BOEREN
D 299
EN ANDERE
BUITENLUI
HAREN - JUNI 1983
BOEREN EN ANDERE
BUITENLUI
SCRIPTIE OVER RUIMTELIJK BELEID
VAN DE GEMEENTE HAREN
~ffiT NAME IN HET BUITENGEBIED
VAN DE ONNER- EN OOSTPOLDER
S.F.Broekhuijsen - de Hes
Rijksuniversiteit Groning~n,.
Bibliotheek Biologisch Con~n.H:y,l
Kerklaan 30 Postbus 14 9750 AA I-lAREN·. '
RIJ KSUNIVERSITEIT
vakgroep planologie en demografie Groningen· juni 1983
INHOUD
blz.
Doel en opzet van de studie 1
2 Inleiding 3
• 1 algemeen 3
2 de situatie in Haren belicht 5
3 Landschap en grondgebruik 8
• 1 landschapsvorming 8
• 1.1 patroon in het landschap 10
• 1.2 vervening in het dal van de Hunze 13
• 1.3 oude vormen van grondgebruik 16
• 2 vogels en plantengroei 19
• 3 de landbouw in de gemeente Haren 21
• 3. 1 ontwikkelingskansen 23
4 Het uitbreidingsplan van 1938 - Plan I 24
• 1 landelijke en plaatselijke ontwikkelingen vóór het
vaststellen van het eerste uitbreidingsplan 24
2 de plankaart 25
5 Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1956 — Plan II 28
1 inleiding 28
.2
waardering
van het landschap 30.3 waterwingebieden 32
.4 openluchtrecreatie 36
.4.1 het Meerschap; de oprichting en latere werkzaam-
heden 36
.4.2 de Appélbergen 37
.5 ontsluiting en verbetering van het landschap 37
.6 doelstellingen 39
.7 de visie van het Stedebouwkundig Adviesbureau 39
6 Ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening 42
.1 inleiding 42
.2 beheerswetgeving landelijk gebied 46
.3 achtergronden van de beheersovereenkomst 47 7 "Interim" bestemmingsplan 1970 - Plan III 49
.1 inleiding 49
.2 een indruk van het bestemmingsplan en de bestreden
belemineringen 50
.3 uit de voorschriften 53
.4 ontwikkelen of behouden? 55
B
Structuurplan Haren 1978 - Plan IV 58 .1 de juridisch-planologische status van een structuurplan 58.2 de opzet van het structuurplan voor Haren 59 .3 keuzelocatie nieuwbouw; planologische belemmeringen
voor de woningbouw 59
.4 Haren natuurlijk? planologische belemmeringen voor de
landbouw 62
9
Plichten
en beperkingen van de geineente 64.1 inleiding 64
.2 de invloed van andere overheden 65
.3 de verhouding Groningen - Haren 66
.4 politieke tegenstellingen 67
10 Onderzoek en beleid 69
.1 inleiding 69
.2 enkele aandachtspunten 69
.3 interrelaties tussen beleid en onderzoek 71
.4 geohydrologisch onderzoek 73
.5 vegetatiekartering 74
.6 mogelijke ontwikkelingen 76
.7 relatie grondgebruik -
weidevogeistand,
beheerspianvoor Waterland 77
.8 zoeken naar integratie 78
.9 beheersoverwegingen 79
.10 het belang van tijdig overleg 80
11 De problematiek van de Relatienota in Haren 81
.1 inleiding 81
.2 planning enrealisering 83
.3 vragen van de gemeente en de landbouw over de toepas—
sing van de Relatienota 85
.4 claims van de hogere overheid 86
.5 aanleiding tot misnoegen 88
.6 onderzoek naar landbouwontwikkeling met behoud van
landschap en natuur 90
.7 beperkingen onder de Relatienota 93
.8 voortgang van het relatienotabeleid 95
12 Slotbeschouwing 97
.1 algemeen 97
.2 Haren, ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening 97
.3 de mening van de plaatselijke landbouw 98
Korte samenvatting van de inhoud 99
Lijst van figuren in de tekst
Figuur blz.
1 Geologische/geomorfologische opbouw van de gemeente Haren
Bron: Structuurplan gemeente Haren, 1978 8
2 Ontstaanshypothese van de Besloten Venen
Bron: ISP—inventarisatie, deelrapport nr.14 9
3 Reconstructie van de natuurlijke vegetatie
Bron: Structuurplan gemeente Haren, 1978 9
3a Schets van het oude landschap; naar Wallage, 1976 12
4 Het ontstaan van het Zuidlaardermeer
Bron: ISP-inventarisatie, deelrapport nr.14 14
4a Bodemkundig overzicht
Bron: Onderzoek Structuurplan Haren, 1977 14
5 Schetskaart van het Zuidlaardermeer en omgeving
Bron: E.W. Clason, 1928 15
5a Indeling van de gemeente in dorpsbehoren
Bron: E.J.W. Roels, 1982 22a
6 Uitbreidingsplan in hoofdzaken voor de gemeente Haren — 1938
Plankaart naar materiaal uit het gemeentearchief 27
7 Achterstand van de woningvoorraad per 1 januari 1950
Bron: Gemeente Haren. Algemeen rapport, Stedebouwkundig Advies—
bureau ir. S.J. van Embden, 1953 28
8 Overzichtskaart van de gemeente Haren, oostelijk deel
Bron: Gemeente Haren. Algemeen rapport, Van Embden, 1953 29
9 Waardering van het landschap
Bron: Gemeente Haren. Algemeen rapport, Van Embden, 1953 33
Figuur blz.
10 Drinkwaterwingebieden volgens schets—facetstreekplan Groningen in combinatie met de zgn 'meldingsgebieden'
Bron: Geineente Haren. Algemeen rapport, Van Embden, 1953 34
11 Toekomstige uitbreiding van de dorpskernen
Bron: Gemeente Haren. Algemneen rapport, Van Embden, 1953 35
12 Schets van een landschapsplan in de oostelijke polders
Bron: Gemeente Haren. Algemeen rapport, Van Embden, 1953 38
12a Beeld van het landschap in centraal Groningen; beplanting en opslag
Bron: Ingenieursbureau Hpart, 1982 38a
13 Locaties voor woningbouw
Bron: Structuurplan Haren. Terugkoppeling en Alternatieven,1977. 60
Illustraties
Integratie van landschap en natuur
Foto: Fred Hess. Natuur en Milieu 80/4 omslag, 48
Toekomst van de landbouw
Foto: P. de Vries. Natuur en Milieu 78/12 70
Rosse grutto in bloemrijk grasland
Tekening: M. Bastin. Grasduinen, april 1983 75
Bijlagen I t/m X ill
—1—
1. Doel en opzet van de studie
Met het dod inzicht te verkrijg'en in de achtergronden en ontwikkelingen van
het multifunctioneel gebruik van het landelijke gebied
meidde 1k mij injuli 1982 bij de hoogleraar planologie voor een opdracht in het verlengde van de evo1gde colleges.
De wijze, waarop aan het nieervoudige grondgebruik gestalte wordt gegeven door de overheid en de burger, hield mij al geruime tijd bezig. Mijn motivatie beru.gt op de volgende verschijnselen:
—
Het
schaarser worden van de nog beschikbare ruimte in ons land leidde tot eeri aantal planologische nota's op rijksniveau en heeft gevolgen voor de agrarische wetgeving. Daarbij moet worden gedacht aan de oriënterinsnota,de
drie groene nota's, de nota lcmdelijke g'ebieden, de groene structuur—sc,hema's en aan cie wetgeving voor de landinr-ichting.
—
Het
ruimtelijkgedrag van
de .burger is niet altijd aangepast aan de voor—schriften en de mogelijkheden.
-
Het
ruimtegebruikin
landbouwkundig verband wordt ingeperkt door meer grondgebruiksvormen en -voorzieningen dan tot voor kort gebruikelijk was bij de landbouw.- Ei- is een controVerse ontstaan tussen de landbouw en natuur
en landschap.
Structurele
en bedrijfsmatige ontwikkelingen binnen de landbouw kunnen interfereren met de belangen van het natuurbehoud.De opdracht van de hoogleraar leidde tot bijgaande verzaineling korte opsteilen. De opdracht luidde: "Nagaan,
hoe in de
gerneente Haren het grond—gebruik in het buitengebied planologiech wordt geregeld". Er zou een groene inslag in het verhaal moeten worden gebracht.
Het bleek, dat in de loop van mijn oriëntatie de problematiek van de Relatienota zich ter plaatse begon toe te spitsen. De spanningen bereikten een
hoogtepunt toen vrljwel gelijktijdig met het uitbrengen van een deelstudie
over de landbouw in Haren door de provincie Groningen een definitieve aanwijzing tot stand was gebracht van een omvangrijk gebied om voor toepassing van de
Relatienota in aanmerking te komen. 1k besloot hleraan speciaal aandacht te besteden.
Werkwijze
Aanvankelijk werkteikmij in aangaande het ruimtelijk beleid, zoals dat door de gemeente gevoerd is sinds het eerste uitbreldingsplan, en maakte 1k mij vertrouwd met de achtergronden van bestuur
en wetgeving
in het kader van de ruimtelijkeordening.
Er werden notulen en ambtelljke stukken doorgenomen, gesprekken gevoerd met gemeenteraadsleden en ambtenaren en contacten gelegd bi3 de provincia].e diensten. Voorts maakte 1k gebruik van de gelegenheid (werk—) colleges te volgen op het gebied van bestuurskunde, recht van de lagere over—held, recht ruimtelijke ordening en milieurecht.
—2—
Verscheidene
instituten en bibliotheken, met name de Rijks— en Provjncjaal p1nologische Dienst, de Derde Afdeling van de Provinciale Griffie en de gemeente HazCfl ben 1k dank verschuldigd voor de weiwillende medewerking bij mijn zoekwerk.thu enig recht te doen aan mijn oriëntatie op divers terrein en om enig ljcIit te werpen op het kader waarin de ruimtelijke ordening zich afspeelt, heb 1k gemeend verschillende elementen te moeten inbouwen:
-
r is
gebruik gemaakt van officile stukken-
jt
studieboeken en collegestof en uit de 'toelichting bij de Wet en hetBesluit op de Ruimteijke Ordening werden relevante 'assages gebruikt
a.lsook van andere ondersteunende wetsljteratuur.—
kczartmateriaal
werd bestudeerd in het gemeentehuls te Haren, bij de provin- dale diensten en in het geografisch instituut van de universitejt-
vrhandelingen
met een historscheinslag
en ouderegeschriften zijn
geraad-pleegd 'waarvan met name verme1. .Eouwmeester, Clason,Smit,van.Poelje en v.d.Valk
—
er
werden gesprekkengevoerd
met vertegenwoordigers van de plaatselijke la.ndbouw, ambtenaren en politici van gemeente—,provjncjale en rijksdjensten—
vrgaderingen
van de Gemeenteraad, de Raadscommisgie Ruimtelijke Ordening ende
Statenconunjggje Ruimtelijke Ordening werden bijgewoond, waaronder de belang—wekkende vergadering van 14-1-1983 (bljlage VIII) waar de Harener landbouw van zjch mocht doen spreken
Vermeld
moet tevens worden de speci1ale bijeenkom,* v,n Gedeputeerde Staten (B.
Vos voor Ruimtelijke Ordening en T. Meyer voor Lndbouw) met eenvertegenwoordiging van
het
Gemeentebestuur en de plaatselljke landbouw op ioktober 1982 ten Provlnciehujze en de installcztie vand Werkgroev Land—
inrichting Saren onder
voorzitterschap van de burgemeegter,jn mei vanhet
erop vo].gende jaar—
er
werd gebruik gemaakt van enkeledoctoraalverslagen van het Laboratorium voor Plantenoecologie te Ilaren, het inventarisatierapport
van het bureau Ecoland te Leeuwarden en deelrapport no 14 van het regionaal milieu—onderzoek In het kader van het Integraal Structuur Plan (ISP)
noorden des lands (1982)
— landbouw-economjsche en landbouwkund±ge gegevens zijn afkomstig van rapporten van het Landbouw - Econonjjsch IflStItUut(LEI) het Instituut voor Cultuurtechnjek en Waterhuishouding (ICW) en de Stichting voor odeinkartering (Stiboka)
—
zie
voorts de uitgebrejde lijst van geraadpleegde literatuur.— Ter toetsing van• een en ander werd het gebied verschillende malen bezocht.
Bij de opzet en uitwerking werd regelmatig overleg gepleegd met de hoogleraar Voor de voorliggende bewerking berust de verantwoordelijkheid bij de auteur.
—3—
2
tnleiding
2.1 Aigemeen
Het
landelijk gebied is vanouds de plaats waar de land— en tuinbouw zijn functie als producent van voedsel en grondstoffen uitoefent.Door technische ont- wikkelingefl en door verbeteringen in de bedrijfsorganisatie is het inogelijk ge- bleken met een steeds kleiner aantal arbeidskrachten een groter wordende bevol- king te voorzien.De landschappelijke kwaliteit van de omgeving is een belangrijk aspect van het woon— en leefklimaat. Met een aan de natuurlijke omstandigheden aangepaste be—
drijfsvoering zijn gedeelten in het landelijk gebied ruimtelijk en ecologisch minder veranderd dan bet overgrote deel waar onbelemmerd bedrijfsontwikkeling kon plaats vinden.
Ruimtelijk is vrijwel overal sprake geweest van
ontmenging
van bet oude, geslo—ten landbouwsysteem van gemengde bedrijven. Door specialisatie, in zekere zin in- spelend op de mogelijkheden van de betreffende gebieden ontstonden er aaneenge—
sloten akkerbouw—complexen, graslandgebieden,streken met g].astuinbouw en gebie—
den met een omvangrijke intensieve veehouderij. rn
het
algemeen kan gesteld wor—den dat de differentiatie, de oude cultuurpatronen met hun
karakteristieke
land—schapse].ementen aan bet verdwijnen zijn als gevoig van verbetering van externe omstandigheden, waardoor de arbeidsproductiviteit verhoogd kan
worden.Bij
bet ver- wijderen van landschappelijke elementen als houtwallen, het kanaliseren van bekenen het verlagen van de grondwaterstand vèrdwijnen ook de bijbehorende karakteris- tieke leefgemeenschappen van planten en dieren. In de periode tussen 1910 en 1970 is 70% van de vindplaatsen verdwenen van de oorspronkelijk aanwezige wilde plan- tensoorten. (Westhoff et al, 1973).
In a].lerlei groeperingen, tot op rijksniveau begint een milieubewustwording door te dringen. In 1973 organiseert bet Instituut. voor Bestuurswetenschappen in samen- werking met de Stichting "Centrum Milieuzorg" een conferentie, waar twee sprekers vanuit verschullende optiek de achteruitgang van natuur en landschap bespreken.
ir.Vlieger is van
mening
dat verschijnselen als "nivellering door schaalvergroting"met ala gevoig een achteruitgang van de oorspronkelijke rijkdom aan plant— en diersoorten —
zij
het in mindere mate — ook gelden voor de nog overwegend agrari—ache, dun
bevolkte
provincies Friesland en Groningen.Ook daar is het natuurlijk incasserings— en herstelvermogen van het landelijk gebied onder druk gezet door intensivering van de landbouw en uitbreiding van de openluchtrecreatie.Van de verdwenen plantensoorten stelde bet merendeel specifieke eisen aan het bio—
toop. Eisen waaraan niet meer kan worden voldaan door veranderingen in de waterstand, de bodemstructuur, het minera].enaanbod e.d.De teruggang aan soortenrijkdom van het wilde plantenbestand betekent tevens een verlies aan verblijfs—, fourageer- en voortplantings—mogelijkheden voor de bijbehorende dierenwereld.Hierdoor is de kans op verstoring van
bet
ecologiach evenwicht vergroot en de herstelinogelijkheden van het systeem nemen af.Bij het optreden van ziekten en plagen is op den duur geen na--4-
tuurlijke afweer mogelijk. Dan zullen gewasbeschermjngsmiddelen
met alle risico's van een verdere nivellering en vergiftiging van het milieu een dubieuze uitkomst biedenOok de agrariër is dus gebaat bij herstel van het ecologisch evenwicht.
Vl±egeT loopt hiermee vooruit op de definitie van ruimtelijke ordening, zoals in 1974 in de Oriënteringsnota wordt gegeven:
RuiinteZijke
Ordening is de best a'enkbare wederkerig'e aanpassing' tussen ruimte en samenleving.
De tweede spreker, mr. Houben, verklaart de aantasting van het landschap als een gevoig van bet uitblijven van besteinmingsplannen voor het buitengebied.Hjerdoor kunnen immers — ongehinderd door bindende voorschrjften —
vrij
voorzieningen ge—troffet worden voor bet wonen en recreëren in het landelijk gebied.Zijn grootste zorg betreft het toenemende aanbod aan bouwterreinen, waardoor - ongeacht de rijks—
plannen voor een "gebundelde deconcentratie, zoals in de tweede Nota van 1966 werd voorgesteld -de sub—urbanisatie voortgaat.Meer en meer welgestelde stedelingen zwermen uit in bet buitengebied.
Het staneren van bestemmingplannen berust op een ondoorzichtige wetgeving en het ontbreken van
voorschriften.
Om een verdere expansie van de dorpen te voorkomen stelt Houben voor om uitslujtend ten behoeve van de natuurlijke aanwas een gef a—seerde groel toe te staan.
Beide sprekers wijzen op het belang van bestemmingsplannen. Vileger legt de na druk op bet hiermee te beinvloeden herstel van
het
evenwicht binnen bet natuur- lijk ecosysteem.Houben signaleert bestuurlijke manco's en een slechte aansluiting tussen de verschillende overheden op bet gebied van de ruimtelijke ordening.Daar in de onderhavige studie bet waardevol agrarisch cultuurgebied van Haren centraal staat, waarop Relatienota van toepassing Is verklaard, lijkt het zinvol enkele factoren te noemen, die bepalend zijn voor de relatie tussen landbouw en landsc hap.
In bet Structuurschema
voor Natuur en
£andscha-psbehoud(1981) is
een beleidsstra- tegie neergelegd inzake de waardevolle cultuurlandschappen.Het gaat hierbij om het herstel van de positieve relatie tussen deze landschappen en de landbouwfunctie, waarbij de zwakkere furictie natuur centraal staat.Het beleid is gericht op de ver- vulling van deze functies in onderlinge verwevenheid.( zie tevens de Nota Lande—lijke
Gebieden)Het voorgenomen beheer is weergegeven in de Relatienota.Het beleid richt zich op de instandhouding van onder andere de volgende ,voor na—
tuur en landschap bepalende factoren. Deze zijn uiteraard eveneens bepalend voor de wijze waarop de landbouw zich kan
ontplooien,
zij het meestal door verandering:— de situatie met betrekking tot het grond- en oppervlaktewater
- de bodemopbouw en het bodenireliëf
— de bemestingstoestand
— bet verkavelingspatroon
— het agrarisch beheer en — de rust in het gebied
—5—
Het gewicht van deze factoren verschilt per waardevol agrarisch landschap.
Eén, of een combinatie van meer factoren kunnen bepalend zijn voor het voorkomen van specifieke vogels,planten en leefgemeenschappen. Bovendien maken zij een biotoop meer of minder geschikt voor de vervulling van verschillende functies, hieronder begrepen de productie—functie.
Anders dan voor de instandhouding van ecologische, cultuurhistorische en land- schappelijke kenmerken en hoedanigheden is voor verhoging van de productiviteit in de landbouw behoefte aan onder meer
-
beheersing
van de waterhuishouding, met name het regelen van de waterafvoer—
verbetering
van het bodemprofiel,door diepploegen en egaliseren-
verhoging
van de bemestinggraad ten behoeve van geselecteerde gewassen—
verbetering
van de bedrijfsstructuur, door kavelconcentratie en wegverharding Het is hierbij duidelijk, dat de genoemde functies niet onder alle omstandigheden"verweven " kunnen worden. Waar de functies elkaar niet verdragen wordt scheiding nagestreefd.Dit zal het geval zijn als bij een bestemming natuurreservaat de land—
bouw ter plaatse vrijwel geen inkomsten verwerft.Onder de werking van de Relatie—
nota za]. in ZO'fl geval overgegaan wordentot aankoop van het betreffende terrein en beëindiging van aangegane beheersovereenkomsten op grond van te kostbare beheers- vergoedingen ,die immers bedoeld zijn als compensatie van gederfde inkomsten.
2.2 De situatie in Haren belicht
Met de aanwijzing van zo'n 1200 ha relatienotagebied, aanzienlijk meer (naar de gemeente weet te melden in haar notitie van 11 noveiiber 1982) dan in 1978 het ge—
val was bij de voorrangsinventarisatie, wordt een claim gelegd op bijna de heift van
het
totale landbouwareaal in de gemeente. (Mogelijk
hebben de ervaringen in het Zuidelijk Westerkwartier, waar de bevolking zich verzette tegen het opleggen van een landinrichtingsplan waarin een aanzienlijke oppervlakte in aanmerking zou komen voor toepassing van de Relatienota, de aandacht van het provinciaal bestuur doen richten op het buitengebied van de gemeente Haren)Met het volgen van de of ficiële procedure hebben het rijk en de provincie gezame—
lijk ontstemming , ongenoegen en frustratie opgeroepen bij het gemeentebestuur en de betrokken agrariërs. Het ontbreken van tijdig overleg voorafgaand aan de aan- wijzing kan beschouwd worden als een beleldsmanco. Op deze zaken wordt verder inge- gaan in paragraaf 11.5.
Tijdens een eerste gezamelijke bespreking van gemeente, landbouw en provincie op 4 october 1982, kort na de presentatie van het rapport "Landbouwvisie voor Haren"
bleken de uitgangspunten van gedeputeerden en de plaatselijke landbouw, gesteund door het gemeentebestuur, niet verenigbaar.
De landbouw doet het aanbod om in de eerstkomende tien jaar 400 ha beschikbaar te stellen in nader vast te leggen concentratiegebieden, voor een beheer volgens de uitgangspunten van natuur— en landschapsbescherming (bijlagelXb).
—6—
Gedputeerden Vos (ruimtelijke ordening) en Meyer (landbouw) wensen niet te tornen aan het plan om in de loop van de komende 50 jaar (afgeleid van de verwachte grond- znobiliteit) de 1200 ha na een overgangsbeheer tot reservaat te bestemmen.
Een werkgroep landinrichting ,
in
mel 1983 geinstalleerd onder voorzitterschap van de burgemeester van Haren houdt zich bezig met het zoeken naar een oplossing van dit dilemma. Het gaat hier om zowel grote landbouwkundige belangen als om belangen van natuur en landschap.De landbouw in de gemeente is vanouds ingesteld op een betrekkelijk extensieve tot matig intensieve bedrijfsvoering en zou qua inkomenspositie verbetering behoeven.
Deze verbetering moet volgens het rapport"Landbouwvisie"grotendeels gezocht worden in verbetering van de externe productie—omstandigheden, en een rendabeler bedrijfs—
voering. Een aanzienhijk gedeelte van het gebied in kwestie valt onder de speciale bescheraing van waterwinplaatsen. Een pompstation in de Onnerpolder levert drink- en industrie—water aan de provincie Groningen.
Haren neemt binnen de provincie een landschappelijk unieke plaats in, die voor een belangrijk deel berust op diversiteit in bodemopbouw en levensgemeenschappen.
Natuur en landschap hebben in het gebied een belangrijke betekenis voor het leef—
klimaat van de bevolking en voor het totaal van (landschaps—)ecologische betrek—
kingen. Tot dusver staan landbouw en landschap landschapsecologisch in een goede verhouding tot elkaar . Verscheidene aspecten van de vroeger gangbare, aan de moge—
lijkheden van de omgeving aangepaste bedrijfsvoering hebben het landschap behoed voor aftakeling en grote biotische verliezen. Uit verschillende inventarisaties blijkt Haren er als gebied met diverse gradiëntsituaties botanisch ,
ornithologisch en landschappelijk gunstig
voor te staan. Het ligt met de "aanwijzing
" vaneen
relatienotagebied in de bedoeling deze situatie tenminste te continueren; dit door
—
voorlopig
— beheersovereenkomsten af te sluiten met de grondeigenaren, die daar—toe ult vrije wil zouden moeten overgaan. De meest kwetsbare gebieden komen op kor—
te termijn in aaninerking voor reservaatvorming.Op de duur zal een groot deel van het landelljk gebied, dat nu overwegend in matig intensief weidebouwkundlg gebruik is zelfs niet op meer extensieve wijze geëxploiteerd kunnen worden door de plaatse—
lijke veehouders., waardoor de landbouwkundige waarde afneemt.
De gemeente Haren heeft zich in de loop van de twintigste eeuw ontwikkeld van een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap tot een gemeente waar andere functies
en bela.ngen een steeds belangrijker plaats zijn gaan innemen.De functies wonen, drinkwaterwinning en openluchtrecreatie hebben de functie van de landbouw op de achtergrond gedrongen.
Uit
een oogpunt va-n ecoZog'ie
ontstaanswijze van het landschap,cultuurhistorieen/of belevingswaarde ,stelt
de Oriënteringsnota dat ookde oude cultuurlandschap—
pen intensieve aandacht verdienen.
Met name de benardepositie van de boer in het
nog
intacte oude cultuurlandschap krijgt de aandacht bij de opstelling van de Relatienota. Er wordt gezocht naar een oplossing die recht doet aan het landschap en aan de agrarische ondernemer. In de inleiding op de Relatienota lezen wij:—7—
Een
toenemende spanning tussen de ontwikkeling van de landbouw en het behoud van natuur en landschap vraagt om passende rnaatregelen op korte termijn.
Hoewe]. de hogere overheid haar visie op de verhouding Landbouw- Landschap in die zin kenbaar maakt, zal de uitwerking van een lancThoiskundig
beheer van natuur en landschap op
gemeentelijk en bedrijfsniveau dienen plaats te vinden.Het Rijk
bepaalt
in principe de reikwijdte van de toepassing , met de beurs in de hand; de provincie geeft de grenzen aan waarbinnen het instrument van de Relatie—nota zal worden toegepast. Het afsluiten van beheersovereenkomsten is een zaak tussen de particuliere ondernemer en de centrale overheid. In het bestemmingsplan moet het juridisch kader worden gelegd, waarbinnen het afsluiten van overeenkomsten ten aanzien van beheer en beheersmaatregelen op rechtmatie wijze kan plaats vinden.
Beheersvergoeding en schadevergoeding 1iren in elkaars verlengde en mogen elkaar niet overlappen.
De Relatienota vindt traag ingang,waarvoor op rijksniveau een oplossing gezocht wordt( zie par.11.8). Hoewel plaatselijk de studie over de te verwachten toepassing
gescheiden gescheiden wordt van de herziening van het besteminingsplan krijgt de gemeente Haren de opdracht vooraf rekening te houden met de nodige clausules in de voorschriften voor een mogelijke toepassing van de Relatienota. Wel liggen beheers- vergoedingen en schadevergoedingen in elkaars verlengde en mogen elkaar niet over—
lappen (Enter 1982).
In de scriptie"Boeren en andere Buitenlui" wordt getracht een beeld te geven van het prioriteitenbeleid voor het Harener buitengebied sinds het eerste uitbreidingsplan van 1938. De gemeentelijke planvorming wordt belicht tegen de achtergrond van lande- lijke tendenzen. Hierbij krijgen de ontwikkelingen van bestemming, inrichting en be- heer in het landelijk gebied extra aandacht.
—8—
3. Landschap en grondgebruik
3 .1 Land schapsvorming
Waar de Hondsrug bij Noordlaren de grens van Haren passeert, splitst deze zich noordwaarts in twee tongen: oostelijk de smaiste, die even voorbij Onnen verdwijnt in het veen en als zandkop opduikt bij Essen; westelijk een tong, die via Harenermolen, Haren, Dilgt, Helpman en Groningen tenslotte in de Padde—
poel onder de zeeklei verdwijnt. De kern van Haren wordt door de bredere weste—
lijke tong gevormd. Ze beslaat een gebied van ongeveer 10 km lang en 1 a
i
kmbreed, die in hoogte varieert van 5 tot 9 m boven N.A.P. De hoofdstructuur wordt gevormd door de Hondsrug zelf met ter weerszijden liggend de dalen van de Drentse Aa en de Hunze. De opbouw van de ondergrond van de Hondsrug is in hoofdzaak het resultaat van klimaatsprocegsen in het Pleistoceen, zo'n 10.000 tot 400.000 jaar geleden. Hierbij zijn de klei— en de keileemafzettingen van
belang, die afkomstig zijn van door gletschers en smeltwater aangevoerd materi—
aal. Uit de warmere intergiacialen dateren de afzettingen van door wind en water aangevoerde zanden (Zonneveld, 1980).
dekzandrug
Qnddun grondniorene/
dekzand
Figuur 1 Geologische/geomorfologjsche opbouw van de gemeente ilaren.
Bron: Structuurplan 1978.
De richting en het relief van de noordwest/zujcjoost lopende dekzandruggen, die de glaciale afzettingen bedekken, is nog niet eenduidig verklaard. Er kan
sprake zijn geweest van stuwing en plooiing van. ijsmassa's, maar ook kunnen tectonjsche bewegingen vanuit de ondergrond de hoogteverschi].len veroorzaakt of versterict hebben. Een
hypothese over het ontstaan van de Besloten Venen vinden we in het I.S.P.-rapport 'Gorecht". Er zou sprake zijn geweest van een doorbraak die de beide stroomdalen verbond. Het gebied Besloten Venen wordt aan- geduid als smeitwaterdal
"Pradolina's" of oerstroomdalen, zoals in het dal van de Hunze en mogelijk dat van de Drentsche Aa, werden ten tijde van intra- en post- glaciaal gevormd door het terugtrekkende landijs.
dekzandrug grond morene
Vckte met veen
beekatzetting
dekzcnd\Iakte veen Hunze
—
petgat klei boon___
H
----—-3.
----
—.
_,.— -,I.-
De rivierdalen geven one op meer-directe Wijze informatie over de land—
schapsvornhing. Met de huidige kennis van zaken omtrent organogene bodemvorming, opslibbing en afzetting, de gevolgen van de werking van stromend water, wind, lie, kan
de
opbouw van de ondergrond worden verklaard. Over de herkomst van de zand—voorkoniens verschlllen de opvattingen. .Uit de gedifferentieerde opbouw van de bodem en de variatie in hoogte en waterhuishouding ontstond vermoedelijk een
landschap ale in fig. 3 is afgebeeld. Voor deze recontructie maakte men gebruik van fossiele plantenresten (Zonneveld, 1980) en gegevens uit de theorie van de potentiëel natuurlijke vegetatie (Kalkhoven et al., 1976). Onder de poten—
tiëel natuurlijke vegetatie worrdt de natuurlijke begroeiing begrepen, die zonder menselijk ingrijpen kan ontstaan.
.I'a. ,.ke' 1e4Ze I e.kS bqrke brka..
bsy..,
bea4
2 haag- b.,.an bro.4 mCa..n fra.kbs,*.n
—1 a
I
'I
Figuur 3. Reconstructie van de natuurlijke vegetatie in Haren. Bron: Structuur- plan 1978.
—9—
-- .,—.
4-, --
IKn.. S ••_..'5_
Op een doorbraak tussen beide stroom—
dalen wijst een spoelzandwaaier (Sandr—
vlakte) aan de oostzijde.
2,5 — 5,0 m + NAP
5,0 — 7,5 m + NAP 7,5 — 10.0 m + NAP
de4c2anrug
vermo.d&iika ?Iiyk Jrnt.ah. 2
Figuur
2. De Besloten Venen zijn mogelijk ontstaan ale gevolg van een doorbraak van de Honderug, waardoor opgestuwd water doorgang kon vinden. Bron: I.S.P. deel—rapport 14.
elkefl aiken .1km san tan aggen-net moas
brk.n b.11,en hang- lessen haIqs.-,
beu
lOorten-
rIJk
I
- 10
-Het
landsehap in de tijd voordat de mens er zijn steinpel op kon drukken ont- wikkelde zich onder invloed van het heersende klirnaat.Geleideljjk veranderde bet van karakter als gevoig van de invloed van wind, water en ijs.Dc ij9tijden en de warmere intergiacialen brachten in het gebied beurtelings glaciale afzettingen (keileem) en verschijnselen als ondergrondse ijslenzen, gevo].gd door wind en vooral water-erosie, de vorming van dobben op de Honds—
rug e veengroei In de natte laagten. De laatste ijstijd bracht barre klimaats onistadigheden, die de plantengroel deden stagneren:in het heersende toendra—
klimaat bleef de vegetatie beperkt tot dwergstruiken en korstmossen.
Tijdens de warmere perioden was de bodemgesteldheid bepalend voor de groeI.Op de vruchtbare kejleeinvoorkoinens konden zich zwaardere bossen ontwikkelen;de gronden met een dik dekzandpakket zullen lichtere, minder eisende houtopstanden bebbe gedragen. Hier kon zich het grondwater dieper terugtrekken
In de stroomdai.en en de ].agere gebieden rond het Drents plateau kwam veengroei tot stand voor zover daar geen zeewaterintrusies plaats hadden.
Oni de eIgenschappen van een landstreek te kunnen waarderen is het nodig osi zowel de ontstaansgeschiedenis als de verschijningsvorm en de "bruikbaarheid"
te bestuderen. In het Onderzoeksrapport voor het gemeentelIjk structuurplan COD 205, 1977) wordt aangegeven hoe de gevarieerde bodengesteidheid In het ge—
bied eertIjds kon leiden tot de ontwIkkeling van een grote verscheidenheid aan
plantengemeenschappen.
De bodemstructuur en debeschikbaarheId vanwater
en voe—dingsstoffen zou bepalend zIjn geweest voor het voorkomen van:
— eiken—berkenboa op dekzand
— eiken—haagbeukenbog waar kelleem dIcht aan de oppervlakte ].igt
— een bestand van elzen en essen in de kwelzône
— elzenbroekbog met veel berken en gagel op natte plaatsen maar buiten het di—
recte bereik van
het
wassende rivierwater— een overwegend boomloze vlakte van net— en zeggemoerassen in het regelmatig overstroomde terrein
Eet betreft hier een vijftal "bostypen" van afnemende dichtheid en toenemende hygrofilie.
3.1.1 Patroon in het landschap
KrIjgt het landschap in eerste Instantie von in haar geologisch—geomorfologi—
sche ontstaansgeschiedenis, het landschapspatroon wordt grotendeels bepaald door de occupatie en de bednijfsstructuur, waarbij in de lage landen de water—
bebeersing een belangrijke rol speelt.
— 11 —
Bou'IA'meester (1911) beschrijft hoe in de loop der tijden door ingrijpen van de aens in de n€tuurlijke begroeiing
en de heersende waterhuishouding het landschap aan verandering onderhevig was.
Oor9pronkelijk moet met name de hondsrug overdekt zijn geweest met eei gevarleerd bos_best and. In de zeventiende eeui., was de Drentsche bodein van de Friesche venen
tot op de
Hondsrug no overdekt met
veel bosschen, terwiji dedaartussen gels gen vlakten
voor het merendeel nog met heide bewassen waren.Even snel echter, ais in hetaliuviale Westen het water uit het land verdween, zoo minderden terelijkertijd
de ooudsn van Nserl-cmds
oudstencultuurbod.em. Zeer veel bosch vercmderde in esschen
Toen de
zeventisnde eei haar
halvenouderdom bereikt had,waren
in Drente dewouden zóózeer gedund, dat het landschapsbestuur
erzich mede bemoeide om paai en perk te ste lien aan te sterke ontwouding.
. Toenin Holland de droogmaking' ver
slapte,
droeg Drenteweer overal zijn eikenbosschen.
We zien hieraan dat de gedachte aan bescherming van houtopstanden al vanouds
datrt.
Tot in deze eeuw had het boerenbedrijf nog de beschikking over vier bedrijfs—
bases en was zerfvoorzienend. De woeste gronden besloegen gemiddeld 70%,het bouwland 10% en de groenlanden gezamelijk 20% van de bedrijfsoppervlakte.Het groenland werd vroeger onderscheiden naar weide en hooiland, beide In gemeen- schappelijk gebrulk.
Bij de vestiging. van
d.e nederzettin.gen
had men in de oude Harener dorpskernen gekozen voor overgangsgebied tussen de hoge zandgronden en het veengebied. Men zocht naar een vestigingsplaats met optimaal beschikbaar grondwater: niet te droog maar ook niet te nat. Bouwer (1975) ziet in de verspreiding van de es-nederzettiflgen op het Drents plateau dat er geen vestigingen waren in de beek- da].en of woldgebiedefl, en evenmin op de hoge zandgronden.
Door geleidelijke verandering van het landschapspatroon ging het oorspron- kelijke esdorpenkarakter grotendeels verloren. Het best bleef dit bewaard in Noordlaren. Volgens de indeling van Keuning (1936, cit. Bouwer, 1975) moet hier sprake zijn van een flankesdorp daar de bedrijven ten oosten van de huidige es liggen(zie fig.3a).
Wal].age (1976) geeft een overzicht van de veranderingen in beplanting en grondgebruikspatroofl in de benedenloop van de Drentse Aa en het Harener ge—
deelte van de Hondsrug. Een vergelijkende analyse van kaartmateriaal uitde jaren 1824 — 1850 — 1900 -. 1930 en 1975 geeft een beeld van de veranderingen in het landschap die verband houden met heide—ontginning en uitbreiding van het bosareaal in deze periode.
Tegen het einde van de vorige eeuw was het practische nut van heidevelden voor het boerenbedrijf voorbij. Na eeuwen van schapen weiden en plaggen steken terwil- le van de verbetering van de bouwlanden raakten de velden uitgeput en paste men
- 12
-bebossing toe om het stuiven van het zand over de akkers tegen te gaan.
Toen men kunstmest ging gebruiken stopte de plaggencultuur. Door de uitvinding van de stoomploeg kon men de bodem beter bewerken. Werd de zuidereg van Onnen aangelegd op heideterrejn Smit
(1979, in"Haren, vroeger en nu" )spreekt van een droog
boz,land—complex met
een zwaar plaggendek, elders werd de heideontginning op modernere wijze - zonder natuurlijke, organische bemesting gerealiseerd.De heideontginning in Onnen deed talrijke keuterbedrijfjes buiten het dorp uit- zwermen.Een paar hectare ontgonnen
heidegronden,enjge lapjes esgrond en wat wei—
land in het veen vormt het grondbezjt van de gemiddelde Onner boer.
In de oostelijke polders,vroeger
een uitgestrekt net- en zeggenmoeras,waar boom—
groei werd belemmerd door
winterse ijsgang, zijn pas tegen het eind van de vorige eeuw — toen men de waterbeheersing in de hand had -mogelijkheden gescha—
pen voor de instelling van CUltuurgrasland.(cla0n,
l928,Smittenberg,1972, Smit 1973 e.v.,Wallage, 1976, Meyering et al, 1982)
Op de voormalige heidevelden van
Noordlaren
werd in de crisistijd van de dertiger jaren het noordlaarderbos aangelegd,dat zich inmiddels ontwikkelde tot een waar—devol natuurterrein, bezit van de Vereniging tot Behoud van Natuurnionumenten.
Appelbergen,westeljjk van de Onner-.es en destijds een woest gebied van droge en natte heide,veenmoeras en moerasbos werd eveneens beplant "
ter
beteugeling van de werkeloosheid en het stuivendzand".Door de gevarieerde bodemopbouw heeft zich een veelzijdig vegetatiepatroon ontwikkeld met een grote diversiteit aan levens—
gemeenschappen.De Appelbergen vormen een belangrijk attractiepunt voor de open—
lucht—recreatje . (NJN, 1972)
fig. 3a.Schots vanhet oude landschap
itt. orDstreekl 1850
L3 gr.a1and bouv1ind ofltgjnntng
omatreo 1930 naar Wa11ac, 1976
— 13 —
3.1.2
Vervening in het dal van de HunzeBouwmeester (1911) beschrijft hoe rondom het Drentsch plateau, dat
aan
de oost2ijdemet den Hondsrug was verbonden, zich zeker reeds sedert de tijden der eerste ountwouding'en een kring van venen uitstrekte. Set platte diluvium,
waarcp de Scandinavische gletschers eens hun eindinoraines
hebben achtergelaten, hoodweinig afloatering aan, waardoor rondom het hoogere gebied sen drassige ring gevormd werd. ...
Fistveengebied ten oosten van de Hondsrug, waca' de Fiunse door de landen kronkelde, en waar de geestelijken van Aduard reeds vroeg den aanseek waren begonnen, voeren de turfschuiten druk op en neer. Na de
secuZarisatiën tijdens de hervorrning werd de orgwzisatie overgenomen door bet stadsbestuur van Groningen.
De vervening had nooth'endig
de cultuurvan bet afqegraven land ten gevolge. De beworiers van dit gebied werden rijk. ...
Tenzuiden van deze bloeiende en nijvere plekken strekte zich de vsera'oestenij nog ver over onze grenzen naai' het
oosten uit.
Deze uitspraken kunnen worden aangevuld met gegevens uit de rapportage van
Clason.
Deze brengt onder de aandacht hoe in de streek periodieke bodemdaling, overstroming en inpoldering aan de orde waren. Perioden van indijking werden afgewisseld met perioden van af slag en intrusie. Zo ontstond in de veertiende eeuw de Dollard als gevoig vaneen
sterke bodemdaling. Hiertegen was men met de toenmalige techniek van dijkaanleg niet opgewassen. Clason (1928) sluit hierbij aan op ouder onderzoek met betrekking tot periodieke bodemdaling en overstroming in Oost—Fries].and tijdens het alluvium; hij citeert hierbij Wildfang (1915). De definitieve afsluiting van het getijdengebied van de Hunze kwam tot stand door de inwerkingstelling van de sluis bij Wetsinge.Het lage landschap langs de Hunze had lang bloot gestaan aan inundaties vanuit het Drents plateau en het oostelijk veengebied, terwiji vanuit het noorden bij hoge zeespiegel en aanlandige wind de invloed van de zee tot in bet Zuidlaarder Meer reikte. Als resultaat is er een uitgesterkte veen—
vlakte ontstaan, plaatselijk met een dunne kleilaag overdekt (zie inventa—
risatie Ecoland, 1982). Na de afsluiting van bet Reitdiep, waarin de Drentse Aa en de Hunze het water van de Hondsrug loosden, en door de aanleg van de spoordijk Groningen—Nieuweschans werd in de Jaren zeventig van de vorige eeuw de waterafvoer geblokkeerd, zodat nu zoetwaterinundaties optraden.
Men herinnert zich in de streek nog goed, dat de oostelijke polders 's—winters over bet ijs begaanbaar waren. In natte perioden, zoals in het voorjaar van 1983, is de waterbeheersing nog steeds problematisch.
Door bestudering van de verlandingsvegetatie rondom het Zuidlaarder Meer en de interpretatie van fossiele resten op de meerbodem tracht Clason de ont- wikkeling van
vegetatie
en landschap te reconstrueren. De geschiedenis vanI
9Jft•
a. II 0
p.8
00 CD
0 CD P '1 CDHiHi J.J•
x
oCD a.c- (1 3 c-f C c-f P aa
'Ct P o ci CD, Nc-f. (lN J. — p. P P 8 p. CD 8 8 CD CD 810
•
ci :3 cii < C) a •0'V0— :3ciIi
j
cC)—.di- Ii,0 V
Nt4 cS '.4Ii :3 :3 caN ciac a
I ci.
:3. '-4 ci a,
ci :3<• di3 ci:3 :3
I .
0 V— Ii.
S —!
I—I A 8
0' 8
CA0 P 1*-. fi. CD(fl 0.I CD-- CD I•.i-Ct
08
CD P c-f P •0I 8 c-fN-Ct-Ct
-
P.-CtI—i8Hi-.iPCDCDP3CDCDCD-
0c-f'CtLi.Ct)c-fc-fDo.CDc—qq'
8 CDP.909P.N0ACDI-'-0CDCDCD::3'•
Ct0p.CDCAI-'-c-fd--8CAI'-c-fp.CA 'CtCDP.'Ct-
P8CDpqwpICDqPP3Ps.d.c-fCt88 I—'CD- i
0CAP. v+Ic-fLi.0CDCt p.8p CD0i-i- CDj 'j
Li c-f— 15 —
Kropswolde
Wolf sbarge
fig.5 Schetskaart van bet Zujdlaardermeer en omgeving, 1 — 25.000 naar E.Clason, 1928
'I,
watermolerigrens tussen het Meer en bet begaanbare land
scheidingslijn tussen het open water en de moerasplantengroel
-
hierbinnen
staat gemiddeld meer dan 0,50 m water hierbinnen gemiddeld meer dan 1,00 m,.,,
dijken
grens tussen de rand van de Hondrug en de veenachtige afzettingen stoomgemaal
toren
met kerkgebouwuitbreiding darg— en kliengronden volgens schatting DE PLANTENGROEI VAN HET ZUIDLAARDERMEER EN OMGEVING
I!.,
ç%
1*
Noordlaren
7.8
— 16 —
klimaat
en waterbeweging in de Hunzevallej wordt door Clason verduideljjkt met zijn verhande]ing over bet Zuidlaarder Meer. De aan— en atvoer van het water bepaalde echter niet alleen de toes tand van de bodem en de pltengroei zoaLls Clason stelt, maar indirect ook het landschapspatroon,dat het gevoig is
van Occupatie
en grondgebrujk, waterbouw_werkenen beplanting.
Als waterstaatkundjge eenheid is vooral bet gebied ten oosten van het dorp Onnen intereggant ult het patroon van
bet
dijkenstelsei kunnen functies vanwaterkerende..
en -regu].erende aard worden afgeleid.In coabinatje met oude toponymen krijgen we zicht op de vroegere en deels nog bestaande bedrijfsvoering. De Haarder Hooidijk —
als
noordgrens met de buur—schap Iaren — en de Waterdijk tusgen Onnen
en Noordlaren hebben in dit ver—
band veelzeggende
namen. De dijken hadden een functie bij het keren van het terugvloejeucje water en vormden de grenzen met de oude"buurschappen Bovendien hadden zij een vervoersfijnctje: van vee en van melk;voer voor het jongvee;
hooi uit de groenlancien.De
Haarder Hooidijk, de tegenwoordjge Waterhuizerweg, heeft og steeds een —
zij
bet secundajre —verbindingsfunctjetussen Haren en Waterhuizen.(Smit, 1973, 1975)
Iedere po].der trachtte met behuip van sluizen het overtollige water op de Hunze
te
lozen. De dijken van de Groninger noordkust hebben 00k flu een belangrijke functie bij de beschermlng tegen overstromingen van zeezijde.Het landschapspa—troon wordt in de polders grotendeels bepaald door waterbeheersingswerken.
Vroege voorjaars-ontwaterjng wordt door midde]. van
bemaling
geregeld;het van de Honderug afkomstige(heme].)wawordt door sloten aan de voet van de helling afgevangen.
.1.3Oude vormen van grondgebrujk
In de twaalfde eeuw was er een begin gemaakt
met het bedijken van de Drentse A en de Hunze. Zo werd opeen groter opperviak van de groenlanden een
betere ,
intenslevereexploitatie
mogelijk. Intussen groeiden de dorpen en na- men ook de essen toe aanoppervlak.Door
de bevolkingstoename raaLten de brinken bebouwd.Smit ( 1973, 1975) wijst op de situering van de
oude woonkern in Haren bij deKromme E].leboogvandaar ].iepen de Driften voor bet veevervoer over een aantal dljken naar de verder gelegen gebruikg].anden.v00
Onnen meldt de auteur een kruispunt van Drif- ten bij de Tyborg, een plaats van samenkomst
voor vergaderingen en rechtspraak.
Ook de ontsluiting van de meest afgelegen hooilanden was zo mogeljjk.De Koelands- drift diende tot verp].aatsing
van het grootvee, de Mottefibrink in Onnen moet ge- diend bebben ala verzamelplaats voor de varkeng, die in bet boa op de Hondsrug wer den gehoed, de Noord].afldsdrjft
gaf toegang tot bet Felland, waar de schapen kwamen om te grazen (FElland betekent
Veldiand). Om nu bet hele .jaar te kunnen beschikken over begaanbare weidegrond
bad men op de drogere flanken van de Hondsrug voor de winter de "holten" in gebruik als bosweide voor de koelen.
- 17
—Door overbeweiding — het bos verjongde zich niet meer daar alle opsiag werd af—
gegraasd -en houtkap was er in de twaalfde eeuw een schaarste aan hout ontstaan waarop iiien tot vervening in de stroomdalen overging.Vanuit Noordlaren, Midlaren
en Zuidlaren moet men toen al eeuwen gebruik hebben gemaakt van de natuurlijke bestaansbronnefl: het veen, dat turf leverde, het water waarin gevist kon worden, de jacht en de beweiding.Er kwamwn op de Hondsrug nederzettingen voor sinds de
Steentijd, getuige de nog aanwezige hunnebedden. Ook uit de overgangstijd naar het Brons (2000 — 1000 v.C.)dateren overblijfselen ,in de vorm van grafheuvels die in Onnen en harenermolen zijn aangetroffen.In deze periode zijn in het nabije Westerwolde zgn Celtic Fields aangelegd.
Al vroeg zou men gebruik hebben gemaakt van "moerasweiden" in de stroomdalen.Aan- vankelijk was er sprake van een overwegend viak landschap. De vervening van het Zuidlaardermeer verschafte een groOt aantal mensen werk.In het belendende net—
land was er de rietsnijderij,hooiwinning, het werk van de eendenkooiker en moge—
lijk ook "ganzenteelt", zoals door Bouwmeester (1911) wordt aangenomen voor "de smalle stroken langs de beken in het noordelijk deel van de veenring rond het plateau."
Zowel de oostelijke weidegebieden, afgewisseld door moerassen, petgaten en moeras- bosjes, als de madelande in het stroomdal van de drentse A waren in gebruik ten behoeve van het vee, voor het winnen van brandstof en voor de verbetening van de bouwlafldefl.Aafl de hand van oude topografische kaarten kan worden nagegaan dat in de loop van de laatste eeuwen de gebruiksvorm van deze landen niet drastisch ver-
anderde. Voor zover de waterhuishouding het toeliet werden zij ingeschakeld in het landbouwbedrijf.De periodieke overslibbing bracht de nodige verrijking van de bo—
dem, voordat men gebruik maakte van de uitvinding van de kunstmest. In de natste delen werd nog tot in de twintigste eeuw turf gestoken.Ook blijkt uit kaartenstu—
die dat het oppervlak aan moerasland in de jaren tussen 1853 en 1954 is afgenomen.
In de tijd van Clason( 1928) , aan het begin van de twintigste eeuw, waren molen en stoomgemaal reeds ingezet om de bedijkte polders begaanbaar te houden voor het weidende grootvee.
De net— en biezensnijderij,de jacht en de visvangst hebben in deze tijd meer plaats ingeruimd voor de vetweiderij en de melkveehouderij.
Door toenaine van de bevolking had men inmiddels de es moeten uitbreiden.Dit ging ten koste van het heide—areaal en zou het schaap hebben verdreven ten gunste van het grootvee,dat beter terecht kon in de veenweiden, die in de zomer beweidbaar waren. De es— en inarke-structuur, typerend voor het oude gemeenschappellik grond- bezit,giflg geleidelijk over in een kampenlandschap met "boerderijen op de kop van
de kampen". Smit doe melding van dit proces voor Haren, Onnen en de Oosterbuurt van GroningeflAan de hand van een document ult 1563 kont hij tot de conclusie dat bij de individualisering van het bedrijf het schaap door het rund werd vervaflgefl op de bedriiVefl in deze omgeving was in die tijd vrijwel geen schaap meer te vinden.
De inscharingskampen verdwenen en men ging enkele schapen op stal houden voOr de
— 18 —
beiesting
van de huisakker. De huisakkers kwamen tot stand üit oorspronkeliik laagwaardige heide bij de verdeling van de zuidelijke essen van Haren en Onnen, meent Smit. Men wilde de afstand van het bouwland tot de boerderij kort houden en had daar veel voor over, zoals het rooien van stenen (getuige de benaming van"Steenakkers"), bewerken en bemesten van de schrale grond.Er zou hier sprake zijn van "laat middeleeuws bouwland." De heidevelden in oostelijk Haren wer- den omatreeks 1550 verdeeld en worden aangeduid op de toponymeflkaart van Smit als Noordveld en mikkelveld.Het zuidelijker gelegen Hoogveld, Laagveld en Westerveen
zou nog enige tijd in gemeenschappeliik bezit blijven.
Vanuit de stad Groningen, die 15 "grazen" in de holten bezat werden de pachters aangespoord om "uit woeste gronden hoogwaardige akkers te ontwikkelen".
— 19 -
3.2 Vogeistand
en plantengroelHet Gorecht omvat de gemeente haren, het westelijk deel van de gemeente Hoo—
gezand -Sappemeer en de zuidelijke punt van de gerneente Groningen. Het brede, vlakke dal van de benedenloop van de Hunze vormt samen met het Foxhoistermeer bet Zuidlaardermeer en de daar nog grotendeels in natuurlijke staat vericeren—
de oeverlanden een belangrijk gebied voor diverse broedende, pleisterende en fouragerende vogels. Als karakteristieke soorten van de brede rietkragen ko- men hier voor: de bruine kiekendief, de snor, de roerdomp,de grote karekiet het baardmannetje en de waterral; de moerasbossen zijn broedgebied voor de ransuil en de nachtegaal.
In bet westelijk deel van de Hunzevallei vormen de veenpolders — met name de Onner— en Oostpolder — mede door hun matige ontsluiting en de minder sterk ge- gerationaliseerde bedrljfsvoering een ideaal gebied voor deze vogels. Volgens de samenstellers van "Vogels van Groningen" (red. Boekman,Glas en Hulscher,1983)
vorrnt dit gebied door zijn uitgestrektheid en de aanweigheid van het Zuidlaar—
derineer op het kustgebied van Groningen na het belangrijkste natuurgebied in de provincie. De aanwezige differentiatie van de vegetatie—structuur in combi- natie met de hoge wintergrondwaterstand maakt van het gebied een uitstekende overwinterings— en pleisterplaats voor de goudplevier, de kleine zwaan, de meer—
koet en de smient.
De grutto is er de meest talrijke weidevogel, terwiji ook de slobeend in de pol- ders tot broeden komt.
kinder algemene, meer "kritische" weidevogels als de kemphaan, de watersnip en de zomertaling zijn volgens waarnemingen sterk achteruitgegaan. Door vervuiling
is het Zuidlaardermeer nog slechts fourageergebied voor vissende watervogels als de fuut en de grote zaagbek.De oorspronkelijke waterplantenvegetatie van fontein kruid is verdwenen.
De wilde eend en de smient, die overdag op het Zuidlaarder en het Foxhoistermeer rusten, fourageren 'snachts in de omliggende polders; omgekeerd fourageren de kleine zwaan,de kolgans en de rietgans overdag in de polder en slapen 'snachts op bet water. Het gebied leent zich door het voorkomen van open water goed voor de opvang van zwemvogels . Er wordt wel gevreesd dat een verdere verlanding van de petgaten en de meeroevers door de gevolgen voor de grootschalighejd in het gebied de weidevogeistand zal bedreigen.
Slnds 1920 - de inzet van de verlanding -
vertonen
de vogels van de Harener Wil- dernis een verschuiving in sarnenstelling als "indicatoren van de vegetatiestructuur Er is een verschuiving geconstateerd van typische water— en moerasvogels als de roerdomp, de bruine kiekendief, de zwarte stern en de waterra]. naar soorten van bos en besloten landschap: buizerd, tortelduif, ransuil en grote bonte specht Voor bet gebied als totaliteit geldt dat verdere intensivering van de veehouderij als gevoig van een ult tevoeren grondwaterstandsverlaglng zal leiden tot soorts- verarining.Een slappe veenbodem en slibrijke sloten ,zoals
In de Onnerpolder voor— 20 —
kOinn
bieden aan steltiopers en eenden een geschikte fourageergelegenhejd.Vai' de regelmatig in open grasland pleisterende soorten worden door Boekema (ISP—Deelrapport no 14)de volgende soorten vermeld met maximale aantallen:
dodaars 7 emient 780 watersnip 35
blauwe Peiger 11 meerkoet 1900 meeuwen 3500
kleine zzan 75 kievit 2500 kraaiachtigen 784
ganzen 132 goudplevier 1600
wilde eend 270 wuip 185
In de petgaten van de Onnerpolder werden onder meer aangetroffen:
zoinertaling
slobeend,koekkoek,ransuil en rietzanger.
Ret petgatencomplex in de Oostpolder leverde waarnemingen van de soorten zomertaling,
n.ntertaling, krakeend, s lobeend, waterral., waterwuip, koekkoek en
rietzcrnger.
Landschappelijk wordt het gebied gekarakteriseercj ala
open grasland
met en—kele elementen van
open
water en één duidelijk bosgebied:de Harener Wildernis.Janse en van der Werf (1973) refereren naar vroeger genventariseerde net en hoollanden: verschillende plantesoox-ten zijn inmiddels verdwenen ala gevoig van
de
voortschniJdende venlanding en de beeindlging van het maairegiem.Ret gebied is plaatselljk bijzonder rijk aan
zeggesoorten,
waaronder zeld—zame
ala de ronde—,
draad—,noordse—,e ize—, ster— en Zage zegge. Vera
chillende anderesoorten, die het gebied
mede een hoge flonlstische waarde verlenen zijn bljvoorbeeld :Moeraslathyr us, schi ldereprzjs, Zidsteng, gal-igacm,moerasvaen,
moeraswedepzk
en waterdrieb lad.
In
het I.S.P. deelnapport no 14 worden voor het gebied de volgende ecotopen en vegetatie comp].exen onderscheiden:— water— en
oevervegetaties
vainhet
grate water—
water
en oevervegetaties vankielne,
stilstaande wateren;voedselnjjke plasjes en petgatencomplexen met (nog) open water— moerasvoorkomens van i-let— en grote zeggen—vegetatleg: langs venlanden—
de petgateu en langs meeroevers
— elzenbroekbos met i-let, grote zeggen en ruigtekrujden: onder meer in de Harense Wildernis en langs de meeroevers
Ret ovenige gebled wordt vegetatiekundjg aangeduid ala cultuurgrasland van het open laagvee.ngebied." en is over het algemeen minder soortenrljk.
Algemeen kan gesteld worden, dat bodem— en vegetatiestructuur en de aanwezigheid van open water in een welds,welnig gestoord gebied gunstig
kunnenzijn voor het weide— en watervogelbestand.
— 21 —
3.3 De landbouw in de gemeente Haren
In liet Koncept—rapport 1981 van de Landinrichtingsdienst te Groningen wordt een schets gegeven van de bestaande toestand in de landbouw te Haren.Men ging daartoe uit van drie hoofdgroepen gegevens om een. indruk te geven van de landbouwstructuur de bedrijfsvoering en de inrichtingsomstandigheden. Van deze gegevens, die groten deels ontleend zijn aan de landbouw—meitellingen over het jaar 1980,werd eveneens gebruik gemaakt bij de opstelllng van het rapport Landbouwvisie gerneente Haren(1982)
De landbouw wordt hier primair gezien als eenbedrljfsmatig, economisch gebeuren De agrarische ondernemer tracht binnen bepaalde - deels te beinvloeden — omstandig- heden een voldoende inkomen te behalen.
De zneeste grond binnen de gemeente is in gebruik bij plaatselijke ondernemers., en wordt ingedeeld naar deelgebieden volgens de dorpsbehorens.
Aanvankelijk, vôór de intrede van de kunstmest,keninerkte een gemengde bedrijfsvor—
ming binnen een gesloten systeem de landbouw in het gebied. Onder invloed van tech—
nologische ,
maatschappelijke
en economische ontwikkelingen kreeg de landbouw in Haren een ander gezicht: men ging over tot ontmenging vanhet
samengesteld bedrijf, specialisering ,mechanisering
en schaalvergroting, en incidenteel tot overschake—ling op intensieve, niet—grondgebonden bedrijfsvormen.
Hoewel de landbouw in betekenis op de achtergrond werd gedrongen door de sterke uitbreiding van het stedelijke element, en in dat kader enib grondverlies leed
is zij nog altijd de be].angrijkste aandeelhouder wat betret grondgebruik.
Verreweg debelangrijkste vorm van bedrijfsvoeringvormt de melkveehouderij, die zich hier over bet algemeen keninerkt als matig intensief.De naar verhouding lage veebe—
zetting zal ongetwijfeld samenhangen met een sterke versnippering van het grond—
bezit, een matige waterbeheersing en een gebrekkige ontsluiting van de meer afge—
legen weiderond in de stroomdalen. Uit het rapport van Tjoonk (1982) blijkt dat gemidde].d voor bet Harener grondgebied de ontsluitingssituatie met verharde wegen vrij gunstig is. Waar dit niet het geval was, hebben minder goede werkomstandig- heden door langere werktijden a.g.v. grote rijafstanden en matige waterbeheersing bet arbeidsinkOnien nadelig beinvloed. Aanvankelijk leidde dit tot bedrijfsbeëjndi_
gingThij gebrek aan (animo voor) opvolging. Tjoonk stelt dat als gevoig van de e—
conomische recessie buiten de landbouw een oinbuiging van
deze
trend waarneembaar werd , met name in het Zuidelijk Westerkwartier. De grondmobiliteitsstagnatie zou wel eens een extra handicap kunnen betekenen voor gewenste uitbreldingen van de resterende bedrijven, de "blijvers".Ten opzichte van 1974 is in de periode tot 1980 het aantal bedrijven met ongeveer 21 %
verminderd,
tegen een landelijke afname van ongeveer 6%;De oppervlakte cul- tuurgrond nam in diezelfde periode af met ruim 8% (landelljk was dat 3%)In Haren speelde bier in zekere zin de uitbreiding van de bebouwing, maar vermoedelijk in sterkere mate de aankoop van landbouwgrond door de natuurbescheriningsorganisaties een rol.— 22 —
Nam het aantal
bedrijven af
in de periode 1974 — 1980, de bedrijfgoppervlakte van de hoofdberoepsbedrijven nam toe van 16 ha tot 19 ha.De gemiddelde bedrijfsop- pervlakte ligt voor het deelgebied Noordlaren op ongeveer 22 ha.In Noordlaren ligt naar verhouding de meeste bouwgrond (
zie
bijgaande tabel) In de gemeente Haren was in 1980 ongeveer 36% in gebruik voor granen,35% voor aard- appelen, 13 % voor suikerbieten en 18% voor snijmais.De opkomst ( na 1970) en de uitbreiciing van de teelt van dit voedergewas moet gezien worden in samenhang met de intensivering in de rundveehouderij.Eeri gering aantal bedrijven van de totaa].140 in 1980 bestaande xnelkveehouderijen was in 1979 overgeschakeld op een ligboxen stalbedrijfvoering,te weten 8. Tot de aanschat van melkkoeltanks werd op groter schaal overgegaan:tegen een aantal van 18 in 1975 waren het er in 1979 65.
Voor het jaar 1983 worden 12 bedrijven met ligboxenstal resp 68 melkkoeltankge—
bruikers geregistreerd.
Op de rundveehouderijen kwam vrijwel geen intensieve veehouderij voor.De rappor- teurs zijn van mening dat de teelt van snijma!s, een hoogwaardig veevoeder, in het noorden van het land wordt beperkt door klimato].ogische omstandigheden.De veebezet- ting wordt in de dalen beperkt door een matige ontsluiting en waterbeheersing.
Bij verspreid liggende kavels blijken de boeren met name in het noordlaarder dorps- behoren zeer wel aan te kunnen passen aan de seizoenomstandigheden: in het voorjaar krijgen de werkzaamheden op de hoger gelegen, drogere stukken voorrang —
dit in ver-
band met de begaanbaarheid van het terrein en de mogelijkheid van mestuitrijden.
In droge zomers is er voordeel te halen uit de doorgaans natte graslanden,aldus een zegsman ult de streek. Dat extreme weersomstandigheden van invloed kunnen zijn op de bedrijfsresultaten heeft het afgelopen jaar bewezen: het eerste inscharen werd ook in de beter ontwaterde Oosterpolder, benoorden de Onnerpolder, benadeeld door een nat voorjaar 1983.Er was duidelijk sprake van vertrapping van de zode.
Op de open bouwlanden in het hoger gelegen dekzandgebied van de noordlaarder-es was de ma!s-opbrengst uiterst mager.Aangenomen wordt dat de slechte ontwikkeling van
de planten samenhangt met slechte kieming door het uitblijven van de normale voor- j aars—temperatuurst ij ging.
Tabel 2: Verdeling van de productieomvang op de rundvee-hoofdberoepsbedrijven in het Jaar 1980
Productie—omvang naar productierichting deelgebied en gemiddeld aantal standaard—bedrijfs—
eenheden (abe) per bedrijf . Haren Glimmen Onnen Noordlaren gem.
% abe rundveehouderjj 100 96
99 90 96
% abe akkerbouw 0 2
1 8 i 3
% abe intensieve veehouderlj 0
I 2 0 2 i.
%sbetujnbouw 0 0
0 0 0
100%
gddeld aantal abe per bedrijf 108 114 143 153 133
bron: Koncept—studierapport van de Landinrichtingscllengt te Groningen, 1981.