• No results found

De productie van gegeven-nieuw klemtoon bij kinderen met Autisme Spectrum Stoornissen en ADHD in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen en volwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De productie van gegeven-nieuw klemtoon bij kinderen met Autisme Spectrum Stoornissen en ADHD in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen en volwassenen"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De productie van gegeven-nieuw klemtoon bij kinderen met Autisme

Spectrum Stoornissen en ADHD in vergelijking met normaal

ontwikkelende kinderen en volwassenen

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit der Letteren

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord……….………..………..

Inleiding………..……….………4

Hoofdstuk 1 – Klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling..………..……6

1.1 Neutrale klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling…….………..6

1.2 Contrastieve klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling.………..6

1.3 Gegeven-Nieuw klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling…....……….8

Hoofdstuk 2 – Taalgebruik bij kinderen met Attention Deficit Hyperactivity Disorder…..…………10

2.1. Attention Deficit Hyperactivity Disorder ……..…………..………10

2.2. Taalproblemen bij kinderen met ADHD……….……….……….………10

Hoofdstuk 3 – Klemtoon bij kinderen met Autisme Spectrum Stoornissen……….…………..13

3.1. Autisme Spectrum Stoornissen………13

3.2. Neutrale klemtoon bij personen met ASS……….14

3.3. Contrastieve klemtoon bij personen met ASS……….15

3.4. Gegeven-Nieuw klemtoon bij personen met ASS………16

Hoofdstuk 4 – Discourse en prominentie.………..…………19

4.1. Verhaalstructuur………..19

4.2. Gegeven vs Nieuwe informatie………..20

4.3. Prominentie……….21

Hoofdstuk 5 – Verwachtingen huidig onderzoek.……..………..…………23

5.1. Onderzoeksvraag……….…..……….………….23 5.2. Verwachtingen…………..…...………..…………..23 Hoofdstuk 6 - Methode……….……….25 6.1. Gebruikte data………..25 6.2. Proefpersonen………...27 6.3. Procedure………28

Hoofdstuk 7 – Voorbewerking materiaal……….31

7.1. Verwijzingsvorm.….………..31

7.2. Informatiestatus en grammaticale functie………...33

(3)

Hoofdstuk 9 – Discussie……….……..58 9.1. Referentiele uitdrukkingen……….58 9.2. Klemtoon………..60 9.3. Over de onderzoeksmethode………..63 Hoofdstuk 10- Conclusie………..………65 Referenties………..………67 Appendix A – Annotatie………….……....….….……….………72

Appendix B – Voorbeeld lijst………..………….……….……...………74

Appendix C – Vragenlijst proefpersonen……..……….….….….………..81

Appendix D – Instructies voor proefpersonen………..……….……….…82

Appendix E – Overzicht van items in de analyse……….….……….………83

Appendix F. Resultaten klemtoonanalyse (definiete NP’s, indefiniete NP’s en pronomina)……… 85

(4)

Voorwoord

Deze scriptie heb ik geschreven ter afsluiting van mijn Master Algemene Taalwetenschap. Het onderzoek ligt in het verlengde van het onderzoek dat ik in 2009 gedaan heb voor mijn Bachelor scriptie. Destijds heb ik het klemtoongebruik van kleuters vergeleken met dat van volwassenen. In dit onderzoek heb ik dit thema uitgebreid door tevens te kijken naar het klemtoonpatroon van kinderen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) en ASS (Autisme Spectrum Stoornissen) en hun leeftijdsgenoten met een normale ontwikkeling.

Op deze plaats zou ik graag mijn begeleiders Petra Hendriks en Sanne Kuijper willen bedanken. Sanne, E-Prime en SPSS zouden voor mij een klein raadsel zijn geweest zonder jouw duidelijke uitleg en praktische tips. Dank daarvoor. Petra, wederom bedankt voor je grote enthousiasme. Mede daardoor lukte het me om gemotiveerd en gestructureerd te werken. Dank ook voor het beschikbaar stellen van de boekenbonnen die ik kon verloten onder de proefpersonen. Dit werkte voor de proefpersonen als een stimulans om goed hun best te doen.

Een speciaal bedankje gaat natuurlijk uit naar de 40 proefpersonen die drie kwartier met hun oren klapperden om de klemtoon waar te kunnen nemen. Graag wil ik bij deze ook Trijanne bedanken voor het annoteren. Rest mij mijn vriend, vrienden en familie te bedanken voor hun steun en geduld.

(5)

Inleiding

‘Jan eet ‘s morgens een appel’ en ‘Jan eet ‘s morgens een appel’. Deze zinnen zijn op papier gelijk, maar krijgen een andere betekenis wanneer je ze uitspreekt. Spreekt men deze zin uit met neutrale klemtoon, ervan uitgaande dat de luisteraar weet wie Jan is, dan zal de klemtoon liggen op het element in de zin dat het diepst is ingebed, het direct object, in dit geval ‘een appel’. Maar met behulp van klemtoon kan, zoals gezegd, een andere betekenis aan de uiting gegeven worden. Wanneer iemand zegt: ‘Jan eet ’s MORGENS een appel dan bedoelt deze te zeggen dat Jan niet ’s middags of ’s avonds een appel eet. Deze vorm van zinsklemtoon heet contrastieve klemtoon. Contrastieve klemtoon heeft een pragmatische functie. Er is nog een tweede reden om klemtoon op een pragmatische manier te gebruiken. Dit komt voor als iemand nieuwe informatie wil benadrukken.

Een spreker die zich ervan bewust is dat bepaalde informatie niet bekend is bij de luisteraar, zal deze nieuwe informatie beklemtonen. Stel, de luisteraar weet dat er iemand is die ‘s morgens een appel eet maar hij weet niet wie dit is, dan zal de luisteraar dit extra duidelijk maken door te zeggen: JAN eet ’s morgens een appel. Deze vorm van klemtoon wordt ook wel gegeven-nieuw klemtoon genoemd. In dit onderzoek wordt alleen gekeken naar deze laatste vorm van klemtoon.

Ik ben geïnteresseerd in het gegeven-nieuw klemtoonpatroon bij 5 groepen sprekers. Twee daarvan heb ik eerder onderzocht in mijn Bachelor scriptie. In dat onderzoek heb ik kleuters vergeleken met

volwassenen. Ik heb toen voor beide groepen het percentage berekend van nieuwe en gegeven definiete NP’s dat beklemtoond werd. Het huidige onderzoek staat in het verlengde hiervan. Een groot verschil is echter dat ik in dit onderzoek niet alleen kijk naar definiete NP’s, hoewel hier wel de focus op zal blijven, maar ook pronomina en indefiniete NP’s onder de loep neem. Ook in dit onderzoek speelt het

(6)

onderzocht. De 5e groep is een controle groep, bestaande uit kinderen met dezelfde leeftijd als de kinderen met een ontwikkelingsstoornis.

Van beide ontwikkelingsstoornissen bestaan verschillende aanwijzingen dat er sprake is van

comorbiditeit in de taalontwikkeling. Kinderen met ASS hebben problemen met hun Theory of Mind (TOM) (Happé, 1993; Tager-Flusberg, 1997). Dit houdt in dat zij niet weten wat er in een ander omgaat. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor hun klemtoongebruik omdat, zoals hierboven beschreven, bij het toepassen van de juiste klemtoonregels de spreker rekening moet houden met wat bekend is bij de luisteraar. Over het klemtoongebruik bij kinderen met ADHD is geen literatuur verschenen. Daarom is het interessant om hun klemtoongebruik te vergelijken met dat van normaal ontwikkelende kinderen. In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe het klemtoonpatroon is van kinderen met een normale ontwikkeling en kinderen met ADHD of ASS in vergelijking met dat van volwassenen. Allereerst zal dus gekeken worden naar het gebruik van verwijzingsvorm in alle groepen. Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre grammaticale functie en informatiestatus invloed hebben op het gebruik van deze vormen en met name welke gevolgen dit heeft voor het klemtoonpatroon.

In hoofdstuk 1 wordt de literatuur besproken over klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling in vergelijking met volwassenen. Hoofdstuk 2 gaat over het taalgebruik bij kinderen met ADHD en in hoofdstuk drie komt het klemtoonpatroon van kinderen met ASS aan de orde.

Voor elke groep kan op basis van deze literatuur een verwachting worden geformuleerd over hun klemtoonpatroon voor elke referentiele vorm, informatiestatus en grammaticale functie. Aan de formulering van deze verwachtingen is een apart hoofdstuk gewijd (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 volgt een beschrijving van de onderzoeksmethode. In hoofdstuk 7 wordt besproken hoe ik het materiaal heb voorbewerkt om het geschikt te maken voor een klemtoonanalyse. Hierin worden eerste

(7)

1. Klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling

1.1. Neutrale klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling

Al vanaf het moment dat kinderen in de tweewoordsfase zijn, kunnen peuters gebruik maken van klemtoon. Miller en Ervin (1964) en Brown (1973) tonen aan dat deze kinderen het vermogen hebben om door middel van klemtoon een andere betekenis te geven aan een reeks van twee woorden. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe kinderen met een normale ontwikkeling in staat zijn om klemtoonregels toe te passen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de perceptie en de productie van drie vormen van zinsklemtoon.

Een onderzoek van Allen (1983) toont aan dat vierjarige Franstalige kinderen gevoelig zijn voor

klemtoon. Hij bood de kinderen Engelse zinnen aan met verschillende klemtoonpatronen. De Franstalige kinderen waren in staat deze verschillende klemtoonpatronen uit elkaar te halen terwijl dit

klemtoonpatronen betreft die in het Frans niet voorkomen.

1.2. Contrastieve klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling

Halbert, Crain, Schankweiler & Woodams (1995) onderzochten of kinderen tussen 3 en 5;3 jaar in staat zijn om zinsambiguïteit op te lossen met behulp van woordklemtoon. In elke zin was de zinsklemtoon neutraal en zorgde de woordklemtoon ervoor dat er een betekenisverschil was. Een voorbeeld van zinnen die gebruikt zijn:

-Big Bird threw the Fish FOOD (= Pino gooide eten naar de vis). -Big Bird threw the FISH-food (=Pino gooide het vissenvoer).

In 89% van de gevallen interpreteerden de kinderen de zinnen op de juiste manier.

Het onderzoek van Allen (1983) toont aan dat kinderen de interpretatie van neutrale klemtoon al op zeer jonge leeftijd onder de knie hebben. Dit geldt echter niet voor de twee vormen van gemarkeerde

(8)

Op deze zin volgde dan de vraag wat de proefpersoon dacht dat Bert dan wel wilde eten. In 100% van de gevallen gaven volwassenen het verwachtte antwoord; de kleine aardbei. Bij de kinderen lag dit

percentage net boven de 50%.

Uit onderzoek van Wells, Peppé & Goulandris (2004) blijkt dat de perceptie van contrastieve klemtoon verbetert naarmate kinderen ouder worden. Zij vergeleken kinderen in vier leeftijdscategorieën met behulp van de Profiling Elements of Prosody Systems in Children (PEPS-C).

Tabel 1. Afkomstig uit Wells et al. (2004) Scores(%) perceptie en productie van klemtoon bij kinderen in vier leeftijdscategorieën.

Tijdens de perceptietaak kregen de kinderen een verhaaltje te horen, waarbij zij op een computerscherm het juiste plaatje aan moesten wijzen. De kinderen werd verteld dat de mevrouw ’s morgens sokken ging kopen, maar dat ze een paar vergeten was. De vrouw zei: ik wilde BLAUWE en zwarte sokken. In dit geval wil ze hiermee aangeven dat ze de blauwe sokken vergeten is. Aan de kinderen de taak om op het computerscherm de blauwe sokken aan te wijzen. Bij de perceptie is duidelijk zichtbaar (tabel 1) dat de scores oplopen als de kinderen ouder worden (van 49,7% bij 5 jaar tot 91,9% bij 13 jaar). De

productiescores in alle vier groepen ligt boven 85%.

(9)

1.3. Gegeven-nieuw klemtoon bij kinderen met een normale ontwikkeling

Eerder in dit hoofdstuk bleek dat kinderen vanaf een jaar of 3 in staat zijn om neutrale klemtoon toe te passen en vanaf de leeftijd van 5 jaar gaat ook de productie van contrastieve klemtoon goed. In dit onderzoek wordt onderzocht hoe goed de productie van gegeven-nieuw klemtoon is bij kleuters tussen 4 en 6, bij oudere kinderen en bij kinderen met ADHD of ASS in vergelijking met volwassenen. Voor

normaal ontwikkelende kinderen geldt dat zij al van jongs af aan het verschil kennen tussen nieuwe en gegeven informatie. Deze kennis passen ze toe bij het leren van nieuwe woorden (Akhtar et al., 1996; Tomasello & Akhtar, 1995) en in de dagelijkse communicatie (Greenfield, 1979; ONeill &Happé, 2000). Een recente eye-tracking studie naar de perceptie van gegeven-nieuw klemtoon toont aan dat 2-jarige kinderen gevoelig zijn voor informatie die met klemtoon uitgesproken wordt en tevens nieuw is in de discourse (Grassman & Tomasello, 2010). Tijdens het onderzoek, waaraan 36 kinderen deelnamen, werden plaatjes aangeboden op een eye-tracker. De kinderen zagen eerst een plaatje van alleen een hond. Op het volgende plaatje zagen ze een hond en een bal. Terwijl de kinderen naar het tweede plaatje keken, hoorden zij de zin: ‘de hond heeft de bal’. In de Newness&Stress conditie lag de klemtoon op het nieuwe element, in dit geval de bal, want die hadden ze op het eerdere plaatje nog niet gezien. In de Newness Only conditie werd de zin zonder duidelijk klemtoonpatroon aangeboden. Bij de derde conditie werden op het eerste plaatje beide elementen al weergegeven, en waren dus beide gegeven. De klemtoon lag in deze StressOnly conditie wederom op ‘de bal’. In de Stress Only en de Newness Only conditie keken de kinderen naar beide figuren even vaak. In de Stress en Newness conditie keken de kinderen echter significant vaker naar het nieuwe element. De auteurs concluderen dat de 2-jarige kinderen gevoelig zijn voor perceptieve gegeven-nieuw klemtoonregels.

(10)
(11)

2.Taalgebruik bij kinderen met ADHD

2.1. Attention Deficit Hyperactivity Disorder

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een stoornis met drie belangrijke kenmerken (American Psychiatric Association). De eerste is het moeilijk vast kunnen houden van aandacht

(inattentiveness). Kinderen met ADHD zijn minder alert en snel afgeleid. Een tweede kenmerk van ADHD is impulsiviteit (behavioural disinhibition). Dit uit zich in het minder goed kunnen plannen en

organiseren. Het derde kenmerk is hyperactiviteit wat vooral resulteert in het maken van onrustige bewegingen en het niet af kunnen maken van taken.

Vaak is er bij ADHD sprake van comorbiditeit met andere stoornissen. Voorbeelden van stoornissen die samen met ADHD voorkomen zijn CD (Conduct Disorder), angststoornissen en depressiviteit (Biederman, Newcorn & Sprich, 1991). Ook zijn er verschillende aanwijzingen gevonden voor problemen met taal. Voorbeelden hiervan worden in de volgende paragraaf besproken.

2.2. Taalproblemen bij kinderen met ADHD

(12)

proefpersonen waren jongens tussen 7 en 11 jaar oud. De kinderen luisterden naar het sprookje “The Father, his Son and their Donkey”, dat zij vervolgens moesten navertellen. Het verhaaltje van bijna 3 minuten werd verteld door een vrouwelijke spreker. Geen van de kinderen had het sprookje eerder gehoord.

Het navertellen van een verhaaltje bestond uit twee belangrijke stappen. Ten eerste moesten de kinderen hun aandacht er bij kunnen houden en het verhaaltje kunnen begrijpen. Om te meten of de kinderen het verhaal begrepen hebben volgden er een aantal inhoudelijke vragen. Vervolgens moesten de kinderen het verhaal navertellen. Bij de analyse van de productie hebben de onderzoekers gelet op twee zaken. Ten eerste wat de kinderen in het algemeen nog wisten over het verhaal en ten tweede hoe de kinderen hun verhaal samenstelden. Hierbij was de organisatie van gegevens belangrijk. Het vertellen van verhalen vraagt om het vasthouden van informatie en het duidelijk maken naar welk karakter gerefereerd wordt. Daarbij is het steeds belangrijk om in de gaten te houden welke informatie over personen en gebeurtenissen bekend is bij de luisteraar.

Zowel de ADHD als de ADHD+RD groep liet meer volgordefouten zien dan de andere groepen.

Volgordefouten wijzen op een algemeen probleem in de ordening van informatie. Een voorbeeld van een volgorde fout is:

- “The father gets off the donkey and then hoists his son up behind him”

In het verhaal blijft de vader op de ezel zitten en trekt dan zijn zoon er bij op. Er is geen sprake van dat de vader eerst afstapt.

De ADHD groep zonder leesproblemen liet veel ambiguïteit zien in de referentie naar de verschillende karakters, waardoor het moeilijker was voor de luisteraar om het verhaal te volgen. Een voorbeeld van een ambigue referentiële uitdrukking is:

-“The father and son were on the donkey and then he got off”. (Waarbij ‘he’ kan verwijzen naar zowel de vader als de zoon)

(13)

groepen vertelden bijvoorbeeld over een meer terwijl in het originele verhaal over een rivier gesproken werd. Ook dit duidt op problemen met discourse structuur waardoor het voor de luisteraar moeilijker is om het verhaal te kunnen blijven volgen.

(14)

3. Klemtoon bij kinderen met ASS

3.1. Autisme Spectrum Stoornissen

ASS of Autisme Spectrum Stoornissen is een verzamelnaam voor een breed continuüm van

neurologische ontwikkelingsstoornissen. ASS wordt gekenmerkt door een verminderde sociale interactie en moeilijkheden met taal en communicatie (Tager-Flusberg, Paul & Lord, 2005). Bovendien laten personen met ASS stereotypisch gedrag zien of hebben beperkte interesses (Wing & Gould, 1979, Aitken et al., 1998).

ASS is een spectrum stoornis, wat inhoudt dat er een grote variatie is. Er zijn mensen die niet-verbaal zijn en cognitieve problemen hebben. Deze groep wordt aangeduid met de term LFA (Low-Functioning Autism). De groep met HFA (High-Functioning Autism) heeft geen algemene cognitieve problemen. Een derde groep die wordt onderscheiden is die van AS (Asperger's syndroom). Mensen met AS verschillen van de HFA groep in dat zij geen algemene taalachterstand hebben. Kinderen met HFA laten al voordat ze naar school gaan een vertraging zien in de taalontwikkeling.

Van kinderen met ASS wordt vermoed dat hun Theory of Mind niet goed ontwikkeld is (Happé, 1993; Tager-Flusberg, 1997). Dit houdt in dat ze niet weten wat er in een ander omgaat. Hierdoor hebben zij moeite met communiceren. Mensen met ASS hebben problemen met sociale relaties, wat wellicht veroorzaakt wordt door de problemen in de communicatie. Ze hebben de neiging om taal heel letterlijk op te vatten (American Psychiatric Association). Juist het niet letterlijk interpreteren van dat wat gesproken wordt, is belangrijk voor een juiste sociale interactie (Peppé et al (2007). In verschillende studies is onderzocht wat de consequenties van autisme spectrum stoornissen voor het klemtoongebruik zijn. Hieronder volgt een overzicht van de literatuur die hierover verschenen is.

3.2. Neutrale klemtoon bij proefpersonen met ASS

(15)

dat de groep met HFA de klemtoon significant vaker op de verkeerde plek leggen dan de groep met AS en de controlegroep. Pas bij nadere analyse bleek dat dit enkel gold voor de vormen van contrastieve en gegeven-nieuw (samen ook wel verschoven klemtoon genoemd) klemtoon. Fine et al (1991) concluderen dat de neutrale klemtoon intact is bij HFA en AS.

Shriberg, Paul, McSweeney, Klin, Cohen & Volkmar (1990) vonden vergelijkbare resultaten. Ook zij interviewden 15 proefpersonen met HFA en 15 proefpersonen met AS over hun hobby’s en interesses. De deelnemers hadden een leeftijd tussen 10 en 50 jaar. De spontane spraak van deze personen werd geanalyseerd met behulp van de Prosody-Voice Screening Profile. Ook hier werden de resultaten in eerste instantie bij elkaar genomen. Daaruit kwamen de volgende cijfers: de controlegroep produceerde in totaal 95,2% van de klemtoon op de juiste plaats. Voor de groep met AS lag dit percentage op 86,5 en de groep met HFA scoorde 77,3% correct.

Nadere analyse liet zien dat de fouten bij de groep met HFA vooral fouten in verschoven klemtoon waren. Geconcludeerd kan worden dat de productie van neutrale klemtoon intact is bij de

controlegroep, bij personen met AS en bij personen met HFA.

Baltaxe en Guthrie (1987) vergeleken in hun onderzoek kinderen met ASS (gem. leeftijd 7,3) en kinderen met een normale ontwikkeling (gem. leeftijd 3,3). Ze werden gematcht op MLU (scores tussen 1,9 en 4,3). De kinderen zaten met de onderzoeker in een ruimte en mochten spelen met het aanwezige speelgoed. Het speelgoed was gemanipuleerd en de kinderen moesten vertellen wat er gebeurde/aan de hand was. Per kind werden 16 zinnen verzameld die vervolgens door de onderzoeker werden

geanalyseerd. Zinnen werden als correct gescoord wanneer de klemtoon op neutrale

zinsklemtoonpositie geplaatst werd (d.w.z. het laatste te beklemtonen element in de uiting).

(16)

meeste gevallen (87%) op het subject van de zin plaatsten. Bij gegeven-nieuw klemtoon komt het voor dat het subject de nieuwe informatie van de zin vormt, en dat deze juist de klemtoon moet krijgen.

Door de tegenstrijdige resultaten van bovenstaande onderzoeken is het moeilijk een conclusie te

trekken. Maar door de velen haken en ogen die aan het onderzoek van Baltaxe en Guthrie zitten, lijkt het aannemelijker de conclusie van Fine et al (1991) en Schriberg et al (2001) te volgen dat personen met HFA en AS geen problemen hebben met de productie van neutrale klemtoon, maar wel met contrastieve en gegeven-nieuw klemtoon . Hieronder volgt een samenvatting van onderzoeken zie zich bezig hielden met contrastieve en gegeven-nieuw klemtoon.

3.3.Contrastieve klemtoon bij proefpersonen met ASS

Baltaxe (1984) onderzocht de productie van contrastieve klemtoon. Zeven kinderen met ASS werden op MLU gematcht met een controlegroep bestaande uit zeven kinderen tussen 2;9 en 12;2 jaar oud. De onderzoeker stelde een vraag, bijvoorbeeld ‘is Mike sitting on the chair?’ De kinderen moesten dan antwoorden met ‘no, PAT is sitting on the chair.’ De antwoorden van de kinderen werden vervolgens door twee geoefende luisteraars beoordeeld. De groep met ASS behaalde een score die twee keer zo laag was als de score van de controlegroep. De foute antwoorden die de kinderen met ASS gaven hadden vooral te maken met het beklemtonen van meer dan één element in de zin (36,8% van hun fouten was een dergelijke fout). Behalve het subject werd dan bijvoorbeeld ook het direct object beklemtoond: PAT is sitting on the CHAIR. Baltaxe vond dit patroon niet bij controlekinderen.

Peppé et al (2007) onderzochten zowel receptieve als productieve prosodie. De deelnemers waren 31 kinderen met HFA in de leeftijd van 6;1 tot 13;6 jaar. Zeven van hen waren meisjes. Er werden twee controlegroepen gebruikt, namelijk een controlegroep van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar (54 jongens, 18 meisjes) en een controlegroep van 33 volwassenen tussen 18 en 59 jaar (10 mannen, 23 vrouwen).

(17)

Bij de productietaak kregen de kinderen een filmpje te zien van een voetbalwedstrijd tussen koeien en schapen. Elk dier had zijn eigen kleur en de ‘commentator’ van de voetbalwedstrijd haalde de kleuren door elkaar. Van de kinderen werd gevraagd de commentator te verbeteren. De scores waren als volgt: - HFA: 61,6%

- Controle-kinderen: 84% - Volwassenen: 85,8%

Het verschil tussen de HFA en de controlegroep is significant op een niveau van p ≤.0001. De fout die het meest gemaakt werd bij de kinderen met HFA was dat ze het accent op de kleur (het adjectief) legden in plaats van op het dier (het naamwoord), waar dit niet gebruikelijk is. Een voorbeeld hiervan is:

commentator: ‘The red cow’s got the ball.’ waarop het kind antwoordt: ‘No, the RED sheep’s got it.’

Deze resultaten vormen ondersteuning voor Shriberg et al (2001) dat het plaatsen van klemtoon afwijkend is bij kinderen met autisme spectrum stoornissen. Ook versterkt dit onderzoek de resultaten van Baltaxe & Guthrie (1987) dat kinderen met ASS de voorkeur geven aan een klemtoon op het eerste te beklemtonen element in de zin.

3.4. Gegeven-nieuw klemtoon bij proefpersonen met ASS

(18)

Bovenstaande studies laten zien dat er uiteenlopende resultaten gevonden worden. Omdat autisme een spectrum stoornis is en in de ene studie een andere groep proefpersonen onderzocht is dan in een andere studie, zijn de resultaten van deze studies moeilijk met elkaar te vergelijken. Bovendien wordt in sommige van de studies gebruik gemaakt van spontane spraak en in andere van een meer

gecontroleerde onderzoeksopzet. Ook lopen de leeftijden van de proefpersonen nogal uiteen. Toch kan uit de literatuur voorzichtig het volgende geconcludeerd worden: de productie van neutrale klemtoon bij personen met ASS is intact. Een verschil met normaal ontwikkelende kinderen en volwassenen is te vinden als men kijkt naar verschoven klemtoon. Zowel bij de productie als bij het begrip van contrastieve klemtoon laat de groep met ASS een afwijkend patroon zien. Hetzelfde geldt voor de productie van gegeven-nieuw klemtoon. Deze laatste conclusie is echter gebaseerd op slechts één onderzoek, waaraan slechts vier proefpersonen deelnamen.

Samenvatting

Normaal ontwikkelende kinderen zijn vanaf een jonge leeftijd in staat om neutrale klemtoon op een juiste manier te interpreteren en toe te passen. Bij contrastieve klemtoon bestaat een paradoxaal patroon, kinderen zijn in staat de regels van contrastieve klemtoon goed toe te passen in productie, maar blijven op diezelfde leeftijd nog fouten maken in de perceptie ervan. Over de perceptie van gegeven-nieuw klemtoon bij normaal ontwikkelende kinderen is niks bekend, maar kinderen zijn vanaf een jaar of drie in staat om nieuwe informatie in focus te plaatsen door middel van klemtoon. (zie o.a. Halbert et al. 1995).

Onderzoek naar neutrale klemtoon bij kinderen met Autisme Spectrum Stoornissen wijst uit dat deze kinderen een afwijkend klemtoonpatroon hebben. Vaak beklemtonen zij meerdere elementen in een zin, waar kinderen uit de controlegroep dit niet doen. Hetzelfde geldt voor contrastieve klemtoon, kinderen met ASS beklemtonen te veel elementen in de zin of verplaatsten de klemtoon naar een ander element in de zin. Zo beklemtonen zij vaker het subject dan de kinderen uit de controlegroep Peppé et al, 2007; Baltaxe & Guthrie, 1987). Ook blijkt dat kinderen met ASS gegeven informatie net zo vaak beklemtonen als de nieuwe informatie, wat een aanwijzing zou zijn voor atypisch gebruik van klemtoon in ASS (McCaleb en Prizant 1985).

(19)

hebben. Zo kunnen ze moeilijk aanvoelen wanneer ze de beurt moeten nemen en hebben ze moeite een gesprek op gang te houden. Deze pragmatische problemen komen voort uit de problemen met

organiseren en ordenen van gedachten (Owens, 2005). Ook laten kinderen met ADHD tijdens het navertellen van een verhaaltje ambiguïteiten zien in het verwijzen naar de verschillende figuren uit het verhaal (Purvis en Tannock, 1995). Dit is een aanwijzing dat kinderen met ADHD zich moeilijk in een ander kunnen verplaatsen wat mogelijk ook gevolgen heeft voor het klemtoonpatroon van deze kinderen.

(20)

4.Discouse en prominentie

In de vorige drie hoofdstukken is een overzicht gegeven van de literatuur over klemtoon bij kleuters, kinderen met ASS en kinderen met ADHD. In dit hoofdstuk wordt het tweede theoretische deel van mijn onderzoeksvraag behandeld. De vraag is hoe de verschillende sprekersgroepen klemtoon gebruiken in verschillende discourse omstandigheden. Paragraaf 4.1 gaat over de verschillende vormen van referentiele uitdrukkingen, definiete NP’s, indefiniete NP’s en pronomina. In paragraaf 4.2 wordt het verschil tussen gegeven en nieuwe informatie uitgelegd. Paragraaf 4.3 gaat in op de prominentie van een referent.

4.1. Verhaalstructuur

Bij het vertellen van verhalen moet informatie bij elkaar gebracht worden tot een samenhangend geheel. De verschillende karakters moeten benoemd worden waarbij het van belang is dat er ook later in het verhaal naar gerefereerd kan worden. Het refereren naar figuren of objecten in een verhaal kan drie verschillende functies hebben (Karmiloff-Smith, 1985, 1987; Bamberg, 1987; Wigglesworth, 1990; Kail & Hickman, 1992; Slobin & Berman, 1994).

De eerste is het introduceren van een nieuw karakter. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een indefiniete NP (bv: een ballerina) (Halliday & Hasan, 1976). Maar een nieuw karakter kan ook

geïntroduceerd worden door gebruik te maken van een definiete NP (bv: de ballerina). Dit is vaak het geval wanneer spreker en luisteraar dezelfde visuele informatie delen.

(21)

Voor het kiezen van de juiste manier van refereren moet de spreker kennis hebben van de lokale en globale structuur van het verhaal, dus de discourse die hij zelf gecreëerd heeft en verder zal uitbouwen. Ook moet de spreker rekening houden met wat de luisteraar al weet en welke informatie om extra nadruk vraagt. Volgens de Relevance Theory (Sperber & Wilson, 1986) houdt de spreker zich tijdens het vertellen van een verhaal steeds bezig met de vraag of hij met de informatie die hij geeft het maximale effect en de minimale inspanning voor de luisteraar bereikt. De Bidirectionele Optimaliteitstheorie (Blutner, 2000) gaat hierin nog een stap verder en stelt dat behalve de spreker ook de luisteraar bij zijn interpretatie rekening houdt met het perspectief van de ander. De keuze voor het gebruik van een NP of een pronomen kan verkeerd gaan op het moment dat de spreker geen rekening houdt met de luisteraar. In dat geval zal de spreker nooit een NP produceren omdat in de optimaliteitstheorie een pronomen de voorkeur krijgt. Wat mis gaat wanneer de luisteraar geen rekening houdt met het perspectief van de spreker is dat hij een NP interpreteert als een verwijzing naar een topic (terwijl de spreker waarschijnlijk de intentie heeft om van topic te wisselen)(Wubs et al., 2009).

Omdat van kinderen met ASS en ADHD bekend is dat zij moeite hebben met het zich verplaatsen in een ander, kan verwacht worden dat deze groepen een ander verwijzingspatroon hebben dan de overige groepen. Het is verder interessant om voor alle groepen sprekers na te gaan hoeveel definiete en indefiniete NP’s en pronomina zij gebruiken. Daarbij is het vooral interessant om te kijken hoeveel daarvan gebruikt worden om te verwijzen naar nieuwe en hoeveel daarvan verwijzen naar gegeven informatie. In de paragraaf hieronder wordt het onderscheid tussen gegeven en nieuwe informatie duidelijk.

4.2. Gegeven vs. Nieuwe informatie.

(22)

De meest voorkomende manier om naar givenness te kijken is Degree of Activation (o.a. Chafe, 1976, 1994, Ariel, 1990) Bij Degree of Activation zijn drie niveaus belangrijk. De eerste is als de informatie eerder in de context genoemd is (gegeven). Dat kan zijn door de luisteraar zelf, of door de

gesprekspartner. Dit is in principe ‘oude’ informatie te noemen. Maar gegeven informatie is niet altijd ‘oud’. Chafe (1976) noemt namelijk als tweede de informatie die bij de luisteraar bekend is vanwege gedeelde visuele informatie. Hij noemt hierbij een voorbeeld als deze: een man die bij binnenkomst naar een schilderij kijkt. De andere man in de ruimte ziet dit en zegt: ‘ja, die heb ik gekregen van mijn opa’. Hierbij verwijst ‘die’ duidelijk naar het schilderij. Het is in deze context niet nodig om het schilderij expliciet te benoemen.

Als derde mogelijkheid voor informatie die al bekend is bij de luisteraar noemt Chafe de algemene kennis van de luisteraar. Een voorbeeld hiervan is als de spreker zegt: ‘ik zag je vader gister’. Hierbij is ‘je vader’ nieuw, in dié zin dat het nog niet eerder in de context genoemd is. Toch kan ‘je vader’ als gegeven informatie gezien worden omdat verondersteld mag worden dat de luisteraar zijn eigen vader kent. Deze twee laatste vormen van gegeven informatie worden ook wel ‘accessible’ of herleidbaar genoemd. Informatie die niet herleidbaar of gegeven is, is nieuw in de discourse.

Ook in het onderzoek van Arnold, Losongo, Wasow & Ginstrom (2000)werd gebruik gemaakt van deze drie niveaus van discourse status. Bij de analyse bleek echter dat er maar weinig gevallen van

herleidbare referenten waren. Uiteindelijk hebben zij ervoor gekozen om alleen de gegeven en nieuwe verwijzende uitdrukkingen te analyseren. In dit onderzoek zal ik de methode van Arnold et al (2000) volgen en slechts onderscheid maken tussen ‘gegeven’ en ‘nieuwe’ informatie.

Nieuwe informatie is informatie die nog niet eerder genoemd is in de context. De verwachting is dan ook dat nieuwe informatie daarom met extra klemtoon uitgesproken wordt om de luisteraar er op te

attenderen dat dat het element is in de zin waar het om gaat. Voor gegeven informatie geldt dat de luisteraar de informatie al in zijn bewustzijn heeft; deze informatie zal naar verwachting niet extra beklemtoond worden. Maar in de volgende paragraaf zal blijken dat gegeven-nieuw status niet het enige is dat invloed heeft op het wel of niet dragen van klemtoon.

4.3. Prominentie

(23)

prominentie van een referent (Song & Fisher, 2007). Als de spreker een pronomen gebruikt of ellipsis toepast, dan is er vaak sprake van referentiele prominentie. Pronomina worden over het algemeen gebruikt voor de meest prominente karakters tijdens narratieve taken (Clancy, 1980; Levy, 1982). Ook het gegeven of een referent topic is of niet geeft de prominentie in de discourse aan (Brennan, 1995; Clancy, 1980; Garrod & Sanford, 1988; Grosz et al., 1983). Van meer invloed echter zijn de

woordvolgorde en de subject-status. De eerste NP in de zin (vaak het subject, maar niet altijd) blijkt belangrijker en wordt vaker herinnerd dan de overige NP’s in de zin.

Referenten die in subjectpositie staan worden in de zinnen die volgen vaker opnieuw genoemd dan referenten die niet in subjectpositie voorkwamen (Arnold, 1998; Brennan, 1995; Clancy 1980; Gívon 1976; Marslen-Wilson et al., 1982; Prince, 1992). Het juist interpreteren van een pronomen in

subjectpositie blijkt makkelijker als dezelfde referent in de vorige zin ook subject was (Arnold et al, 2000; Gordon et al., 1993). Bovendien is het begrip vertraagd als in de subject-positie een definiete NP wordt gebruikt, waar een pronomen op zijn plaats zou zijn omdat in de vorige zin de referent ook in

subjectpositie stond en er ook met een definiete NP naar verwezen werd. Wordt een definiete NP gebruikt in subjectpositie terwijl deze in de vorige zin niet in subjectpositie stond, dan is er geen vertraagde interpretatie (Gordon et al., 1993). De subjectpositie hangt dus samen met het gebruik van pronomina, dat op zijn beurt weer samenhangt met gegeven-nieuw status. Er wordt immers normaal gesproken gebruik gemaakt van een pronomen op het moment dat de referent al gegeven is in de discourse en zeer prominent is.

(24)

5. Verwachtingen huidig onderzoek

5.1. Onderzoeksvraag

In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe het klemtoonpatroon is van kleuters in vergelijking met dat van volwassenen. Ook de groepen TD, ADHD en ASS zullen vergeleken worden met de groep

volwassenen. Tevens worden deze groepen onderling met elkaar vergeleken, omdat deze groepen even groot zijn, en gematcht op leeftijd. Allereerst zal gekeken worden naar het gebruik van verwijzingsvorm in alle groepen. Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre grammaticale functie en informatiestatus invloed hebben op het gebruik van deze vormen en met name welke gevolgen dit heeft voor het

klemtoonpatroon. De data die ik hiervoor gebruik is afkomstig uit de productietest uit het onderzoek van Wubs et al. (2009). Alle sprekers uit de verschillende groepen vertelden een verhaaltje. In dit onderzoek laat ik door proefpersonen bepalen of de referentiele uitdrukkingen van de sprekers met klemtoon uitgesproken worden. Om omschrijving van het experiment van Wubs et al. (2009) volgt in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 volgt een beschrijving van de onderzoeksmethode in de huidige studie.

5.2. Verwachtingen

Op basis van de literatuur mag verwacht worden dat de volwassenen goed onderscheid weten te maken tussen nieuwe en gegeven informatie. Omdat indefiniete NP’s vrijwel altijd nieuwe informatie bevatten wordt verwacht dat deze NP’ meestal beklemtoond worden. Voor pronomina geldt het

tegenovergestelde, deze bevatten eigenlijk altijd informatie die al bekend is bij de luisteraar (gegeven) en zullen daarom meestal onbeklemtoond blijven. Definiete NP’s’ kunnen zowel gegeven als nieuwe informatie bevatten. Deze NP’s zijn daarom dan ook het meest interessant in dit onderzoek. Als een definiete NP gegeven informatie bevat wordt verwacht dat deze niet beklemtoond wordt. Bevat de definiete NP nieuwe informatie zal deze wel met klemtoon uitgesproken worden. Woorden in de subjectpositie zullen bovendien minder vaak beklemtoond worden dan referenten in andere posities.

(25)

Voor de groep met ASS wordt een afwijkend klemtoonpatroon verwacht. Verwacht wordt dat het verschil tussen gegeven en nieuwe informatie bij deze groep minder duidelijk naar voren komt. Gegeven informatie zal ongeveer even vaak beklemtoond worden als nieuwe informatie. Bovendien wordt verwacht dat kinderen met ASS vaker woorden in subjectpositie beklemtonen dan de volwassenen.

(26)

6. Methode

6.1. Gebruikte data

In dit onderzoek wordt het klemtoonpatroon van vijf groepen sprekers met elkaar vergeleken. De sprekers hebben allemaal dezelfde productietaak uitgevoerd. Deze zal worden toegelicht in de volgende paragraaf. De data (opnames en transcripten) van de vijf groepen is afkomstig van drie onderzoeken die op verschillende momenten zijn uitgevoerd. De instructies waren voor de sprekers uit alle onderzoeken gelijk. Hieronder volgt een overzicht van de leeftijden van de verschillende groepen sprekers (Tabel 2).

Tabel 2. Overzicht van de verschillende sprekersgroepen.

De data van de 20 volwassen sprekers zijn afkomstig uit het onderzoek van Koster et al (In Preparation). Deze negen mannen en elf vrouwen hebben een gemiddelde leeftijd van 26;2 jaar, hebben geen ADHD of ASS en hebben verschillende opleidingsniveaus. De data van de volwassenen wordt vergeleken met de data van 4 groepen kinderen. De eerste groep is afkomstig uit het onderzoek van Wubs et al. (2009). Deze 28 kleuters (14 jongens, 13 meisjes) met een normale ontwikkeling hebben een gemiddelde leeftijd van 5;5 jaar (4;3-6;5).

De data van de overige drie sprekersgroepen is afkomstig uit het onderzoek van Sanne Kuijper (in prep.). De 7 kinderen met ADHD die gebruikt worden in de huidige studie hadden een gemiddelde leeftijd van 9;1 jaar met een spreiding van 8;5 tot 11;7 jaar. De 11 kinderen met ASS waren tussen 8;0 en 12;4 jaar oud (gem. 8;9 jaar). De TD-groep bestaat uit 11 kinderen met een gemiddelde leeftijd van 9;3 jaar. Deze groepen zijn slechts een deel van het totaal aantal kinderen dat getest wordt in het onderzoek van Kuijper. Het huidige onderzoek kan dienen als pilot. De kinderen die in het huidige onderzoek

meegenomen worden zijn zo geselecteerd dat de drie groepen min of meer gelijk zijn wat betreft leeftijd en geslacht.

Groep

N Gem. Leeftijd Leeftijd Range Experiment

Volwassenen 20 26;2 18-35 jaar Koster et al.

Kleuters 28 5;5 4;3-6;5 jaar Wubs et al.

ADHD 7 9;1 8;5-11;7 jaar Kuijper

ASS 11 8;9 8;0-12;4 jaar Kuijper

(27)

Instructies

Zoals eerder vermeld kregen de proefpersonen uit alle onderzoeken dezelfde instructies voor het vertellen van de verhaaltjes. Deze zullen hieronder besproken worden. Tijdens de productietest, gebaseerd op het experiment van Hendriks et al. (2008), vertellen de sprekers vier verhaaltjes aan de hand van steeds 6 plaatjes.

Voordat de sprekers beginnen met het vertellen van de 4 verhaaltjes wordt hen gevraagd om alle figuren die in het verhaaltje voorkomen te benoemen. Deze figuren staan allemaal samen op de

introductiepagina. Vervolgens vertelt de testleider dat de verhaaltjes die de spreker gaat vertellen duidelijk te volgen moeten zijn voor iemand die de plaatjes niet kan zien. Bij de kinderen zat er een tweede persoon in de ruimte die ook daadwerkelijk de plaatjes niet kon zien. Bij de volwassenen ontbrak deze tweede persoon maar werden de instructies gegeven dat iemand die de geluidsopname naderhand zou afluisteren het ook zou moeten kunnen volgen. Bij alle proefpersonen werd deze instructie

halverwege nog een keer herhaald.

(28)

bijfiguur geïntroduceerd die vervolgens op plaatje 4 en 5 de actor is. Op het laatste plaatje is de bijfiguur niet meer in beeld en is de hoofdfiguur weer de handelende figuur.

Figuur 1. Voorbeeld van een verhaaltje uit de productietaak. Boven van links naar rechts plaatje 1 t/m 3. Beneden van links naar rechts plaatje 4 t/m 6.

Voordat ik de data uit de productietest kon gebruiken heb ik een aantal bewerkingen uit gevoerd. Een beschrijving van deze bewerkingen en een overzicht van het totaal aantal items wordt gegeven in hoofdstuk 7.

6.2. Proefpersonen

Aan het huidige onderzoek deden 40 proefpersonen mee (20 mannen, 20 vrouwen).Allen studeren aan de universiteit of hebben een universitaire studie afgerond. Een groot aantal deelnemers studeren aan de Faculteit der Letteren (15 ATW, 8 Nederlands, 2 Frans, 2 CIW), overige proefpersonen studeren onder andere Geschiedenis, Rechten en Kunst Cultuur en Media. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig. De proefpersonen kregen geen geld of studiepunten, maar maakten wel kans op 1 van de 3

(29)

6.3. Procedure

De 2303 geluidsfiles (zie voor een verdeling van de items hoofdstuk 7) zijn verdeeld over 8 lijsten, omdat het te veel zou zijn om het geheel aan elk van de proefpersonen aan te bieden. Dat houdt in dat iedere proefpersoon tussen 285 en 293 zinnen aangeboden kreeg. De lengte van de lijsten is niet exact gelijk om te voorkomen dat sommige zinnen dubbel in een lijst zouden voorkomen. De totale duur van het experiment kwam op deze manier op ongeveer 45 minuten. De samenstelling van de lijsten is semi-random gebeurd. Vanuit een Excelbestand waarin alle uitingen nog gesorteerd stonden per spreker en per verhaaltje, zijn de uitingen verdeeld over 8 lijsten. Van boven naar beneden kregen alle uitingen in het Excelbestand steeds de nummers 1 t/m 8. Omdat het aantal uitingen per verhaaltje niet voor elke spreker gelijk was, kwam hier een mooie verdeling uit. Zo kreeg lijst 1 bijvoorbeeld uit alle verhaaltjes evenveel eerste en laatste zinnen. Maar ook zinnen van het midden van het verhaaltje. Omdat de a en b uitingen (de zinnen waarin beide referenten voorkomen) altijd onder elkaar stonden in het Excelbestand, werden deze ook automatisch bij een andere lijst ingedeeld. Toen elke lijst uit gemiddeld 288 zinnen bestond, was hierin nog een bepaalde volgorde, namelijk de uitingen van de kinderen stonden allemaal bovenaan en die van de volwassenen onderaan. Met behulp van de functie ASELECT in Excel 2010 kregen alle uitingen in de 8 lijsten een random getal toegewezen. Door vervolgens de lijsten op deze getallen te sorteren ontstonden 8 lijsten met uitingen van alle sprekers, uit alle verhaaltjes, en uit elk deel van de verhaaltjes door elkaar. Handmatig is nog extra gecontroleerd of er niet twee uitingen van dezelfde spreker of twee uitingen uit hetzelfde verhaaltje opeenvolgend waren, die invloed van context zouden kunnen veroorzaken. Eén proefpersoon krijgt dus van elke spreker een aantal uitingen, uit verschillende verhaaltjes, nooit één verhaaltje van één spreker in zijn geheel. Een voorbeeld van een lijst is toegevoegd in de Appendix (B).

(30)

oordeel waarin ik geïnteresseerd ben. Na de mondelinge instructies (waarin ook het bedienen van de knoppen is uitgelegd), nemen de deelnemers plaats achter een computer. Op het scherm volgen dan nogmaals de instructies (zie ook Appendix D).

Wanneer het eigenlijke E-prime experiment begint, zien de proefpersonen 250 ms. een fixatiekruisje waarna de eerste zin op het scherm verschijnt (zie figuur 3a). Tegelijkertijd wordt deze zin ook auditief aangeboden. Na een druk op de spatiebalk volgt weer een korte instructie deze keer met de tekst: ‘hier komt de zin nog een keer, maak nu je beslissing over klemtoon’. Na deze slide, die 750 ms. blijft staan, komt de zin voor de tweede keer, zowel auditief als op het scherm. Uitingen zoals in het voorbeeld (figuur 3a) werden op één regel aangeboden. Sommige langere uitingen nemen twee of drie regels in beslag.

De eerste keer dat de proefpersonen de zin horen, kunnen zij nog geen beslissing geven, dit is puur om te wennen aan de stem van de spreker. De items van de verschillende sprekers worden immers door elkaar aangeboden. De proefpersonen geven hun beslissing nadat ze de zin voor de tweede keer

gehoord hebben. Dit gebeurt als volgt: op het toetsenbord zijn op de letters ‘p’ en ‘q’ stickers geplakt. Op de ‘p’ zat een groene JA-sticker. Op de ‘q’ zat een rode NEE-sticker. De proefpersonen kunnen op één van beide knoppen drukken zodra ze hun beslissing hebben gemaakt. Indien zij klemtoon waarnemen op het woord met HOOFDLETTERS, drukken zij op de groene JA-knop. Horen zij geen klemtoon op dit woord, dan drukken zij op de NEE-knop. Het is niet verplicht om de zin in zijn geheel 2 keer af te

luisteren. Als de deelnemers hun beslissing al na de eerste keer kunnen maken, dan mogen zij na de druk op de spatiebalk ook gelijk JA of NEE drukken. Tijdens de tweede keer dat de proefpersonen de uiting te horen krijgt, ziet het scherm er iets anders uit (zie afbeelding 3b), met een duidelijke instructie dat het nu tijd is om een beslissing te maken. Het NEE-vlak aan de linkerkant van het scherm correspondeert met de NEE-knop op het toetsenbord (ook links). Net zoals het JA-vlak op het scherm aan de rechterkant overeenkomt met de Ja-knop op het toetsenbord aan de rechterkant. Lukt het een proefpersoon niet om na twee keer een oordeel te geven, dan is er de optie om de zin een derde keer te horen. Daarvoor kunnen ze op de ‘h’-toets op het toetsenbord drukken.

(31)

eigenlijke spraak niet in elk file tegelijk begon. Door stiltes toe te voegen of juist te verwijderen heb ik de lengte van de stilte gelijk getrokken tot 300 ms.

Figuur 3a. Voorbeeld van tekst die proefpersonen Figuur 3b. Voorbeeld van tekst die proefpersonen aangeboden kregen in E-prime tijdens de eerste keer aangeboden kregen in E-prime tijdens de tweede dat zij de uiting hoorden. keer dat zij de uiting hoorden.

Elke lijst is door 5 proefpersonen ingevuld. Zodoende zijn er 8 keer 5, dus 40 proefpersonen die

deelnamen aan het onderzoek. Door elke lijst door 5 proefpersonen te laten maken heb ik per verwijzing 5 oordelen over het klemtoongebruik van de sprekers. Wanneer 4 of 5 van de proefpersonen het met elkaar eens zijn, kan met vrij grote zekerheid bepaald worden of de verwijzing beklemtoond wordt of onbeklemtoond wordt gelaten door de spreker.

(32)

7. Voorbewerking materiaal

7.1. Verwijzingsvorm

Zoals in paragraaf 6.1 beschreven wordt, zijn er verschillende manieren om naar figuren uit verhaaltjes te verwijzen. In het huidige onderzoek werden alleen de verwijzingen naar de hoofd- en bijfiguur

meegenomen. Andere objecten, zoals de gieter in het verhaaltje hierboven, werden buiten beschouwing gelaten. In dit hoofdstuk wordt per sprekersgroep een overzicht gegeven van de productie van de verschillende soorten verwijzingen en hun status en functie. In de tabel hieronder (tabel 3) wordt een overzicht gegeven van het totaal aantal verwijzingen naar deze figuren door de verschillende

sprekersgroepen.

Tabel 3. Overzicht van alle verwijzingen naar de hoofd- en bijfiguren uit de vier verhaaltjes. Per sprekersgroep en per verwijzingsvorm.

Uit de bovenstaande tabel (3) zijn verschillende dingen af te leiden. Ten eerste zijn er twee totalen. Het totaal in de meest rechtse kolom geeft aan hoeveel verwijzingen in een bepaalde vorm er in totaal in het huidige onderzoek meegenomen werden. De definiete NP’s vormden hierbij de grootste groep met 1216 keer. Het aantal pronomina was 885 en het aantal indefiniete NP’s 127. In de categorie overig zijn bijvoorbeeld verwijzingen zonder lidwoord (bare NP’s) opgenomen, of eigennamen als “Piet Piraat”. Opgeteld zijn er 2303 verwijzingen gemaakt naar de hoofd-en bijfiguren in de vier verhaaltjes.

Het totaal op de onderste rij geeft per groep aan wat het totaal aantal verwijzingen was. Hierin zijn grote verschillen waar te nemen. Zo was het totaal aantal verwijzingen bij de volwassenen 726 en bij de kinderen met ADHD 245. Dit komt door het grote verschil in aantal sprekers (20 bij de volwassenen, 7 bij de groep met ADHD). Het is daarom interessanter om te kijken naar de percentages van de verschillende

(33)

gebruikte vormen van verwijzingen per groep. Behalve bij de kleuters was het gebruik van definiete NP’s in alle groepen het grootst. De kleuters maakten het meeste gebruik van pronomina (52,2% van al hun verwijzingen zijn pronomina). Dit percentage was bij de overige groepen lager, varierend van 26,7% bij de TD kinderen tot 40,4% bij de ADHD kinderen. Een chi-kwadraat toets toonde aan dat er inderdaad significante verschillen gevonden worden tussen de vijf groepen en hun gebruik van type verwijzingen (p<0,000).

Een proportionele vergelijking waarbij z-scores berekend werden liet zien dat de kleuters en de kinderen met ADHD significant van de volwassenen verschillen. De volwassenen gebruikten significant vaker definiete NP’s dan de kleuters (p=0,0002, z=-9,333) en de kinderen met ADHD (p=0,0005, z=-3,496). Het aantal pronomina dat de volwassenen gebruikten is in vergelijking met de ADHD groep en de kleuters juist lager (ADHD: p=0,0244, z=2,25; kleuters: p=0,0002, z= 7,484). De kleuters gebuikten significant vaker indefiniete NP’s dan de volwassenen (p=0,0371, z=2,085) terwijl de kinderen met ADHD juist minder vaak een indefiniete NP gebruikten (p= 0,014, z=2,458). De groepen TD en ASS verschilden niet significant van de volwassen sprekers wat betreft het gebruik van verschillende vormen referentiele uitdrukkingen.

De groepen ADHD, ASS en TD werden op dezelfde manier ook nog onderling met elkaar vergeleken. Dit zijn vergelijkbare groepen als het gaat om aantal sprekers en leeftijd. Bij de definieten verschilden de kinderen met ADHD en ASS significant van de TD groep maar niet ten opzichte van elkaar. Bij de kinderen met ADHD was het gebruik van definieten lager (p< 0,0002, z= -4,261) dan bij de TD kinderen. Ditzelfde was het geval bij de kinderen met ASS (p = 0,0038, z= -2,894). Het verschil tussen de kinderen met ASS en ADHD was zoals gezegd niet significant, met p = 0,1044 en z= -1,624. Ook bij de indefiniete NP’s was het verschil tussen deze beide groepen niet significant (p = 0,6227, z= -0,492). Wel gebruikten beide groepen significant meer indefinieten dan de TD kinderen (ADHD: p= 0,0023, z= 3,052; ASS: p= 0,0003, z= 3,646).

(34)

7.2. Informatiestatus en grammaticale functie

Voor het huidige experiment heb ik in de transcripten alle verwijzingen naar de hoofd-en bijfiguren in HOOFDLETTERS weergegeven, zoals in figuur 2. Elke uiting kreeg een uniek nummer. Dit nummer werd bepaald aan de hand van de het proefpersoonnummer van de spreker, het verhaaltje en de hoeveelste uiting binnen het verhaaltje waar het om ging. De code van de eerste uiting in figuur 2 (DE BALLERINA heeft een gieter) was bijvoorbeeld 611. Waarin de 6 staat voor proefpersoon 6 van de jongste kinderen, de eerste 1 staat voor verhaaltje 1 en de tweede 1 staat voor plaatje 1. De uiting bij plaatje 5 in figuur 2 is een uiting waarin twee referenten voorkomen (ZE geeft hem aan DE BALLERINA). Deze uiting kreeg twee codes. De eerste, waarin ‘ZE’ met hoofdletters is geschreven kreeg de volgende code: 617a. De tweede, waarin ‘ze’ met kleine letters en DE BALLERINA met hoofdletters is geschreven kreeg de code 617b. In beide gevallen staat de 6 weer voor het proefpersoonnummer, de 1 voor het nummer van het verhaaltje en de 7 voor de uiting in het verhaaltje. De a en b geven dan aan om welke referent het in die uiting gaat.

Figuur 2. Voorbeeld van een getranscribeerd verhaaltje, met de twee hoofdfiguren weergegeven in HOOFDLETTERS.

Van alle verhaaltjes uit de productietaak van Wubs et al (2009), Kuijper (in preparation) en Koster et al. (in preparation) waren geluidsopnames beschikbaar. Van alle opnames van de sprekers heb ik de

verschillende uitingen losgeknipt en als apart wav. file opgeslagen. Deze wav. files kregen dezelfde codes als de uitgeschreven uitingen.

Van alle 2303 verwijzingen van de sprekers uit de vijf groepen moest behalve de vorm van de referent (Definiete NP, indefiniete NP, pronomen of overig, zie ook tabel 2) ook genoteerd worden wat de

informatiestatus en de grammaticale functie van de referent is. Met grammaticale functie wordt bedoeld of de referent het subject van de hoofdzin is of niet. Subjecten van hoofdzinnen zijn mogelijke topics en

Plaatje 1: DE BALLERINA heeft een gieter Plaatje 2: ZE vult de gieter met water

Plaatje 3: ZE giet het over plantjes. Daar komt DE ZUSTER Plaatje 4: DE ZUSTER plukt een plantje

(35)

om die reden interessant. Niet-subjecten betekent hier dat het niet het subject van de hoofdzin is. Het kan wel zijn dat een niet-subject een subject van een bijzin is, wat wijst op complexiteit. Ook kan een niet-subject een object zijn, wat wijst op het gebruik van transitieve zinnen.

Met informatiestatus wordt bedoeld of de referenten verwijzen naar eerder genoemde informatie of niet, dat wil zeggen of de referent gegeven is of nieuw. Nieuwe informatie is informatie die de spreker aan de luisteraar geeft met het idee dat de luisteraar deze niet kent. De spreker introduceert een object of een actie aan de luisteraar waardoor de luisteraar deze activeert in zijn bewustzijn. Gegeven

informatie is informatie die de spreker aan de luisteraar vertelt terwijl hij er vanuit gaat dat de

informatie bij de luisteraar actief in het bewustzijn is op het moment dat hij de uitspraak doet. Op plaatje 1 in figuur 2 is ‘de ballerina’ nieuw. Er wordt een figuur geïntroduceerd die bij de luisteraar nog niet bekend was. Tijdens plaatje 2 wordt weer verwezen naar dezelfde figuur, dit keer met het pronomen ‘ze’. ‘Ze’ heeft de informatiestatus gegeven. Het gaat er bij gegeven dus niet om of het exacte woord al een keer genoemd is, het gaat erom of de referent al eerder in de discourse is voorgekomen.

Op basis van deze regels heb ik van alle referenten genoteerd wat de grammaticale functie en

informatiestatus is. Daarna is dit ook door een tweede, onafhankelijke annotator gedaan. Deze tweede annotator (een vrouw van 25) is taalkunde student. Zij was niet op de hoogte van het doel van mijn onderzoek en heeft alleen de instructies gekregen zoals in Appendix A.

(36)

Tabel 4. Grammaticale functie van alle verwijzingen naar hoofd- en bijfiguren per sprekersgroep.

Uit het overzicht in tabel 4 is af te lezen dat de meeste verwijzingen die de sprekers maakten in de subjectpositie (in de hoofdzin) stonden. Slechts 127 verwijzingen waren niet-subject. Een Chi-kwadraat toets toont aan dat er verschillen waren tussen de groepen. Een proportionele vergelijking laat zien dat de percentages van het aantal subjecten in de sprekersgroepen ADHD, ASS, TD en Kleuters met elkaar overeenkwamen terwijl al deze aantallen significant verschilden van de volwassenen groep (Kleuters: p= 0,0002, z=5,395; ADHD: p=0,0084, z=2,636; ASS: p=0,0117, z=2,522; TD: p=0,0119, z=2,516). Het aantal niet-subjecten was bij de volwassenen significant hoger dan in de overige groepen. De onderlinge vergelijking van de groepen ADHD, ASS en TD leverde geen significante verschillen op (ADHD en ASS: p= 0,6936, z= 0,394; ADHD en TD: p= 0,7422, z= 0,329; ASS en TD: p= 0,949, z = -0,064).

Tabel 5. Grammaticale functie per verwijzingsvorm voor de sprekersgroepen Volwassenen, Kinderen, ADHD, ASS en TD.

Tabel 5 hierboven geeft een meer gedetailleerd overzicht van de grammaticale functie van de

verwijzingen, namelijk per referent-vorm. In deze tabel is de categorie ‘overig’ (75 items) weggelaten omdat voor het huidige onderzoek de categorieën definiete- en indefiniete NP’s en pronomina van

(37)

belang zijn. Vandaar dat het totaal aantal referenten in deze tabel uitkomt op 2228. De grootste verschillen in percentages lijken te zitten bij de indefiniete NP’s. De aantallen indefinieten waren echter te klein om een statistische toets op uit te voeren. Bij de definieten was er een significant verschil tussen de volwassenen en de TD groep. Bij de TD kinderen was het aantal definieten dat subject is significant groter dan bij de volwassenen (p=0,0198, z=-1,026). De andere groepen weken niet significant af van de volwassenen bij de definieten. Bij de pronomina werden significante verschillen gevonden tussen de groepen ASS en kleuters. Bij de kinderen uit deze groepen was het percentage pronomina dat subject is significant hoger dan bij de volwassenen (kleuters: p=0,0002, z=1,885; ASS: p=0,0064, z=2,729).

De groepen ADHD, ASS en TD zijn wederom onderling met elkaar vergeleken. Bij de indefinieten en de pronomina was deze vergelijking echter niet mogelijk vanwege te kleine aantallen. Het verschil bij de definieten was tussen geen van deze groepen significant (ADHD en ASS: p=0,6936, z= 0,394; ADHD en TD: p= 0,7422, z= 0,329; AAS en TD: p=0,949, z= -0,064).

(38)

Tabel 6. Informatiestatus per verwijzingsvorm voor de sprekersgroepen Volwassenen, kinderen, ADHD, ASS en TD.

Om een exact beeld te krijgen van hoe elke sprekersgroep naar de referenten verwijst, wordt in de tabellen (7a t/m 7e) hieronder een compleet overzicht gegeven van de referentievorm, de

informatiestatus en de grammaticale functie. Deze tabellen kunnen als volgt worden gelezen: in de linker kolom staat om welke verwijzingsvorm het gaat en welke informatiestatus deze verwijzing heeft. In de verticale kolommen staat de grammaticale functie van deze categorieën. De eerste rij in tabel 6a geeft bijvoorbeeld weer dat het aantal gegeven definiete NP’s in subjectpositie bij volwassenen 249 is.

Tabel 7a. Grammaticale functie en informatiestatus Tabel 7b. Grammaticale functie en informatiestatus Kleuters

(39)

Tabel 7c. Grammaticale functie en informatiestatus Tabel 7d. Grammaticale functie en informatiestatus Kinderen met ADHD. Kinderen met ASS.

Tabel 7e. Grammaticale functie en informatiestatus

(40)

waarin een indefiniete NP nieuw is en niet in subjectpositie staat is wanneer de bijfiguur uit het verhaaltje geïntroduceerd wordt in objectpositie (bv: ‘de prinses geeft het ijsje aan een heks’). De jongste kinderen en de kinderen met ADHD en ASS gebruikten bijna nooit pronomina in een niet- subjectpositie. Alleen de oudere controle kinderen deden dit af en toe en lijken daarin op de

volwassenen. Een voorbeeld van een zin waarbij een pronomen gegeven is en in een niet-subjectpositie staat is: ‘En de zuster geeft de bloem aan haar’. Een statistische vergelijking bij pronomina en

indefinieten is niet mogelijk vanwege kleine aantallen van voorkomen. Bij de definieten heb ik wel een proportionele vergelijking gedaan. Allereerst zijn alle groepen vergeleken met de volwassenen.

Daarnaast is weer een onderlinge vergelijking gedaan tussen de groepen ADHD, ASS en TD vanwege de overeenkomst in groepsgrootte en leeftijd. In de tabel hieronder (tabel 8) is een overzicht gegeven van de verschillende groepsvergelijkingen en de p en z waarden daarbij. De kleuters wijken op bijna alle categorieën af. Alleen niet bij het aantal nieuwe niet subjecten, hoewel deze het significantieniveau van 0,05 wel dicht nadert. Bij de TD kinderen werd bij het aantal gegeven niet subjecten een significant verschil gevonden. Er treden verder geen verschillen op bij de kinderen met een stoornis.

Tabel 8. Proportionele vergelijking tussen verschillende groepen. Met * is significant verschil met α = 0,05. Gegeven+subject (+G+S), gegeven+niet-subject (+G-S), nieuw+subject (-G+S) & nieuw+niet-subject (-G-S).

(41)

Samenvatting

(42)

8. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden gepresenteerd. In de eerste paragraaf wordt de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid over de 8 verschillende lijsten besproken. In paragraaf 8.2 wordt uitgelegd waarom ik voor een analyse heb gekozen waarbij alleen de items meegenomen worden waarbij er grote mate van zekerheid is. Voor het vergelijken van de klemtoonpatronen van de verschillende sprekersgroepen heb ik gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets.

De eerste analyse was vrij breed en vergeleek het klemtoonpatroon van de verschillende

sprekersgroepen over alle vormen van referentiele uitdrukkingen samen (indefinieten, definieten en pronomina). De resultaten hiervan zijn te vinden in paragraaf 8.3. In deze zelfde paragraaf wordt vervolgens ingezoomd op de verschillende vormen van informatiestatus en grammaticale functie waarbij de vormen nog steeds samen genomen worden. In paragraaf 8.4 wordt enkel gekeken naar klemtoon bij de indefiniete NP’s, terwijl paragraaf 8.5 focust op de pronomina. Paragraaf 8.6 is gewijd aan de definiete NP’s.

8.1 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

De referentiele uitdrukkingen kunnen verdeeld worden over verschillende categorieën, afhankelijk van referentiele vorm, informatiestatus en grammaticale functie. Voor elke sprekersgroep wilde ik weten wat het percentage beklemtoonde uitdrukkingen per categorie is. Voor elke referentiele uitdrukking, die verdeeld waren over 8 lijsten, is door 5 mensen bepaald of deze beklemtoond werd of niet.

(43)

Tabel 9. Intraclass Correlation Coefficent voor de 8 lijsten, ieder ingevuld door 5 proefpersonen.

8.2. Analyse.

Er zijn vervolgens verschillende manieren om te bepalen welk percentage van de items beklemtoond werd. Ten eerste kan het aantal keer dat ‘ja’ gedrukt wordt op een schaal van 0 t/m 5 worden

weergegeven. Voor elke categorie kan dan per sprekersgroep berekend worden bij hoeveel items in die categorie 5 keer ja gedrukt werd. Wanneer er door 5 proefpersonen het antwoord ‘ja’ gegeven is, kan met vrij veel zekerheid gezegd worden dat de spreker dit woord met klemtoon uitgesproken heeft. Het nadeel van deze eerste methode is echter dat er bij het uitvoeren van een Chi-kwadraat test te veel cellen voorkomen waarin de verwachtte waarde kleiner is dan 5. De Chi-kwadraat toets mag in dat geval niet uitgevoerd worden. Daardoor zouden een hoop analyses niet uitgevoerd kunnen worden. Een tweede methode is de punten op de schaal van 0 t/m 5 te groeperen. 0, 1 en 2 keer ‘ja’ zou dan betekenen dat het item geen klemtoon bevat; 3,4 en 5 keer ‘ja’ betekent dan dat het item met klemtoon is uitgesproken. De verwachtte waarde in de cellen bij een Chi-kwadraat toets is bij deze methode groot genoeg, maar een nadeel van deze methode is dat er een grote mate van onzekerheid in zit. Wanneer 2 of 3 keer ‘ja’ gedrukt wordt, betekent dit dat de proefpersonen het niet met elkaar eens waren. In de analyse wil je daarom alleen de items meenemen waarbij heel duidelijk is of het item wel of geen klemtoon draagt. De voorkeur gaat daarom liever uit naar een methode waarin de items

(44)

10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% % Klemtoon

(waarbij 2 of 3 keer ‘ja’ gedrukt was). In de appendix (E) zijn 2 tabellen opgenomen. De eerste geeft een overzicht van de items die niet meegenomen zijn in de analyse. Uit deze tabel blijkt dat de items die afvallen verspreid zijn over verschillende sprekersgroepen en verwijzingsvormen. In de tweede tabel in appendix E zijn de items opgenomen die uiteindelijk meegenomen zijn in de analyses.

8.3. Klemtoon

In deze paragraaf worden alle vormen van referentie samen genomen in de analyse. Met andere woorden, er wordt gekeken hoe het klemtoonpatroon is van de verschillende sprekersgroepen ongeacht of de items definiet waren of indefiniet of pronomen. In de eerste analyse wordt ook nog geen onderscheid gemaakt tussen de grammaticale functie en de informatiestatus. Deze analyses komen later aan de orde. In tabel 10 in de Appendix F is het klemtoonpatroon van alle items

opgenomen. Het blijkt dat ongeveer de helft van de items wel beklemtoond werd en de helft niet. Dit is verduidelijkt weergegeven in figuur 4 hieronder. In deze grafiek is het percentage klemtoon

opgenomen. Bij de kleuters is het percentage dat beklemtoond werd lager dan in de overige groepen. Een Chi-kwadraat toets toonde aan dat er een significant verschil was tussen de sprekersgroepen (p<0,000). Een opgesplitste Chi-kwadraat test, waarbij de volwassenen vergeleken werden met de groepen kinderen, toonde aan dat het inderdaad de kleuters zijn die afweken van de volwassenen (P< 0,000). De kleuters beklemtoonden significant minder items dan de volwassenen. De kinderen met ASS beklemtoonden daarentegen juist meer items dan de volwassenen (p = 0,049). Tussen geen van de andere groepen werd een significant verschil gevonden. In tabel 19 aan het eind van deze paragraaf worden de p-waarden, als uitslag van de Chi-kwadraat test, van de onderlinge groepsvergelijkingen weergegeven.

(45)

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Gegeven Nieuw Volw assenen Kleuters ADHD ASS TD Klemtoon en informatiestatus

Vervolgens is een Chi-kwadraat toets uitgevoerd voor alle referenten, maar alleen met de

informatiestatus ‘gegeven’ of ‘nieuw’. Het percentage van gegeven items dat beklemtoond werd was in alle groepen aanzienlijk lager dan het percentage nieuwe items dat beklemtoond werd (zie figuur 5). In tabel 11 (appendix F) is het aantal beklemtoonde en onbeklemtoonde gegeven items opgenomen. De kleuters beklemtoonden het minst vaak gegeven items. Het verschil met volwassenen was

significant op een niveau van α = 0,05 met p= <0,000. De overige groepen weken niet significant af van de volwassenen. De kinderen met ADHD en ASS weken niet af van de TD groep en ook niet van elkaar (zie tabel 19).

(46)

significant minder vaak nieuwe items dan dat de volwassenen dit doen (kleuters: 81%; ADHD: 80,6%; volwassenen: 94,5%). In de andere groepen werden geen significante verschillen gevonden.

Items met status subject versus status niet-subject

Op dezelfde manier is gekeken naar de grammaticale functie in plaats van de informatiestatus. De kleuters en de kinderen met ASS beklemtoonden niet-subjecten vaker dan subjecten. Bij de kleuters was het percentage beklemtoonde subjecten 31,1% en het aantal beklemtoonde niet-subjecten 74,4%. Bij de kinderen met ASS was dit respectievelijk 53,3% en 72,7% (tabel 13 en 14; appendix F en figuur 6, hieronder). Het aantal beklemtoonde niet-subjecten was bij de kleuters en de kinderen met ASS significant hoger dan bij de volwassenen, bij wie het percentage op 48,4% lag (kleuters: p<0,000; ASS: p=0,40). De ASS groep verschilde bovendien van de TD groep. Ze beklemtoonden niet-subjecten vaker dan de TD kinderen (p=0,047).

Het aantal beklemtoonde niet-subjecten bij de TD en ADHD groep was niet significant verschillend van dat van de volwassenen. Bij het aantal beklemtoonde subjecten trad wederom een significant verschil op wanneer de kleuters vergeleken werden met de volwassenen (kleuters: 31,1%; volwassenen: 7,1 % ; p<0,000).

(47)

Behalve deze tweedeling van informatiestatus (gegeven of nieuw) en grammaticale functie (subject of niet-subject), kan ook in meer detail gekeken worden of er verschillen zijn tussen de sprekersgroepen. In dat geval worden combinaties van informatiestatus en grammaticale functie meegenomen in de analyse. De resultaten hiervan worden weergegeven in figuur 7.

Items met status gegeven en subject

Ten eerste heb ik een het percentage klemtoon in de verschillende groepen bekeken voor alle items die de status gegeven én subject (G+S) hebben. In totaal zijn dit 1079 items. De kleuters

(48)

Items met de status gegeven en niet-subject

De tweede groep van items die in meer detail bekeken is, is de groep van items die de status gegeven én niet-subject (+G-S) hebben. Het totaal aantal items met deze status was veel kleiner dan het aantal gegeven subjecten, namelijk 138. 72 van deze 138 gegeven niet-subjecten waren afkomstig van de volwassen sprekers (tabel 16). Zij beklemtoonden 24 van de 72 items (33,3%). Dit percentage was min of meer gelijk aan het percentage gegeven subjecten dat door de volwassenen beklemtoond werd. Met uitzondering van de TD groep en de volwassenen was het aantal beklemtoonde gegeven niet-subjecten hoger dan het aantal beklemtoonde gegeven niet-subjecten. Ondanks de kleine aantallen, was het toegestaan om een Chi-kwadraat toets uit te voeren omdat de verwachte waarde in alle cellen hoger was dan 5. Deze vergelijking resulteerde echter niet in significante verschillen tussen de groepen (p= 0,105). Omdat er geen significant verschil gevonden werd wanneer de 5 groepen met elkaar vergeleken worden, zijn de groepen op deze items niet 1 op 1 met elkaar vergeleken.

Items met de status nieuw en subject.

Behalve de gegeven subjecten en de gegeven niet-subjecten, zijn er ook de categorieën nieuwe subjecten en nieuwe niet-subjecten. Nieuwe subjecten (-G+S) kwamen in totaal 322 keer voor. Het percentage dat beklemtoond wordt was het hoogst bij de volwassenen (tabel 17). 83 van de 89 keer werd een nieuw subject beklemtoond in deze groep (93,3%). Bij de groepen ASS en TD kwam het percentage dicht in de buurt van de 90%. Deze beide groepen weken dan ook niet significant af van de volwassenen (ASS: p=0,417; TD: p= 0,384). Bij de kinderen met ADHD is het percentage dat

beklemtoond werd 81,2%. Ook dit percentage wijkt (net) niet significant af van de volwassenen. Een 1 op 1 analyse van de groepen ADHD, TD en ASS liet zien dat er tussen deze groepen geen verschillen optraden bij de nieuwe subjecten. De kleuters beklemtoonden 78 van de 99 keer een nieuw subject. Dit is 78,8% en significant lager dan bij de volwassenen (Chi-kwadraat; p= 0,005).

Items met de status nieuw en niet-subject

(49)

kleuters in 90,9% van de gevallen. De kinderen met ASS gebruikten maar 5 keer een nieuw subject, maar deze werden wel allemaal beklemtoond. De groepen ADHD en TD beklemtoonden ieder 75% van deze items. Met behulp van een Chi-kwadraat zijn de groepen met elkaar vergeleken. Er bleken geen significante verschillen op te treden tussen de groepen bij de nieuwe subjecten (p= 0,150).

Tabel 19. P-waarden van Chi-kwadraat vergelijkingen van verschillende sprekersgroepen en verschillende informatie en grammaticale functies. Met * is significant verschil, met significantieniveau van α=0,05.

8.4. Klemtoon indefiniete NP’s

In de vorige paragraaf zijn de resultaten besproken van de klemtoonpatronen bij de verschillende sprekersgroep wanneer alle vormen van referentiele uitdrukkingen samen genomen worden. In de komende paragrafen wordt de focus gelegd op telkens één van deze vormen. In deze paragraaf worden de indefiniete NP’s onder de loep genomen. Omdat het aantal indefiniete NP’s te klein is om op

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Participation in the study was fully voluntary and anonymous, with no explicit incentives provided for participation. We succeeded in achieving a 100% response rate on the

virussen en bacterien even belangriik als de moleculoir-biologische karakterisering ervan. Voor ontwikkelingsrichtingen 2 en 3 is het noodzokeliik dot we voldoende plantaardig

De teelt van Aronia is goed te combineren met de teelt van Zwarte of Rode bes, omdat dezelfde oogstmachines kunnen worden gebruikt en ap- pelbessen pas na de

bijdrage die het partnerschap levert aan de maatschappij een aanzienlijke reductie van CO2 uitstoot is. Het doel van de samenwerking tussen Eneco en het WNF is enerzijds

The analysis of the novel will therefore focus on the decisions and actions that allowed its characters to overcome the uncertainty that accompanied the zombie apocalypse.. The

In the following chapters it will be discussed whether the postmodern elements of irony, refutation of truth claims, paranoia, history and the reflection on epistemological

Albeit this research mainly focuses on the case of Jair Bolsonaro’s social media usage, this study has a greater aim of finding out how social media is being used by

An important feature of implicature is that it can be cancelled, which is also one of the features of wit. The superficial incongruity may not always be solved by the hearer, which