Wat kunnen
wewel
enwat
kunnen
wenog niet?
Een van de doelen van het DMP is het
bepalen
van deaantalsveranderingen
van een soortvanjaar
totjaar,
de zoge-NederlandVlaanderen
Vijf jaar dagvlindermonitoring
in
Nederland
en
Vlaanderen
tekst:
Chris
van Swaay
Calijn
Plate
&
Dirk
Maes
Dagvlindermonitoring Het Nederlandse dagvllnder-monitoringprojectis een sa-menwerkingsproject van De
Vlinderstichtingin
Wagenin-gen enhet Centraal Bureau
voor de Statistiek in
Voor-burg en wordt mede
gefi-nancierd door het informatie
en Kenniscentrum
Natuur-beheer inWageningen.
Het Vlaamse dagvlindermo-nitoringproject wordt
uitge-voerd door de Vlaamse
Vlin-derwerkgroep.
Wat is
erallemaal
gebeurd?
Eigenlijk
is hetDagvlindermonitoringpro-ject
(DMP) al in 1989begonnen
met eenhalf
proefseizoen.
Toen dat aan allever-wachtingen
bleek te voldoen werd in Ne-derland in 1990gestart
met 96 routes.Vlaanderen
volgde
eenjaar
later. Vooral de eerste jarengroeide
het aantal vlin-derroutes snel. De laatsteJaren ligt
het aantal routes in de‘lage
landen’min ofmeer stabiel rond de 260. In
figuur
1kan de
ontwikkeling
van het aantalrou-tes
gevolgd
worden.Hoe
goed zijn
de
routes
gelopen?
Omdat een route vanapril
tot en metseptember
inprincipe
wekelijks
gelopen
wordt, is hetmogelijk
om 26 keer perjaar
te tellen. Maar door allerleioorza-ken lukt dat meestal niet. Weken vallen
uit door ziekte, vakantie, sociale
ver-plichtingen
ennatuurlijk:
slecht weer.Vooral in
jaren
metlangdurige
perioden
met mooi weer kan ergoed
geteld
wor-den. 1990 (tot nu toe het warmste
jaar
van de eeuw) en 1992 waren zulke
ja-ren, waarin deroutes
gemiddeld
17,0en 16.4 keergelopen
werden. Hetdiepte-punt was 1991, toener
gemiddeld
maar14.4 keer
geteld
werd.Hoeveel vlinders
zijn
ergezien?
Samen zijn er in al die
vlindertellingen
ruimeen halfmiljoen
vlindersgeteld.
InNederland waren dat er 497.758,
ver-deeldover 65 soorten en in Vlaanderen 67.638 vlinders verdeeld over 39 soor-ten. In tabel 1 en 2 wordt de
top-10
voorNederland en Vlaanderen gegeven. Acht
soorten behoren in beide landen tot de
talrijkste
vlinders. HetKoevlnkje
en het Grootdlkkopje
staan alleen in de Neder-landsetop-10.
het Bontzandoogje
enhet
Landkaartje
alleenin de Vlaamse. In Nederland valt vooral het Bruinzand-oogje
op. Deze steekt metkop
en schou-ders boven alle andere soorten uit en isin alle
jaren
detalrijkste
soort. De'sub-top'
wordtgevormd
door het Klein
ge-aderd
witje,
het Kleinkoolwitje
en hetZwartsprietdikkopje.
Vooralin 1994was hetZwartsprietdikkopje
ergtalrijk
enbe-reikte dat
jaar
zelfs een tweedeplaats.
In Vlaanderen is hetOranje
zandoogje
de meest
getelde
vlinder. Samen metal-weer het Klein
geaderd witje
en het Kleinkoolwitje
is het Bruinzandoogje
hier ver-wezen naar de‘subtop’.
Dagvlindermonitoring. Bijna
alle
vlinderaars hebben
er vange-hoord,
eenpaar honderd
heb-ben
meegedaan.
En dat
wasniet
altijd gemakkelijk.
Na
vijf
jaar
tellen
krijgen
we
eindelijk
de
mogelijkheid
om
echt iets
met
de gegevens
te
gaan doen.
Om
te
beginnen
komt
ereerst
een
korte evaluatie
vanhet
pro-ject,
waarin
we
vragen
willen
be-antwoorden als: Wat is
er
alle-maal
gebeurd?
Wat kunnen
wewei
en
wat
kunnen
wenog niet
doen? Hoe kunnen
wehet beter
doen? Hoe gaan
weverder?
23
naamde soortindex. Het berekenen vanzo’n Index is geen
eenvoudige
zaak. Hetis niet
mogelijk
om hiervoorsimpelweg
het totaal aantalgetelde
vlinders of hetgemiddeld
aantal vlinders perjaar
te ge-bruiken. Zo worden niet alle routes evengoed geteld
en worden niet iederjaar de-zelfde routesgelopen.
Als eenroute waar een soortzeertalrijk
is maar een ofen-kele
jaren
wordtgeteld,
zou dat eenver-tekenend effect kunnen hebben op die index.
Voor het berekenenvan de index worden
eerst de routes
geselecteerd
die in depiek
van devliegtijd
van een soortgoed
gelopen zijn.
Voor elke soortzijn
daaromweerandere routes
geselecteerd.
Via eeningewikkelde
berekening
worden de aan-tallen van alle routes diegoed
geteld
zijn,
verwerkt tot een index. Deze indexis een maat voor
veranderingen
inaan-tallenvan een soort per
jaar.
Voor Ne-derland is hetjaar
1990 alsbasisjaar
gekozen,
voor Vlaanderen hetJaar
1991. De indexvan hetbasisjaar
isop 100 ge-steld. De index van elk van de
volgende
Jaren
wordt steeds tenopzichte
van ditbasisjaar
berekend.soorten vertonen niet op alle routes de-zelfde
veranderingen
in dezelfde mate.Het
indexcijfer
is echter ééngetal
voorhet hele land. Indit
cijfer zijn
alleveran-deringen
op allegetelde
routesverre-kend. Hoe meer de
veranderingen
op de verschillende routes overeenkomen, hoe betrouwbaarder de index zalzijn
die hieruit berekend wordt. Daarnaast zal de index betrouwbaarderzijn
als de vlinder op meer routesgevonden
wordt. Voor zeldzame soorten kan daarom geen be-trouwbare index berekend worden.Voor-
enachteruitgang
In tabel 3 en 4 wordt voor een aantal soorten in Nederland en Vlaanderen de index per
Jaar
gegeven. Helaasblijken
er maarweinig
soorten vooruit tezijn
ge-gaan. Nederland en Vlaanderen komen wat dat betreftvrij
goed
overeen. Let ervooral op dat in Vlaanderen niet is
ge-teld in 1990.
Bijna
al deze soortenzijn
vooralvan 1990naar 1991 sterk vooruit gegaan. De
grafiek
infiguur
2geeft
eenvergelijking
van de indexen van hetOranjetipje
in Nederland, VlaanderenenGroot-Brittannië. Ook hieruit
blijkt
dat deontwikkeling
in Nederlanden Vlaan-deren sterk overeenkomt, maarjuist
af-wijkt
van de Britse. Een reden weten wehier
nog nietvoor.
Een flinke groep soorten is in de
loop
van de
vijf jaar
in aantalachteruitge-gaan. De
achteruitgang
van hetHooi-beestje
is al eerderuitgebreid besproken.
Maar ook deArgusvlinder
wordtnumin-dergeziendaneenpaar
jaar geleden.
Daarnaastzijn
er soorten die min ofmeer
gelijk
zijn
gebleven
of waar geen voor- ofachteruitgang
valtaan te geven. Eentypisch
voorbeeld is hetBoom-Tabel 1:Top-10vanhetaantal waargenomen vlinders perjaarop de Nederlandse routes.
Tabel 2:Top-10vanhetaantal waargenomen vlinders perjaaropde Vlaamse routes.
Figuur
2: Indexen vanhetOranjetipjein Nederland, Vlaanderen
enGroot-Brittannië. Soortnaam 1990 1991 1992 1993 1994 Totaal
Bruinzandoogje 6177 10051 34445 25362 35739 111774 Klein geaderd witje 5522 6022 16404 11331 10314 49593 Klein koolwitje 3689 7269 16167 8503 11835 47463 Zwartsprietdikkopje 1905 5826 11109 9720 12862 41422 Oranjezandoogje 1093 3398 6632 6438 4258 21819 Koevinkje 1039 3245 6386 4813 5660 21143 Grootdikkopje 2009 2670 6937 5581 3835 21032 Kleine vos 2068 7029 6310 1073 2110 18590 Icarusblauwtje 1192 1391 5024 4043 5241 16891 Dagpauwoog 1038 3130 6089 3284 2479 16020 Soortnaam 1991 1992 1993 1994 Totaal Oranje zandoogje 666 2927 2957 2604 9154 Bruin zandoogje 842 1891 2042 1997 6772 Klein koolwitje 491 1911 1715 2634 6751 Klein geaderd witje 274 1732 2392 2214 6612
24
blauwtje.
Het aantal vlindersblijkt
vanjaar
totjaar grote
verschillen te verto-nen, zonder dat een trend herkenbaar is.Een
soort wat
verder
uitgewerkt:
het
Oranje zandoogje
In Vlaanderen is het
Oranje
zandoogje
detalrijkste
vlinder op de monitoring-routes. Dat is ook op veel routes inUit de
monitoring-gegevens
blijkt
dat hetOranje
zandoogje
in Noord-Nederland veel sterker in aantal fluctueertdan in Zuid-Nederlanden Vlaanderen.foto: HannleJoziasse
Zuld-Nederland het
geval,
maar in de rest van Nederland is het Bruinzand-oogje
veeltalrijker.
Figuur
3geeft
deontwikkeling
van hetOranje zandoogje
inVlaanderenen Zuid-en Noord-Nederlandweer. Voor dedui-delijkheid
zijn
de indexen zoomgere-kend, dat 1991 voor alle
deelgebieden
alsbasisjaar geldt.
Het valt vooral op dat hetOranje
zandoogje
in Noord-Neder-land veel meer fluctueert dan inZuid-Nederlanden Vlaanderen.
Uit de
berekeningen
die hebbengeleid
tot de
indexcijfers
blijkt
verder dat de verschillen tussen de routesonderling
inNoord-Nederland veel
groter zijn
dan inhet
zuidep.
Ditverschijnsel
istypisch
voor soorten aan de rand van hunver-spreidingsgebied.
HetOranje
zandoogje
komt in Nederland aan de noordrand vanzijn
areaal voor. De kern vanzijn
Europese
verspreiding
ligt
inMidden-Europa.
In Noord-Nederland kanhij
zich net nog handhaven. Ingoede jaren
kanhij
hier netzo gewoonzijn
als in hetzui-den, maar in slechte
Jaren
daalt het aantal vlinders veel sterker.Tabel 3: Overzichtvande Nederlandse Indexcijfersvanenkele soorten dagvlin-ders indeperiode1990-1994. Voor soorten metmeer daneengeneratieperjaar
isaangegeven voorwelke generatiedeze indexen gelden.
Tabel 4: Overzicht vande Vlaamse indexcijfersvanenkele soorten dagvlindersin
deperiode1991-1994.Er wordt geenonderscheid gemaakttussendegeneraties
bijsoorten met meerdan eengeneratie.
Figuur3; indexen van het Oranje zandoogjein
Vlaanderen, Zuid-Nederland en Noord-Neder-land. Soortnaam 1990 1991 1992 1993 1994 Vooruitgegaan: Bruinzandoogje 100 199 222 187 246 Koevinkje 100 262 314 176 242 Zwartsprietdikkopje 100 140 189 141 251 Achteruitgegaan
Argusvlinder(Ie gen) 100 76 135 53 21 Bontzandoogje(2egen) 100 55 62 61 61 Bruine vuurvlinder(1egen) 100 14 3 19 11 Citroenvlinder 100 156 135 77 40
Heivlinder 100 208 159 62 74
Hooibeestje(1e gen) 100 41 16 16 17
Geen trend herkenbaar
Boomblauwtje 100 16 53' 101 25
Dagpauwoog 100 188 257 116 94
Kleine vos (2egen) 100 420 100 12 81 Kleine vuurvlinder (2e gen) 100 76 30 51 73
Groentje 100 161 505 273 100 Oranjetipje 100 48 58 61 88 Trekvlinders Atalanta 100 56 48 34 94 Distelvlinder 100 321 340 15 180 Gele luzernevlinder 100 37 1260 57 82 Soortnaam 1991 1992 1993 1994 Vooruitgegaan Oranjetipje 100 123 167 170 Achteruitgegaan Argusvlinder 100 86 67 35 Citroenvlinder 100 81 31 24 Kleine vuurvlinder 100 31 24 29 Heivlinder 100 72 20 34 Hooibeestje 100 57 37 24 Kleine vos 100 58 15 18
Geen trend herkenbaar of minofmeergelijk blijvend
foto: RonnoTramper
25
foto: Kars Veling
Hoe kunnen
wehet beter doen?
Als we
kijken
naar de resultaten dan valt toch een aantal zaken op die voorverbetering
vatbaarzijn:• Routes die vaak
geteld zijn
kunnenwebij
deberekening
van allesoortinde-xen
gebruiken.
Het valt op dat metname routes die door een groep men-sen
gelopen
worden,bijvoorbeeld
eenvlinderwerkgroep,
goed
geteld
worden.Bij
ziekte of vakantie kunnen de tel-lers voor kortetijd
eikaars route over-nemen. Dus ook in hetmonitoringpro-Ject
kunnenvlinderwerkgroepen
eenbelangrijke
functie hebben.• Zeldzame soorten vormen een pro-bleem. Vaak worden ze op te
weinig
routes
geteld
om betrouwbaar eenin-dex te kunnen berekenen. Soms kan het
natuurlijk
niet anders. Zo komen het Bruindikkopje
en deVeldparel-moervlinder
nog maar op twee locaties
in Nederlanden Vlaanderenvoor.
Van-af dit
Jaar
wordenvan deze soorten op allebei de locaties de vlindersgeteld.
We hebben hier niet meer te makenmet een
zogenaamde
steekproef
maartellenzo
goed
als decomplete
popula-tie.
Maar
bij
enkele andere soortenzijn
er meerpopulaties
danroutes. Dat komt vaak doordat deze zeldzame soortenalleen
nog in
afgelegen
en vaak ook nogafgesloten
natuurgebieden
tevin-denzijn. Voor deze soorten kan
soort-gerichte
monitoring
(ziekadertje)
ingoede
en nauwesamenwerking
met de terreinbeheerderseenoplossing zijn.
• Voor
sommige
soortenblijkt
de telme-thodenietgeschikt
tezijn.
Zovliegen
de Grote vuurvlinder en de Groteweerschijnvlinder
meestal in erglage
dichtheden. Veel meerdaneen oftweevlinders zie
je
zeldenbij
elkaar.Ande-re soorten
zijn
veelmakkelijker
tevin-denen te tellen als
je eitjes
zoekt. Be-kende voorbeelden hiervoorzijn
deSleedoompage
en hetHeidegentiaan-blauwtje.
Voor deze laatste soortwor-den al een aantal
Jaren
deeitjes
invaste
plots
van 10bij
10 mop enkeleterreinen van Natuurmonumenten
ge-teld. Omdat deze methode
prima blijkt
te werken envrij
weinig
tijd
kost, wil-len we het aantal van dit soortplots
de komendeJaren
gaanuitbreiden.• Er
zijn
nog steedsgebieden
waarwei-nig
routeszijn.
In Nederlandis dat hetgeval
in Zeeland, Oost-Brabant enLimburg,
in Vlaanderen vooral inLim-burg.
Eenuitbreiding
van het aantalroutes in deze
gebieden
zou zeerwel-kom
zijn,
maarook ingoed getelde
re-gio’s
is elkenieuwe route welkom.• Ook
zijn
sommigeecotopen
onderteld. In Vlaanderenzijn
extra routes op de heide en in de duinennodig.
Aanvul-lingen
inagrarisch
gebied
en bossen zouden in Nederlandgoed
gebruikt
kunnen worden.• De
veranderingen
in het weervanjaar
totJaar
blijken
eengrote
invloed te hebben op de indexenvan een aantalsoorten. Maar
eigenlijk zijn
we niet zogeïnteresseerd
in het weer, maar wil-lenwe weten of een soortnu voor- of achteruitgaat.
Met andere woorden: als we kunnen corrigeren voor het weer weten we eerder hoe deontwik-keling
van een soort is en kunnen webij
eenachteruitgang
van de soorteer-der
maatregelen
nemen. Het is debe-doeling
om de komendejaren
samen met onze Britsecollega’s
hieraan tegaanwerken.
Soortgerichte
moni-toring
Bij soortgerichte monitoring
wordt een route speciaal voor een soort gelegd op eenplekwaarzich een goe-de populatie bevindt. De route wordt alleen in de
vliegtijd van die vlinder drie of vier keer gelopen. De Vlinderstichting heeft een
computerprogramma dat aan de hand van het weer
een voorspelling doet over devliegtijdvan de soort. De
loperskunnen zodoende tij-dig gewaarschuwd worden als de vlinders vliegen.
Het
Zwartsprietdik-kopje
kan insommige
jarenheeltalrijk
voorkomen. 1994 was zo’n topjaarwaarin op alle routessamen
ruim14.000 Zwart-sprietdikkopjes zijn
geteld.
De Sleedoompagekan in de toekomst
goed
gevolgd
worden door het tellenvan deeitjes26
Natuurlijk
zullen we de komendejaren
samen met de tellers ons best doen de
hierboven
geschetste
verbeteringen
aan tebrengen
om ons DMP verder teopti-maliseren.
Hoe gaan
weverder?
Monitoringprojecten
zijn
echt zaken vanlange
adem. Hoelanger
zo’nproject
loopt,
hoemeerJe
er meekunt doen. Envoor de
afzonderlijke
locatiesgeldt:
hoelanger je
een routeloopt,
hoe meerin-zicht
je
krijgt
in deveranderingen
enontwikkelingen
van dedagvlinderstand
in
Je
terrein. In Nederland enVlaanderen kunnen we nu navijf Jaar beginnen
met de eerste leukebewerkingen,
maar inGroot-Brittannië
loopt
hetButterfly
Mo-nitoring
Scheme’ al sinds 1976. Zo’nlange
tijdreeks
biedt een fantastischin-zicht in de
veranderingen
in de Britsedagvlinderfauna.
Wij
kunnen hunresul-taten
gebruiken
om onzetelgegevens
ineenbreder
perspectief
teplaatsen.
Als we voor het
gemak
de resultatenvan1995meetellen, hebbenwe straks de
be-schikking
over zesonderzoeksjaren.
Ditopent
demogelijkheid
om op een meergedetailleerde
schaal te gaankijken.
Zo kan deontwikkeling
van de vlinderstandop
regionaal
ofprovinciaal
niveauverge-leken worden met de
landelijke
situatie. Terreinbeheerders kunnen een indrukkrijgen
vanveranderingen
in de vllnder-faunain hungebied,
waarmee ze hetef-fect van
beheersmaatregelen
kunnen evalueren. Het is debedoeling
omvoor-beelden van dit soort
bewerkingen
dekomende
jaren
regelmatig
in dittijd-schrift te
publiceren.
Hetlopenvan eenroute Een monitoringroutebestaat uit een trajectvan 5 m breed en maximaal één kilometer lang. Deze route wordt verdeeld in
secties van 50 m lang. Een
route heeftdus nooit meer dan 20 secties, maar mag er wel minder hebben. Een route
wordt in principe eens per week gelopenvan apriltot en metseptember.In rustige
wan-delpasworden alle dagvlinders
geteld die zich 2 m links en rechtsvan en 5 mvoor en
bo-vendewaarnemerbevinden.
Wie geïnteresseerdis kan eenuitgebreidehandleidingaanvragen bij De
Vlinderstich-ting (Postbus 506,6700 AM Wageningen,tel. 0317-424224)of de Vlaamse Vlinder-werkgroepvzw (p/aDirkMaes, Adolphe Buyllaan 58, 1050 Brussel).
Een
monitoringproject
als het DMPbe-rust
vrijwel geheel
op
tellingen
doorvrij-willigers:
zonder hengeenvlindermonito-ring.
Gelukkig
hebben we in Nederlanden Vlaandereneen flinke groep
enthou-siaste vlindertellers.
Sommigen
gaannual meer dan
vijf jaar lang
elke week opstap
om op hun route (of routes) dag-vlinders te turven. Daarombij
deze:har-telijk
dank aaniedereen die heeftmeege-holpen
dit DMP tot het succes te makendat het
geworden
is.Voor
geïnteresseerden
is eenuitgebreid
verslag
van de eerstevijf Jaren
monito-ring
verkrijgbaar
op deLandelijke
Vlin-derdag.
Alle tellerskrijgen
het vanzelftoegezonden.
Summary
Monitoringbutterflieshas been doneby volunteersin the Netherlands since 1990
andin Flanders since 1991.Animportant
aimof this projectis todiscover changesin numbers of the differentspecies. Thisis described usingthe results ofonespecies,
the Gatekeeper (Pyroniatithonus),asan
example.Formost speciesit is nowpossible todetermine anindex which indicates the
increaseordecrease ofaspecies. An index
forrare species cannotbedetermined as
the numbers aretoo small andunreliable.