• No results found

Duurzaam Ondernemen: Een Wereld te Winnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Duurzaam Ondernemen: Een Wereld te Winnen"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Duurzaam Ondernemen: Een Wereld te Winnen

Een empirische studie bij bedrijven in de gemeente Smallingerland naar

de kennisbehoeften en factoren van duurzaam ondernemen

Auteur: Djura Nynke Dijkstra Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie en Bedrijfskunde Afstudeerrichting: MSc Business Administration Specialisatie Business Development

Eerste begeleider: Dr. J.L. Miedema Tweede begeleider: Dr. J.F.J. Vos Begeleider DGMR: Ir. J. de Vries

(2)

Voorwoord

Deze master thesis is het resultaat van een empirische studie dat is uitgevoerd voor de studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. De focus van de master thesis gaat uit naar de kennisbehoeften en factoren van duurzaam ondernemen bij bedrijven in de gemeente Smallingerland. Tot nu toe behoort het onderwerp duurzaam ondernemen nog niet tot het vaste studieprogramma van Bedrijfskunde. Hierdoor was het onderwerp geheel nieuw voor mij. De keuze voor het onderwerp is voortgekomen uit persoonlijke interesse als de huidige ontwikkelingen in de maatschappij. Daarnaast is dit onderzoek mogelijk gemaakt door het Talentproject van Q-modus. In het talentproject wordt een talentvolle student gekoppeld aan een expert uit het bedrijfsleven met als doel kennisoverdracht te bevorderen. Via dit Talentproject was het mogelijk om mijn persoonlijke interesse over duurzaam ondernemen verder te ontwikkelen. In mijn geval heeft dit betekend dat ik bij DGMR te Drachten, onder begeleiding van de dhr. ir. J. de Vries, mijn onderzoek kon gaan uitvoeren.

Naast mijn persoonlijke doelstelling en ambitie om een academische graad te behalen, is er het onderliggende motief dat het onderzoek een bijdrage kan leveren voor wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van duurzaam ondernemen. Duurzaam ondernemen is een relatief ‘nieuw’ onderwerp waar pas de laatste jaren meer onderzoek naar is gedaan. Echter, empirische studies op dit gebied zijn nog lang niet wijd toegepast. Ik hoop dan ook dat de resultaten van dit verkennende onderzoek stimuleert in verdere empirische onderzoeken op het gebied van duurzaam ondernemen. Ik hoop daarnaast dat de theoretische studie en empirische analyses de tijd en moeite reflecteren die ik in dit rapport heb gestoken. Het onderzoeksproces was voor mij een van de meest intensieve als een van de meest waardevolle ervaringen die ik tijdens mijn studie heb ondervonden. Ik hoop dan ook ten zeerste dat jullie met plezier dit onderzoek zullen lezen.

Als laatste wil ik een aantal personen bedanken voor het bijdragen aan dit resultaat. Ten eerste wil ik Jaap de Vries bedanken voor al zijn adviezen en zijn kennis over het onderwerp duurzaam ondernemen. Het enthousiasmeerde en stimuleerde mij voor dit onderwerp en onderzoek. Daarnaast wil ik ook Dr. J. Miedema en Dr. J. Vos bedanken voor hun feedback tijdens het onderzoekproces. De adviezen hebben er toe geleid dat ik een solide basis kon neerzetten voor dit onderzoek en voor het schrijven van dit rapport. Tevens gaat mijn dank uit naar de gemeente Smallingerland en de ondernemersverenging Ta Wolfeart voor hun toestemming en adviezen voor het versturen van de enquête. Last but not least wil ik bij deze mijn familie, vrienden en huisgenoten bedanken voor alle ondersteuning tijdens de moeilijke momenten in deze laatste fase van mijn studie. Zonder jullie zou ik deze fase van mijn studie veel minder makkelijk hebben kunnen afronden!

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting……….. 1. Inleiding……….. 1.1 Aanleiding tot het onderzoek……… 1.2 Probleemstelling………... 1.3 Opbouw………. 2. Duurzaam ondernemen………. 2.1 Duurzaam Ondernemen: wat is dat?... 2.1.1 Duurzaamheid………. 2.1.2 Duurzaamheid en duurzaam ondernemen………... 2.1.3 Duurzaam ondernemen, MVO en CSR………... 2.2 Bedrijfsmotivatie voor duurzaam ondernemen………. 2.3 Fasen in duurzaam ondernemen……….... 2.4 Stakeholders en duurzaam ondernemen……….... 2.4.1 Identificatie van stakeholders……….. 2.4.2 Stakeholderdialoog……….. 2.5 Niveau van aggregatie duurzaam ondernemen………. 3. Hypothesen en conceptueel model………... 3.1 Kennisbehoefte aan duurzaam ondernemen……….. 3.2 Invloed stakeholders op duurzaam ondernemen………... 3.2.1 Motivatie voor duurzaam ondernemen………... 3.2.2 Invloed (lokale) partijen op duurzaam ondernemen………... 3.3 Stimulatie duurzaam ondernemen……….. 3.3.1 Sturingsinstrumenten voor duurzaam ondernemen………. 3.3.2 Meetinstrumenten voor duurzaam ondernemen………... 3.4 Samenvatting en conceptueel model……….. 4. Methoden………... 4.1 Dataverzameling………...

4.1.1 Kwalitatief onderzoek……….. 4.1.2 Kwantitatief onderzoek………... 4.2 Meetinstrument……….. 4.3 Data analyse strategie……….... 5. Analyse van de resultaten………..

(4)

5.3.3 Stakeholders………... 5.3.4 Financiële middelen………... 5.3.5 Meetinstrumenten……….. 6. Discussie en conclusie……..……….. 6.1 Discussie……….... 6.2 Conclusie………... 7. Implicaties en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek .…………... 7.2 Praktische implicaties……….... 7.3 Beperkingen en onderzoek voor de toekomst……….... Literatuurlijst………. Bijlagen………... Bijlage 1: Enquête duurzaam ondernemen

Bijlage 2: Tabel met variabelen in enquête Bijlage 3: Antwoorden op vraag 16

Bijlage 4: Antwoorden open vragen enquête Bijlage 5: Resultaten van enquête in frequenties

Bijlage 6: Output correlatie prioriteit en bewust duurzaam ondernemen Bijlage 7: Output kennisbehoefte

Bijlage 8: Output motivatie Bijlage 9: Output stakeholders Bijlage 10: Output financiële middelen Bijlage 11: Output meetinstrumenten

(5)

Samenvatting

Met het besef dat het klimaat in snel tempo verandert en door de komst van nieuwe technologische verbeteringen, worden overheid en bedrijfsleven steeds meer gestimuleerd om stappen te ondernemen naar een duurzamere samenleving. Een methode om als onderneming invulling te geven aan duurzaamheid is duurzaam ondernemen. Onder duurzaam ondernemen wordt verstaan dat een bedrijf niet alleen naar winst streeft, maar dat men zich ook richt op een beter milieu en meer welzijn van de medewerkers en de maatschappelijke omgeving. Echter, het midden- en klein bedrijf loopt ten opzichte van duurzaam ondernemen nog achter op de multinationals. Het blijkt zelfs dat er in het MKB een stagnatie optreedt ten aanzien van duurzaam ondernemen. Redenen die hiervoor worden aangekaart zijn: de verwarring rond het begrip duurzaam ondernemen, de afbakening van duurzaam ondernemen en de abstractie van het begrip duurzaam ondernemen. Daarnaast kan het MKB maar moeilijk uit de voeten met de Triple Bottom Line. Deze ontwikkelingen vormen de grondslag van dit onderzoek. In dit onderzoek wordt getoetst in hoeverre er een verband bestaat tussen de mate waarin men bewust duurzaam onderneemt en de kennisbehoefte ten aanzien van duurzaam ondernemen. Tevens wordt onderzocht welke factoren invloed uitoefenen op de mate waarin bedrijven bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen.

Uit het empirisch onderzoek in de gemeente Smallingerland, bestaande uit 53 enquêtes, is gebleken dat bedrijven een kennisbehoefte hebben aan duurzaam ondernemen. De verwachting tijdens dit onderzoek was dat de kennisbehoefte over duurzaam ondernemen werd bepaald door de mate waarin bedrijven zelf bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen. Echter, er zijn geen significante verschillen aangetoond om deze verwachting te kunnen ondersteunen. Wel is significant aangetoond dat naarmate bedrijven bewuster duurzaam ondernemen, het gebrek aan kennis over duurzaam ondernemen meer als een belemmering wordt ervaren.

(6)

ondervonden kosten als het hanteren van MVO-standaarden, niet bepalend is voor de mate waarin bedrijven duurzaam ondernemen.

De resultaten hebben geleid tot enkele praktische implicaties. Ten eerste is uit de resultaten naar voren gekomen dat er een grote kennisbehoefte bestaat bij bedrijven aan duurzaam ondernemen. Daarnaast is gebleken dat vooral bedrijven die al (grotendeels) bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen, ook eerder een kennisgebrek ervaren als zij willen duurzaam ondernemen. Voor advisering in duurzaam ondernemen is het daarom aan te raden om juist deze bedrijven te gaan benaderen. Deze bedrijven realiseren zich eerder in dat er externe hulp of nieuwe mensen moeten worden aangetrokken, om de kennisbehoefte te kunnen vervullen. Ten tweede blijkt dat een groot gedeelte van het MKB duurzaam ondernemen ziet als een proces dat voortkomt uit persoonlijke overtuiging. De ondernemer of de directie is bij deze vorm van motivatie begaan met de omringende maatschappij. Hierdoor kan duurzaam ondernemen meer gezien worden als een uiting van maatschappelijke betrokkenheid dan dat het gezien wordt als een vorm van ondernemen. Een zwak punt van deze motivatie is dat het ‘win-win’ aspect hier vaak bij ontbreekt. Het is daarom aan te bevelen om bedrijven die vanuit deze motivatie duurzaam ondernemen, meer op de voordelen te wijzen die behaald kunnen worden zodra men zich actief inzet voor duurzaam ondernemen. Door bedrijven te wijzen op voordelen zoals het vergroten van innovatieve kracht, zijn bedrijven eerder geneigd in te zien dat naast een duurzame bedrijfsvoering, deze vorm van ondernemen ook kan bijdragen aan de continuïteit en groei van de onderneming.

Ten derde komt uit het empirisch onderzoek naar voren dat het merendeel van de respondenten meer ondersteuning en stimulatie wensen van verschillende partijen. Vooral de (kleine) bedrijven die aangeven niet genoeg ondersteund te worden in duurzaam ondernemen, geven aan dat er een rol voor de gemeente is weggelegd om duurzaam ondernemen verder te stimuleren. Het is daarom aan te bevelen om mogelijkheden tot samenwerking te onderzoeken, waarin ondernemingen en de gemeente Smallingerland (kleine) projecten opstarten om duurzaam ondernemen verder te stimuleren. Hierbij zijn continuïteit en draagvlak belangrijke elementen voor succes. De samenwerking zal voor elke partij lonend moeten zijn en men moet direct kunnen ervaren dat ze iets aan elkaar hebben.

Als laatste zal men moeten stilstaan bij een aantal kenmerken van het MKB. Het MKB wordt gekenmerkt door kleinschaligheid, kortetermijndenken en een geringe financiële draagkracht. Deze kenmerken van het MKB zullen ook typerend zijn voor de keuzes in investeringen voor het bedrijf. De marktvraag is bij een groot deel van de bedrijven nog leidend in hun keuze en mate waarin men duurzaam onderneemt. Het is aan te bevelen dat men goed rekening moet houden met de tijd en kosten factor van het adviesproduct. Hierbij zal de behoefte aan een praktische invulling van duurzaam ondernemen centraal moeten staan, waarbij tevens het draagvlak voor duurzaam ondernemen binnen het bedrijf kan worden vergroot. Daarnaast zullen de (nieuwe) instrumenten voor het MKB goed moeten worden gepromoot en verder worden ontwikkeld. Hierbij is de voorwaarde dat deze simpeler en goedkoper moeten zijn in opzet dan de meeste huidige MVO-standaarden, richtlijnen en managementsystemen.

(7)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van ingenieursbureau DGMR te Drachten. DGMR is een ingenieurs- en adviesbureau op het gebied van bouw, industrie, verkeer en milieu. Daarnaast wordt in eigen beheer software ontwikkeld voor deze vakgebieden. DGMR heeft ruim 150 medewerkers in dienst met uiteenlopende vaktechnische achtergronden die verspreid zijn over de vestigingen in Arnhem, Den Haag, Drachten en Maastricht. Een belangrijke categorie opdrachtgevers betreft de (industriële) bedrijven en de overheid. Daarvoor verricht DGMR diverse soorten onderzoeken bijvoorbeeld op het gebied van geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, brandveiligheid en energie. Kenmerkend voor DGMRs aanpak is de consequente kennisuitwisseling tussen de diverse disciplines die zij in huis hebben naar hun opdrachtgevers toe. Een belangrijk thema dat op dit moment binnen DGMR centraal is komen te staan is duurzaamheid. Hoewel DGMR al op bepaalde gebieden bezig is om aan duurzaamheid invulling te geven, bijvoorbeeld door advisering in duurzaam bouwen en in milieutechnische vraagstukken, worden er nu stappen ondernomen om het duurzaamheidaspect breder te trekken. Intern is er inmiddels begonnen aan een traject om duurzaamheid verder uit te bouwen. Zo is er sinds maart 2007 binnen DGMR een stuurgroep duurzaamheid aangesteld en worden er verschillende projecten ondernomen om aan duurzaam ondernemen verder gestalte te geven. Dit heeft uiteindelijk ook geleid tot het aanstellen van een duurzaamheidcoördinator.

Naast het interne traject, wil DGMR de komende tijd haar dienstverlening aan de (industriële) bedrijven gaan uitbreiden met duurzaam ondernemen. Om gericht tot een adviesproduct te komen is onderzocht in welke mate bedrijven al bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen en of er een kennisbehoefte bestaat bij de verschillende ondernemingen ten aanzien van duurzaam ondernemen. Vanuit deze behoefte zou er een adviesproduct kunnen worden ontwikkeld, eventueel met de betrokkenheid van meerdere stakeholders. Dat er een behoefte en/of belangstelling bestaat bij bedrijven en overheid voor duurzaam ondernemen of maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) staat vast. Bijdrages zoals de documentaire ‘An inconvenient truth’ van Al Gore (getuige zijn Nobelprijs voor de vrede in 2007), hebben mede veroorzaakt dat duurzaamheid wereldwijd op de politieke agenda is gezet. Met het besef dat het klimaat in snel tempo verandert en door de komst van nieuwe technologische verbeteringen, worden overheid en bedrijfsleven steeds meer gestimuleerd om stappen te ondernemen naar een duurzamere samenleving. Dit wordt ook steeds meer zichtbaar. De overheid heeft forse maatregelen aangekondigd om naar een duurzamere samenleving toe te werken, door vanaf het jaar 2010 alleen nog duurzaam in te kopen (www.vrom.nl). Daarnaast begint het bedrijfsleven zich te realiseren dat duurzaam ondernemen niet ten koste hoeft te gaan van de winst, maar dat het ook verschillende economische voordelen kan opleveren op het gebied van innovatie, imagoverbetering, kostenbesparingen en het beperken van procedures.

(8)

Centraal daarbij staat het bepalen van verantwoordelijkheden en het afleggen van verantwoording. Hoe maatschappelijk ondernemen wordt ingevuld is een vrije keuze voor en door de afzonderlijke onderneming. “Elke onderneming dient zelf keuzen te maken in het krachtenveld van wat moet (vanwege wet- en regelgeving en/ of vanwege maatschappelijke verwachtingen), van wat hoort (uit persoonlijke overtuiging van de ondernemer) en van wat

loont (dient het het eigenbelang en de continuïteit van de onderneming)” (www.ser.nl).

Binnen het bedrijfsleven hebben vooral de multinationals een aantal jaren geleden al leren inzien dat het niet meer gaat zonder verantwoord ondernemen (www.frieschdagblad.nl). Echter, het midden- en klein bedrijf loopt ten opzichte van maatschappelijk ondernemen nog achter op de multinationals. Uit het jaarverslag van MVO-Nederland (2004) blijkt zelfs dat er in het MKB een stagnatie optreedt ten aanzien van het MVO-beleid. Redenen die hiervoor worden aangekaart zijn: de verwarring rond het begrip MVO, de afbakening van MVO en de abstractie van het begrip MVO. Het MKB kan maar moeilijk uit de voeten met de Triple Bottom Line. Voor het MKB is het begrip MVO te institutioneel en daarnaast hebben zij behoefte aan een veel praktischere invulling van MVO. Dit blijkt ook uit het onderzoek van NovioConsult Van Speandonck/CREM naar de tussenstand van Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen in Nederland, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken (2007). Uit het onderzoek komt naar voren dat er een toenemende behoefte is aan een aanpak op maat, een branchegerichte praktische vertaling van MVO, zowel voor het grootbedrijf als het MKB. Er wordt geconcludeerd dat de fase van bewustwording voor een deel van de bedrijven voorbij is, maar de stap naar concrete actie nog niet altijd wordt gezet.

Er komen echter wel steeds meer initiatieven om duurzaam ondernemen te concretiseren. Een van deze initiatieven is dat bedrijven en gemeenten steeds meer samenwerken om meerwaarde te creëren uit duurzaam ondernemen (VNG, 2002). Voorbeelden van dit soort gemeenten zijn Breda, Den Haag en Apeldoorn. Uit onderzoek van VNG (2001) blijkt dat het vooral de bedrijven zijn die de eerste stap zetten. Maar er wordt tevens geconcludeerd dat gemeenten ook veel te winnen hebben bij duurzaam ondernemen. Door een coördinerende rol op te pakken, het verder op gang helpen met initiatieven en waarnodig het aanzetten van creatief handelen, kunnen de gemeenten helpen om de slagkracht van maatschappelijke opgaven toe te laten nemen. Bovendien komt uit het onderzoek van het VNG (2002) naar voren, dat de twee partijen veel van elkaar kunnen leren. Uit gesprekken met de gemeente Smallingerland, waar Drachten deel van uitmaakt, blijkt dat zij veel interesse hebben naar mogelijkheden om duurzaam ondernemen verder te stimuleren. Op dit moment is er bij de gemeente nog geen initiatief genomen op het gebied van duurzaam ondernemen, maar uit de gesprekken blijkt dat ze er wel voor open staan. Echter voordat de gemeente verdere stappen gaat overwegen willen zij, onder andere door middel van dit onderzoek, kijken of bedrijven daadwerkelijk behoefte hebben aan ondersteuning en stimulering. Samen met DGMR en met toestemming van de gemeente Smallingerland heeft het empirisch onderzoek binnen de gemeente Smallingerland plaatsgevonden.

(9)

uitkomsten meer inzicht verschaffen in de beweegredenen en factoren waarom bedrijven wel of niet duurzaam ondernemen. Hieruit kunnen aanbevelingen worden gegeven om bedrijven eventueel verder te adviseren en stimuleren om duurzaam te ondernemen.

1.2 Probleemstelling

De aanleiding tot het onderzoek mondt uit in een doelstelling en een vraagstelling die centraal staan binnen dit onderzoek. Volgens Verschuren (1988; aangehaald in Braster, 2000: 8) bestaat een probleemstelling uit “een doelstelling met een logisch daaruit afgeleide vraagstelling die samen precies vastleggen wat onderzocht wordt en waarom dat onderzocht wordt en onder welke randvoorwaarden dat gebeurd”. Voor dit onderzoek is de volgende doelstelling en vraagstelling geformuleerd:

Doelstelling

Een nadere verkenning, afbakening en onderbouwing van het begrip ‘duurzaam ondernemen’ en een empirische verkenning en verklaring van de mogelijke factoren die bepalen in welke mate bedrijven bewust duurzaam ondernemen. Tevens wordt onderzocht in hoeverre de mate van duurzaam ondernemen bepalend is voor de kennisbehoefte van bedrijven over duurzaam ondernemen.

Vraagstelling

Bestaat er een verband tussen de mate waarin men bewust duurzaam onderneemt en de kennisbehoefte ten aanzien van duurzaam ondernemen? En welke factoren hebben invloed op de mate waarin bedrijven bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen?

Onderzoeksvragen

Om antwoord te vinden op de vraagstelling zijn er onderzoeksvragen opgesteld. Deze onderzoekvragen vormen direct de volgorde van dit onderzoek.

De onderzoeksvragen zijn:

1) Wat is duurzaam ondernemen? (§ 2.1)

2) Bestaat er een kennisbehoefte bij bedrijven voor duurzaam ondernemen en is de mate waarin bedrijven bewust duurzaam ondernemen bepalend voor de kennisbehoefte over duurzaam ondernemen? (§ 3.1)

3) Wat is de invloed van (lokale) partijen op de mate waarin bedrijven duurzaam ondernemen? (§ 3.2)

4) Welke instrumenten worden er ingezet om duurzaam ondernemen te bevorderen (en welke nog niet) en hebben deze instrumenten effect? (§ 3.3)

Randvoorwaarden

De volgende randvoorwaarden zijn ten behoeve van dit onderzoek opgesteld: • Afstudeerscriptie moet in vijf maanden tijd te voltooien zijn

• Onderzoek beperkt zich tot de Nederlandse markt • Case study vindt plaats in de gemeente Smallingerland.

• Tijdens de case study zijn alleen bedrijven benaderd die 10 fte of meer werknemers in dienst hadden.

1.3 Opbouw

(10)

gegeven over het begrip duurzaam ondernemen en over het niveau van analyse dat wordt gehanteerd. In het derde hoofdstuk zijn er hypothesen en een conceptueel model opgesteld naar aanleiding van het theoretisch onderzoek. In hoofdstuk vier komen de methoden voor het empirisch onderzoek aan bod. De bedrijven in de gemeente Smallingerland dienen hier als casestudy. De analyse van de resultaten staat in hoofdstuk vijf. In hoofdstuk zes vindt de discussie van de onderzoeksresultaten plaats. Daarnaast zal in de conclusie de antwoorden op de hoofdvraag en hypothesen worden samengevat. Ten slotte staan de praktische implicaties, de beperkingen en de aanbevelingen voor toekomstig onderzoek in hoofdstuk zeven. In figuur 1.1. wordt de opbouw van het onderzoek schematisch weergegeven.

Figuur 1.1 Opbouw onderzoek

Figuur 1.1

Hoofdstuk 1: Inleiding

Hoofdstuk 2: Duurzaam ondernemen

Hoofdstuk 3: Hypothesen en conceptueel model

Hoofdstuk 4: Methoden

Hoofdstuk 7: Implicaties en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Hoofdstuk 6: Discussie en conclusie

(11)

2. Duurzaam ondernemen

2.1 Duurzaam ondernemen: Wat is dat?

Wat is duurzaam ondernemen? In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deze vraag aan de hand van een literatuuronderzoek. Hierbij zal dieper ingegaan worden op de begrippen duurzaamheid, duurzaam ondernemen, MVO en CSR. Ook zullen de relaties die deze begrippen met elkaar delen verder worden uitgewerkt. Uiteindelijk leidt dit tot een definitie van duurzaam ondernemen, die in het vervolg van het onderzoek zal worden gehanteerd. 2.1.1 Duurzaamheid

In de laatste 40 jaar zijn er al heel wat definities over duurzaamheid verschenen. Volgens het International Institute for Sustainable Development (IISD) wordt de publicatie ‘Silent Spring’ van Carson (1962) gezien als het startpunt van discussie over duurzaamheid en van verschillende definities die in de loop der jaren aan dit begrip gekoppeld zijn. Faber et al. (2005) hebben op basis van deze verschillende definities een categorisering gemaakt door duurzaamheid in drie verschillende dimensies te onderscheiden:

Soort artefact; deze eerste dimensie gaat in op de ‘wat’ vraag van duurzaamheid: Wat is duurzaam? Het gaat in op de concreetheid van wat duurzaamheid is. Faber et al. (2005) zien dit in de duurzaamheid van artefacten. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen concrete artefacten ‘entiteiten’ en abstracte artefacten ‘constructen’ (Simon, 1969). Voorbeelden die Simon naar voren brengt is de automobiel als entiteit en de gezondheidszorg als construct

‘Goal orientation’; de tweede dimensie gaat in op de absolute of relatieve benadering van duurzaamheid. Het gaat in op de vraag wanneer een artefact duurzaam is. Hierbij wordt onder de absolute benadering van duurzaamheid verstaan dat er een continuüm bestaat met twee uitersten, die van niet-duurzaam en van duurzaam. Daarentegen is de relatieve benadering meer incrementeel. Hier gaat het niet om uitersten maar om stappen. De benadering legt de focus op minder slecht of beter, waarbij eventuele fouten snel kunnen worden hersteld.

Interactie; bij de derde en laatste dimensie van duurzaamheid wordt onderscheid gemaakt tussen de statische en dynamische staat van het artefact en zijn omgeving. In een statisch perspectief is het artefact dynamisch, maar de omgeving statisch. Het enige dat van belang is, is de mate van interactie tussen het artefact en de omgeving. Dit komt omdat de relatie tussen de interne structuur en component van het artefact en zijn omgeving onveranderd blijft. Bij een dynamische benadering is zowel het artefact als de omgeving dynamisch. Het artefact kan hierop inspelen door de veranderingen in de omgeving te blijven volgen. Zowel interne als externe veranderingen in en op het artefact leiden voortdurend tot aanpassingen.

(12)

Definitie duurzaam artefact:

“Een artefact (ding, construct, zaak) is duurzaam als de interne structuur van het artefact in

een dynamisch evenwicht is met zijn omgeving. Een dynamisch evenwicht betekent dat van de omgeving gebruik gemaakt kan worden, maar dat de omgeving zelf ook het artefact ‘gebruikt’ (Jorna et al., 2004: 56).

Definitie duurzaamheid:

“… Wij zien duurzaamheid als ‘een reductie realiseren in afwentelen’. Bij afwentelen wordt

een omgeving belast, benadeeld, kapot gemaakt of uitgebuit. Een dergelijke handelwijze verdient afkeuring en verbetering, want ze is op termijn schadelijk” (Jorna et al., 2004: 56).

Faber et al. (2005) en McElroy (2003) bediscussiëren dat kennis opnieuw een beslissende factor is geworden door de nieuwe richting waar duurzaamheid is ingeslagen. Duurzaamheid wordt door zijn complexiteit context afhankelijk, waarbij stakeholders een steeds belangrijkere rol spelen. De rol van stakeholders zal in paragraaf 2.4 van deze scriptie verder worden behandeld.

2.1.2 Duurzaamheid en duurzaam ondernemen

Duurzaam ondernemen is een manier, een proces, om als onderneming invulling te geven aan duurzaamheid. Een van de eerste belangrijke boeken op het gebied van duurzaam ondernemen is geschreven door Howard R. Bowen. In zijn boek ‘Social Responsibilities of the Businessman’ merkt Bowen (1953) op dat verandering een dominant kenmerk van het leven is en dat deze verandering om begrip vraagt voor de effecten op ethische en menselijke waarden. Hierbij is een betere erkenning en acceptatie van de sociale verantwoordelijkheden door het bedrijfsleven noodzakelijk (Moratis & van der Veen, 2006). Nadien zijn er nog vele andere definities en omschrijvingen geweest over duurzaam ondernemen. Pas in 1987 kwam hier verandering in. In het door de Commissie Brundtland geschreven rapport ‘Our common future’, werd de term duurzame ontwikkeling als volgt gedefinieerd: “a development that

meets the needs of the present world without compromising the ability of future generations to meet their own needs” (WCED, 1987: 43). Uit deze definitie komt een belangrijke stakeholdersgroep naar voren waar bedrijven een belangrijke rol bij moeten spelen: de toekomstige generatie. Uit het onderzoek van Faber et al. (2005) zou je deze definitie kunnen categoriseren als absoluut en statisch. De sociale en ecologische structuren blijven constant door de jaren heen. Uit hetzelfde rapport komt ook een andere omschrijving die een duidelijkere en specifiekere invulling geeft aan duurzame ontwikkeling. Deze definitie luidt als volgt: “in essence sustainable development is a process of change in which the

exploitation of resources, the direction of investments, the orientation of technical development, and institutional change are all in harmony and enhance both current and future potential to meet human needs and aspirations” (WCED, 1987: 57). Uit deze definitie kunnen drie fundamentele componenten van duurzame ontwikkeling worden onderscheiden: de milieucomponent, de economische component en de sociale component (Jorna et al., 2004).

(13)

om duurzaam te kunnen ondernemen. Echter, de keuzes die een bedrijf onderneemt om aan de duurzame criteria te voldoen worden niet voorgeschreven. Hierdoor kunnen er voor verschillende situaties verschillende criteria worden gebruikt (Kieviet & Achterkamp, 2007). Daarnaast rijst de vraag wie deze criteria beoordeelt. Is dat de organisatie of zijn dat de stakeholders?

2.1.3 Duurzaam ondernemen, MVO en CSR

Hoewel duurzaam ondernemen van origine een milieuachtergrond heeft en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een bedrijfseconomische achtergrond, worden de termen tegenwoordig vaak door elkaar gebruikt (Cooymans & Hintzen, 2000). Ze staan beide voor het zoeken naar evenwicht tussen economische, sociale- en milieubelangen. Ook de Engelse term ‘Social Corporate Responsability’ (SCR) wordt vaak gelijkgesteld aan duurzaam ondernemen en MVO. “SCR betekent dat een bedrijf verantwoordelijkheden heeft die verder

reiken dan het optimaliseren van winst. Dit kan betrekking hebben op het rekening houden met allerlei betrokkenen in en rond het bedrijf en niet alleen met aandeelhouders” (Jorna et al., 2004: 46). Hoewel SCR een meer ethisch-normatieve betekenis inneemt dan MVO, richten beide termen zich op het sociale aspect van duurzaamheid (Jorna et al., 2004). In deze scriptie zullen de begrippen duurzaam ondernemen, MVO en SCR als hetzelfde worden beschouwd. Er zal vanaf nu alleen nog over duurzaam ondernemen gesproken worden. Duurzaam ondernemen kan, aan de hand van het rapport ‘De winst van waarden’ van de SER (2000), dan als volgt worden gedefinieerd:

2.2 Bedrijfsmotivatie voor duurzaam ondernemen

De wijze waarop duurzaam ondernemen wordt geïnterpreteerd verschilt per organisatie. De afzonderlijke ondernemingen zijn vrij om keuzes en prioriteiten te geven op de verschillende gebieden die duurzaam ondernemen beslaat (people, planet en profit). Bij het maken van keuzes en prioriteiten onderscheidt de SER (2000) drie verschillende soorten motivaties bij ondernemingen die kiezen voor duurzaam ondernemen. Ten eerste dient een onderneming keuzes te maken door wat er in de wet- en regelgeving staat of vanwege maatschappelijke verwachtingen waarmee de organisatie te maken krijgt. Protesten en acties vanuit de samenleving kunnen leiden tot juridische kosten. Daarnaast kunnen er ook kosten optreden vanwege vertragingen en/of aanpassingen van het beleid. Voorbeelden van kosten en aanpassingen zijn speciale eco-taksen en het verplichten van roetfilters en/of energielabels op producten. Ten tweede bepaalt de persoonlijke overtuiging van de ondernemer hoe duurzaam ondernemen wordt ingevuld. Hoe kleiner het bedrijf, des te bepalender de persoonlijke motivatie en betrokkenheid kunnen zijn voor duurzaam ondernemen. Ten derde kan het eigen belang worden genoemd, waarbij het streven naar continuïteit van de onderneming centraal staat (SER, 2000) (Graafland & Van de Ven, 2006). Met name de positieve invloed die duurzaam ondernemen heeft op de rentabiliteit van de onderneming is een belangrijke motivatie (Graafland, 2004) (Graafland & Smid, 2004). Ten eerste verbetert duurzaam ondernemen de reputatie van het bedrijf op de consumentenmarkt (Fombrun & Shanley,

(14)

1990). Uit de bevindingen van het empirisch onderzoek van Miles en Covin (2000) blijkt dat ‘environmental stewardship’ het imago verbetert van bedrijven en daarmee de financiële en marketing performance verhoogt. Andere empirische studies laten zien dat een goede sociale reputatie consumenten overtuigt om goederen te kopen of juist weerhoudt van het kopen van goederen (Brown & Dacin, 1997)(Alexander, 2002). Negatieve associaties op het gebied van duurzaam ondernemen kunnen een aantoonbaar negatief effect hebben op productevaluaties (Brown & Dacin, 1997). Ten tweede draagt een goede reputatie van duurzaam ondernemen eraan bij dat potentiële en bestaande werknemers graag voor de organisatie willen werken (Turban & Greening, 1996). Een ethisch werkklimaat leidt tot meer vertrouwen in het bedrijf, een sterkere commitment van werknemers, minder ziekteverzuim en ontslag, hogere rentabiliteit en productiviteit en een positievere houding naar het werk toe (Sims & Keon, 1997) (Graafland & Van de Ven, 2006). Naast een betere reputatie kunnen activiteiten op het gebied van duurzaam ondernemen ook direct resulteren in een kostenreductie, waardoor de rentabiliteit en naar verwachting de marktwaarde van de organisatie stijgt (Bird et al., 2007). Een voorbeeld hiervan is dat een bedrijf door efficiënter gebruik te maken van zijn energie, naast een positieve impact op de omgeving ook een vermindering in kosten laat zien. Andere veel genoemde motieven die organisaties aandragen om duurzaam ondernemen in hun bedrijfsvoering in te voeren is de potentiële marktkans, het vergroten van hun innovatieve kracht, het verbeteren van de interne organisatie en meer mogelijkheden om op langere termijn te overleven (Cramer, 2002).

2.3 Fasen in duurzaam ondernemen

Uit het programma ‘Van financieel naar duurzaam rendement’ van het NIDO (Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling) is onderzoek gedaan bij 18 organisaties naar de processen tussen en binnen de organisaties. Hierbij is gekeken naar de financiële performance van het bedrijf in combinatie met ecologische en sociale zaken. Uit dit onderzoek is een proces voortgevloeid, bestaande uit vier stappen, dat de verschillende fases van duurzaam ondernemen bij organisaties in kaart brengt (Jonker et al., 2004). De verschillende fases van duurzaam ondernemen zijn:

Fase 1: Sensitising

Het proces begint met een diffuse ontvankelijkheid voor duurzaam ondernemen. Organisaties hebben allerlei verschillende redenen en motivaties om te beginnen met duurzaam ondernemen. Dit kunnen interne en/of externe motivaties zijn. In deze fase vindt er een bewustwording plaats dat duurzaam ondernemen belangrijk kan zijn voor de organisatie. Het belangrijkste resultaat in deze fase is dat duurzaam ondernemen op de agenda van het bedrijf wordt gezet.

Fase 2: Discovering

(15)

Fase 3: Embedding

In deze fase wordt duurzaam ondernemen gelinkt aan de kerncompetenties van de organisatie. Door de ondernomen activiteiten beginnen de werknemers in het bedrijf geleidelijk te leren hoe duurzaam ondernemen in de organisatie kan worden ingevuld. Het proces is gericht op het zoeken naar draagvlak voor duurzaam ondernemen. De change agent schuift wat meer terug naar de achtergrond, waarbij anderen aangemoedigd worden om zelf initiatieven te nemen in de organisatie. Zo beginnen er meer change agents te ontstaan. Daarnaast komt er een groeiende belangstelling voor management systemen (Balanced Score Card, EFQM, ISO) en de rol die duurzaam ondernemen daarbij kan innemen.

Fase 4: Routinising

In deze vierde en laatste fase wordt getracht duurzaam ondernemen in de funderingen van de organisatie te integreren. Duurzaam ondernemen wordt op een zodanige manier geïnterpreteerd en begrepen, dat het op natuurlijke wijze deel wordt van alle besluiten die worden ondernomen. Jonker et al. (2004) geven echter toe dat deze fase eerder gebaseerd is op een schatting, dan dat het door empirisch bewijs wordt ondersteund. In deze fase moet de rol van de agents en de geschikte drivers opnieuw in overweging worden genomen. De mentale verandering naar duurzaam ondernemen maakt dat binnen de onderneming gedeelde waarden ontstaan over de huidige en toekomstige maatschappelijke, sociale en financiële positionering.

2.4 Stakeholders en duurzaam ondernemen

In deze paragraaf zal ingegaan worden op de stakeholders van bedrijven en hun relatie met duurzaam ondernemen. Eerst zal aan de hand van het onderzoek van Achterkamp en Vos (2004) worden uitgelegd hoe men stakeholders kan identificeren. Hieruit kan vervolgens worden bepaald wie de target stakeholders zijn. Daarna wordt kort ingegaan op het belang van een stakeholderdialoog bij duurzaam ondernemen.

2.4.1 Identificatie van stakeholders

Aangezien duurzaam ondernemen context afhankelijk is, nemen stakeholders een belangrijke positie in om duurzaam ondernemen bij bedrijven te stimuleren. Ten eerste zijn stakeholders vertegenwoordigers van de sociale en ecologische omgeving (Achterkamp & Vos, 2004). Daarnaast kunnen stakeholders de beoordelingscriteria bepalen van duurzaam ondernemen. In de wetenschappelijke literatuur is Freeman (1984: 46) een van de eersten die een definitie geeft van het begrip stakeholder. Deze definitie luidt als volgt: ‘A stakeholder is any group or

(16)

Figuur 2.1 Overzicht potentiële stakeholders

Stakeholders

• Klanten

• Eigen medewerkers (en hun familie- en kennissenkring) • Aandeelhouders

• Overheden (lokaal, nationaal en EU/internationaal

• Financiële sector (banken; verzekeringsmaatschappijen; pensioenfondsen) • Non-gouvernementele organisaties (NGO’s)

• Lokale gemeenschap • Werkgevers- en werknemersorganisaties • Brancheorganisaties • Concurrenten • Toeleveranciers • Wetenschappelijke wereld • Adviseurs Bron: Cramer, 2002: 40

Achterkamp en Vos (2004: 125) stellen dat als je stakeholders wilt identificeren er drie aspecten van belang zijn, “namelijk [1] de gehanteerde categorisering, [2] de normatieve implicaties daarvan en [3] de dynamiek van de situatie waarvoor de identificatie is bedoeld”. In Freemans’ definitie wordt er een categorisering gemaakt tussen de ‘can affect’ en de ‘affected’. Andere categoriseringen die zijn gemaakt zijn onder andere de primaire en secundaire stakeholders of de vrijwillige en onvrijwillige stakeholders (Clarkson, 1995; Mitchell et al., 1997). Echter bij al deze classificaties, inclusief die van Freeman, blijft de vraag onbeantwoord in welke klasse een concrete stakeholder valt. Freemans stakeholdermodel heeft wel een bepaalde normatieve kijk, aangezien het model aangeeft dat de organisatie verplichtingen heeft met verschillende partijen en aangeeft of deze partijen beïnvloed worden door de activiteiten van de organisatie. De organisatie dient niet alleen zijn eigen interesse om bijvoorbeeld de hoogst mogelijke winst te behalen, maar moet zijn aandacht ook leggen op de groepen en individuen die in de omgeving van de organisatie bestaan. Het derde aspect heeft te maken met de mogelijkheden om stakeholders te identificeren in een dynamische omgeving. Afhankelijk van de context wordt bepaald hoe de stakeholders kunnen worden geïdentificeerd. Dit betekent ook dat stakeholders in verschillende fasen van duurzaam ondernemen een andere positie kunnen innemen.

(17)

Tabel 2.1 Overzicht van de verschillende rollen van betrokkenheid

De verschillende rollen van betrokkenheid

Een betrokkene is iedereen (groep of individu) die [1] invloed kan uitoefenen op het bereiken van de projectdoelen of [2] hierdoor wordt geraakt. De eerste categorie noemen we de actief betrokkenen en de tweede categorie de passief betrokkenen. Een passief betrokkene ondervindt gevolgen (negatief of positief) van de activiteiten van het innovatieproject, zonder zelf de mogelijkheid te hebben het project te beïnvloeden. De volgende vier rollen zijn te onderscheiden:

Een klant is degene die de diensten of producten afneemt van het innovatieproject. Het project ontleent hieraan haar doel.

Een besluitvormer stelt eisen of randvoorwaarden waaraan het innovatieproject moet voldoen en/of evalueert of het project hieraan voldoet.

Een ontwerper is verantwoordelijk voor het opleveren van (tussen)producten in het innovatieproject of draagt actief specifieke kennis en/of vaardigheden bij.

Een representant vertegenwoordigt de passief betrokkene(n) in het project ten einde tot oplossingen te komen voor eventuele ondervonden nadelen.

Bron: Achterkamp & Vos, 2004: 122

Hoewel het instrument gebruik maakt van de verschillende fasen in een innovatieproject (zie tabel 2.1), zal vanwege het onderwerp van de scriptie, de rollen van de betrokkenen aan de hand van de fasen moeten worden ingedeeld die Jonker et al. (2004) heeft opgesteld. Dat zijn, zoals in paragraaf 2.3 is aangegeven, de volgende fasen: Sensitising, Discovering, Embedding en Routinising. Uiteindelijk leiden deze twee pijlers tot vier stappen om de stakeholders te identificeren. Deze stappen (Achterkamp & Vos, 2004: 123) zijn:

1. De afbakening van duurzaam ondernemen.

2. Individuele brainstorm: Identificatie van betrokkenen.

3. Groepsbrainstorm: Identificatie van betrokkenen aan de hand van rollen.

4. Groepsbrainstorm: Ordening van betrokkenen over de fasen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de geïdentificeerde moet zeker, moet eventueel, of behoeft niet betrokken worden bij het invoeren van duurzaam ondernemen.

2.4.2 Stakeholderdialoog

Zodra bedrijven de verschillende stakeholders hebben geïdentificeerd en er rollen/prioriteiten zijn toegekend, zullen bedrijven met deze stakeholders de dialoog moeten aangaan. Het opzetten van een concrete stakeholderdialoog betekent doorgaans het betrekken van belanghebbenden bij beleidsontwikkeling en/of implementatie. Dit zijn vooral de ‘primaire stakeholders’ zoals werknemers, toeleveranciers, kapitaalverschaffers, overheden en afnemers (Tulder et al., 2004). De stakeholderdialoog heeft doorgaans twee dimensies. Enerzijds bestaat de dialoog uit de wijze van communicatie tussen de belanghebbenden en anderzijds proberen twee of meer partijen een lange termijn relatie op te bouwen.

(18)

strategische stakeholderdialoog terugkomen aan de hand van bedrijfscodes. In deze bedrijfscodes “formuleert het bedrijf haar eigen verantwoordelijkheden richting haar stakeholders en/of de waarden en normen die zij hanteert in de bedrijfsvoering” (Moratis & van der Veen, 2006: 241). Maar ook voor het midden- en klein bedrijf is het voeren van een stakeholderdialoog van groot belang. Om de stakeholders tevreden te houden, dient het bedrijf te weten wat stakeholders belangrijk vinden en waarop zij het bedrijf beoordelen.

2.5 Niveau van aggregatie duurzaam ondernemen

Volgens de systeemtheorie bestaat elk systeem uit subsystemen (De Leeuw, 2003). “Een systeem is een, afhankelijk van een door de onderzoeker gesteld doel, van de omgeving onderscheiden verzameling van entiteiten die onderlinge relaties en ook relaties met de omgeving hebben. Het gaat derhalve om een abstract begrip, dat wil zeggen dat een organisatie bijvoorbeeld geen systeem is, maar het wordt beschouwd als een systeem” (Jorna et al., 2004: 19). Bij de systeemtheorie moet één bepaald aggregatieniveau als uitgangspunt dienen. In de literatuur worden organisaties gekenmerkt door vier aggregatieniveaus (zie figuur 2.2). Het begrip aggregatie betreft hierbij de mate van detaillering. Naarmate men een hoger niveau van aggregatie bereikt, wordt de analyse globaler en minder gedetailleerd. Het individu wordt gezien als het eerste aggregatieniveau. Het volgende aggregatieniveau is de groep of afdeling die weer verzamelingen van individuen zijn. Vervolgens is er het niveau van de organisatie zelf, bestaande uit een verzameling afdelingen. Ten slotte is er het organisatienetwerk en de gemeenschap. Het organisatienetwerk is een groep organisaties waarmee de organisatie in contact staat.

Figuur 2.2 Aggregatieniveaus

Bron: Daft, 2001: 33

(19)

3. Hypothesen en conceptueel model

In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan bod:

§3.1 De kennisbehoefte bij bedrijven voor duurzaam ondernemen en het verband tussen deze behoefte en de mate waarin bedrijven duurzaam ondernemen.

§3.2 De invloed van (lokale) partijen op de mate waarin bedrijven duurzaam ondernemen. §3.3 De middelen die ingezet worden om duurzaam ondernemen te bevorderen (en welke

nog niet).

De bovengenoemde onderwerpen in het literatuuronderzoek worden gevolgd door hypothesen. Deze hypothesen zullen in de analyse (hoofdstuk 5) worden getest voor de gemeente Smallingerland. De hypothesen zijn erop gericht om antwoord te krijgen op de hoofdvraag. In dit onderzoek luidt de hoofdvraag als volgt: Bestaat er een verband tussen de mate waarin men bewust duurzaam onderneemt en de kennisbehoefte ten aanzien van duurzaam ondernemen? En welke factoren hebben invloed op de mate waarin bedrijven bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen? Uit de resultaten worden vervolgens aanbevelingen gegeven ten aanzien van de kennisbehoefte en de factoren die invloed hebben op de mate waarin bedrijven duurzaam ondernemen.

3.1 Kennisbehoefte aan duurzaam ondernemen

Bewustwording is de eerste stap binnen de organisatie om een innovatie te adopteren (Frambach & Schillewaert, 2003). Tijdens deze adoptie fase, bestaande uit een initiatie en implementatiefase, leiden verschillende stappen tot het besluit om de innovatie aan te nemen en te gebruiken. Hetzelfde kan gezegd worden van duurzaam ondernemen. Er moet eerst bewustwording bij organisaties worden gecreëerd, voordat duurzaam ondernemen toegepast kan worden (Jonker et al., 2004). De bewustwording bij organisaties voor duurzaam ondernemen is de laatste tijd flink toegenomen. Redenen hiervoor zijn de snelle verspreiding van informatie, de globalisering, plattere organisaties en de rolverschuiving tussen overheid en private sector (MVO Nederland, 2004). Dit maakt het voor maatschappelijke organisaties ook steeds makkelijker om misstanden van bedrijven te achterhalen en aan de kaak te stellen. Uit onderzoek van het ministerie van Economische Zaken (2007) blijkt dat er veel is bereikt ten aanzien van de bekendheid en bewustwording rond duurzaam ondernemen. Maar er wordt ook geconstateerd dat het nog geen gemeengoed is in Nederland. In het rapport van Economische Zaken komt naar voren dat de overstap naar ‘het peloton’ door zowel het grootbedrijf als het MKB nog niet gemaakt is. Het daadwerkelijk aan de slag gaan met duurzaam ondernemen, lijkt toch nog voorbehouden aan een vrij beperkte groep. Dit heeft een aantal oorzaken. Ten eerste moet het topmanagement achter duurzaam ondernemen staan. Cramer (2002: 27) heeft hierop het volgende te zeggen: “Het gaat erom dat de top van een bedrijf er echt bewust voor kiest een duurzame onderneming te willen zijn. Als het alleen afhangt van een paar goedwillende mensen ergens in de organisatie, is de kans groot dat het vastloopt”. Daarnaast blijkt ook dat er veel verwarring heerst over de begrippen MVO en duurzaam ondernemen en de afbakening hiervan (MVO Nederland, 2004). Een andere oorzaak is dat het MKB moeite heeft om een vertaalslag van de ‘Triple bottom line’ binnen hun organisatie te bewerkstelligen. Ze vinden dit te institutioneel. Deze ontwikkelingen leidt tot de volgende (deel)hypothese(n):

(20)

Hypothese 1a: Bedrijven die bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen, hebben al eens informatie of kennis ingewonnen over duurzaam ondernemen.

Hypothese 1b: Bedrijven die bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen willen graag meer kennis over duurzaam ondernemen

3.2 Invloed stakeholders op duurzaam ondernemen

De mate waarin een bedrijf bewust kiest voor duurzaam ondernemen, hangt voor een groot deel af van de stakeholders van het bedrijf. Naarmate de stakeholders meer invloed kunnen uitoefenen op het bedrijf om duurzaam te ondernemen, zullen bedrijven ook eerder maatregelen uitvoeren op dit gebied. In de volgende paragrafen zal dieper ingegaan worden op de motivatie van de ondernemer voor duurzaam ondernemen. Daarnaast zal ingegaan worden op de mate waarin (lokale) partijen invloed uitoefenen op de wijze waarop bedrijven duurzaam ondernemen. Deze twee variabelen worden gezien als belangrijke factoren die het MKB er toe zetten om duurzaam te ondernemen.

3.2.1 Motivatie voor duurzaam ondernemen

Zoals Tulder et al. (2004) aangaven in paragraaf 2.4.2, zijn het vaak de primaire stakeholders, zoals werknemers, toeleveranciers, kapitaalverschaffers, overheden en afnemers, met wie een strategische stakeholderdialoog wordt gevoerd. Echter hoe groot de invloed van de stakeholder is op strategisch niveau, hangt af van de grootte van de organisatie, de context en in welke fase het bedrijf zich bevind op het gebied van duurzaam ondernemen (Jonker et al., 2004; Achterkamp & Vos, 2004). Dat de grootte van de onderneming uitmaakt, blijkt wel uit het feit dat in het midden- en kleinbedrijf de ondernemer een belangrijke positie inneemt (Moratis & van der Veen, 2006)1. Er zijn twee belangrijke redenen op te noemen waarom de ondernemer zo’n belangrijke positie inneemt in het MKB. “Ten eerste vanwege de beperkte schaal waarop het MKB actief is. Door in een kleine gemeenschap actief te zijn, is er al snel één persoon dominant. Ten tweede vallen vaak eigendom en leiding van het bedrijf onder één persoon, hierdoor krijgt de ondernemer het al snel voor het zeggen” (Moratis & van der Veen, 2006: 351). Deze redenen zorgen er ook voor dat de persoonlijke overtuiging van de ondernemer om duurzaam te ondernemen belangrijker wordt naarmate het bedrijf kleiner is (SER, 2000). Geldelijk gewin past vaak niet in dit maatschappijbeeld (EIM, 2004). Hierdoor zal men vaak ook niet te koop lopen met de goede zaken die men vertoont. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: Hoe kleiner de organisatie des te meer de persoonlijke overtuiging bepalend is voor de mate waarin organisaties bewust bezig zijn met duurzaam ondernemen (onderzoeksvraag 3).

Hypothese 2a: MKB bedrijven zien de persoonlijke overtuiging als de belangrijkste motivatie voor organisaties om duurzaam te ondernemen.

1

(21)

Hypothese 2b: MKB bedrijven die persoonlijke overtuiging als belangrijkste motivatie zien voor duurzaam ondernemen, zijn bewuster bezig met duurzaam ondernemen

3.2.2 Invloed (lokale) partijen op duurzaam ondernemen

Een ander kenmerk van het MKB is de sterke lokale en/of regionale gerichtheid (Moratis & van der Veen, 2006). Dit kenmerk maakt dat de relatie met de plaatselijke partijen als zeer belangrijk ervaren wordt door het MKB. De plaatselijke stakeholders blijken vaak het breekijzer te zijn om de ondernemingsleiding op andere gedachten te brengen. Hierbij kan gedacht worden aan klanten die bepaalde eisen stellen met betrekking tot de kwaliteit van het productieproces of aan omwonenden die door stankoverlast een actiegroep oprichten. Daarnaast komt uit verschillende onderzoeken naar voren dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de (lokale) overheid. Uit het onderzoek ‘Kansen voor Voorlopers’ van CSR Academy (2007) blijkt dat gemeenten een sleutelrol vervullen bij het stimuleren van bedrijven in duurzaam ondernemen. “Enerzijds gaat het om het ontwikkelen en uitvoeren van het beleid om bedrijven te stimuleren om invulling te geven aan MVO, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken en koplopers te erkennen. Anderzijds kennen gemeentelijke organisaties ook een eigen bedrijfsvoering die verduurzaamd kan worden, bijvoorbeeld door het opnemen van duurzaamheidcriteria binnen het inkoopbeleid” (CSR Academy, 2007: 2). Dat de duurzaamheidcriteria van gemeenten en provincies steeds belangrijker wordt, wordt duidelijk als men naar de beleidsdoelstellingen van de overheid gaat kijken. Uit deze doelstellingen komt naar voren dat de lokale overheidsinstellingen vanaf 2010 voor minstens 50% duurzaam moeten gaan inkopen (www.vrom.nl). Daarnaast hebben zowel de SER als het kabinet beiden uitgesproken dat het rendement van duurzaam ondernemen vooral op lokaal niveau bereikt kan worden (VNG, 2001). Uit deze ontwikkelingen wordt de volgende hypothese afgeleid: Hypothese 3: (1) De mate waarin stakeholders invloed uitoefenen op de wijze waarop een bedrijf duurzaam onderneemt en (2) de mate waarin stakeholders bedrijven stimuleren en ondersteunen, beïnvloeden de mate waarin een bedrijf bewust bezig is met duurzaam ondernemen (onderzoeksvraag 3).

Hypothese 3a: De mate waarin een stakeholder (primair en secundair) invloed uit kan oefenen op de wijze van duurzaam ondernemen binnen de organisatie, hangt af van de grootte van de onderneming.

Hypothese 3b: Naarmate stakeholders een grotere invloed hebben op de wijze waarop een bedrijf aan duurzaam ondernemen doet, ondernemen bedrijven duurzamer.

Hypothese 3c: Bedrijven zijn meer bezig met duurzaam ondernemen naarmate zij door verschillende partijen meer gestimuleerd en ondersteund worden.

3.3 Inzet instrumenten voor duurzaam ondernemen

(22)

3.3.1 Inzet sturingsinstrumenten

Er bestaan verschillende (beleids)instrumenten die bedrijven helpen bij het ondersteunen en richting geven aan duurzaam ondernemen. Het EIM (2001) onderscheid in totaal vier verschillende (beleids)instrumenten die het gedrag van bedrijven kunnen beïnvloeden. De eerste soort instrumenten die te onderscheiden valt zijn de juridische instrumenten. Deze instrumenten worden gezien als directe regulering, zoals wet- en regelgeving of vergunningen. De tweede soort instrumenten die te onderscheiden zijn, zijn de communicatieve of sociale instrumenten. Deze instrumenten worden vooral ingezet ter ondersteuning. Hierbij valt te denken aan voorlichtingen, workshops en advies op maat. De derde soort instrumenten zijn structurerende instrumenten. Deze instrumenten richten zich primair op het structureren van de uitvoering van het beleid, zoals informatiemanagement en milieubeleidsplanning. Als laatste kunnen de economische instrumenten worden genoemd. De gedachte achter deze instrumenten is, dat bedrijven en consumenten de weg zullen kiezen die het meeste nut voor hen oplevert. Dit is vanuit de gedachte dat de mens rationele keuzes maakt waarin geld het sturingselement is. Voorbeelden hiervan zijn subsidies, heffingen en fiscale maatregelen. Voor het MKB is vooral het laatste instrument interessant. Aangezien het MKB gekenmerkt wordt door “kleinschaligheid van de bedrijvigheid, het kortetermijndenken van de ondernemer, de geringe financiële draagkracht van de ondernemingen en het ‘fingerspitzengefuhl’- management, kunnen de voorwaarden waaronder MKB-ondernemers bereid zijn milieuvriendelijke investeringen te doen in twee termen worden samengevat: tijd en geld” (EIM, 2001: 70). Economische beleidsinstrumenten leggen de nadruk op vooral de tweede factor. Door bedrijven te belonen of juist te straffen kan de overheid bedrijven net dat extra zetje in de rug geven om bepaalde activiteiten wel of niet uit te voeren. Premies op schonere producten, subsidies of stimuleringsregelingen op het gebied van technische innovaties zijn bekende voorbeelden van instrumenten die de marktwerking kunnen beïnvloeden. Door de behoefte van het MKB aan deze economische instrumenten kunnen de volgende hypothesen worden opgesteld.

Hypothese 4: De mate waarin een bedrijf bezig is met duurzaam ondernemen wordt bepaald door de kosten om duurzame maatregelen uit te kunnen voeren (onderzoeksvraag 4).

Hypothese 4a: Hoe kleiner het bedrijf, hoe sneller de kosten worden gezien als de grootste belemmering om duurzaam te ondernemen.

Hypothese 4b: Kosten worden door bedrijven gezien als belemmering om bezig te zijn met duurzaam ondernemen.

3.3.2 Inzet meetinstrumenten

(23)

stap naar een duurzame onderneming de nulmeting. Deze nulmeting geeft een eerste overzicht van alle aspecten die bij duurzaam ondernemen een rol spelen (Cramer et al., 2001). Het laat bovendien zien welke informatie verzameld moet worden om te kunnen rapporteren op de drie pijlers van duurzaam ondernemen: people, planet en profit. De uitkomsten van deze metingen zijn een goede stimulans om concreet verdere stappen te ondernemen. Het voordeel van zo’n nulmeting is dat de benodigde informatie van verschillende afdelingen moet komen. Dit creëert direct meer bewustzijn en draagvlak voor duurzaam ondernemen binnen de organisatie. Er zijn verschillende nulmetingen in de omloop, waaronder de Sustainability ScoreCard (SSC). De SSC heeft als pluspunt dat er verschillende MVO-standaarden, richtlijnen en managementsystemen in verwerkt zijn, zoals ISO 14001 (milieu), SA 8000 (arbeidsomstandigheden), AA1000 (verantwoording en stakeholdersdialoog) en GRI (verslaglegging) (Cramer, 2002). Naast de nulmeting bestaan er nog tal van andere instrumenten die kunnen worden ingezet om een vertaalslag naar duurzaam ondernemen te maken. Bekende voorbeelden zijn de MKB-milieubarometer van Stimular, de Toolkit MVO ontwikkeld door de Europese Commissie of de nog in ontwikkeling zijnde ISO 26000.

In het algemeen zou kunnen worden gezegd dat het gebruik van standaarden (zoals ISO 14001 en SA 8000), een helder en praktisch bruikbaar instrumentarium biedt, om tot een duurzame bedrijfsvoering te komen (Moratis & van der Veen, 2006). De standaarden zijn effectief in het verspreiden van informatie, kunnen helpen bij het coördineren van activiteiten, zijn vrijwillig en kunnen zaken versimpelen. Echter er zijn wel nadelen verbonden aan het gebruik van standaarden (Brunsson & Jacobsson, 2002). De homogeniteit in standaarden kan de vernieuwing in de weg staan en het implementeren van standaarden kan een dure aangelegenheid zijn, waardoor het voor kleine organisaties minder interessant zou kunnen zijn. Omdat bedrijven moeite hebben om een vertaalslag te maken naar duurzaam ondernemen en standaarden hen de mogelijkheid biedt om deze vertaalslag te maken, kunnen de volgende hypothesen worden opgesteld:

Hypothese 5: De mate waarin bedrijven bewust duurzaam ondernemen wordt bepaald door het aantal MVO-standaarden dat een bedrijf hanteert (onderzoeksvraag 4).

Hypothese 5a: Hoe groter het bedrijf, hoe groter de kans is dat het bedrijf één of meerdere standaarden hanteert.

Hypothese 5b: Bedrijven die standaarden hanteren, zijn bewuster bezig met duurzaam ondernemen dan bedrijven die deze standaarden niet inzetten.

3.4 Conclusie en conceptueel model

(24)

voor de sterkte van deze invloed op het bedrijf. Uit deze relaties komt dan het volgende conceptueel model (figuur 3.1) naar voren:

Figuur 3.1 Conceptueel model

In het volgende hoofdstuk zal uitgelegd worden wat de meetmethodiek is tijdens dit onderzoek en zullen de te meten variabelen verder worden uitgelegd. Zowel bij de analyse van de resultaten (hoofdstuk 5) als bij de discussie van de resultaten, worden de uitkomsten in de volgorde van het conceptueel model uitgewerkt. Uiteindelijk zal in de conclusie de antwoorden op de hoofdvraag en hypothesen worden samengevat.

H5a H4a H3a H2a F a ct o re n H5b H4b H3b,c H2b H1a,b Gewenste mate van duurzaam ondernemen

Waargenomen mate van duurzaam

ondernemen

(25)

4. Methoden 4.1 Dataverzameling

Het empirisch onderzoek in de gemeente Smallingerland is zowel kwalitatief als kwantitatief uitgevoerd. In eerste instantie heeft er een literatuuronderzoek plaatsgevonden om meer kennis van duurzaam ondernemen te vergaren. Vervolgens hebben er diepte-interviews plaatsgevonden om meer inzicht te krijgen over hoe bedrijven in de praktijk gestalte geven aan duurzaam ondernemen. Ten derde is er kwantitatieve informatie verzameld om de hypothesen uit het literatuuronderzoek te testen.

4.1.1 Kwalitatief onderzoek

Na het doen van literatuuronderzoek is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in de vorm van interviews om een duidelijker beeld te krijgen over hoe duurzaam ondernemen in de praktijk wordt uitgevoerd. Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken wat ondernemingen precies verstaan onder duurzaam ondernemen, tegen welke belemmeringen zij zijn aangelopen en wat voor methodes of middelen kunnen worden ingezet om duurzaam ondernemen verder te stimuleren. De interviews hebben semigestructureerd plaatsgevonden en op basis van literatuuronderzoek is bepaald welke onderwerpen aan bod zouden komen. In totaal zijn er 6 interviews afgenomen bij bedrijven in de gemeente Smallingerland. De bedrijven waarbij de interviews zijn afgenomen zijn: Kijlstra Beton, Frisian Egg, Van der Wiel, Caparis, Verkley en Neopost. Al deze organisaties bevinden zich in een ander soort branche en de gesprekken zijn gevoerd met directieleden. Voor het onderzoek was het belangrijk om personen te benaderen die een directie/managementfunctie uitoefenden binnen de organisatie, omdat de mate van duurzaam ondernemen beleidsmatig wordt bepaald. Afhankelijk van het bedrijf zijn bepaalde vragen van de vragenlijst wel of niet gesteld. De keuze om bepaalde vragen wel en niet te stellen, werd bepaald door de mate waarin het bedrijf (bewust) omgaat met duurzaam ondernemen. De 6 interviews duurden elk ongeveer 60 tot 75 minuten. Opvallend was dat, naast het literatuuronderzoek, ook uit de interviews bleek hoe verschillend de opvattingen waren over duurzaam ondernemen. Heeft het ene bedrijf zijn kerncompetenties en business gericht op duurzaamheid, voor het andere bedrijf moet de bewustwording over duurzaam ondernemen nog worden geïnitieerd. Daarnaast bleek ook uit de interviews dat geld vooral voor de kleinere bedrijven de belangrijkste reden is waarom zij wel of niet duurzaam ondernemen. Zodra blijkt dat de investeringen in duurzaamheid niet rendabel zijn, zullen deze bedrijven ook niet bewust duurzaam ondernemen. De grote bedrijven (fte > 250) zien echter de overheid, door zijn procedures en wet- en regelgeving, als grote dwarsligger om initiatieven in duurzaam ondernemen door te zetten. Als laatste komt uit de interviews naar voren dat vooral de grote bedrijven aangeven dat bedrijven zichzelf er toe moeten aanzetten om duurzaam te ondernemen. Echter, de midden- en kleinbedrijven in het interview zien ook graag dat andere partijen worden betrokken bij het stimuleren en ondersteunen van duurzaam ondernemen. Hierbij valt te denken aan een actievere rol voor de gemeente, maar ook ministeries, brancheorganisaties en het parkmanagement worden genoemd. De grote verscheidenheid in antwoorden resulteerde dan ook in een enquête, waar de antwoorden grotendeels in categorieën zijn verwerkt (nominale meetschaal). De antwoorden uit de interviews en het literatuuronderzoek zijn gebruikt voor het opstellen van de enquête. Deze enquête is vervolgens verzonden aan bedrijven in de gemeente Smallingerland.

4.1.2 Kwantitatief onderzoek

(26)

tijdsbestek een groot aantal respondenten worden bereikt (Malhotra, 2004). Vanwege het budget en het korte tijdsbestek van dit onderzoek, zijn enquêtes de beste manier om dit onderzoek zo representatief mogelijk te maken.

Onderzoekspopulatie

Via de Kamer van Koophandel zijn de adresgegevens opgevraagd van de ondernemingen in de gemeente Smallingerland. In de gemeente Smallingerland is een groot aantal ondernemingen gevestigd. Uit de gegevens blijkt dat in de gemeente zo’n 2600 economisch actieve ondernemingen zijn gevestigd. Een groot gedeelte van deze ondernemingen zijn eenmanszaken. In overleg met DGMR is besloten om de enquêtes te gaan versturen naar ondernemingen waar 10 fulltime (fte) personen of meer werkzaam waren. Het adressenbestand met de bovengenoemde randvoorwaarde is gedownload op 21 januari 2008. Het adressenbestand is daarnaast ook gefilterd. Hierbij valt te denken aan bedrijven die zich zowel als holding als B.V. hebben aangeschreven bij de Kamer van Koophandel. Deze bedrijven zijn makkelijk te herkennen omdat ze vaak onder hetzelfde adres staan ingeschreven. Uiteindelijk is na het filteren het aantal organisaties op 232 uitgekomen, waarbij zowel organisaties die als hoofdvestiging of als filiaal staan ingeschreven zijn meegenomen in de onderzoekspopulatie. Al deze 232 organisaties zijn door middel van een enquête benaderd. Er is gekozen om de gehele populatie een enquête te versturen om de diversiteit zo hoog mogelijk te houden. Met diversiteit wordt hierbij bedoeld de grootte van de organisatie en de verschillende branches waar een organisatie zich in kan bevinden. Daarnaast is in het begeleidend schrijven verzocht of de enquête door een directielid kon worden ingevuld. Aangezien zij bepalen of duurzaam ondernemen binnen de strategie wordt toegepast.

Pretest

De opgestelde enquête is door een aantal personen getest voordat die is verstuurd. De vestigingsleider van DGMR in Drachten heeft de enquête doorgenomen op formulering, begrijpelijkheid en interne validiteit. Met interne validiteit wordt hierbij bedoeld of de enquête daadwerkelijk de verschillende belangen meet tijdens dit onderzoek. Ten eerste voor DGMR die meer inzicht wilde verschaffen in de markt voor advisering in duurzaam ondernemen. Ten twee voor de gemeente en de rol die zij (eventueel) moeten spelen om duurzaam ondernemen verder te stimuleren in de gemeente. Ten derde mijn eigen onderzoek, waar de kennisbehoeften en de factoren van duurzaam ondernemen centraal staan. Daarnaast is de enquête ook verstuurd naar twee personen die werkzaam zijn voor de gemeente Smallingerland. Zij zijn een bedrijvencontactfunctionaris en een ambtenaar werkzaam voor de afdeling milieu. Ook zij hebben de enquête gecontroleerd op formulering en begrijpelijkheid. Daarnaast zijn zij voordat de enquête is opgesteld ook met suggesties voor vragen gekomen om het onderzoek ook meer relevant te maken voor de gemeente. Niet alle vragen zijn gebruikt voor het beantwoorden van de hypothesen. De uitgebreide resultaten zijn terug te vinden in bijlage 5. Als laatste is de enquête ook getest door dhr. D. Offringa, voorzitter van de ondernemersverenging Ta Wolfeart en tevens directielid van een onderneming buiten de gemeente Smallingerland. Ta Wolfeart is een ondernemersvereniging in de gemeente Smallingerland, waar voornamelijk (industriële) bedrijven bij zijn aangesloten. Op dit moment zijn er zo’n 200 ondernemingen lid van deze ondernemersverenging.

Verzenden enquêtes

(27)

door Philips, DGMR en Ta Wolfeart waarbij de aanwezige ondernemers duidelijk is gemaakt dat er een enquête onderweg is. Aan deze ondernemers, waarvan er 46 aanwezig waren, is verzocht of zij deze enquête konden invullen en retourneren. Op deze manier werd de kans op respons verhoogd. Omdat dit tevens een vertekening kon vormen op de onderzoeksresultaten is er wel een vraag opgesteld in de enquête of de personen die deze enquêtes hebben ingevuld bij de themabijeenkomst aanwezig waren. Naderhand bleek het aantal erg gering (N=5) waardoor de kans op een vertekening zeer laag was. Daarnaast is er in de begeleidende brief op gewezen dat het onderzoek volledig wordt ondersteund door zowel de ondernemersverenging Ta Wolfeart als de gemeente Smallingerland. Door ook hen te betrekken in het onderzoek is getracht een hogere respons te verkrijgen op de enquêtes. Een andere manier die is toegepast om de respons te verhogen is om de retourenveloppen te frankeren. De gedachte hierachter is dat men sneller de enquête zal invullen en opsturen wanneer men er minder moeite voor hoeft te doen. De enquête met begeleidende brief en gefrankeerde retourenvelop zijn via de reguliere post verstuurd. Hiervan is een kwart van alle enquêtes verstuurd op maandag 28 januari en driekwart op dinsdag 29 januari. Tevens werden de retourenveloppen wederom via de reguliere post weer teruggestuurd.

Bellen voor herinnering

Twee weken na het verzenden van de enquête naar de ondernemingen zijn er 190 ondernemingen telefonisch benaderd die nog niet de enquête hadden opgestuurd. Door de ondernemingen telefonisch te benaderen werd geprobeerd de response rate te verhogen. Tijdens het telefoongesprek werden de personen vriendelijk verzocht om de enquête als nog te retourneren. In zes gevallen is op verzoek van de geënquêteerde de enquête nogmaals verstuurd. Tevens is de enquête in drie gevallen nogmaals via de e-mail of fax verstuurd. In het telefoongesprek is geprobeerd zo duidelijk mogelijk te maken wat het belang is voor bedrijven om aan dit onderzoek deel te nemen. Hierbij werden zij erop geattendeerd dat door te participeren er maatregelen kunnen worden genomen om bedrijven in de gemeente verder te ondersteunen en te stimuleren om duurzaam te ondernemen.

Respons enquête

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Inkopen voor een betere wereld : duurzaam ondernemen als aanjager van innovatie in leveranciersrelaties.. Citation for published

the hCMEC/D3 monolayer and kill cryptococcal cells (seeded in the basolateral chamber 3067. of a transwell plate) was also

The aim of this study was to determine the prevalence of possible DDIs between ARVs themselves and other drugs on prescriptions claimed in a section of the private health care

The fermentation of pineapple waste by Aspergillus niger for the production of citric acid was investigated in this study. USA) statistical software was used for the design

Zeker in het buitenland kunt u voor ethische dilemma’s komen te staan zoals milieuvraagstukken (bedrijfsafval, energiebesparing, transportkeuzes,...) en sociale kwesties

This study focused on Golden Plover because (1) it is representative for subarctic waders and does not occur in high Arctic, (2) it is a common species in the study area and thus a

De duurzaamheidonderzoeken die in opdracht van verschillende organisaties zijn uitgevoerd door het EIM (onderzoeksbureau die zich richt op het maken van beleidsonderzoeken

Een andere tegenstelling blijkt uit het feit dat enerzijds de bedrijven uit het onderzoek niet altijd positief aankijken tegenover voorstellen op het gebied van