• No results found

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 24 januari 2003, 10.00 – 11.30 uur, Muzentoren Zaaknr :

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 24 januari 2003, 10.00 – 11.30 uur, Muzentoren Zaaknr :"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 24 januari 2003, 10.00 – 11.30 uur, Muzentoren

Zaaknr : 101496

Inzake : Consultatienotitie Reparatie X-factor Netbeheerders Elektriciteit Aanwezig namens de Dienst toezicht en uitvoering Energie ('DTe') :

Dhr. Verdonkschot - voorzitter hoorcommissie

Mevr. Bröcheler - lid hoorcommissie

Dhr. Mikkers - lid hoorcommissie

Sprekers:

Dhr. Goudswaard - namens ENBU

Mevr. Broerse - namens ENBU

Dhr. Corton - namens Continuon

Dhr. De Swart - namens Eneco

Dhr. Fennema - namens Eneco

Mevr. Koster - namens Delta

Mevr. De Rijke - namens Rendo

Dhr. Knibbeler - namens Essent

Dhr. Brinkman

Verslag:

Dhr. Janssen - Juridische Dienst NMa

De voorzitter opent de hoorzitting, die naar aanleiding van de uitspraak van het CBB de dato 13

december 2002 door de DTe is georganiseerd om met de netbeheerders elektriciteit te spreken over de manier waarop de X-factoren Netbeheer Elektriciteit gerepareerd kunnen worden. De DTe heeft daartoe op 16 januari 2003 een consultatienotitie opgesteld en op 17 januari 2003 verspreid. Hij nodigt partijen uit om op die notitie te reageren of op andere wijze commentaar te geven op bedoelde reparatie. Hij stelt de leden van de hoorcommissie voor. Hij deelt mede dat van de hoorzitting een verslag wordt gemaakt dat betrokkenen zal worden toegezonden. Hij inventariseert wie ter zitting het woord wenst te voeren, en nodigt dhr. Knibbeler uit om namens Essent de spits af te bijten.

Dhr. Knibbeler ziet af van een betoog in eerste termijn. Hij kondigt aan dat Essent de week na de hoorzitting uitvoerig schriftelijk zal reageren.

De voorzitter nodigt dhr. Goudswaard uit om namens ENBU het woord te voeren.

Dhr. Goudswaard houdt een betoog, dat volledig is gebaseerd op de tekst van zijn pleitnota gedateerd 24 januari 2003. Een kopie van deze pleitnota is aan dit verslag toegevoegd als Bijlage 1.

(2)

Mevr. Bröcheler memoreert de stelling van ENBU dat bij een collectieve X-factor rekening moet worden gehouden met objectieve verschillen tussen netbeheerders. Zij vraagt hoe deze verschillen kunnen worden vertaald naar een collectieve X-factor.

Dhr. Goudswaard laat buiten beschouwing de vraag of er met een richtingscoëfficiënt en een bodem überhaupt sprake kan zijn van een eensluidende X-factor. In het model moet vooral de bodem goed worden geanalyseerd, en over die bodem moet overeenstemming worden bereikt. Wanneer als laagste punt domweg het laagste tarief wordt genomen, dan is dat niet echt objectief. De toevalligheden moeten uit dat specifieke tarief worden gevist. Het is objectief om als beginpunt het feitelijke tarief te kiezen. Wanneer vervolgens een goed eindpunt wordt gekozen, dan is dat al een belangrijke stap op weg naar objectivering van een collectieve X-factor.

Dhr. Mikkers memoreert het uitgangspunt van ENBU dat het model enerzijds eenvoudig moet zijn en dat een nieuw model anderzijds genuanceerd moet zijn en rekening moet houden met allerlei

omstandigheden. Hij vraagt of ENBU een spanning ziet tussen eenvoud en recht doen aan individuele omstandigheden.

Dhr. Goudswaard bevestigt dat hij deze spanning ziet. Er ligt echter nog een flink stuk tussen de complicatiegraad van de tot nu toe bewandelde weg en de meest eenvoudige variant.

De voorzitter vraagt wat ENBU belangrijker vindt: objectiviteit of eenvoud?

Dhr. Goudswaard meent dat die twee niet volstrekt met elkaar in tegenstrijd zijn. Hij benadrukt dan ook het belang van allebei. Hij ziet mogelijkheden om overeenstemming te bereiken over een stelsel, dat objectief genoeg is maar toch een stuk eenvoudiger dan het stelsel dat tot nu toe is gehanteerd en waarover ENBU een CBB-beroep heeft ingediend.

De voorzitter memoreert de opmerking van ENBU dat zij in het planningsschema meer tijd nodig heeft. Hij vraagt hoeveel extra tijd ENBU acceptabel zou vinden.

Dhr. Goudswaard antwoordt dat ENBU twee weken extra nodig heeft. Een en ander hangt overigens af van het verloop van de hoorzitting. Wanneer zou blijken dat partijen in dezelfde richting denken en dat consensus binnen bereik ligt, dan is er veel voor te zeggen om snel verder te gaan. Blijkt dat niet, dan wordt alles wat formeler. Dan is meer voorbereidingstijd nodig, en dan moet worden bezien hoe het met de wet OEPS en de nieuwe Elektriciteitswet verloopt. Het best zou het zijn om een nieuw stelsel te bereiken zonder dat het van doorslaggevend belang is dat de wet OEPS en een nieuwe Elektriciteitswet tot stand komen.

De voorzitter verifieert of iemand in de zaal dhr. Goudswaard een vraag wenst te stellen. Wanneer dat niet het geval blijkt nodigt hij dhr. Corton uit om namens Continuon het woord te voeren.

Dhr. Corton wijst erop dat ook Continuon te weinig tijd heeft gehad om de Consultatienotitie goed te overdenken. Continuon beperkt zich ter zitting dan ook tot een voorlopige reactie op abstract niveau. Zij sluit zich aan bij het verzoek van ENBU om haar definitieve schriftelijke reactie twee weken later te mogen overleggen.

(3)

nacalculatieslagen, herberekeningen, voorlopige voorzieningen, tijdelijke X-factoren, enzovoort. Tegelijk staat eenieder op de drempel van een bij de netbeheerders en in de maatschappij breed gedragen wens om naast het tarief ook de kwaliteit als nadrukkelijk element in de regulering mee te nemen. Dat kan alleen worden gerealiseerd wanneer de huidige periode met een dikke punt kan worden afgesloten. Bovendien moeten duidelijke afspraken worden gemaakt hoe men in periode 1 -eventueel gecombineerd met periode 2- met elkaar omgaat om te komen tot iets zinvols. De huidige situatie zou niet zozeer moeten worden aangegrepen om nu weer 'allerlei gerepareer' te gaan

uitvoeren. Er moet op een meer holistische wijze naar een oplossing worden gezocht. Aan de

verschillende voorstellen in de consultatienotitie kleven allerlei juridische haken en ogen, die weer tot nieuwe problemen en procedures kunnen leiden. Op die manier komt de voorspelde 2007 zeer dichtbij. Er moet niet enkel een X-factor worden vastgesteld terwijl de rest ongemoeid blijft. Er moet onderling een echte afspraak worden gemaakt om recht te doen aan de doelstellingen van de

regulering: een maatschappelijk acceptabel tarief, inzicht in en ruimte voor incentives tot verbetering van het tarief en van de kwaliteit, en dat alles binnen de conditie dat netbedrijven nu eenmaal bedrijven zijn.

Het is verheugend dat DTe in haar notitie de opening maakt naar tariefregulering; een wens die Continuon al veel langer heeft geuit omdat het een van de belangrijkste outputfactoren is naar haar klanten toe. Wanneer het tarief problemen zou opleveren, dan kan worden uit gegaan van het standaardgevallensysteem zoals dat bij EnergieNed ontwikkeld is -of een aangepaste vorm daarvan- in plaats van omzetregulering.

Daarnaast constateert Continuon in randnummer 22 van de consultatienotitie dat de huidige methodiek van DTe om tot een X-factor te komen niet meer heilig is verklaard. Dat is een belangrijk begin, want het is zeer moeilijk om een geloof te bestrijden met argumenten.

Continuon meent nog steeds dat voor de eerste reguleringsperiode moet worden uitgegaan van een generieke X-factor. Deze generieke X-factor moet enkel en alleen worden gebruikt om de prijsstelling of P0 voor de tweede periode vast te stellen. De eerste periode zou gewoon moeten worden afgesloten

met de tarieven zoals ze liggen; er moet niet worden herberekend, nagecalculeerd of aangepast. Met die P0 als start kan gezamenlijk worden gewerkt aan een uniform tarief. Dat is uiteraard niet het

laagste tarief dat in de markt voorkomt. Rekening houdend met regionale verschillen zal moeten worden bekeken wat dit tarief precies is. Aan het eind van de tweede periode moet dit punt zijn bereikt. Hij herhaalt dat de collectieve X-factor -die gesteld kan worden op de frontier shift- als beginpunt voor de discussie kan worden gebruikt. Dit heeft als voordeel dat parallel daaraan gedurende de tweede periode met maatstafregulering gestart kan worden. Misschien kan dan zelfs al gestart worden met kwaliteits-regulering, wat Continuon betreft in eerste instantie met 'regulation by embarrassment'. Servicekwaliteit en powerquality, daarmee kan al in het midden van 2003 worden begonnen. Tijdens de tweede periode kan worden bezien of de incentive van embarrassment voldoende werkt. Mocht blijken van niet, dan kan altijd nog worden overgestapt op een financiële incentive. In ieder geval zijn dan in die periode de cijfers en de methodiek op orde. Dan is er een uniform tarief, dat eindelijk zoals het bedoeld was een echt postzegeltarief is waarvan iedereen de bijbehorende kwaliteit kent.

(4)

Dhr. Corton zet uiteen dat men de 2e

reguleringsperiode zou kunnen beginnen met een tariefniveau gebaseerd op een collectieve X-factor, dus zonder terug te herrekenen. Er ontstaan dan allerlei verschillende tarieven, en vervolgens wordt afgesproken naar welk uniform tariefniveau zal worden toegewerkt.

De voorzitter concludeert dat Continuon de convergentie van de eerste naar de tweede periode wil verschuiven.

Dhr. Corton bevestigt dit.

Dhr. Mikkers constateert dat Continuon een tariefvergelijking benadrukt. Hij vraagt of Continuon het belangrijk vindt dat de tarieven ook op langere termijn verband moeten houden met de kosten van de ondernemingen.

Dhr. Corton antwoordt dat de tarieven tot nu toe altijd een relatie hebben gehad met de kosten van de onderneming.

Dhr. Mikkers meent dat aan de vastgestelde tarieven na de eerste periode niets meer verandert. Maar de kostenstructuur van een onderneming kan veranderen, en dan zijn de tarieven in ieder geval in de toekomst niet meer gebaseerd op de kosten.

Dhr. Corton wijst erop dat in de tweede periode per definitie met maatstafregulering zal worden

gewerkt. Via een eenvoudige CBS-index kan dan rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de kosten, eventueel aangevuld met specifieke 'rariteiten' die zich in de sector kunnen voordoen. Wanneer de rol en de taak van netbeheerders fors zou veranderen of groeien, dan kunnen eenmalige additionele correcties worden aangebracht.

De voorzitter nodigt dhr. De Swart uit om namens Eneco het woord te voeren.

Dhr. De Swart houdt een betoog geïllustreerd door een tweetal Power-Point sheets. Een kopie van deze sheets is aan dit verslag toegevoegd als Bijlage 2. Hieronder wordt zijn betoog volledig weergegeven. Ter inleiding prijst hij de sfeer van de consultatienotitie. De sector wordt uitgenodigd om in overleg tot een oplossing te komen. Dat is een positieve stap, die veel aantrekkelijker is dan de juridische route via het CBB. Tegelijk wijst hij erop dat de bijeenkomst tevens is gekenmerkt als hoorzitting in het kader van art. 41 Elektriciteitswet ('E-wet'). Dat zou de ruimte voor het bespreken van ideeën kunnen beperken. Eneco vindt dat niet wenselijk en zal toch enige opmerkingen maken die buiten het kader van de huidige E-wet vallen.

Eneco meent dat het huidige wettelijk kader voor de reparatie van de X-factoren het uitgangspunt moet zijn. In lijn met de uitspraak van het CBB de dato 13 november 2002 moet binnen een termijn van 10 weken een generieke X-factor worden vastgesteld als efficiencyprikkel. Geen van de voorstellen in de consultatienotitie past binnen deze strikte toets. Immers, de wettelijke basis van een tariefbodem is onzeker en individuele X-factoren zijn niet mogelijk.

(5)

Eneco wijst erop dat de problemen van de eerste periode nog niet zijn opgelost. Ze kunnen zelfs nog verder escaleren wanneer disputen ontstaan ten aanzien van de methodiek in de tweede periode. Eneco meent dan ook dat de oplossingen voor beide periodes aan elkaar moeten worden gekoppeld. Voor een breed gedragen oplossing voor de eerste periode plus overeenstemming over een methodiek voor de tweede periode zijn twee hoofdroutes denkbaar.

De eerste route loopt via de huidige methodiek op basis van de door DTe vastgestelde '30/ 08/ 02 besluiten'(rectificatie: 23-08-02). Deze route lijkt bijna onbegaanbaar. Er liggen dikke stapels bezwaar-en beroepschriftbezwaar-en, bezwaar-en bovbezwaar-endibezwaar-en mebezwaar-ent Eneco dat deze methodiek gebezwaar-en gelijk speelveld creëert. De ingediende activa-gegevens zijn niet meegenomen, en netbeheerders met oude assets zouden in een nadeligere startpositie komen.

Meer begaanbaar lijkt een methode die via een tarievenbenchmark zou werken. Ergens in de toekomst wordt een punt aan de horizon gezet. Dat zou een landelijk standaardtarief zijn, waarnaar iedereen zou moeten groeien. Overeenstemming moet worden bereikt over een aantal uitgangspunten voor de vaststelling van dat standaardtarief. Om de huidige problemen van de eerste periode op te lossen zou de eerste periode kunnen worden afgesloten met een generieke X-factor, waarbij rekening kan worden gehouden met eventuele verrekeningen.

De voorzitter dankt dhr. De Swart voor zijn toelichting.

Dhr. Mikkers vraagt Eneco of zij het landelijk standaardtarief ziet als een vaststaand gegeven. Is daarin nog ontwikkeling mogelijk?

Dhr. De Swart antwoordt dat in eerste instantie een punt aan de horizon moet worden gekozen dat recht doet aan enige uitgangspunten. Deze uitgangspunten kunnen echter veranderen in de tijd. Iedereen weet dat de assets van de sector meestal zijn gelegd in de jaren '60 en '70. Er komt dus een golf van vervangingen aan, waarmee in de toekomst bij de vaststelling van het standaardtarief rekening kan worden gehouden.

Dhr. Mikkers vraagt of Eneco meent dat alle tarieven voor iedere netbeheerder gelijk zijn. Dhr. De Swart antwoordt dat dit in eerste instantie een uitgangspunt zou kunnen zijn.

Dhr. Mikkers vraagt of de netbeheerders voldoende vergelijkbaar zijn om dat te kunnen bewerkstelligen. Dhr. De Swart wijst erop dat tot nu toe omgedraaid is gewerkt. Er is een methode bedacht die rekening probeert te houden met allerlei individuele verschillen. Deze methode is zeer ingewikkeld en levert allerlei uitkomsten op. Hij zou ook omgedraaid kunnen worden door eerst naar één standaardtarief toe te werken en dan te bekijken of daardoor schrijnende gevallen ontstaan.

Dhr. Mikkers concludeert dat Eneco toch ruimte ziet voor afwijkingen in het standaardtarief voor individuele bedrijven.

Dhr. De Swart bevestigt dit. Wanneer er schrijnende gevallen zijn, dan zal daarmee iets moeten worden gedaan.

(6)

Dhr. De Swart antwoordt dat het huidige wettelijk kader daartoe nu eenmaal geen ruimte biedt. Om uit de problemen te komen zou voor de eerste periode een generieke X-factor kunnen worden vastgesteld met enige afspraken over verrekening. Een en ander zou kunnen worden gekoppeld aan afspraken over de tweede periode waarin naar een punt aan de horizon wordt gemigreerd.

Mevr. Bröcheler brengt de huidige methodiek ter sprake. Eneco stelde dat er twee kwesties nog niet op orde zijn: de activagegevens en de eventueel nadeliger positie van netbeheerders met oudere assets. Zij vraagt of Eneco de huidige methodiek werkbaar acht wanneer deze twee kwesties zouden worden opgelost.

Dhr. De Swart wijst erop dat hij beide kwesties slechts als voorbeeld noemde. Er liggen rond de huidige methodiek echter nog hele pakken andere bezwaren en meningsverschillen.

De voorzitter vraagt of Eneco meer dan gemiddeld te maken heeft met oude assets en dus meer dan gemiddeld in een nadelige startpositie zit.

Dhr. De Swart kan die vraag niet beantwoorden omdat hij het gemiddelde van de sector niet kent. De voorzitter vraagt hoe de generieke X-factor zou kunnen worden vastgesteld waarmee de eerste periode zou kunnen worden afgesloten.

Dhr. De Swart herhaalt dat dit bijvoorbeeld zou kunnen gebeuren op basis van een schatting van de frontiershift van de sector.

De voorzitter vraagt hoe een dergelijke schatting zou moeten worden gemaakt.

Dhr. De Swart wijst erop dat DTe in eerste instantie al een schatting heeft gemaakt van 2% op de efficiënte OPEX. Dat zou een methode kunnen zijn, en misschien zijn er nog andere.

De voorzitter meent dat Eneco in een eerder stadium bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze waarop de frontier shift is geschat. Kan worden geconcludeerd dat dit bezwaar vervalt?

Dhr. De Swart antwoordt dat die conclusie niet klopt. Gevraagd werd naar manieren om de frontiershift te schatten. Eén daarvan heeft de DTe zelf bedacht, maar er zullen best andere manieren zijn. Over de uitwerking van schattingen moet overleg gevoerd worden.

Dhr. Mikkers vraagt of Eneco ideeën heeft over een mogelijke methode.

Dhr. De Swart meent dat het ter zitting niet opportuun is om over allerlei uitwerkingsproblemen te gaan spreken. Wanneer de route voor iedereen begaanbaar is, dan kan zoiets best in overleg worden

opgelost.

De voorzitter vraagt Eneco op welke manier tot een landelijk standaardtarief kan worden gekomen. Dhr. De Swart antwoordt dat eerst een aantal uitgangspunten moet worden bepaald. Men zou kunnen beginnen bij het gemiddelde tarief en vervolgens bezien of daarop correcties noodzakelijk zijn.

De voorzitter nodigt mevr. Koster uit om namens Delta het woord te voeren.

Mevr. Koster zet uiteen dat ook Delta een meer gedetailleerde schriftelijke reactie zal opstellen. Ook Delta wenst twee extra weken om dat te kunnen doen.

(7)

Op de eerste plaats dient bij het vaststellen van een X-factor rekening te worden gehouden met regionale invloeden. Nederland is nu eenmaal een zeer divers land. Zeeland is niet te vergelijken met de Randstad, en dat leidt tot grote verschillen in de manier waarop het net wordt beheerd.

Op de tweede plaats is voor Delta het beginsel belangrijk dat een partij door het indienen van een rechtsmiddel niet in een slechtere positie mag belanden dan voor het instellen van dat rechtsmiddel. Delta heeft beroep ingesteld tegen het eerste besluit op bezwaar en de daarop volgende wijzigings-besluiten. Zij mag dus niet in een slechtere positie belanden dan die waarin zij zich voor het instellen van het beroep bevond. De consultatienotitie meldt over deze kwestie niets, en Delta vraagt zich dan ook af hoe DTe de kwestie bij haar overwegingen zal betrekken zoals het CBB in haar uitspraak voorschreef. Delta zou deze vraag graag tijdens of snel na de zitting beantwoord zien.

Delta heeft nog niet de tijd gehad om de consultatienotitie gedetailleerd te bestuderen, maar zij meent wel dat een individuele X-factor zou moeten worden vastgesteld zoals DTe vanaf het begin heeft geprobeerd. Het heeft Delta enigszins verbaasd dat DTe toch lijkt te overwegen om een generieke X-factor vast te stellen terwijl de oorspronkelijke methode bijna is gerealiseerd via de wet OEPS. Delta meent dat een generieke X-factor niet nodig is; het zou beter zijn die individuele lijn vast te houden. De voorzitter dankt mevr. Koster voor haar toelichting. Hij vraagt begrip voor de complexiteit van de kwestie rond het reformatio in peius beginsel. Zoiets kan niet even mondeling worden beantwoord. Dan zou maar al te gemakkelijk iets gezegd kunnen worden wat later weer gecorrigeerd moet worden, en dat zou onzorgvuldig zijn. DTe zal met de kwestie bij de reparatie terdege rekening houden. Dhr. Mikkers vraagt of Delta gezien haar pleidooi voor een individuele X-factor het streven om op langere termijn te komen tot een landelijk standaard- of postzegeltarief afwijst.

Mevr. Koster herhaalt de stelling van Delta dat de regionale verschillen tot uitdrukking moeten komen in een X-factor. Zij ziet niet hoe dat met een landelijk standaardtarief zou kunnen, en het lijkt in eerste instantie niet de meest handige weg.

Dhr. Knibbeler meent dat DTe er goed aan zou doen om op enig moment vrij vroeg in de procedure een separate brief of notitie te schrijven over de wijze waarop zij wenst om te gaan met het reformatio in peius beginsel.

De voorzitter dankt dhr. Knibbeler voor de suggestie. Hij nodigt mevr. De Rijke uit om namens Rendo het woord te voeren.

Mevr. De Rijke houdt een betoog, dat volledig is gebaseerd op de tekst van haar pleitnota gedateerd 24 januari 2003. Een kopie van deze pleitnota is aan dit verslag toegevoegd als Bijlage 3.

De voorzitter dankt mevr. De Rijke voor haar toelichting. Hij bevestigt haar veronderstelling dat DTe in casu beoogt een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

(8)

Mevr. Bröcheler verwijst naar de optie van een methodebesluit in het proces om te komen tot een nieuwe beslissing op bezwaar. Zij vraagt Rendo om commentaar.

Mevr. De Rijke antwoordt dat een vreemde juridische constellatie ontstaat omdat een soort primair besluit wordt genomen voordat de beslissing op bezwaar wordt genomen. Bij het vorige besluit is dat echter ook gebeurd; een nieuwe X-factor werd vastgesteld terwijl een bezwaarprocedure liep. Een en ander hoeft dus geen probleem te vormen. Wel moet helder gemaakt worden waarvoor wordt gekozen. Anders ontstaat toch de schimmige situatie -zoals rond de uitspraak van het CBB- dat het primaire besluit formeel niet is vernietigd.

De voorzitter schorst de zitting voor enkele minuten.

De voorzitter heropent de zitting. Hij nodigt de aanwezigen uit te reageren op wat door anderen naar voren is gebracht. Op een aantal punten zijn tegenstrijdige opvattingen geuit.

Dhr. Knibbeler constateert dat eigenlijk niemand heeft bepleit om de convergentie van de tarieven nog op korte termijn in de eerste periode daadwerkelijk te realiseren. Dat lijkt praktisch niet uitvoerbaar, zoals DTe in haar consultatienotitie al aangaf. Een belangrijk obstakel lijkt de onmogelijkheid te zijn om op korte termijn individuele tarieven of tariefgroepen tot elkaar te brengen. Essent acht

convergentie op middellange of lange termijn een helder en robuust streven, waardoor wellicht ook een helder reguleringsregime ontstaat. In de context van onderhavige reparatie-exercitie lijkt de

convergentie een theoretische wens. Essent meent dat zich hierover enige consensus begint a te tekenen.

Hij brengt de vraag ter sprake of en zo ja hoe nieuwe tariefbesluiten zouden moeten worden genomen. Essent zal daarop in haar schriftelijke reactie nader ingaan. Haar indruk is dat er ook een vraagstuk ligt rond de tariefbesluiten wanneer DTe niet de systematiek zou gaan volgen die de wet OEPS toelaat voor gedifferentieerde X-factoren. De liggende tariefbesluiten zijn gebaseerd op gedifferentieerde X-factoren. Zou worden gekozen voor een methodiek gebaseerd op een collectieve X-factor, dan ontstaat de vraag hoe moet worden omgegaan met de tariefbesluiten voor 2002 en 2001.

Hij brengt het methodebesluit ter sprake, dat in randnummer 25 van de consultatienotitie wordt genoemd. Gesuggereerd wordt dat het misschien niet mogelijk is om voor de eerste periode zo'n methodebesluit te nemen. Essent vraagt zich af of dat wel kan. Art 41 lid 4 OEPS lijkt immers voor te schrijven dat zo'n methodebesluit genomen moet gaan worden; DTe lijkt niet van die verplichtring te kunnen afwijken. Dit alles vraagt nadere aandacht. Het vraagt wellicht ook aanpassing van de

tijdsplanning die toch wel erg optimistisch lijkt. In de planning is een methodebesluit niet voorzien. Er is slechts één ronde voor de klankbordgroep ingebouwd, en er ligt het voornemen om al op 25 april 2003 een concept X-besluit te nemen. Daargelaten hoe dit alles interfereert met de inwerkingtreding en de verdere behandeling van de wet OEPS, lijkt het niet goed mogelijk om binnen dit ambitieuze

tijdsbestek tot een zorgvuldige besluitvorming te komen, zeker wanneer mogelijkheden van convergentie op de langere termijn zullen worden onderzocht. Essent pleit gezien de recente

(9)

Hij brengt de planning voor het PQRS-project ter sprake. Op zich lijkt het verstandig om met die methodiek proef te draaien. Wel moet worden opgepast met het nemen van daadwerkelijke

methodebesluiten. Er is in het PQRS-project wel voorzien in een methodebesluit en bovendien in een definitief X-besluit op 15 augustus 2003. Proefdraaien is nuttig, maar opgepast moet worden dat er weer allerlei bezwaren en beroepen worden ingesteld tegen deze besluiten die immers al

rechtsgevolgen zouden kunnen gaan sorteren. De vraag is dus wat de status zal zijn van genoemde besluiten wanneer er een jaar wordt proefgedraaid. Zou het niet veel beter zijn om deze besluiten als concept besluiten te zien, die als vorm van droogzwemmen zouden kunnen leiden tot allerlei vormen van data-uitwisseling?

De voorzitter bevestigt dat DTe onderkent dat deze kwestie het proces nog complexer zou maken dan het nu al is.

Hij begrijpt en onderschrijft de vraag of het gewenste niveau van zorgvuldigheid kan worden gehaald in de voorgestelde planning. Door Eneco is ter zitting echter op voortvarendheid aangedrongen. Hij vraagt de andere netbeheerders hoe DTe moet handelen daar waar het voortvarendheid versus zorgvuldigheid betreft.

Dhr. Fennema antwoordt dat de wet OEPS weliswaar in de maak is, maar formeel geen geldend recht betreft.

De huidige wetgeving cq. het huidige traject schrijft een beslissing binnen 10 weken voor, en dat is het kader waarbinnen nu moet worden gewerkt.

De voorzitter wijst erop dat een bedrijf bij termijnoverschrijding geen rechtsmiddel hoeft in te stellen wanneer het zorgvuldigheid verkiest boven voortvarendheid. Voor een bestuursorgaan is het van belang om dat te weten wanneer zij een afweging moet maken. De termijn van de Algemene wet bestuursrecht staat haaks op het pleidooi van dhr. Knibbeler om in de planning juist meer tijd te nemen. Hij vraagt Eneco wat zij het belangrijkste vindt.

Dhr. Fennema antwoordt dat de besluitvorming rond de tarieven in de eerste periode volgens Eneco zo snel mogelijk afgerond dient te worden. Sinds de CBB-uitspraak zijn nu 9 weken verstreken, terwijl de richting van die uitspraak ook daarvoor al enigszins duidelijk was. Er had al heel veel doordacht kunnen zijn, dus Eneco pleit voor voortvarendheid op dit punt.

Dhr. Goudswaard ziet tijdens onderhavige voorzichtige bijeenkomst het begin van consensus en enige verschillen. Wanneer dan vervolgens tot 3o april 2003 alleen maar wordt afgewacht zonder betrokken te zijn, dan is er te weinig voortgang om die consensus te bereiken. Het proces zou nader moeten worden gestructureerd om te zoeken naar een vergroting van wat gemeenschappelijk lijkt te worden. Het proces moet niet worden opgeknipt door juridische vereisten. Op het moment dat er consensus is wordt de precieze juridische status van de besluiten al weer iets minder belangrijk. De snelheid van de voortgang is voor ENBU en anderen belangrijk, maar er moet voldoende souplesse zijn om betrokken te blijven en om ongelukjes te voorkomen zoals dhr. Knibbeler die schetste.

Dhr. Mikkers concludeert dat ENBU zich aansluit bij het standpunt van Essent, maar met de kanttekening dat zij in de tussentijd bij de besluitvorming betrokken wenst te worden. Dhr. Goudswaard bevestigt dit.

(10)

niet een tegenstelling tussen een uniform tarief en het verwerken van regionale verschillen. Een uniform tarief wil niet zeggen dat men in het hele land per se hetzelfde tarief moet hebben.

De voorzitter benadrukt dat hier toch een ernstig dilemma ligt. Wanneer men gaat voor een uniform tarief met aandacht voor objectieve regionale verschillen, dan is het voorstelbaar dat men eindigt met bij wijze van spreken 10 uniforme tarieven.

Dhr. Corton herhaalt dat de kwestie moet worden omgekeerd. Men moet beginnen met een gelijk tarief, en vervolgens zoeken naar overwegingen van zwaar genoeg gewicht om daarop een bandbreedte toe te laten. Wanneer men vanuit een satelliet naar Nederland zou kijken, dan is het niet goed

voorstelbaar dat er verschillende tarieven zouden zijn voor dezelfde soort activiteiten, en zeker niet bij bedrijven van enige omvang met een mix van regionale-, landelijke- of stedelijke activiteiten.

Dhr. Fennema wijst erop dat Eneco in Zuid Holland zowel stadsgebieden als regionale gebieden verzorgt. Die gebieden hebben allemaal dezelfde tarieven, en eventuele regionale verschillen die leiden tot verschillende kostenniveaus worden in feite uitgespreid over de klanten. De ene groep klanten subsidieert dus in enige mate de andere groep. Een echt uniform tarief zou voor marktwerking heel goed zijn. Maar het is mogelijk dat sommige netbeheerders klem komen te zitten wegens specifieke omstandigheden. In die situatie is het voorstelbaar dat de tarieven voor die netbeheerders iets hoger worden gemaakt. Vervolgens wordt toch weer een uniform tarief gemaakt met een klein beetje kruissubsidiëring tussen de ene netbeheerder en de andere.

Hij benadrukt dat men ideeën niet direct moet verwerpen omdat ze schijnbaar in strijd met elkaar zijn. Mevr. Bröcheler brengt de verschillende systemen van tariefbenchmarking ter sprake. Een belangrijk nadeel van die systemen is dat het heel moeilijk is om de nettarieven in één factor uit te drukken. Wat vergelijkt men precies wanneer men de bedrijven met elkaar gaat vergelijken? Zij vraagt om

commentaar.

Dhr. Corton herhaalt zijn suggestie dat niet moet worden gekeken naar de verschillende elementen van het tarief, maar naar de rekening die de klant in een bepaald segment krijgt. Daarbij kan een aantal standaardgevallen worden onderscheiden zoals dat vroeger binnen EnergieNed besproken werd. De voorzitter herkent het model ‘Stancalc’. Maar de complicatie is dat het tarief vaak per

standaardgeval verschilt. Bij vergelijking blijkt dan bijvoorbeeld dat Nuon het voordeligst is op laagspanning en het duurst op middenspanning, terwijl dat bij Eneco omgekeerd ligt. Op die manier eindigt men niet met één X-factor maar met bij wijze van spreken 40 X-factoren omdat een tariefblad uit 40 elementen bestaat. Het is dan moeilijk om praktisch te constateren wat precies het tarief is. Hij herhaalt dat DTe het zeer op prijs stelt om over deze moeilijke kwestie suggesties te vernemen. Hij verzoekt de aanwezige netbeheerders om in hun schriftelijke reacties aan deze kwestie expliciet

aandacht te besteden.

Dhr. Corton meent dat de verschillende standaardgevallen per netbeheerder kunnen worden gemixt en opgeteld, waardoor een soort groot tarief ontstaat.

Mevr. Bröcheler wijst erop dat op die manier geen collectieve X-factor kan worden opgelegd omdat dan eigenlijk toch weer individuele X-factoren per bedrijf ontstaan. Westland heeft een afwijkende klanten portfolio dan Nuon, en zal dus een heel andere X-factor krijgen.

(11)

zullen moeten verlagen. In de tweede reguleringsperiode zal er –optimistisch gezien- een wet OEPS zijn die dat mogelijk maakt.

Dhr. Goudswaard constateert dat de meeste sprekers ter zitting slechts een half verhaal hebben verteld omdat niet duidelijk is of de wet OEPS van kracht wordt. Wanneer binnenkort blijkt hoe het met die wet afloopt, dan kan de andere helft van het verhaal worden uitgewisseld. Dan zal het makkelijker zijn om bepaalde detailleringen aan te brengen.

De voorzitter vraagt wat hij precies bedoelt. Is de andere helft van het verhaal de keuze die moet worden gemaakt tussen een individuele of collectieve X-factor?

Dhr. Goudswaard antwoordt dat een objectief en rechtvaardig model in de buurt van individuele X-factoren wat minder zwaar zal wegen wanneer duidelijk is hoe het met de wetgeving afloopt. Op zich is dit niet zo’n probleem. Wanneer iedereen het eens wordt, dan is men het eens, en dan wordt men het ook wel eens of de oplossing conform de wet is.

Hij wijst erop dat er inderdaad zeer verschillende ‘klantmixen’ zijn en dus ook zeer verschillende tarieven. Dit soort vraagstukken is in kleinere setting en met wat meer tijd toch wel oplosbaar. In termen van de vroegere standaard verbruikssituaties kan een zekere objectiviteit worden bereikt. De voorzitter benadrukt dat het voor DTe van groot belang is dat de uiteindelijke reparatie zich op degelijke wijze verhoudt tot de wet omdat de ambtshalve toetsing van het CBB –zoals recent gebleken-altijd een risico vormt.

Dhr. Goudswaard wijst erop dat de degelijkheidsgraad van het reguleringsmodel voor de vergunninghouders elektriciteit kennelijk voldoende is.

De voorzitter verifieert of iemand nog een opmerking wenst te maken. Wanneer dat niet het geval blijkt kondigt hij het einde van de hoorzitting aan.

Hij memoreert het verzoek van velen om de reactietermijn op de consultatienotitie met 14 dagen te verlengen. DTe neemt dit verzoek in beraad en zal binnen anderhalve werkdag uitsluitsel geven. Hij dankt de aanwezigen voor hun komst en inbreng, en sluit de hoorzitting.

---Bijlage 1: pleitnota ENBU, dhr. Goudswaard

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet nadat ik heb uitgelegd dat we even kort en bondig moeten zijn, want we hebben maar een half uur voor deze sessie en drie vragen.. Dan ga ik het echt heel

Mevrouw Wijnja: Laat ik allereerst zeggen, dat ik heel blij ben – en niet alleen nu, maar ook de afgelopen jaren – dat de SP en GroenLinks hand in hand gaan, waar het gaat om het

Persoonlijk zijn we niet zo'n fan van de invloed van vakbonden overal, maar als je aan de andere kant kijkt hoe de organisatiegraad is van personeel in de huishoudelijke hulp,

Dan zijn we bij de motie onder nummer zes, dat gaat over het datacentrum, ingediend door de SP, en de Partij voor de Dieren.. En dan zijn we volgens mijn administratie nu bij

Onze inzet op basis van deze afspraken is dat wij en dat is niet anders dan dat het was, maar wij denken wél, dat we dichterbij kunnen komen, dat wij de problemen voor onze

De gebruikers vinden dat voor de risk free rate een marktindex moet worden gebruikt en dat de nacalculatie moet.. plaatsvinden op de risk free rate en

Het ziekenhuis heeft bij het CIZ een tijdelijke indicatie aangevraagd voor herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging (ZZP9B) omdat u intensieve revalidatie

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft TNS NIPO gevraagd onderzoek te doen naar mogelijkheden om a) degenen die wel kunnen maar het niet doen, én