht hun ontwikkelingsstadium;

2. de woon- of schuilplaatsen van deze diersoorten te beschadigen of met opzet te ver- storen;

3. deze diersoorten, levend of dood, onder welke vorm ook te vervoeren, te verhande- len, kosteloos of tegen betaling af te staan.

Afwijkingen kunnen enkel gegeven worden door de Minister van de Vlaamse Gemeenschap voor duidelijk wetenschappelijke of educatieve doeleinden of bij maatregelen van algemeen of plaatselijk belang (art. 5).

3.3.2 Conventie van Bern

De Conventie van Bern heeft als intentie het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa. België heeft zich hierin geëngageerd via de Wet van 20 april 1989. De conventie beschermt zowel de soorten als de habitats en in het bijzonder die soorten en habitats waarvan de bescherming de coöperatie vereist van de ver- schillende lidstaten. Ze verplicht de ondertekenaars ertoe maatregelen te treffen om een populatie, aangepast aan de lokale omstandigheden, van wilde flora en fauna te behouden.

(15)

3.3.3 Conventie van Bonn

Deze conventie handelt over de bescherming van migrerende wilde diersoorten, dus be- scherming over de grenzen heen. Ze werd door België ondertekend op 1 oktober 1990. Alle in België voorkomende soorten vleermuizen zijn opgenomen in appendix 2. Dit houdt in dat het soorten zijn met een ongunstige beschermingsstatus, waardoor een interna- tionaal beschermingsbeleid van belang is.

Er zijn een aantal uitvoeringsovereenkomsten opgesteld. Vooral belangrijk voor de vleermui- zen is “de overeenkomst betreffende de instandhouding van vleermuizen in Europa”, beter gekend als de “Bat-agreement”. Deze werd door België ondertekend in 1991 en als decreet door Vlaanderen in 2000.

Daardoor verbindt het Vlaamse gewest zich om:

1. het opzettelijk vangen, houden of doden van vleermuizen wettelijk te verbieden;

2. voor vleermuizen belangrijke sites aan te duiden en te beschermen;

3. rekening te houden met vleermuizen bij het opstellen van algemene beschermings- plannen;

4. maatregelen te nemen voor bescherming van vleermuizen en het belang hiervan dui- delijk te maken voor het publiek;

5. een organisatie aan te duiden die instaat voor advies; in het bijzonder wat gebouw- bewonende soorten betreft;

6. onderzoek naar vleermuizen te stimuleren en de resultaten mee te delen;

7. de toxische werking van pesticiden en houtbehandelingsproducten, waar mogelijk, in rekening te brengen.

3.3.4 De Habitatrichtlijn (92/43/EEG)

Deze Europese richtlijn dateert van 21 mei 1992. Ze verplicht de lidstaten tot het afbakenen van speciale beschermingszones, waarin maatregelen genomen moeten worden om de natuurlijke habitats in een gunstige staat te behouden. Samen moeten deze zones een samenhangend Europees netwerk vormen (Natura 2000).

Alle soorten vleermuizen in Vlaanderen zijn vermeld in bijlage IV, wat wil zeggen dat ze als soorten van communautair belang een strikte bescherming genieten.

Zeven soorten (Grote en Kleine hoefijzerneus, Vale vleermuis, Mopsvleermuis, Meervleer- muis, Ingekorven vleermuis, Bechstein’s vleermuis) worden ook in bijlage II vermeld als soorten van communautair belang waarvoor speciale beschermingszones moeten afge- bakend worden.

Om de zes jaar moeten de lidstaten een rapport publiceren met de stand van zaken.

Hieruit volgt dat men kan stellen dat het verboden is de genoemde soorten opzettelijk te ont- trekken aan de natuur, te verhandelen, te doden of op welke manier dan ook te verstoren, tenzij dit verenigbaar is met het behoud van deze soorten.

(16)

3.4 Bespreking van de meest algemene vleermuissoorten in Vlaanderen (Schober & Grimmberger, 2001)

3.4.1 Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus)

Afmetingen

x Kop-romp: 41-53 mm x Onderarm: 36-41 (42) mm x Gewicht: (6) 7-15 g

Kenmerken

De vacht van de Ingekorven vleermuis is lang en los en maakt een warrige indruk. De haren zijn aan de bovenzijde driekleurig, basis grijs, middel strogeel, punten opvallend roestbruin tot vosrood. De onderzijde van de vleermuis is gelig tot grijs. De snuit is roodbruin, oren en vlieghuid donker grijsbruin. De oren van deze soort zijn middelmatig lang, de buitenrand heeft net iets boven de traguspunt een duidelijke, bijna rechthoekige insnijding. De buiten- rand vertoont ook 6-7 dwarsplooien. Op het oppervlak van de oren vinden we een veelvoud aan opvallende papillen. De tragus is lancetvormig en aan de buitenrand fijn ingesneden. De tragus komt niet helemaal tot de hoogte van de oorschelpinsnijding. Deze soort kan verward worden met de Franjestaart.

Jachtbiotoop

Het voornaamste jachtbiotoop van de Ingekorven vleermuis zijn bossen, maar ook boom- gaarden, weilanden en houtkanten. Ook veestallen worden aangedaan, waar ze op hun fa- voriete prooien gaan jagen: vliegen en muggen, zelfs spinnen staan op hun menu. Deze worden dikwijls van muren of van bladeren ter hoogte van de boomkruinen geplukt.

Zomerverblijfplaatsen

Deze soort is warmteminnend en verblijft in het noorden overwegend in gebouwen en in het zuiden overwegend in grotten. We vinden haar in bebouwde gebieden met parken, tuinen en waterpartijen, alsook in karstgebieden. De zomerverblijven liggen op zolder met temperatu- ren rond de 25 à 30 graden. Deze kraamkolonies zijn in vergelijking met deze van andere soorten sterker verlicht. Ze komen in verhouding met andere soorten vleermuizen later aan in de zomerverblijfplaatsen. De eerste dieren arriveren begin mei, er worden kolonies ge- vormd vanaf juni tot en met september.

Winterverblijfplaatsen

In ons land overwintert deze soort in mergelgroeven, grotten, forten en uitzonderlijk in ijskel- ders. In de mergelgroeven vinden we deze dieren meestal terug op de warmste plaatsen.

Vaak hangen ze vrij of vormen ze juist clusters (meerdere individuen bij elkaar).

(17)

3.4.2 Watervleermuis (Myotis daubentonii)

Afmetingen

x Kop-romp: (40) 45-45 (60) mm x Onderarm: (33) 35-41,7 (48) mm x Gewicht: (5) 7-17 g

Kenmerken

Bovenzijde bruingrijs tot donker bronskleurig, onderzijde zilvergrijs, soms met een bruinige tint. Snuit roodachtig bruin, oren en vlieghuid donker grijsbruin. Relatief korte oren met 4 tot 5 dwarsplooien en een zwakke insnijding in de onderhelft van de buitenrand van het oor. Een Watervleermuis lijkt veel op een Meervleermuis, maar is kleiner.

Habitat

Deze soort vinden we vooral in het vlakke landschap, bossen en parken, in de regel in de omgeving van water. De zomerverblijven bevinden zich vooral in boomholten met een rond of spleetvormig invlieggat. Deze soort komt zelden voor in gebouwen; wanneer ze dat toch doet, dan in barsten in de muur of in het “entre-toit”.

3.4.3 Meervleermuis (Myotis dasycneme) Afmetingen

x Kop-romp: 57-67 (68) mm x Onderarm: (41) 43-49,2 mm x Gewicht: (11) 14-20 (23) g Kenmerken

Bovenzijde bruinig of vaag grijsbruin. Onderzijde witgrijs tot gelig grijs, relatief scherp met de bovenzijde begrensd. Snoet kort, roodbruin, oren en vlieghuid grijsbruin. In de buitenrand van het oor vinden we geen duidelijke insnijding, maar wel 5 dwarsplooien en de tragus is duidelijk groter dan de halve oorlengte. Een Meervleermuis lijkt op een Watervleermuis, maar is groter.

Habitat

Meervleermuizen vertoeven ’s zomers in waterrijke gebieden in laagland met weiden en bos- sen, ’s winters ook in heuvelachtige gebieden onder aan de middelgebergten. De zomerver- blijven vinden we terug op zolders, met vaak grote groepen in de nok, ook in spouwmuren.

Zelden in boomholten en vleermuiskasten.

(18)

3.4.4 Baardvleermuis (Myotis mystacinus)

Afmetingen

x Kop-romp: 35-48 mm

x Onderarm: (31) 32-36 (37,7) mm x Gewicht: (3) 4-8 g

Kenmerken

Vacht lang, iets kroezig. Kleur van de bovenzijde varieert sterk, donker notenbruin of donker grijsbruin; soms lichtbruin. Onderzijde donder grijsbruin. Snuit oren en vlieghuid zwartbruin.

De buitenrand van het oor vertoont 4-5 dwarsplooien en een duidelijke insnijding waar de lange spitse tragus bovenuit steekt. De buitenrand van de tragus is recht en niet rond. Deze soort kan verward worden met de Gewone dwergvleermuis.

Habitat

Deze soort vliegt vooral in parken, tuinen en dorpen, en is eerder een gebouwbewonende dan een bosbewonende vleermuis. De zomerverblijven situeren zich meestal in gebouwen, in nauwe, van buitenaf toegankelijke spleten, tussen balken en in spouwmuren, achter ven- sterluiken, soms in vogel- of vleermuiskasten.

3.4.5 Franjestaat (Myotis natterreri) Afmetingen

x Kop-romp: (40) 42-50 (55) mm x Onderarm: 36,5-43,3 (46) mm x Gewicht: 5-12 g

Kenmerken

De vacht is lang en los, haarbasis donkergrijs. Bovenzijde lichtgrijs, met slechts een licht- bruine tint. Onderzijde licht witgrijs, duidelijk tegen de bovenzijde afstekend. De snuit is licht vleeskleurig, oren en vlieghuid licht grijsbruin. De oren zijn relatief lang met 5 dwarsplooien in de buitenrand en een duidelijke insnijding waar de punt van de lancetvormige tragus boven- uit steekt. De tragus is langer dan de halve oorlengte. Verwarring met de Meervleermuis is mogelijk.

Habitat

Deze soort zullen we vooral in bossen terugvinden, maar ook in parken met waterpartijen en moerassige delen, ook in bebouwde gebieden. Als zomerverblijfplaats kiest ze boomholten, vleermuiskasten, zolders (maar niet in de nok) en spouwmuren.

(19)

3.4.6 Vale vleermuis (Myotis myotis)

Afmetingen

x Kop-romp: (65) 67-79 (84) mm x Onderarm: 54-67 (68) mm x Gewicht: 28-40 g

Kenmerken

De snuit is kort en breed. De oren lang en breed met 7-8 dwarsplooien in de buitenrand. De binnenrand van de oren is duidelijk naar achteren gebogen. De vacht is dicht en kort. De bovenzijde van de vleermuis is licht grijsbruin, soms een roestbruine zweem. De onderzijde is witgrijs. Snuit, oren en vlieghuid zijn bruingrijs. Deze soort is onmiskenbaar en niet te ver- warren met een andere soort.

Habitat

Dit is een warmteminnende soort, die in het noorden graag in gebouwen vertoeft en in het zuiden in grotten huist. Deze vleermuis verkiest een open landschap met bomen en parken.

De kraamkolonies bevinden zich op warme zolders en niet-tochtige kerkzolders, waarop temperaturen van 45 °C behaald kunnen worden. De dieren verplaatsen zich dan naar koele- re plaatsen. We vinden ze zelden in warme onderaardse ruimten. In het zuiden komen ze wel eens in grotten en kelders voor in de zomer.

3.4.7 Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) Afmetingen

x Kop-romp: 60-82 (84,8) mm x Onderarm: 48-58 mm x Gewicht: (17) 19-40 (46) g Kenmerken

De oren zijn breed, driehoekig, punt rond en de buitenrand met 4-5 dwarsplooien en aan de basis sterk verbreed. De tragus is kort en paddestoelvormig. De vacht is kort, plat en de ha- ren zijn eenkleurig, namelijk roestkleurig aan de boven- en onderzijde. De snuit, oren en vlieghuid zijn zwartbruin. Verwarring mogelijk met de Laatvlieger, maar deze laatste is don- kerder van kleur.

Habitat

De Rosse vleermuis is een bosbewonende vleermuissoort; we vinden haar ook in parken, maar vooral in het vlakke land. De kraamkolonies situeren zich in holle bomen. Soms worden ze ook wel teruggevonden in vleermuiskasten, holle betonnen lichtmasten en in spleten tus- sen betonplaten van hoge nieuwbouw.

(20)

3.4.8 Laatvlieger (Eptesicus serotinus)

Afmetingen

x Kop-romp: 62,5-82 mm x Onderarm: 48-57,6 mm x Gewicht: 14,4-33,5 (35) g Kenmerken

De oren zijn relatief kort en bijna driehoekig. De buitenrand is smal met 5 dwarsplooien. De oren lopen door tot aan de mondhoek en eindigen vlak daarvoor. De tragus reikt tot onge- veer eenderde van de lengte van het oor, is licht naar binnen geplooid en heeft een stompe punt. De vacht is lang en de haarbasis is donkerbruin. De bovenzijde is donker roodbruin. De onderzijde is geelbruin en de grens tussen onder- en bovenzijde is niet duidelijk zichtbaar.

De oren en de snuit zijn zwart. Bijna geen verwarring mogelijk met andere soorten.

Habitat

Dit is een gebouwbewonende vleermuissoort, die we terugvinden in overwegend vlak land, in menselijke nederzettingen met parken, tuinen en weiden en randgebieden van steden. De zomerverblijven situeren zich in de nok van zolders; daar hangen ze meestal niet vrij maar vaak verstopt tussen balken. Ook vinden we ze in spouwmuren en spleten achter gevelbe- kleding.

3.4.9 Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) Afmetingen

x Kop-romp: (32) 36-51 mm x Onderarm: 28-34,6 mm x Gewicht: 3,5-8 g

Kenmerken

De Gewone dwergvleermuis is één van de kleinste bij ons voorkomende vleermuizen. De oren zijn kort en driehoekig, de punt is rood en de buitenrand vertoont 4-5 dwarsplooien. De binnenrand van de oren is donker. De tragus is langer dan breed en licht naar binnen gebo- gen, van boven stomp. De bovenzijde van het lichaam is roodbruin, kastanjebruin of donker- bruin. De onderzijde is geelbruin tot grijsbruin. De snuit, oren en vlieghuid zijn zwartbruin.

Deze soort wordt vaak herkend aan zijn zwart zorro-maskertje.

Habitat

Dit is een overwegend gebouwbewonende vleermuissoort en dit zowel in dorpen als in ste- den, maar we vinden haar ook in bossen en parken. De moederdieren met jongen vinden we terug in van buitenaf toegankelijke ruimten achter gevelbekleding, vensterluiken, spouwmu- ren en ook in nauwe vleermuiskasten (spleetkasten).

(21)

3.4.10 Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)

Afmetingen

x Kop-romp: 42-53 (55,5) mm x Onderarm: (35) 37-42 mm x Gewicht: 4,6-11,3 g x Duim: > 6 (6,5-8,4) mm

x Duimnagel: (1,5) > 2 mm (houd rekening met slijtage) x Breedte van de tragus: < 5,5 (4,5-5,2) mm

Kenmerken

Deze vleermuissoort heeft opvallende lange dunne oren met daarin 22-24 dwarsplooien. De oren worden alleen tijdens en vlak voor het uitvliegen volledige uitgestrekt. Als de vleermuis slaapt, worden de oren naar achteren geplooid, zodat alleen de lange lancetachtige tragus zichtbaar is. De tragus is gelig wit, slechts naar de punt toe wat lichtgrijs gepigmenteerd. De neus- en oorstreek is lichtbruin.De bovenzijde van de vleermuis is lichtgrijs. Aan de zijkant van de nek bij de grens met de onderzijde is er vaak een lichtere gelig bruine vlek. De on- derzijde is lichtgrijs, soms met een gelige zweem. De penis bij de mannelijke dieren is dun en aan het einde versmald. Sterk gelijkend op de Grijze grootoorvleermuis, verschillen vin- den we echter in de kleur van het aangezicht, de breedte en pigmentatie van de tragus en de vorm van de penis. Ook de duim en duimnagel verschillen tussen beide soorten.

Habitat

De Gewone of Bruine grootoorvleermuis vertoeft graag in open loof- en naaldhoutbossen in laagland en middelgebergtes. Deze soort vinden we ook in parken, en tuinen in dorpen en steden. Ze is niet aan menselijke nederzettingen gebonden. De kraamkolonies vinden we in boomholten, in vogel- en vleermuiskasten en op zolders.

3.4.11 Grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus)

Afmetingen

x Kop-romp: 41-58 (60) mm x Onderarm: (35) 37-44,5 mm x Duim: < 2 mm

x Voet: 6-8 mm

x Tragusbreedte: > 5,5 mm x Gewicht: 5-13 g

Kenmerken

De oren van deze soort lijken sterk op deze van de Gewone grootoorvleermuis. De snuit van de Grijze grootoorvleermuis is langer en spitser. De bovenzijde van het lichaam is overwe- gend grijs, de onderzijde lichtgrijs. De tragus is vrijwel vanaf de basis grijs gepigmenteerd.

De duimen, duimnagels en voet zijn kleiner dan bij de Gewone grootoorvleermuis. Het einde van de penis is verdikt.

(22)

Habitat

Dit is een warmteminnende soort. In tegenstelling tot de Gewone grootoorvleermuis is deze soort in het noorden aan menselijke nederzettingen gebonden en vermijdt ze uitgestrekte bosgebieden. De kraamkolonies vinden we in gebouwen, soms vrij in de daknok, soms in spleten tussen balken verstopt. Af en toe worden ze op zolders samen met Gewone groot- oorvleermuizen gevonden.

(23)

4 Inventariseren van kerkzolders op de aan- wezigheid van vleermuizen

Om vast te stellen of een kerkzolder geschikt is voor vleermuizen, dient men eerst na te gaan of er al vleermuizen aanwezig zijn. Dit kan aan de hand van zichtwaarnemingen, de aanwezigheid van uitwerpselen of dode exemplaren of soms aan de hand van bruine plek- ken tegen het hout.

4.1 Visuele waarnemingen

Meestal zijn vleermuizen zeer moeilijk waar te nemen op een zolder en verbergen ze zich goed. Wanneer we vleer- muizen op een zolder zien rondvliegen, dan kunnen we met zekerheid ervan uitgaan dat er vleermuizen aanwezig zijn.

Een batdetector kan ons hier helpen om de dieren hoorbaar te maken en het geluid op te nemen om zo de soort te be- palen. Ook het waarnemen van solitaire of groepen vleer- muizen die tegen het hout hangen of in de nok zitten, is een directe aanwijziging.

(24)

4.2 Uitwerpselen

Wanneer een kolonie meerdere jaren na elkaar op dezelfde zolder voorkomt, kan men hoop- jes uitwerpselen aantreffen. Deze geven een indicatie dat er vleermuizen zitten of hebben gezeten. In tegenstelling tot de visuele waarnemingen geeft dit ons minder zekerheid dat er zich op dat moment vleermuizen op de zolder begeven, aangezien deze uitwerpselen niet snel verdwijnen. De uitwerpselen kunnen gemakkelijk een aantal jaar zichtbaar blijven. Het is echter wel mogelijk na te gaan of er stof op de uitwerpselen ligt en of ze nog redelijk vochtig zijn.

De uitwerpselen van vleermuizen onderscheiden zich van deze van ratten en muizen door- dat ze gemakkelijk verpulverd kunnen worden. Er zitten geen vezels in de uitwerpselen van vleermuizen, waardoor ze tot stof gedrukt kunnen worden. Dit stof bevat chitine van insecten, wat niet verteerd kan worden. Omwille van deze samenstelling zullen vleermuizenuitwerpse- len zo goed als geen geuroverlast veroorzaken, hoogstens wat stof.

Om met zekerheid aan de hand van uitwerpselen vast te stellen of er regelmatig vleermuizen de zolder bezoeken, zou met een deel van de zolder moeten schoonmaken en de bodem bedekken met een plastiek van een aantal vierkante meter. Een regelmatige controle van deze plastiek (bv. één keer per week) laat toe om recente uitwerpselen en dus recent bezoek vast te stellen.

Met enige ervaring is het zelfs mogelijk aan de hand van de grootte van de uitwerpselen vast te stellen om welke soort het gaat. Hierbij gaat men de grootte van de keutels tussen de ver- schillende soorten vergelijken.

Grootoorvleermuizen hebben de gewoonte om hun prooien, waaronder vlinders, mee te ne- men naar hun verblijfplaats en ze daar te verorberen. Afgebeten vleugels (in combinatie met verse uitwerpselen) zijn dan ook vaak een goede indicator voor Grootoorvleermuizen.

(25)

5 Inrichten van kerkzolders en -daken

5.1 De kerkzolder, onderdeel van de keten

Kerkzolders zijn maar een onderdeel van de keten. Indien men dus vleermuizen wil aantrek- ken, meer specifiek de Ingekorven vleermuis, dan moet men met vier factoren rekening hou- den: geschiktheid van de zolder, toegankelijkheid van de zolder, aanwezigheid van geschikt jachtgebied en lijnvormige landschapselementen naar dit jachtgebied.

5.2 Geschiktheid van de zolder

5.2.1 Keuzes maken: duiven, uilen of vleermuizen?

Vleermuizen zullen niet graag hun verblijf delen met duiven of uilen. Uilen zijn preda- tors voor vleermuizen en uit onderzoek blijkt dat beide niet samen op een zolder kunnen voorkomen. Een uil heeft normaal geen vleermuizen op zijn menukaart staan, maar als hij een keer een uitvlie- gende vleermuis heeft kunnen vangen, heeft hij snel de techniek te pakken. Een uil aan de uitvliegopening kan de kolonie- grootte aanzienlijk doen slinken.

Een goede oplossing om toch ook je zol- der geschikt te maken voor uilen, is het plaatsen van een uilenkast. Dit vrijwaart de rest van de zolder van uilen (op voor- waarde dat alle openingen ontoegankelijk voor uilen gemaakt worden) en voorziet tegelijkertijd nestgelegenheid voor de be- treffende uilensoort, meestal een Kerkuil.

Duiven zijn vaak niet gewenst op een zolder, om- dat hun uitwerpselen en nestmateriaal veel scha- de kunnen toebrengen aan het klokkenmechanis- me en het gebouw zelf. Rondvliegende duiven op een zolder zijn meestal een voorbode dat er geen vleermuizen zullen aangetroffen worden, dit ver- moedelijk vanwege de verstoring.

(26)

5.2.2 Geen rust, geen vleermuizen

Vleermuizen zijn erg gevoelig voor verstoring. Indien de zolder regelmatig bezocht wordt en verlicht, zullen de vleermuizen deze zolder niet meer geschikt vinden en hem verlaten voor een rustigere plaats. Vooral in de kraamperiode zijn kolonies gevoelig voor verstoring. In sommige gevallen laten de vrouwtjes bij verstoring tijdens de kraamperiode hun jongen ach- ter om rustigere verblijfplaatsen op te zoeken. Indien de jongen nog niet kunnen vliegen, leidt dit tot de sterfte van al deze jongen.

Het vleermuisvriendelijk inrichten van kerkzolders vestigt de aandacht op de dieren op de zolder. Toch moet men er naar streven de dieren zo min mogelijk te gaan bezoeken en zeker inventarisatie van de zolder niet uit te voeren als er jonge vleermuizen op de zolder aanwe- zig zijn, dus niet in de kraamperiode. Ook bij het plannen van de werken dient rekening ge- houden te worden met aanwezigheid van vleermuizen.

5.2.3 Te contacteren instanties

Wanneer men wil overgaan tot het inrichten van een zolder, dient men de verschillende in- stanties rond de tafel te brengen en te informeren:

x Kerkfabriek

x gemeente- of stadsbestuur x architect(en)

x aannemer/dakwerker

x Monumentenzorg (enkel indien het gebouw geklasseerd is als beschermd monu- ment)

x Monumentenwacht (beschikken over zeer veel informatie) x gsm-operatoren

x andere gebruikers van de toren

De timing van de werken is van primordiaal belang om ervoor te zorgen dat, indien er vleer- muizen op de zolder aanwezig zijn, deze minimaal verstoord worden. Zeker het uitvoeren van werken tijdens de kraamperiode (mei-juli) kan nefaste gevolgen hebben.

5.2.4 Plannen van de werken

Bij het plannen van werken aan de kerk, dat kunnen gewone onderhoudswerken zijn of aan- passingen in het voordeel van de vleermuizen, dient men rekening te houden met de jaarcy- clus van de vleermuizen. Werken worden het beste uitgevoerd in de periode wanneer de dieren in winterslaap zijn (oktober tot mei). Zijn er toch werken die uitgevoerd moeten wor- den in andere periodes, dan adviseren we om contact op te nemen met de vleermuizen- werkgroep voor verdere instructies.

(27)

5.3 Vleermuisvriendelijke inrichting van de kerkzolder

Hieronder bespreken we de mogelijkheden om een kerkzol- der vleermuisvriendelijk in te richten per kerkzolder- onderdeel (naar Fairon et al. 1995).

5.3.1 Toegang tot de kerkzolder

Belangrijkste voorwaarde voor een vleermuisvriendelijke toegang is dat de vleermuizen er gemakkelijk door kunnen, maar dat duiven, uilen, zwaluwen en mussen er niet door kunnen.

Aan deze voorwaarde wordt meestal voldaan door een spleet van 7 cm hoog en 40 cm breed vrij te laten binnen een afrastering. Erg belangrijk is ook dat voor deze afraste- ring geen zeshoekige draad gebruikt worden. De vleugels

van vleermuizen blijken hierin gemakkelijk te blijven hangen en raken snel verstikt waardoor de diertjes een pijnlijke dood sterven.

5.3.2 Het dak: staande en liggende chiroptières

Een toegang via het dak van de kerkzolder kan voorzien worden door gebruik te maken van één of twee chiroptières. Binnen de chiroptières maken we een onderscheid tussen een staande en een liggende chiroptière. Wanneer de chiroptière rechtstreeks in het dak inge- bouwd is, spreekt men van een liggende chiroptière, omdat het juist om een liggende con- structie gaat. Een staande chiroptière vinden we meestal terug in een dakkapel, omdat de constructie verticaal staat.

Een liggende chiroptière is een eigenlijk een afdakje op het dak met daaronder een toegang van 40 cm breed en 7 cm hoog. Deze schuin aflopende toegang is ontoe- gankelijk voor kerkuilen, duiven en huismussen. Zo’n chiroptière kan best aangelegd worden door een profes- sioneel dakwerker, aangezien een waterdichte toegang aangemaakt dient te worden om water op de zolder te vermijden.

De staande chiroptière kan het beste geplaatst worden in het deurtje van de dakkapel of in een deur in de muur (op voorwaarde dat deze toegang geeft tot een geschik- te zolder). Een staande chiroptière bestaat uit twee evenwijdige planken, waarbij het buitenste plankje voor

het binnenste plankje staat. De afstand evenals de overlapping tussen de twee plankjes be- draagt ongeveer 10 cm. De afstand tussen de plankjes mag niet te groot zijn, zodat mussen niet van deze toegang gebruik kunnen maken. De overlap van de plankjes heeft tot doel al- leen behendige vliegers (zoals vleermuizen) toegang tot de zolder te bieden en minder be- hendige vliegers (zoals mussen en duiven) buiten te houden. Belangrijk is dat het plankje dat naar buiten gericht is bovenaan hangt, anders kan er slagregen binnenstromen en krijgt men water op de zolder, met alle gevolgen vandien.

(28)

Als de dakkapel te laag is om een staande chiroptière te voor- zien, dan kan er gekozen wor- den voor een spleet van 7 à 10 cm hoog en 40 cm breed (dit is een onderdeel van een liggende chiroptière, het dak van de dak- kapel dient dan als afdakje van de spleet). Ook als de dakkapel hoog genoeg zou zijn voor een in- en uitvliegopening, maar deze omwille van praktische redenen niet mogelijk is, kan er voor een invliegspleet gekozen worden. Deze wordt dan best zo hoog mogelijk in de dakkapel geplaatst, zodat mussen geen toegang krijgen tot de zolder.

Bij de plaatsing van deze chi- roptières, zowel liggende als staande, is het belangrijk goed na te denken over de ligging.

Ten eerste moet de ligging zodanig zijn dat onderhoud geen onmogelijke klus wordt. Verder dient rekening gehouden te worden met de luchtverplaatsing binnen in de zolder. Om een warm klimaat bovenin de zolder te behouden, is het belangrijk dat de chiroptière onderaan het dak wordt geplaatst en niet nabij de nok, wat het in en uit vliegen van de vleermuizen verhindert. We adviseren twee chiroptières aan te leggen diametraal ten opzichte van elkaar.

Dat wil zeggen één rechts van de nok, dicht bij de toren, en de andere links van de nok, nabij het altaar.

De aanleg van deze chiroptières is niet alleen gunstig voor de vleermuizen, maar ook voor het interne microklimaat van de zolder. Door de interne luchtverplaatsing zal de vochtigheid dalen en krijgen schimmels minder kans om het hout van de zolder te beschadigen.

5.3.3 Inrichting van een vleermuizenverblijf op een kerkzolder

In bepaalde omstandigheden is het aangeraden om een afzonderlijk gedeelte van de kerk- zolder in te richten als vleermuizenverblijf. Dit kan het geval zijn als nog andere partijen van de zolder gebruik maken, denken we maar aan gsm-operatoren. Een andere situatie waar dit ook aangewezen kan zijn, is wanneer de kerkzolder of bijvoorbeeld de toren een goede toe- gang voor vleermuizen biedt, maar er teveel luchtverplaatsing (tocht) is op de zolder. Dan kan ervoor gekozen worden een soort vleermuizenkast op te hangen tegen de geschikte toegang. In deze kast kan er dan een microklimaat tot stand komen met hogere temperatu- ren dan in de tochtige zolder of toren van de kerk. Opdat de jongen nog voldoende kunnen oefenen met vliegen dienen deze vleermuizenverblijven toch minstens 3 m³ groot te zijn.

Er kan voor gekozen worden deze kast rechtstreeks in verbinding te stellen met de invlieg- opening of de kast op te hangen op de zolder en een invliegopening alleen voor vleermuizen te voorzien. Als de kast vrij op de zolder hangt, dan plaatst men best een aanvliegopening gelijkaardig aan deze van een vleermuizenkast die aan bomen worden gehangen. Hierbij

(29)

5.3.4 Houtbehandeling tegen insecten en zwammen

Soms kan het hout van een zolder beschadigd worden door insecten of zwammen. Daarom kan een preventieve of curatieve behandeling van het hout soms nodig zijn.

Alvorens met de behandeling van het hout te beginnen, dient men er absoluut zeker van te zijn dat er geen vleermuizen meer op de zolder aanwezig zijn. Dan kan door de bodem van de zolder uitwerpsel-vrij te maken. Indien er binnen de week geen uitwerpselen op de bodem verschijnen, mag men er vrij zeker van zijn dat er zich geen vleermuizen (meer) op de zolder bevinden. De beste periode voor houtbehandeling is de periode wanneer de vleermuizen in winterslaap zijn. Normaal kiest een vleermuis hiervoor geen zolder, omdat de temperaturen teveel schommelen. Toch dient men in de winter ook goed het houtwerk te controleren op de aanwezigheid van vleermuizen alvorens de werken aan te vangen, voor het geval er toch een vleermuis zijn winterslaap zou houden op de zolder.

De insecticiden en fungiciden moeten efficiënt werken tegen insecten en zwammen, maar mogen warmbloedige dieren zo min mogelijk schade berokkenen. Producten op basis van organochloriden (Lidane of Pentachlorophénols – PCP) voldoen niet aan deze voorwaarden.

Fungiciden bereid op basis van triazolen en insecticiden bereid op basis van pyréthroïden voldoen wel aan deze voorwaarden en kunnen aangebracht worden zonder veel schade toe te brengen aan de vleermuizen. Men dient er dus voor te zorgen dat er geen dieren aanwe- zig zijn tijdens de verfwerken en dat de ruimte gedurende twee weken voldoende verlucht is geweest alvorens terug vleermuizen op de zolder toe te laten.

In het geval van een preventieve behandeling van het hout nog vooraleer de zolder gebouwd wordt, gebruikt men ook best producten op basis van triazolen en pyréthroïden. Een andere mogelijkheid is een behandeling met minerale zouten, zoals Cuivre-Chrome-Fluor (CCF), Cuivre-Chroom (CC), Cuivre-Chrome-Bore (CCB), Chrome-Fluor-Bore (CFB), … Er moeten zes maanden verstreken zijn tussen de behandeling van het hout en het gebruik van het hout in de zolder.

5.3.5 Verlichting van de kerkzolders en -daken

Het aanbrengen van binnen- of buitenverlichting kan zeer negatief werken op een aanwezige kolonie of uitvliegende dieren.

Binnenverlichting kan – indien regelmatig aangezet – voor de nodige verstoring zorgen, dit afhankelijk van de soort.

Het wordt problematischer wanneer er buitenverlichting op de kerk gezet wordt. Kerken zijn vaak belangrijk cultureel erfgoed en worden ’s nachts om die reden in de kijker geplaatst. Dit kan er soms voor zorgen dat vleermuizen de zolder niet meer gaan gebruiken als verblijf- plaats, aangezien ze fel licht absoluut vermijden. Soms durven ze zelfs niet meer uitvliegen of pas later vertrekken, met alle nodige gevolgen vandien. Indien men spots op een kerk wil plaatsten, dan dient men eerst na te gaan langswaar vleermuizen naar buiten kunnen vlie- gen. In functie daarvan kan de spot dan gericht worden en ervoor gezorgd worden dat de uitvliegopening(en) zeker niet verlicht wordt.

(30)

5.4 Ongemakken i.v.m. vleermuizen

De meeste problemen die men vaststelt met vleermuizen op zolders zijn van verwaarloosba- re aard. De meest voorkomende conflicten doen zich voor bij grote kolonies: hoopjes uit- werpselen, het naar binnen vliegen in de kerk waardoor een alarm in werking kan worden gesteld, sporen van urine op een marmeren vloer. In het eerste geval kan dit verholpen wor- den door een plastiek folie op die plaats aan te brengen waar de meeste uitwerpselen zich ophopen.

Bij urine is het soms iets moeilijker, want wanneer urine in contact komt met marmer, gepolijst hout, koper of andere metalen kan dit vlekken nalaten tot zelfs oxidatie veroorza- ken. Indien de materialen zijn be- handeld met vloeibare boenwas kan dit geen kwaad. Het gaat hierbij meestal om gevallen van invasies, die meestal toevallig zijn en van korte duur. Ze vinden bijna steeds uitsluitend plaats tijdens de maan- den augustus tot september. De dieren komen hierbij binnen via een openstaand venster.

Daar waar het gaat om vleermuizen die in de kerk rondvliegen, dient men eerst na te gaan of de dieren via de zolder of via een opening in de kerk naar binnen zijn gevlogen (bijvoorbeeld een openstaand venster, een kapot raampje, …). Stelt men dit vast, dan dient deze opening zo snel mogelijk afgesloten te worden. Komen de vleermuizen via een opening in de zolder, dan kan dit opgelost worden door een combinatie van een stuk draad (geen zeshoekige kip- pengaas) voor die opening te plaatsen en enige tijd licht in de kerk aan te laten.

5.5 Kerken inrichten voor Ingekorven vleermuizen

De gekende kolonies van Ingekorven vleermuizen bevinden zich in Postel (Mol, provincie Antwerpen), Echt (Nederlandse provincie Limburg) en in Moelingen (Voeren, provincie Lim- burg). Situeringskaarten zijn bijgevoegd in bijlage 1. Tijdens de zomer van 2006 zouden er foto's gemaakt zijn van Ingekorven vleermuis op een kerkzolder in Valkenswaard (Neder- land). Als deze mededeling correct is, wil dat zeggen dat er een nog noordelijker gelegen kolonie bestaat tussen de twee gekende noordelijke kolonies van Echt en Postel. Ook zou er in 2000 of 2001 een dood exemplaar gevonden zijn in Bergeyk, een buurgemeente van Val- kenswaard (mond. med. Ludy Verheggen). De noordelijke kolonies worden ook weergege- ven op de kaart onder 6.1.

Wil men ervoor zorgen dat de Ingekorven vleermuis zich verder gaat verspreiden dan deze kerken, dan dienen de omliggende kerken vleermuisvriendelijk ingericht te worden, zodat uitzwermen mogelijk is. Als vleermuizen zich zouden verplaatsen naar andere kerkzolders, gebruiken ze herkenbare punten in het landschap, dus ook lijnvormige landschapselemen-

(31)

6 Resultaten

6.1 Ligging van de onderzochte kerken

In de noordelijke gordel van Limburg werden 62 kerken (en kapellen e.d.) onderzocht op hun vleermuisvriendelijkheid. Niet alleen de vleermuistoegankelijkheid werd bekeken, maar van sommige kerken werden ook de zolders onderzocht.

Onderstaande kaart geeft de ligging van de onderzochte kerken weer.

geschikte kerkzolder

ongeschikte kerkzolder

niet geweten of geschikt

waarnemingen Ingekorven vleermuis

(32)

6.2 Detailbespreking en inrichtingsmogelijkheden van de kerken

6.2.1 Toelichting

Bij de bespreking van de afzonderlijke kerken zullen de mogelijke jachtgebieden aangeduid worden. Deze zijn opgezocht door gebruik te maken van een topografische atlas (NGI, 2002). Om met zekerheid vast te stellen dat deze gebieden aangedaan worden voor de jacht zijn grondigere studies nodig. Of de dieren deze gebieden kunnen bereiken, wordt bepaald door de aanwezigheid van lijnvormige landschapselementen en deze zijn niet zichtbaar in een topografische atlas. Ook de trekroutes zijn maar na grondig onderzoek volledig in kaart te brengen.

Er wordt vaak verwezen naar kanalen, dit niet alleen voor de waterpartij maar ook voor de bomenlaan aan weerszijden van het kanaal. Niet alleen waterminnende soorten worden aangetrokken door een kanaal, maar ook andere soorten die begroeiing verkiezen. Verder hebben we ook de nadruk gelegd op beken in de omgeving. Het is wel mogelijk dat deze beken niet het gehele jaar door gevuld zijn met water, maar op de oevers vinden we vaak begroeiing, die dan toch een lijnvormig landschapselement vormt. Ook als de beken droog staan, kan de vleermuis deze begroeiing gebruiken als oriëntatielijn in het landschap. Niet alle beken liggen volledig aan het oppervlak, vele zijn ook ingetunneld. Of vleermuizen deze tunnels ook gebruiken, is nog niet duidelijk.

De afstand van de kerk tot een mogelijk geschikt jachtgebied wordt weergegeven in kilome- ter in vogelvlucht. De vleermuizen nemen niet noodzakelijk en zelfs zelden dit traject, aange- zien zij lijnvormige landschapselementen nodig hebben voor hun oriëntatie in de omgeving.

Vaak zijn de trajecten die vleermuizen afleggen naar hun jachtgebieden dan ook langer dan de afstanden die we hier weergeven.

Verder willen we beklemtonen dat de adviezen die hier geformuleerd zijn, gericht zijn om de zolder meer toegankelijk te maken voor vleermuizen. Of vleermuizen de kerkzolder als ver- blijfplaats zullen kiezen, hangt ook af van de geschiktheid van de zolder zelf.

Als er inrichtingswerken gedaan kunnen worden en men heeft de keuze tussen verschillende windrichtingen, dan wordt best niet de noordwestzijde gekozen, omdat dit de regenzijde van de zolder is. Indien hier toch inrichtingswerken worden uitgevoerd, bestaat de kans dat het binnenregent op de zolder met alle gevolgen vandien.

Indien er herstellingen uitgevoerd dienen te worden aan het dak of de zolder van een kerk, kiest men best een periode waarin de vleermuizen het minst gestoord worden. Dit is voor- namelijk in de maanden dat ze hun winterslaap houden. Vleermuizen verkiezen hier zelden een kerkzolder voor. Indien er toch werken dienen uitgevoerd te worden in het kraamsei- zoen, dan probeert men het stuk waar de vleermuizen het meeste verblijven best af te sluiten van de overige ruimte van de zolder. Wij vragen in deze omstandigheden contact op te ne- men met de Vleermuizenwerkgroep voor deskundig advies. Als er voorzieningen worden getroffen, houdt men er best rekening mee dat de huidige uitvliegopeningen niet afgedicht worden als de alternatieve uitvliegopening nog niet ingericht is. De vleermuizen zullen zo opgesloten worden op de zolder en de hongerdood sterven.

In de tekst zijn maar enkele foto’s geplaatst van elke kerk. De overige staan op een cd-rom bijgevoegd achteraan dit rapport. De foto’s zijn meestal zo genomen dat het grootste deel

(33)

Met “Deze kerkzolder is omwille van architecturale redenen ongeschikt voor vleermuizen”

bedoelen we dat de zolder niet vleermuisvriendelijk ingericht kan worden. Er kan misschien wel gezorgd worden dat de zolder toegankelijk wordt voor vleermuizen, waardoor er af en toe een Laatvlieger kan verblijven, maar de zolder zelf is geen geschikte verblijfplaats voor soorten als grootoor of Ingekorven vleermuis.

Een samenvattend overzicht van het percentage groen en de aanwezigheid van waterwegen binnen 1,5 km rond de kerken is terug te vinden in bijlage 3.

6.2.2 Lommel

6.2.2.1 Lommel Werkplaats

Ten zuid-zuidoosten tegen de kerk aan strekt zich een omvangrijk parkje uit met bomen. Ten noord- noordoosten ligt er een veldje. Op nog geen halve km afstand ten oosten van het kerkje ligt de Dorper- heide. Op 1,5 km ten noord-noordoosten ligt de Sa- hara, een gebied met vornamelijk naaldbossen en stuifduinen en een grote poel. Een omvangrijk meer ligt ten noordoosten van de kerk op zo’n 1,5 km. Dit meer is ontstaan door zandwinning. Aangezien deze meren dan ook erg diep zijn, is het leven erin gering.

Op 3 km ten noordoosten ligt het natuurreservaat De Blauwe Kei, waarin ook een meertje gelegen is. Voor

de kerk staat er één lantaarnpaal. Voor de rest is de verlichting miniem. Het omvormen van de dakkapel op het zuidoosten gericht tot een staande chiroptière lijkt het meest geschikt.

6.2.2.2 Lutlommel

Deze kerk ligt midden in een wijk en is volledig om- geven door bebouwing. Er bevinden zich enkele bomen aan de westkant van de kerk en links van de kerk op het kerkpleintje, maar daar moeten de vleer- muizen eerst de straat voor oversteken. Op onge- veer 1,75 km ligt het kanaal Bocholt-Herentals. Ge- schikte jachtgebieden vinden we 2 km ten noord- noordoosten, namelijk de Heuvelse Heide (naaldbo- men), en op 2 km ten zuiden van de kerk, namelijk de Karrestraterheide (naaldbomen). Deze kerk wordt niet extra belicht, alleen de straatverlichting belicht het gebouw. Er zijn enkel achteraan de kerk twee

dakkapellen aanwezig. Deze kunnen misschien omgebouwd worden tot een staande chirop- tière. De voorkeur gaat uit naar het dakraam op het oosten gericht. Dit wordt het minst ver- licht en onderaan het dakraam groeien struiken en boompjes.

6.2.2.3 Lommel Centrum

Deze kerk is volledig omgeven door bebouwing. Ach- ter de kerk vinden we wel wat bomen op de parking.

De voorkant van de kerk wordt volledig verlicht door spots in de grond. Deze kerk werd ook onlangs ge-

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het college van burgemeester en wethouders maakt bekend dat op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuurs- recht de volgende aanvraag omgevingsvergunning buiten behandeling

tussen deze drie locaties bevinden zich tientallen kerkzolders die mogelijk geschikt zijn voor de ingekorven vleermuis..

In een eerste luik van voorliggend onderzoek werd in zoveel mogelijk stallen in het gebied van de Natuurverbinding Heers-Tongeren vangsten van vleermuizen uitgevoerd met als doel

Voor vlinders (Lepidoptera) en Bruine gaasvliegen (Hemerobiidae), waar grote verschillen zijn tussen de vele fragmenten en de weinige klauwtjes, geeft dit bijgevolg een minder

Ondanks het feit dat het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand besluiten wij niettemin om maatschappelijke redenen een omgevingsvergunning te verlenen voor het

bestaande schakelaar binnen. Standaard hoogte buitenwandlichtpunt conform technische omschrijving. Graag op tekening de gewenste positie van de lichtpunten aangeven. 10 meter,

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,