• No results found

Zoeken nestelende grutto’s, Limosa l. limosa elkaar op?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zoeken nestelende grutto’s, Limosa l. limosa elkaar op?"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zoeken nestelende grutto’s, Limosa l. limosa elkaar op?

Een literatuurstudie geïnspireerd op de nestverspreiding van grutto’s in de Workumer-Binnenwaard, 2010.

Christiaan Kuipers Bachelor Scriptie Juli 2010

Begeleider: Prof. T. Piersma Centre for Ecological and Evolutionary Studies

(2)

2

Inhoudsopgave

Pagina

Samenvatting 3

Inleiding 4

Methode 7

Resultaten 9

Literatuur onderzoek

Broedplaats voorkeur 11

Weidevogels en Semikoloniaal broeden 14

Begrazing 17

Intensive landbouw 18

Predators 19

Discussie 20

Conclusie 22

Dankwoord 23

Referenties 24

(3)

3 Samenvatting

Het overlevingspercentage van volwassen grutto’s is relatief hoog, afname van de gruttopopulatie Limosa l. limosa, is dan ook toe te schrijven aan een laag reproductief succes (Roodbergen et al., 2008; Kentie et al., 2008). Mogelijke oorzaken voor dit lage reproductieve succes zijn: individuele kwaliteit van de ouderen, predatie, weerseffecten, maaibeheer en voedselbeschikbaarheid (Roodbergen et al., 2008; Schekkerman & Beitema 2007).Sinds 1980 zijn veel extensieve gebieden omgezet tot intensive gebieden. Naast intensive landbouw hebben ook warmere winters ertoe geleidt dat weilanden vaker en eerder gemaaid kunnen worden resulteerde in veel broedsel- en kuikenverlies, omdat de legdatum van grutto’s niet is vervroegd. Daarnaast is in gemaaid of

begraasd gras de predatiekans van kuikens 2 tot 3 keer hoger dan in hoog ongemoeid gras (Kleijn et al., 2010).

Grutto’s zijn trekvogels en plaatsgetrouw (Groen et al., 1993) waardoor ze in eerst instantie naar dezelfde broedgebieden als voorgaande jaren zullen trekken. Veranderingen in broedgebieden leiden grutto’s ertoe elders te gaan broeden. Evolutionair gezien zullen grutto’s naar een broedplaats met een minimale predatiekans streven (Forstmeier et al., 2004). Zo is ook gebleken dat grutto’s bomen en andere gelegenheden waar luchtpredators vanuit kunnen observeren ontweken worden (Berg et al., 2001). Uit onderzoek naar andere weidevogels, als de kievit Vanellus vanellus, dat ze rekening houden met de voedselkwaliteit en micro-omgeving binnen het gekozen gebied (Blomqvist &

Johansson, 1995; Johansson, 2001).

Grutto’s zijn dus semikoloniale broedende vogels en maken daar gebruik van door samen te verdedigen tegen (lucht)predators. Ze broeden semikoloniaal met zowel soortgenoten als andere weidevogels. Dit leidt in beide instanties tot een hoger reproductief succes (Schroeder et al., 2010;

Berg et al., 1992; Takahashi & Ohkawara, 2007; Elliot et al., 1985).

Solitair broeden wijst er op dat er meer geïnvesteerd moet worden in territoriumverdediging en dat dit ten koste gaat van het reproductieve succes, grootte van het territorium, wat voorheen belangrijk werd geacht, lijkt tegenwoordig minder van belang te zijn doordat de laatste jaren genoeg voedsel beschikbaar is (Schroeder et al., 2009; Van Eerden, 2008).

Uit onderzoek van Schekkerman et al. in 2008 naar de sterfte van grutto- en kievitkuikens blijkt 70- 85% te wijten te zijn aan predatie. Grutto’s hebben veel predators, die in het algemeen de laatste jaren in aantallen toenemen. Luchtpredators zoals zwarte kraaien, buizerds en blauwe reigers pretenderen veel kuikens, daarentegen vindt nestpredatie veelal plaats door zoogdieren; vossen en hermelijnen/wezels (Teunissen et al. 2008). Afweren van met name vossen is minder succesvol (Tinbergen, Inmpekoven & Franck, 1967; Croze, 1970) waardoor dit een nadeel kan zijn wanneer (semi)koloniaal gebroed wordt.

Onderzoek na de Workumer-Binnenwaard, een natuurreservaat van 215 hectare in Friesland, doet suggereren dat grutto’s inderdaad enigszins semikoloniaal broeden. Alhoewel slechts 55% van de gruttonesten binnen een straal van 200m meer dan 1 (dwz 2 tot 4) andere nesten heeft, zijn hoge dichtheden niet algemeen. Van de 73 paartje broedt 19 paartjes (26%) op een afstand verder dan 200m van elkaar vandaan, wat kan worden gezien als solitair broeden.

Daarbij is niet gekeken naar de nestverdeling van de andere weidevogels. Wat wellicht een sterker semikoloniale patroon had kunnen opleveren. Bovendien spelen er andere factoren, zoals de autoweg die vermeden wordt en begrazing van ganzen een bepalende rol.

(4)

4 Inleiding

Plaats trouw

Grutto’s behoren tot de familie van de Scolopacidae (strandlopers en snippen) en tot het geslacht Limosa. Grutto’s zijn monogaam, plaatsgetrouw en broeden veelal semikoloniaal. Semikoloniaal broeden heeft als voordeel dat ze profiteren van collectieve nestverdediging tegen predators (Van den Brink et al., 2008). Plaatsgetrouwheid houdt in dat grutto’s bij voorkeur elk jaar op dezelfde plek zijn eieren legt. Maar er wordt wel rekening gehouden met het nestsucces van het voorgaande jaar (Lank & Oring, 1982) en de tegenwoordige voedselkwaliteit en kwantiteit (Groen, 1993).

Gebiedsveranderingen kunnen leiden tot een andere broedlocatie. Verschillen in voedselkwaliteit, vegetatiestructuur en compositie, predatordichtheid en intra- en interspecifieke competitie (Johansson, 2001; Skeel, 1983) spelen allemaal mee in de broedplaats voorkeur van grutto’s en daarmee het reproductieve succes.

Aangezien grutto’s monogaam zijn, wordt verplaatsing van de broedplaats niet beïnvloed door het vinden van een betere partner, maar eerder door het vinden van een beter territorium (Schroeder et al., 2009). Vanwege de plaatsgetrouwheid en de monogamie van grutto’s, is het makkelijker om veranderingen waar te nemen in de broedplaats (Groen, 1993).

Populatie

Grutto’s, Limosa l. limosa zijn migrerende weidevogels die broeden in gematigde gebieden. Met name in Nederland broeden elk jaar nog veel grutto’s. Ondanks dat grutto’s zich de afgelopen eeuw aan heel wat gebiedsveranderingen hebben moeten aanpassen, broed ongeveer 50% van de gruttopopulatie l. limosa in Nederland (Schroeder et al., 2010).

Op basis van eerdere onderzoeken blijkt dat er halverwege de 20e eeuw een stijging in het aantal grutto’s kon worden waargenomen. Deze groei zette zich voort tot 1960. De 20 jaar die volgde bleef de gruttopopulatie min of meer stabiel, waarna er zich rond 1980 een daling inzette in het aantal gruttoparen (figuur 1.). De populatie is gedaald van 125.000 broedparen in 1975 tot 68.000

broedparen in 2004 (SOVON, 2002; Teunissen & Soldaat, 2006). Deze daling blijft zich tot op heden voortzetten. Vanaf 2000 daalt de populatie met 5.6% per jaar (Teunissen, 2007).

Afname in de vogelpopulatie kan twee oorzaken hebben. De afname kan komen door lage overlevingkansen van de ouders of een laag reproductief succes.

De overlevingskans van volwassen grutto’s -in ons onderzoeksgebied- is 0.94 (Kentie et al., 2008;

Schroeder et al., 2010). Dit is zeker niet slecht. In vier andere gebieden in Nederland waar dit is onderzocht was de overlevingskans gemiddeld 0.83, welke ook niet laag is. Hieruit kan

geconcludeerd worden dat de afname van de populatie dan ook niet te maken heeft met de overlevingskansen van de ouders. De oorzaak moet dus worden gezocht in het lage reproductieve succes (Roodbergen et al. 2008).

(5)

5

Figuur 1: Aantal gruttobroedparen per jaar in Nederland. De gegevens komen uit verschillende broedvogelatlassen (Kentie et al., 2008).

Broedplaats

Het reproductieve succes is weer afhankelijk van verschillende factoren. Één van deze factoren is het broedgebied. De oorspronkelijke broedplaatsen van grutto’s in Nederland zijn veen- en

moerasgebieden. Vanwege veranderingen in de veen- en moerasgebieden door vooral meer bemesting werd tot 1960s een sterke toename van de populatie geconstateerd (Beintema et al., 1995; Bijlsma et al., 2001). De stijging in het aantal vogels deed de grutto de bijnaam ‘De koning van de weidevogels’ toekennen.

Sinds het einde van de 20e eeuw is het Nederlandse landschap echter drastisch veranderd, waarbij er veel agrarische grasgebieden zijn ontstaan (Gill et al., 2007). Doordat boeren veel extensieve

gebieden hebben veranderd in intensieve landbouwgebieden, is daarmee is ook broedomgeving van grutto’s veranderd. Het ingrijpen van de mens in de natuurlijke habitat heeft in dit geval nadelige gevolgen gehad op de gruttopopulatie. Weilanden werden vroeg in het broedseizoen gemaaid, aanleg van sloten en het op peil kunnen houden van de grondwaterstand zorgde voor een laag waterniveau en er werd gebruik gemaakt van kunstmatige bemesting. Dit alles heeft een lagere biodiversiteit van vegetatie en minder beschikbaarheid van insecten tot gevolg gehad.

Daarnaast zien we de opkomst van de steden. Natuurgebieden worden steeds kleiner en raken meer gefragmenteerd, resulterend in kleinere vogelpopulaties die afzonderlijk van elkaar gaan leven (Kentie et al., 2008). Directe en indirecte gevolgen van de verstedelijking kunnen ‘inbreeding depression’ (inteelt) en kleinere omvang van natuurgebieden zijn.

Al deze veranderingen dragen bij aan het verhogen van de predatiekans en het verlagen van de voedselbeschikbaarheid. Het zal duidelijk zijn dat dit een negatief effect heeft op het reproductieve succes van volwassen grutto’s en daarmee de overlevingskansen van hun jongen.

(6)

6

‘De koning van de weidevogels’ is laatste drie decennia aanzienlijk in aantallen gedaald. Naast deze drastische omgevingsveranderingen zijn de individuele kwaliteiten van volwassen grutto’s en weerseffecten ook oorzaken voor het afnemen van het reproductieve succes (Roodbergen et al.

2008). Weerseffecten als klimaatsveranderingen die zorgen voor veranderingen in vegetatiegroei en/of neerslag tijdens het broedseizoen hebben zowel direct als indirect invloed op de

overlevingskansen van kuikens.

Bij de meeste weidevogels, vanuit evolutionair oogpunt, zien we dat bij het kiezen van broedlocatie natuurlijke selectie ertoe heeft geleid dat men streeft naar het minimaliseren van predatie

(Forstmeier et al., 2004). Behalve predatie, speelt ook de voedselbeschikbaarheid een grote rol. Het voedsel van de jongen is anders dan van volwassen vogels. Zo is bij kieviten ontdekt dat de ouders dit verschil meenemen in hun uiteindelijke keuze voor de broedplaats (Blomqvist & Johansson, 1995).

Grutto’s moeten dus een afweging maken tussen verschillende factoren wanneer zij weer arriveren vanuit Zuid-Europa in Nederland. De broedlocatie wordt enerzijds bepaald door het minimaliseren van predatie en anderzijds door het optimaliseren van de voedselbeschikbaarheid. Deze ‘trade-off’

heeft directe en indirecte gevolgen voor het reproductieve succes van grutto’s (Forstmeier et al.

2004).

Voor mijn onderzoek heb ik samen met andere veldonderzoekers gekeken naar de nestverdeling van grutto’s in de Workumer-Binnenwaard in de periode Maart tot Juli 2010. De Workumer-Binnenwaard is nog een van de betere weidevogels gebieden in Nederland, waar elk jaar vele grutto’s broeden.

Door middel van mijn literatuurstudie ga ik dieper in op de deze ‘trade-off’ en wat voor

consequenties dit heeft op het reproductieve succes. Vragen die aan de orde komen zijn: Wat voor afwegingen maken grutto’s vooraf voor het vinden van de broedplaats? En waarom maken zij nou juist die keuzes? Wat zijn de voorkeuren van grutto’s om ergens te gaan broeden? Tenslotte ga ik de theorieën toepassen op het gevonden nestpatroon van de Workumer-Binnenwaard om zo

verklaringen te kunnen geven van deze nestverdeling.

(7)

7 Methode

Vanaf 2004 is er een RuG-team van start gegaan met het onderzoek naar grutto’s in Zuid-West Friesland. Meer dan 200 grutto’s zijn toen destijds geringd en ieder jaar opnieuw zijn er nieuwe gegevens verzameld. Dit meerjarig project richt zich op de afname van de gruttopopulatie in Nederland en wil achterhalen wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn.

Na mee te hebben geholpen tijdens het veldseizoen in 2010 in dit project wil ik mijn eigen inbreng hebben door te achterhalen wat van belang is bij de broedlocatie van grutto’s.

In de periode van Maart tot Juli 2010 heb ik samen met andere veldonderzoekers gegevens verzameld over onder andere de broedlocaties van grutto’s.

Het onderzoeksgebied ligt in Zuid-West Friesland, Nederland (52°59’N, 5°24’E). Het totale gebied beslaat zo’n 8000 hectare wat bestaat uit zowel extensief als intensief

weilanden. Voor mijn project heb ik me gericht op een bepaalde regio, de Workumer-

Binnenwaard. De Workumerwaard is opgesplitst in twee delen, namelijk binnendijks de polder bestaande uit 215 hectare en buitendijks, 85 hectare. Binnendijks bestaat uit 22 extensieve weilanden, waar een afgelegen autoweg midden doorheen loopt (figuur 2). De Buitenwaard ligt buiten de dijk aan de kant van het IJsselmeer. Dit gebied heeft geen bescherming tegen het zeewater, waardoor er in tijden van hoog water nesten overspoeld kunnen worden.

Figuur 2: Plattegrond van de Workumerwaard.

Links ligt het IJsselmeer. In het midden ligt de autoweg met aan beide zijden de Binnenwaard.

Bron afbeelding: Google Maps, 19 juni 2010.

De Workumer-Binnenwaard wordt beheerd door plaatselijke boeren, die lid zijn van ANV Kuststripe, een agrarische natuurvereniging en ‘It Fryske Gea’, een provinciale natuurbescherming organisatie.

Weilanden worden op een extensieve manier beheerd, wat inhoudt dat het maaien pas vanaf 15 juni plaatsvindt. Relatief extensief beheer resulteert in een hogere biodiversiteit van planten en insecten, wat op zijn beurt weer zorgt voor betere omstandigheden voor de weidevogels.

Het broedseizoen van grutto’s loopt van April tot Juli. Dit komt overeen met de periode waarin mijn onderzoek naar de grutto is verricht. Het gebied is in deze periode dagelijks geobserveerd en er werd specifiek gezocht naar nesten van grutto’s in de weilanden. De precieze locaties van de nesten werden met behulp van Garmin GPS 12 vastgelegd (2 meter variatie). De eieren werden gemeten en

(8)

8 door middel van een incubometer werd berekend wanneer de eieren zouden uitkomen (2 á 3 dagen variatie). Hierdoor kon een schatting worden gemaakt van de legdatum en bovendien zou de broedende grutto een paar dagen voor het uitkomen van de eieren gevangen kunnen worden.

Het vangen gebeurd met behulp van een inloopkooi, welke over het nest heen wordt geplaatst. Zoals eerder genoemd is mijn project onderdeel van een groter lopend onderzoek. Hierdoor heeft een aantal grutto’s eerder al kleurringen om de poten gekregen. Deze gekleurringde vogels kunnen worden teruggelezen met behulp van telescopen.

Vogels die nog geen ring dragen, worden na het vangen alsnog gekleurringd. Het is belangrijk om de volwassen vogels aan het goede nest te linken omdat dit informatie levert omtrent predatie. Predatie in een vroeg stadium van het vormen van eerste nest zorgt ervoor dat de grutto’s elders opnieuw gaat broeden en dus wordt hun keuze van nestlocatie beïnvloedt.

Om de volwassen vogels aan het goede nest te linken word gebruik gemaakt van drie verschillende methodes;

Ten eerste wordt geprobeerd, indien de vogel al gekleurringd is, deze te herkennen door de

kleurringen af te lezen met een telescoop. Ten tweede poogt men de vogel (terug) te vangen op het nest met behulp van een kooi. De derde manier is om een fotocamera op ongeveer een meter afstand van het nest te plaatsen, om zo later op de computer de kleurringen af te lezen.

Op deze manier hebben we gegevens verzameld van de broedende grutto’s, de coördinaten van de nestlocatie en de legdatum. Met behulp van het software programma R versie 4.2.1., Google Earth en de GPS Coördinaten kunnen we zicht krijgen op de locatie van gruttonesten in de

Workumerwaard-Binnenwaard (figuur 3).

(9)

9 Resultaten

Figuur 3: Locaties van gevonden nesten in de Workumer-Binnenwaard in 2010. Nesten zijn

aangegeven met een legdatum vanaf 1 april. Gemiddelde legdatum in 2010 is 29 april. Gele en rode cirkels geven een straal van respectievelijk 100m en 200m aan. Totale aantal nesten zijn 73. (Bron afbeelding: Google Earth).

(10)

10 Figuur 4: Aantal nesten binnen een straal van 100m en 200m. Totaal aantal nesten in de Workumer- Binnenwaard zijn 73. Totaal aantal solitaire broeders ≥100 en ≥ 200m zijn respectievelijk 46 en 19 paartjes. Er is gecorrigeerd voor een broeddatum van 24 dagen.

Het totaal aantal gevonden nesten in de Workumer-Binnenwaard in de periode April-Juli 2010 zijn 74. Van één nest zijn de gegevens onbruikbaar geworden wegens verkeerd ingevoerde data.

Figuur 3 geeft de nestverdeling aan in de Workumer-Binnenwaard. Gekozen is voor een straal van 100m en een straal van 200m als afstand tussen de nesten. De redenatie hierachter is dat dit in de meeste literatuur gebruikt wordt, waarbij broeden in een grotere straal dan 200m niet als koloniaal broeden wordt gezien.

Van de 73 paartjes broedt 26% solitair, waarbij we een straal van >200m aannemen als richtlijn voor solitair broeden. Bij 42% van de grutto’s wordt een ander nest gevonden binnen een straal van 200m en wijst op semikoloniaal broeden.

Opvallend is dat 75% van de solitair broedende grutto’s, pas na de gemiddelde legdatum, welke dit jaar 29 april was, broedt. Dit doet vermoeden dat het om een tweede broedsels gaat.

In figuur 4 is een piek te zien bij een aantal van 2 nesten binnen de aangegeven straal. Met name binnen een straal van 100m is deze enorm hoog. Hier kan echter weinig over worden gezegd omdat de kans op toeval om binnen zo’n afstand te gaan broeden ook relatief hoog is.

Binnen een straal van 200m is wel een groter aandeel te zien in het aantal nesten, met name bij 2-4 nesten binnen deze straal.

Verder is er op te merken dat 5 of meer nesten dicht bijeen zelden voorkomt, wat koloniaal broeden uitsluit. In grote lijnen kan gezegd worden dat er deels een semikoloniale verdeling te zien is, waarbij men de autoweg ontwijkt.

Eigen observaties in het veld, met name in andere gebieden deed het idee teweegbrengen dat er wel degelijk op bepaalde plekken heel semikoloniaal gebroed werd. Nu zijn er verschillen tussen de gebieden maar ook tussen de weilanden zelf.

(11)

11 Literatuur onderzoek

Broedplaats voorkeur Predatie

Evolutionair gezien wordt de broedlocatie bepaald door het minimaliseren van de predatiekans (Forstmeier et al., 2004) en het optimaliseren van de voedselbeschikbaarheid. In deze vaak voorkomende ‘trade-off’ moet de grutto een afweging maken.

Binnen het gekozen gebied, houdt de grutto rekening met de micro-omgeving (Johansson et al., 2001) die kan variëren per vierkante meter. Uit onderzoek blijkt dat de voorkeur uitgaat naar nesten in hoge vegetatie met daaromheen iets lagere vegetatie. Broeden in een lage vegetatie verhoogt namelijk de kans om gespot te worden door predators (Schekkerman et al., 2009).

Het voordeel van de lage vegetatie om het nest heen, is dat het mogelijk is om predators eerder te spotten tijdens het broeden (Dyrcz et al., 1981; Burger, 1987).

Studies naar kieviten wijzen bovendien uit dat voor het minimaliseren van de predatiekans, rekening wordt gehouden met de uitzichtmogelijkheden van de predators. Hoge obstakels in het broedgebied -zoals palen, bomen en struiken- worden vermeden. De afstand van deze ‘uitkijkposten’ tot de broedplaats is langer dan op toeval kan worden gebaseerd (figuur 5) (Berg et al., 1992a; Johansson, 2001). En ook bij andere weidevogels is dit patroon te herkennen. Aannemelijk is dat dit ook het geval zal zijn bij grutto’s, aangezien deze in vele opzichten hetzelfde broedplaats gedrag vertoont als de andere weidevogels.

Figuur 5: Dagelijkse predatiekansen van kievitnesten in relatie tot de afstand van bomen/struiken of andere obstakels. Een range van binnen 50m en buiten 50m is gebruikt (Berg et al., 1992a).

Voedselbeschikbaarheid

De voedselbeschikbaarheid speelt een belangrijke rol in het beoordelen van een gebied als mogelijke broedplaats. Het blijkt, dat volwassen kieviten rekening houden met het voedingspatroon van de jongen bij het zoeken naar een geschikte broedlocatie (Blomqvist & Johansson, 1995). Echter, dit is niet altijd hetzelfde is als het voedingspatroon van de ouders.

De voedselbeschikbaarheid van een gebied wordt bepaald door een aantal factoren.

Ten eerste heeft onderzoek uitgewezen dat een hoge grondwaterstand de kwaliteit van het gebied ten goede komt en dus attractief is voor de grutto om daar te nestelen (Kleijn et al., 2004).

(12)

12 Klaarblijkelijk, omdat een hoge grondwaterstand gerelateerd is aan de andere factoren zoals

voedselbeschikbaarheid en micro-omgeving.

Daarnaast hebben warme winters en veel bemesting een positief effect op de

voedselbeschikbaarheid voor grutto’s. Koude lentes en vroeg in het seizoen maaien hebben

daarentegen een nadelig effect op de voedselbeschikbaarheid voor de jongen (Beintema et al., 1995;

Zwarts et al., 2009). Tegenwoordig zijn er steeds warmere winters en zomers, waardoor de vegetatie eerder begint te groeien en boeren eerder maaien, waardoor dit alleen maar meer nadelige effecten heeft voor de overlevingskansen van kuikens en is het dus de vraag of grutto’s en met name

gruttokuikens zich hier tijdig op aan kunnen passen.

Plaatsgetrouwheid

Grutto’s zijn zeer plaatsgebonden en keren daardoor vaak terug naar de plaats waar ze het voorgaande jaar hun eieren hebben gelegd. Uit een veldstudie naar plaatsgetrouwheid blijkt dat meer dan 80% van de grutto’s elk jaar op dezelfde plaats gaat broeden (Johansson, 2001). Er zijn zelf observaties gedaan van vogels die ieder jaar broeden op locaties die slechts enkele meters van elkaar af liggen (Johansson., 2001; Kentie et al., 2008). Indien grutto’s die op een andere plaats nestelen, zijn ze vaak wel eerst teruggekomen op de locatie van het voorgaande jaar maar zijn ze daarna alsnog verplaatst (Schroeder et al., 2010).

Figuur 6: Aantal nesten in relatie tot de afstand tussen nesten in opeenvolgende jaren. 80% van de nesten ligt binnen 500m van het voorgaande jaar, alhoewel geen rekening is gehouden met de grens en de grootte van het onderzoeksgebied (Kentie et al., 2008).

Trekvogels

De eerste factor die een rol speelt bij de plaatsgetrouwheid van grutto’s is het gegeven dat het trekvogels zijn. Migrerende vogels zijn namelijk meer tijd- en energie beperkend dan hun niet- migrerende soortgenoten (Nolet et al., 2005). Juist voor deze groep vogels is het gunstig om bij

(13)

13 aankomst al meteen een geschikte broedlocatie te vinden. Het snel vinden van een broedplaats is niet alleen energie- en tijdsparend, maar het is ook aangetoond dat het eerder in het seizoen beginnen met broeden resulteert in een hoger reproductief succes (Schroeder et al. 2010).

Ervaring

Hierop aansluitend, kunnen we zeggen dat de grutto zijn broedlocatie deels baseert op eerder ervaringen. Er is namelijk aangetoond dat succesvol broeden in het voorgaande jaar, leidt tot terugkeer naar dezelfde locatie (Lank & Oring, 1982). Echter, de keuze voor een broedplaats is ook afhankelijk van de conditie van het gebied bij terugkeer (Dale et al., 2006; Groen, 1993).

Veranderingen in de kwaliteit van het gebied kan er voor zorgen dat de vogels ervoor kiezen om daar niet weer te gaan broeden.

(14)

14 Semikoloniaal broeden en predatie

Grutto’s zijn semikoloniale broeders. Dit houdt in dat grutto’s in groepen broeden met zowel soortgenoten als met andere weidevogels, voornamelijk met scholeksters (Haematopus ostralegus) en kieviten (Vanellus vanellus). De invloed van andere weidevogels heeft een positief effect op de predatiekansen. Nestpredatie is dan ook negatief gecorreleerd met vogeldichtheid op zowel kleine als grootte weilanden (Figuur 7). De vogeldichtheid in onderstaande figuur is bepaald met drie verschillende soorten die veruit het meeste voorkwamen in deze gebieden namelijk; grutto’s Limosa l. limosa, tureluurs Tringa totanus en kieviten Vanellus vanellus.

Figuur 7: Aantal dagen zonder predatie in relatie met vogeldichtheid en weiland grootte (Gem. en SE).

De weiland grootte is ingedeeld in kleine weilanden en grootte weilanden. Zwarte kolomen geven een hoge dichtheid van broedvogels aan, grijs intermediair en wit een lage dichtheid aan vogels.

(Johansson, 2001).

Een toename in het aantal broedende kieviten in de omringende omgeving van gruttonesten maakt de kans op predatie kleiner (Berg et al. 1992; Takahashi & Ohkawara, 2007; Elliot et al., 1985a). Dit kan verklaard worden doordat kieviten agressievere nestverdedigers zijn dan vele andere

weidevogels, waardoor de kans op predatie in de buurt van juist deze vogels afneemt. Op zijn beurt profiteert de kievit natuurlijk ook van de nestverdediging van de andere vogels om zich heen. (Dyrcz et al., 1981; Eriksson & Gotmark, 1982).Bovendien valt het gemiddeld aantal predatiebezoeken per nest lager uit bij nestverdediging door meer volwassen vogels (Elliot, 1995).

De predatie neemt niet alleen af bij een grotere kolonie, maar het neemt ook af bij een kleinere afstand tussen de onderlinge nesten (figuur 8) (Berg et al. 1992; Takahashi & Ohkawara, 2007).

Blijkbaar wordt er met name anti-predator gedrag vertoond bij een straal van 30-50m om het nest (Elliot 1985b).

(15)

15 Figuur 8: Relatie tussen de afnemen van dagelijkse predatiekans en het toenemen van het aantal nesten binnen een gebied van 100m. Regressie model tussen de dagelijks predatiekansen en het aantal nesten binnen een straal van 100m liet een predatieratio zien van -0.0074, R² = 0.604 en P- waarde < 0.001 (Seymour et al, 2003).

Samenvattend is het dus gunstig voor grutto’s om in een kolonie te broeden en daarnaast ook nog dichtbij andere nesten om zo optimaal van het anti-predator gedrag van de ’buurman’ te profiteren (Figuur 9).

Figuur 9: De relatie tussen het aantal succesvolle nesten en het aantal alarmerende grutto’s tijdens nestcontrole van een indringer. General lineair model is gebruikt. P = 0.003, N = 143 en boven de stippen staat het aantal nesten per punt. (Schroeder et al., 2010).

Gekleurdere en agressievere mannetjes zullen in agrarische graslanden eerder streven naar een groter territorium, en dus een meer solitaire wijze van broeden, dan hun blekere soortgenoten. Dat blekere mannetjes nestelen in hogere dichtheden resulteert in een hoger reproductief succes. Dit suggereert dat in agrarische graslanden de voedselbeschikbaarheid -wat gerelateerd is aan een groter territorium- minder van invloed is op het reproductieve succes dan het broeden in een hoge dichtheid (Schoerder et al., 2009).

(16)

16 Door de warmere temperaturen en de toegenomen bemesting in de afgelopen jaren, is er voldoende voedsel voor grutto’s beschikbaar en dit is daarmee geen beperkende factor meer voor het

reproductieve succes. (Beintema et al., 1985; Zwarts et al., 2009). Daarentegen lijkt het erop dat het minimaliseren van predatiekansen, door toegenomen predatorpopulaties, een belangrijkere rol speelt voor het al dan niet succesvol zijn van het reproductieve succes.

Naast het profijt van het anti-predatie gedrag van andere weidevogels specifiek voor het nest, ervaren volwassen grutto’s zelf ook de voordelen van bescherming in een grotere kolonie. De kans om gewond te raken -door bijvoorbeeld een vos- wordt kleiner indien deze mogelijkheid over meerdere individuen wordt verdeeld (Schroeder et al., 2010). Broeden in een grote vogeldichtheid leidt dus tot een hoger reproductief succes (Harris, 2008; Larsen et al., 1996).

Daarnaast blijkt dat grutto’s die broeden in een hoge dichtheid, grotere eieren leggen dan solitaire broeders. Hoogstwaarschijnlijk kunnen vogels die (semi)koloniaal nestelen meer investeren in hun reproductie, dan vogels die solitair broeden. Solitair broedende vogels zullen namelijk meer energie moeten investeren in het verdedigen van hun territorium, wat vervolgens ten kosten gaat van hun investering in reproductie (Loyau et al., 2007; Schroeder et al., 2009).

Semikoloniaal broeden brengt dus meerdere voordelen met zich mee. Echter, volwassen grutto’s willen met name profiteren van soortgenoten en andere weidevogels tijdens de broedfase. Wanneer de kuikens uit de eieren zijn gekomen vertrekken de ouders uit de kolonies (Göransson et al. 1975).

Gruttokuikens zijn nestvlieders en voeden zichzelf dus meteen vanaf de geboorte. Dit resulteert in hogere energiekosten waardoor ze gevoeliger zijn voor foerageeromstandigheden (Schekkerman &

Visser, 2001). Bovendien zorgt dit foerageergedrag ervoor dat ze grotere afstanden moeten afleggen, waardoor ze eerder opvallen voor predators. Door de gebieden met een hoge dichtheid aan

weidevogels te verlaten –en daarmee de concurrentie, proberen de grutto’s het hun kuikens makkelijker te maken om zichzelf in voedsel te voorzien. (Gill et al., 2001).

(17)

17 Begrazing

Eerder staat al vermeld dat de begrazing van weilanden invloed heeft op de voedselbeschikbaarheid, micro-omgeving maar ook op predatiekansen van de grutto. Naarmate de vegetatie lager is nemen de predatiekansen toe. Ook wordt door begrazen en vertrappingen de micro-omgeving aangetast.

Grote grazers beïnvloeden de vegetatiehoogte maar zorgen daarnaast ook voor vertrappingen van nesten (Vickery et al., 2001).

In de Workumer-Binnenwaard hebben ganzen de laatste jaren een behoorlijke impact op het

reproductieve succes van grutto’s. In gebieden als Nederland, waar ganzen zich verder opvetten voor de vlucht richting Noord-Europa, blijven ze steeds langer foerageren (Van Eerden, 2008). De reden hiervoor is dat er door de sterk bemeste agrarische gebieden veel stikstof in de vegetatie aanwezig is. Bepaalde soorten grassen als roodzwenkgras, Festuca rubra, groeien hierdoor uitermate goed in de lente. En juist deze goed groeiende grassen zijn bij voorkeur een voedselbron voor brandganzen, Branta leucopsis en rotganzen Branta bernicla (Van Eerden, 2008). De hogere

voedselbeschikbaarheid, maar ook de aantrekkelijkere temperaturen maakt het voor de ganzen aangenamer om langer in Nederland te blijven (Van Eerden, 2008). De populatie brandganzen die in Nederland overwinterd, is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen (Madson et al., 1999). In gebieden waar de ganzenpopulatie hoog is, worden weilanden in korte tijd vrijwel geheel kaal gegraasd (Van Eerden, 2008). De laatste jaren valt de aanwezigheid van ganzen in Nederland steeds meer samen met het broedseizoen van de weidevogels. Vanwege de lage vegetatie, worden de nesten van onder andere de grutto eerder gezien door predators. Bovendien zal de vegetatie later gaan aangroeien, waardoor de piek van het aantal insecten later in het seizoen ligt dan het uitkomen van de eieren (Schroeder et al., 2010). Overigens moet gezegd worden dat grutto’s zijn eieren gemiddeld iets eerder in het seizoen is gaan leggen (Beintema et al., 1985; Zwarts et al., 2009). Maar dat dit niet de negatieve effecten van de ganzen op het reproductieve succes teniet doen.

(18)

18 Intensive landbouw

Maar liefst 85% van de grutto’s broed tegenwoordig op intensive landbouwgebieden in plaats van graslandreservaten (Kleijn et al., 2010). Aannemelijk is dat de intensive landbouw een grote rol speelt in het reproductieve succes van grutto’s. Het effect van intensive landbouw kan op twee manier worden geïnterpreteerd.

Ten eerste wordt in deze gebieden eerder en vaker gemaaid dan in extensieve weilanden. Door het gebruik van meer bemesting in combinatie met klimaatsveranderingen (warmere jaargetijden), groeit de vegetatie namelijk veel snellere en kan er dus eerder in het seizoen gemaaid worden dan 25 jaar geleden. Uit onderzoek blijkt dat boeren nog steeds bij dezelfde vegetatie hoogte maaien maar dat door de stijgende temperaturen deze eerste maaidatum tegenwoordig 15 dagen eerder is dan voorheen (Kleijn et al., 2010) Eerder broeden zou meer succes hebben in vergelijking met late broeders (Roodbergen & Klok, 2008). Maar desondanks is de grutto door selectie hun legdatum relatief gezien niet gaan vervroegen. Het maaien is dus een mogelijke oorzaak voor de toegenomen kans op het verlies van broedsels of pasgeboren kuikens. Deze kans is zelfs 6,7 keer groter gebleken in eind jaren ‘90 ten opzichte van eind jaren ’80, toen men nog relatief laat maaide (Teunissen et al., 2005).

Ten tweede heeft de intensivering van de landbouw invloed op de fysische en biotisch

karakteristieken van de weilanden. Egaliseren van weilanden, verhogen van de drainage, opnieuw bezaaien en bemesten van weilanden zorgen allemaal voor dichte homogene slijkgrasvegetaties. Dit is minder doordringbaar, wat nadelig is voor zowel het broeden als het foerageren van grutto’s en kuikens (McCracken & Tallowin, 2004).

Grutto’s hebben een sterke voorkeur om in ongemaaid gras te broeden en leggen (Schekkerman &

Beintema, 2007). Aangezien de hogere vegetatie in deze weilanden nog gemaaid zal worden, is de kans om omver gemaaid te worden groter in vergelijking met bijvoorbeeld kieviten, die geen voorkeur hebben voor ongemaaid grasland. Ook na het broeden hebben gruttokuikens in lagere vegetaties een twee tot drie keer grotere kans om gepredeerd te worden dan in onbegraasde of ongemaaide graslanden (Schekkerman et al., 2009).

(19)

19 Predators

Luchtpredators kunnen door semikoloniaal te broeden gemakkelijker worden afgeweerd, maar dat gaat niet op voor grondpredators. Onderzoek liet zien dat nestverdediging tegen vossen weinig succesvol is (Elliot et al., 1985a). Enerzijds omdat de vos zelf ook een serieuze bedreiging voor de volwassen grutto is (Seymour, 2003). Anderzijds omdat het bekend is dat vossen zich tijdens het zoeken naar voedsel meer concentreren op gebieden waar ze eerder succes hebben gehad (Tinbergen, Inmpekoven & Franck 1967; Croze 1970).

Ook voor andere grondpredators kan het een voordeel zijn wanneer veel nesten dichtbij elkaar liggen, denk aan marterachtigen als hermelijnen of wezels. Vanuit dit perspectief gezien zou het een nadeel zijn om in grote groepen te broeden. Echter, de grondpredators zijn niet de grootste

bedreiging voor grutto’s. Vandaar dat dit nadeel om koloniaal te broeden niet opweegt tegen de voordelen om dichtbij elkaar te gaan nestelen.

Kraaien, Corvus corone, buizerds, Buteo buteo en blauwe reigers, Ardea cinerea vormen een grotere bedreigingen voor grutto’s. Deze vogels pretenderen veelal kuikens (Beintema & Muskens, 1987), terwijl zoogdieren, met name wezels, hermelijnen Mustela erminea/nivalis en vossen het hebben gemunt op de eieren (Teunissen et al. 2008).

Uit een onderzoek van Schekkerman et al. in 2008 naar kuikenpredatie van grutto’s en kieviten bleek dat van het niet overleven van kuikens 70-85% te wijten was aan predatie, 5-10% aan maaien en 10- 20% door andere oorzaken.

Het afnemen van het reproductieve succes is dus ook voor een groot deel te wijten aan predatie, en dan met name door luchtpredators. De predatorpopulaties van grutto’s is afgelopen decennia toegenomen. Zo was de buizerd tot 1980 nog vrijwel afwezig in Nederland, maar wordt hij hier nu veelvuldig gespot (SOVON 2002). De toename in aantal geldt ook voor andere predators, waaronder haviken, Accipiter gentilis, sperwers, Accipiter nisus, ooienvaars, Ciconia ciconia, vossen, Vulpes vulpes, zwarte kraaien, Corvus monedula en meeuwen. Hermelijnen en wezels zijn hierop een uitzondering, want zij zijn in aantallen afgenomen. Dat neemt echter niet weg dat de totale predatorpopulaties van grutto’s zijn toegenomen (Schekkerman et al., 2009).

Dat de keuze van de broedplaats afhangt van de predatordichtheid is bekend, maar hoe grutto’s zich hierop aanpassen bij jaarlijks variaties tussen predatordichtheid is minder bekend. Bij veranderingen hiervan kunnen grutto’s dit gaan beschouwen als gebiedsveranderingen. Maar of grutto’s het direct kunnen constateren of pas bemerken wanneer ze al aan het broeden zijn en dus later op basis van ervaringen van nestpredatie zich gaan verplaatsen, is niet geheel duidelijk. Studies hebben

uitgewezen dat er een mate van herkenning en aanpassing is maar dat dit proefondervindelijk moet worden ondervonden (Forstmeier et al., 2004).

Grutto’s zelf streven niet naar jaarlijks optimaal reproductief succes, maar naar optimaal reproductief succes gedurende hun gehele leven (Stearn, 1992). Hieruit kunnen we afleiden dat grutto’s zich niet zullen aanpassen op plotselinge of jaarlijkse veranderingen van predatordichtheden voor de jongen.

(20)

20 Discussie

Grutto’s zijn plaatsgetrouw en monogaam. In figuur 3 is niet gekeken naar de afzonderlijke

individuen. Hierdoor is het niet mogelijk om concrete uitspraken te doen over de plaatsgetrouwheid en het verschil in nestelgedrag van gekleurde mannetjes ten opzichte van bleke soortgenoten.

Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de plaatsgetrouwheid, moet ook rekening worden gehouden met het tweede broedsel. We kunnen er niet vanuit gaan dat alle nesten zijn gevonden.

Wanneer een nest in een vroeg stadium gepretendeerd is -en dus de tijd om gevonden te worden door veldwerkers relatief kort is- is de kans groot dat de grutto elders opnieuw gaat broeden. Indien men dan alleen het tweede nest vindt, gaan er gegevens verloren met betrekking tot de broedlocatie van eerste voorkeur, en ontstaat een vertekend beeld.

Uit figuur 3 is op te maken dat de grutto eerder gegroepeerd gaat broeden dan dat hij solitair gaat broeden. Grootte kolonies worden niet gevormd, wat koloniaal broeden in de Workumer-

Binnenwaard uitsluit. De grootste ‘kolonie’ bestaat uit 9 paartjes in een straal van 200m van elkaar af. Iets meer dan de helft van de grutto’s, 55%, broedt -binnen een straal van 200m- in slechts dichtheden van 2 tot 4 nesten.

Maar we moeten hier nog wel een aantal kanttekening plaatsen.

Als we kijken naar het onderzoeksgebied (figuur 3) valt als eerste de autoweg op, die midden door de weilanden loopt. Naast deze doodlopende weg zijn -op een enkeling na- geen broedende grutto’s gezien. Naarmate de weg naar zijn einde loopt, zijn grutto’s wel dichter bij de weg gaan broeden. Dat grutto’s afstand houden van de autoweg bij het nestelen kan twee oorzaken hebben. Ten eerste hebben we te maken met de verstoring door de mens. Aan het einde van de autoweg (op de kaart het noorden) zal waarschijnlijk minder verstoring zijn dan aan het begin van de autoweg (op de kaart het zuiden). Ten tweede zullen de obstakels langs de weg, zoals de damhekken en een huisje met uitkijkpost van It Fryske Gea, grutto’s de weg doen ontwijken.

De autoweg vormt een belemmering om duidelijke conclusies te kunnen trekken omtrent de nestverdeling van de grutto. Doordat de grutto’s verder van de autoweg willen broeden, is de kans dat ze dichtbij elkaar broeden al veel groter.

Daarnaast is er nog een reden om de gevonden nestverdeling te bekritiseren. We hebben namelijk niet naar nestlocaties van andere weidevogels gekeken. Uit eerdere studies blijkt immers dat de grutto een voorkeur heeft om bij andere vogels in de buurt te gaan broeden, onafhankelijk of dat nu soortgenoten zijn of niet. En dit zorgt voor een hoger reproductief succes. Om een beter inzicht te krijgen in het (semi)koloniaal broeden van de grutto (en ook van andere weidevogels), moet in het vervolg dus ook naar de nestlocaties van andere weidevogels worden gekeken.

Het is te betwisten of we een uitspraak kunnen doen over het wel dan niet semikoloniaal broeden van grutto’s. We beschouwen namelijk maar één gebied van 215 hectare in één broedseizoen.

Hierdoor wordt geen rekening gehouden met plaatselijke en jaarlijkse variatie in predatiedichtheid en voedselkwaliteit. Daarentegen zijn de natuurlijke grenzen als dijken of sloten er niet voor de vogels. Tussen de Binnenwaard en de Buitenwaard maakt de grutto geen onderscheidt. Toch moet een gebied van 215 hectare groot genoeg zijn om een bepaald patroon in nestvoorkeur te kunnen herkennen.

(21)

21 Zoals eerder vermeld is de gruttopopulatie de afgelopen jaren drastisch afgenomen. Dit geldt echter ook voor vele andere weidevogelpopulaties. Dit zou in de toekomst negatieve consequenties kunnen hebben voor de mogelijkheid om (semi)koloniaal te broeden, ook in de Workumerwaard. Door afnemende vogelpopulaties zullen kolonies minder snel gevormd kunnen worden, waardoor de collectieve verdediging minder effectief zal zijn en predatiekansen zullen gaan toenemen (Seymour et al, 2003).

Opvallend is verder de legdatum van de solitair (>200m van een ander nest vandaan) broedende vogels. 75% Van deze groep broedt pas na de gemiddelde legdatum van 29 april. Dit doet vermoeden dat dit in de meeste gevallen het tweede legsel is. Het broedsucces van het tweede legsels is in het algemeen altijd lager. Later in het seizoen broeden brengt namelijk meer nadelen met zich mee, zo is er meer kans om omver gemaaid te worden en het mislopen van de voedselpiek. Of het een

vrijwillige keuze is van de grutto om in tweede instantie solitair te gaan broeden, of dat dit komt doordat de mogelijkheid klein is om alsnog (semi)koloniaal te broeden, is moeilijk te zeggen.

In de Workumerwaard-Binnenwaard is het effect van de ganzen op het reproductieve succes van grutto’s de laatst paar jaren duidelijk zichtbaar geworden. Met name brandganzen (Branta leucopsis) en grauwe ganzen (Anser anser) begrazen in steeds grotere getale en over een langere periode dan voorheen de Workumerwaard. Dat grutto’s iets eerder in het seizoen is gaan broeden, doet het nadelige effect van de ganzen weinig veranderen. Dit probleem doet zich voornamelijk voor in de Workumer-Buitenwaard, maar ook de Binnenwaard ondervindt hier hinder van.

In figuur 3 is te zien dat helemaal in het noorden van de Workumer-Binnenwaard de nestdichtheid laag is. Uit observaties bleek dat op deze locatie nog laat in het seizoen veel ganzen foerageren en/of broeden. Dit zou een verklaring kunnen zijn. Naast hun directe negatieve invloed, zorgen de ganzen ook indirect voor hogere predatiekansen en een te late voedselpiek voor de kuikens in deze

gebieden.

De Workumerwaard-Binnenwaard bestaat alleen maar uit extensieve weilanden. Beleid wordt gevoerd door plaatselijke boeren, lid van agrarische natuurvereninging ANV Kuststripe en It Fryske Gea. Één van de maatregelen die wordt toegepast, is laat maaien, na 15 juni. Dit verhoogt de overlevingskansen van kuikens in de Workumerwaard omdat maaien als groot gevaar wordt beschouwd (Schekkerman & Beitema, 2007). Evenzeer vindt er geen begrazing van vee plaats. De invloed van boeren is dus nihil tijdens het broedseizoen van grutto’s. Invloed van intensieve landbouw is dan ook niet van toepassing op de Workumerwaard.

Maar om een beter inzicht te krijgen waarom er in de gruttopopulatie geen selectie plaatsvindt om eerder te gaan broeden, zal uitgebreider naar de voorjaarse migratie, het foerageren en de

energiebehoefte moeten worden gekeken ten tijde van de legperiode.

De bedreiging van vossen zou een reden kunnen zijn om niet (semi)koloniaal te gaan broeden. Toch kiezen grutto’s er niet voor om verspreid te broeden in de Workumer-Binnenwaard. Vossen vormen namelijk niet de grootste bedreiging, want naast de grutto-eieren is er bijvoorbeeld ook veel ander voedsel, zoals ganzen, ter beschikking in de Workumerwaard. Predatie van met name luchtpredators heeft waarschijnlijk een veel grotere invloed in de Workumer-Binnenwaard, vandaar dat er eerder een semikoloniale structuur te herkennen is in de Workumer-Binnenwaard.

(22)

22 Conclusie

De reden voor de afnemende gruttopopulatie is toe te schrijven aan het reproductieve succes. Het reproductieve succes voor grutto’s in de Workumerwaard ligt op 0.3, wat ook representatief is voor andere weidevogels in reservaten in Nederland. Dit is echter te laag voor de instandhouding van de gruttopopulatie.

In de Workumer-Binnenwaard zien we veel semikoloniaal broedende grutto’s. Het effect van de autoweg op de nestverdeling kan niet worden genegeerd, maar maakt het moeilijker om betrouwbare uitspraken te doen. Ook door het gegeven dat geen rekening is gehouden met nestlocaties van andere weidevogels, zullen we waarschijnlijk een minder sterk patroon in (semi)koloniaal broeden zien.

Bij het vinden van een broedplaats moet de grutto een evenwicht zoeken tussen het minimaliseren van predatiekans en optimaliseren van de voedselbeschikbaarheid. Het ziet ernaar uit dat de grutto in deze ‘trade-off’ het zwaartepunt legt op het minimaliseren van predatie. Door een grotere voedselbeschikbaarheid lijkt de grootte van het territorium minder belangrijk te zijn geworden in de afgelopen jaren.

(23)

23 Dankwoord

Ik wil iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan mijn bachelor onderzoek.

Op de eerste plaats gaat mijn dank uit naar Prof. T. Piersma voor de begeleiding, de literatuur en de aanwijzingen voor het schrijven van mijn scriptie. Voorts wil ik Rosemarie Kentie bedanken voor het verkrijgen van de gegevens over de nestlocaties in de Workumerwaard-Binnenwaard. Ten slotte gaat mijn dank uit naar alle vrijwilligers en onderzoekers die mij hebben geholpen met het verzamelen en invoeren van deze gegevens.

Allen hartelijk dank!

(24)

24 Referenties

Beintema, A. J., Moedt O., Ellinger D. (1995) Ecologische atlas van de Nederlandse Weidevogels.

Schuyt & Co, Haarlem.

Berg, Å., Lindberg, T. & Källebrink, K. G. (1992a) Hatching success of lapwings on farmland:

differences between habitats and colonies of different sizes. Journal of Animal Ecology 61: 469-476.

Berg, Å. (1992b) Factors affecting nest-site choice and reproductive success of curlews Numenius arquata on farmland. Ibis 134: 44-51.

Bijlsma, R.G., Hustings, F & Camphuysen, C.J. (2001) Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV.

Blomqvist, D. & Johansson, O. C. 1995. Trade-offs in nest selection in coastal populations of lapwings Vanellus vanellus. Ibis 137: 550-558.

Boerennatuur, Agrarische natuur- en landschapbeheer. Website bekeken op 6 juli 2010:

http://www.boerennatuur.nl/.

Burger, J. 1987. Physical and social determinants of nest site selection in piping plover in New Jersey.

Condor 89: 811-814.

Croze, H. (1970) Search image in carrion crows. Zeitschrift fur Tierpsychologie, 5, 1-85.

Directive 79/409/EEC on the conservation of wild birds (2007). Management plan for Black-tailed Godwit (Limosa limosa). Technical Report – 019.

Dyrcz, A., Witkowski, J. & Okulewicz, J. 1981. Nesting of “timid” waders in the vicinity of “bold” ones as an antipredator adaptation. Ibis 123: 542-545.

Elliot, R. D. (1985a) The effect of predation risk and group size on the anti-predator responses of nesting lapwings Vanellus vanellus. Behaviour, 92, 168-187.

Elliot, R. D. (1985b) The exclusion of avian predators from aggregations of nesting lapwings Vanellus vanellus. Animal Behaviour, 33, 308-314.

Eriksson, M. O. G. & Götmark, F. 1982. Habitat selection: do passerines nest in association with lapwings Vanellus vanellus as defence against predators? Ornis Scandinavica 13: 189-192.

Forstmeier, W. & Weiss, I. (2004) Adaptive plasticity in nest-site selection in response to changing predation risk. Oikos 104: 487-499.

Gill J. A., Langston, R.H.W., Alves, J.A., Atkinson, P.W., Bocher, P., Cidraes Vieira, N., Crockford, N.J., Gélinaud, G., Groen, N., Gunnarsson, T.G., Hayhow, B., Hooijmeijer, J., Kentie, R., Kleijn, D., Lourenço, P.M., Masero, J.A., Meunier, F., Potts, P.M., Roodbergen, M., Schekkerman, H., Schröder, J.,

Wymenga, E. & Piersma, T. 2007. Contrasting trends in two Black-tailed Godwit populations: a review

(25)

25 of causes and recommendations. Wader Study Group Bulletin 114: 43–50.

Gill J. A., Norris K., Potts P. M., Gunnarsson T. G., Atkinson P. W., Sutherland W. J. (2001) The buffer effect and large-scale population regulation in migratory birds. Nature 412:436-438.

Google Earth, Versie 5.0. Gedownload op 14 juni 2010.

Göransson, G., Karlsson, J., Nilsson, S. G. & Ulfstrand, S. 1975. Predation on birds’ nests in relation to antipredator aggression and nest density: an experimental study. Oikos 26: 117-120.

Groen N.M. (1993) Breeding site-tenacity and natal philopatry in the Black-tailed Godwit Limosa l.

limosa. Ardea 81:107-113

Harris, M.P. (2008) Breeding performance of puffins Fractercula arctica in relation to nest density laying date and year. Ibis 122, 193-209.

Inman, A.J. & Krebs, J. (1987) Predation and group living. Trends in Ecology and Evolution, 2, 31-32.

Johansson, T. (2001). Habitat Selection, Nest Predation and Conservation Biology in a Black-tailed Godwit (Limosa limosa) Population. Godwit conservation Biology, Uppsala University.

Kentie, R., Hooijmeijer, J., Both, C. & Piersma, T. (2008). Grutto's in ruimte en tijd. LNV kenmerk TRCDKE/ 2008/097.

Kleijn, D., Schekkerman, H., Dimmers, W.J., Kats van, W.J.M., Melman, D., Teunissen, W.A. (2010) Adverse effects of agricultural intensification and climate change on breeding habitat quality of Black-tailed Godwits Limosa l. limosa in the Netherlands. Ibis 152, 475–486

Larsen, T., Sordahl, T.A., Byrkjedahl, I. (1996) Factors related to aggressive nest protection behaviour:

a comparative study of Holartic waders. Biological Journal of the Linnean Society 58, 409-439 Loyau, A., Saint Jalme, M., Mauget, R. & Sorci, G. (2007) Male sexual attractiveness affect the investment of maternal resources into the eggs in peafowl (Pavo cristatus). Behavioural Ecology and Sociobiology 61, 1043-1052

Madsen J, Cracknell G, Fox AD (eds) (1999) Goose Populations of the Western Palearctic, A Review of Status and Distribution. Wetlands International Publication 48. Wetlands International, Wageningen, the Netherlands.

McCracken, D.I. & Tallowin, J.R. (2004) Swards and structure: the interactions between farming practices and bird food resources in lowland grasslands. Ibis 146: 108–114.

Mulder T. (1972) De grutto (Limosa limosa (L.)) in Nederland: aantallen, verspreiding, terreinkeuze, trek en overwintering. Bureau van de K.N.N.V., Hoogwoud.

(26)

26 Nolet, B.A. en Klaassen, M. (2005) Time and energy constraints in demanding phases of the annual cycle: an example of time limitation in refuelling migratory swans. Dept of Plant–Animal Interactions, Netherlands Institute of Ecology, Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (NIOO-KNAW) Roodbergen M., Klok C. & Schekkerman H. (2008) The ongoing decline of the breeding population of Black-tailed Godwits Limosa l. limosa in the Netherlands is not explained by changes in adult survival.

Ardea 96: 207 - 218.

Roodbergen M. & Klok C. (2008) Timing of breeding and reproductive output in two Black-tailed Godwit Limosa limosa populations in The Netherlands. Ardea 96: 219-232.

Schroeder, J. Lourenço, P.M., Velde, M. van der, Hooijmeijer, J.C.E.W. Both, C. Piersma, T. (2009) Sexual dimorphism in plumage and size in Black-tailed Godwits Limosa limosa limosa. Ardea 96: 25–

37.

Schroeder, J. (2010). Individual fitness correlates in the Black-tailed Godwit. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.

Seymour, A.S., Harris, S., Raiston, C. and White, P.C.L., (2003) Factors influencing the nesting success of Lapwings Vanellus vanellus and behaviour of Red Fox Vulpes vulpes in Lapwing nesting sites, British Trust for Ornithology, Bird Study 50: 39-46.

Schekkerman, H. & Beitema, A.J. (2007) Abundance of invertebrates and foraging success of black- tailed godwit Limosa limosa chicks in relation to agricultural grassland management. Ardea 95, 39-54.

Schekkerman, H., Teunissen, W. & Oosterveld, E. (2009) Mortality of black-tailed godwit Limosa limosa and northern lapwing Vanellus vanellus chicks in wet grasslands: influence of predation and agriculture. Journal of Ornithology 150, 133-145.

Schekkerman, H., Visser, G.H. (2001) Prefledging energy requirements in shorebirds: energetic implications of self-feeding precocial development. Auk 118:944–957.

Skeel, M.A. (1983) Nesting success, density, philopatry, and nest-site selection of the whimbrel (Numenius-Phaeopus) in different habitats. Canadial journal of Zoology 61: 218-225

SOVON (2002) Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998–2000. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden.

SOVON (2002) Vogel Onderzoek Nederland. Website bekeken op 26 juni 2010:

http://www.sovon.nl/.

Stearn, S.C. (1992) The Evolution of Life Histories. Oxford University Press, Oxford.

Takahashi, M. & Ohkawara, K. (2007) Breeding behavior and reproductive success of Grey-headed Lapwing Vanellus cinereus on farmland in central Japan. Ornithological Science 6: 1-9

Teunissen W (2007) Afname van weidevogels versnelt sinds eeuwwisseling. SOVON-nieuws 20:15–17

(27)

27 Teunissen, W. A., Soldaat L. (2006) Recente aantalontwikkeling van weidevogels in Nederland. De Levende Natuur 107:70-74.

Teunissen, W. A., Schekkerman, H., Willems, F. and Majoor, F. (2008) Identifying predators of eggs and chicks of Lapwing Vanellus vanellus and Black-tailed Godwit Limosa limosa in the Netherlands and the importance of predation on wader reproductive output. SOVON Dutch Centre for Field Ornithology, Alterra, Wageningen University and Research Centre, and Dutch Centre for Avian Migration and Demography, Netherlands Institute of Ecology (NIOO-KNAW).

Tinbergen, N., Impekoven, M. & Franck, D (1967) An experiment on spacing-out as a defence against predation. Behaviour, 28, 307-321.

Van den Brink V., Schroeder J., Both C., Lourenço P.M., Hooijmeijer J., Piersma T. (2008) Space use by Black-tailed Godwits Limosa limosa limosa during settlement at a previous or a new nest location.

Bird Study 55: 188-193.

Van Eerden, M.R., Drent, R.H., Stahl, J. and Bakker, J.P. (2005) Connecting seas: western Palaearctic continental flyway for water birds in the perspective of changing land use and climate, Global Change Biology (2005) 11, 894–908.

Vickery, J.A., Tallowin, J.R., Feber, R.E., Asteraki, E.J., Atkinson, P.W., Fuller, R.J., Brown, V.K. (2001) The management of lowland neutral grasslands in Britain: effects of agricultural practices on birds and their food resources. Journal of Applied Ecology 38, 647-664.

Zwarts, L., Bijlsma, R., van der Kamp, J. & Wymenga, E. (2009) Living on the edge. Wetlands and birds in a changing Sahel. KNNV publishing, Zeist.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste plaats mijn vrouw, die mij de ruimte en de rust gaf om aan deze studie te werken, terwijl zij naar de golfbaan of de bridgeclub ging; Theo Spek, die het

• Natuur en samenleving, kerndoel 40: De leerlingen leren in de eigen omgeving veelvoorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in

Overname en dupliceren van dit materiaal is alleen toegestaan voor educatieve en niet-commerciële doeleinden en alleen als het materiaal is voorzien van een bronvermelding..

Overname en dupliceren van dit materiaal is alleen toegestaan voor educatieve en niet-commerciële doeleinden en alleen als het materiaal is voorzien van een

Voorbeelden van samenwerking zijn formatievorming tijdens het trekken, lekgedrag en gemeenschappelijk broeden (Helm et al., 2006). In tegenstelling tot samenwerking

I measured several habitat features in monocultures and herb- rich meadows insect abundance, soil penetrability, earthworm abundance and vegetation structure

If the non-breeders are indeed younger than the breeders, it is possible that these young birds migrate to the breeding site to take a chance at breeding, but if they fail they

In de blauwe gebieden zijn er wel subsidies betaald voor maatregelen om weidevogels te beschermen, maar in de gele gebieden niet (bronnen: Wageningen University