• No results found

Uitspraak AT 1 juni 2017

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Uitspraak AT 1 juni 2017"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitspraak AT 1 juni 2017

Uitspraak van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege SRA, hierna te noemen: "het Tuchtcollege", op de klacht van klager, tegen de register-arbeidsdeskundige, hierna te noemen: "beklaagde".

Procesverloop

Op 14 juni 2016 is door klager een klacht over de handelwijze van beklaagde ingediend bij het secretariaat SRA.

Bij brief van 3 juli 2016 heeft beklaagde op deze klacht gereageerd.

Met de brief van 3 oktober 2016 heeft de Arbeidsdeskundig Ombudsman SRA aan het secretariaat SRA kenbaar gemaakt, dat behandeling van de klacht niet vruchtbaar is gebleken en hij klager heeft laten weten dat hij zijn klacht kan voorleggen aan het Tuchtcollege.

Bij brief van 7 november 2016 heeft klager zijn klacht aan het Tuchtcollege voorgelegd.

Op 17 januari 2017 heeft beklaagde een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de klacht door het Tuchtcollege vond plaats op 19 mei 2017. Klager is ter zitting verschenen,

bijgestaan door zijn echtgenote. Beklaagde is ter zitting verschenen, bijgestaan door de heer H. Klager en beklaagde hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van het Tuchtcollege beantwoord.

Feiten

Het Tuchtcollege gaat uit van de volgende feiten.

Klager is in dienst bij een catering-bedrijf in de functie van kok en in die functie eind 2015 arbeidsongeschikt uitgevallen.

Beklaagde heeft samen met bedrijfsarts een vennootschap onder firma, gericht op de verzuimbegeleiding van arbeidsongeschikte werknemers. Beklaagde adviseert werkgevers en werknemers over re-integratie binnen de kaders van de Wet Verbetering Poortwachter vanuit haar eigen onderneming.

Naar aanleiding van advies van genoemde bedrijfsarts, heeft de werkgever van klager beklaagde in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter in maart 2016 opdracht verstrekt om arbeidsdeskundig onderzoek te doen naar de re-integratiemogelijkheden van klager.

Klager is daar op 30 maart 2016 door de werkgever per e-mail over geïnformeerd. Daarbij is aan klager een voorstel gedaan voor een gesprek met beklaagde op 5 april 2016. Informatie over de werkwijze van de arbeidsdeskundige werd bij deze mail gevoegd.

De werkgever van klager liet aan beklaagde weten, dat voor 5 april 2016 een afspraak voor een gesprek met klager is gemaakt met daarbij het verzoek om klager thuis te bezoeken.

Per e-mail van 4 april 2016 heeft klager een mail aan beklaagde gestuurd met het verzoek het arbeidsdeskundig onderzoek uit te stellen omdat nog geen volledig IZP (inzetbaarheidsprofiel) voorhanden is (aanvullende medische gegevens ontbreken nog).

Beklaagde heeft daarover contact gehad met de bedrijfsarts, die aangaf dat men inderdaad nog in afwachting is van nadere medische gegevens, maar de informatie waarop nog gewacht wordt geen betrekking heeft op de hoofdzakelijke medische klachten en naar alle waarschijnlijkheid niet tot een bijstelling van het IZP gaat leiden.

Vervolgens heeft beklaagde naar aanleiding van de mail van klager op dezelfde dag telefonisch contact met klager opgenomen, uitleg gegeven over het onderzoek en afgesproken dat het onderzoek en het voor 5 april 2016 geplande gesprek doorgang vindt. Daarbij is door beklaagde met klager de afspraak gemaakt, dat eventuele latere aanvullende medische informatie zo nodig tot aanvulling en/of aanpassing van de arbeidsdeskundige rapportage zou leiden.

(2)

Op 5 april 2016 vond het gesprek met klager plaats, in aanwezigheid van de echtgenote van klager.

Op 17 april 2016 heeft beklaagde haar (concept-)rapportage met gebruikmaking van een foutief e-mailadres aan klager verzonden. Na contact met klager op 28 en 29 april 2016 heeft beklaagde de (concept-)rapportage nogmaals, maar nu naar het juiste e-mailadres, aan klager gezonden. Klager heeft de (concept-)rapportage op 29 april 2016 ontvangen.

Op 13 mei 2016 heeft klager op de (concept-)rapportage van beklaagde gereageerd.

Beklaagde heeft de rapportage op 18 mei 2016 definitief gemaakt en aan de werkgever van klager, klager en de bedrijfsarts verzonden.

Op 18 mei 2016 heeft klager beklaagde per e-mail laten weten, dat er geen sprake kon zijn van een definitief rapport omdat de conclusie hem niet duidelijk is en het rapport fouten bevat. Klager heeft tevens geprobeerd om telefonisch met beklaagde in contact te komen. Beklaagde was telefonisch niet bereikbaar, maar heeft klager dezelfde dag een e-mail gestuurd met het voorstel een

belafspraak in te plannen zodat onjuistheden in de rapportage konden worden doorgenomen en vragen konden worden beantwoord.

Klager heeft op 19 mei 2016 aan beklaagde laten weten dat hij, vanwege concentratieproblemen, niet tot een telefoongesprek in staat is, dat hij een en ander met zijn advocaat wil bespreken en dat hij, vanwege vakantie van de advocaat tot 24 mei 2016, pas na 24 mei 2016 een reactie kan geven.

Op 19 mei 2016 heeft beklaagde aan klager nog aangeboden een persoonlijke afspraak met klager in te willen plannen, waarbij ook de advocaat van klager aanwezig kan zijn. Daarop is geen reactie van klager gekomen.

Op 1 juni 2016 heeft beklaagde aan klager een mail gestuurd met de mededeling dat, nu zij na haar e-mailbericht van 19 juni 2016 niets meer van klager heeft vernomen, het dossier sluit.

Op 20 juni 2016 heeft klager aan beklaagde laten weten, dat hij een klacht over de werkwijze van beklaagde gaat indienen.

De klachten

Klager verwijt beklaagde dat beklaagde met haar werkwijze als arbeidsdeskundige de gedragscode van de SRA meerdere malen heeft geschonden door:

het verzoek om uitstel in verband met een onvolledig IZP en te weinig voorbereidingstijd te negeren;

het niet nakomen van afspraken;

het schenden van privacy- en persoonsgegevens;

een onzorgvuldige rapportage vol fouten, twee verschillende conclusies en met een onvolledig IZP;

het negeren van de wettelijke regel om het 2 spoor in te zetten;

het sluiten van het dossier zonder goedkeuring op het concept;

partijdigheid en ongelijke behandeling.

Klager stelt door de handelwijze van beklaagde schade te hebben geleden.

Het verweer

Beklaagde voert verweer. Daar wordt in het hiernavolgende op ingegaan.

De werkwijze van het Tuchtcollege

de

(3)

Op grond van artikel 11.2 van het Tuchtreglement SRA toetst het Tuchtcollege de klacht aan de Statuten, Reglementen en/of de Gedragsregels van de SRA en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie.

Volgens artikel 1 van het Tuchtreglement SRA is een klacht een "blijk van onvrede die betrekking heeft op een gedraging van een arbeidsdeskundige in die hoedanigheid".

Daarbij is het volgende van belang. Het Tuchtcollege oordeelt uitsluitend over het gedrag van een arbeidsdeskundige. Voorts gaat het er bij de beoordeling van het handelen niet om wat er achteraf gezien allemaal meer of anders had gekund of gemoeten. Door het Tuchtcollege wordt uitsluitend de vraag beantwoord of gezegd kan worden dat beklaagde met het gedrag waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geacht handelen binnen de beroepsgroep van arbeidsdeskundigen ter zake als norm was aanvaard.

Bij de beoordeling van onderhavige klacht zijn met name de artikelen 1, 2, 3 en 6 van de Gedragscode SRA, hierna: "Gedragscode", van belang. In artikel 1 Gedragscode is vastgelegd dat de arbeidsdeskundige bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed arbeidsdeskundige in acht neemt.

Artikel 2 Gedragscode bepaalt welke informatie de arbeidsdeskundige de cliënt dient te verschaffen en welke informatie de arbeidsdeskundige dient te vergaren. In artikel 3 Gedragscode is vastgelegd aan welke eisen de rapportage dient te voldoen en in artikel 6 Gedragscode is de geheimhoudingsplicht van de arbeidsdeskundige vastgelegd.

De overwegingen van het Tuchtcollege

Op grond van het hetgeen hiervoor is aangeven, overweegt en oordeelt het Tuchtcollege als volgt.

De stelling van klager dat hij door de handelwijze van beklaagde schade heeft geleden (stress, spanning, bijna een auto-ongeluk) heeft geen betrekking op gedrag van beklaagde en is als zodanig geen klacht in de zin van het hiervoor genoemde artikel 1

Tuchtreglement SRA. Het Tuchtcollege verklaart dit onderdeel van de klacht dan ook niet-ontvankelijk en laat dit klachtonderdeel als zodanig verder buiten beschouwing.

Negeren verzoek om uitstel

Klager stelt dat beklaagde de gedragscode SRA heeft geschonden door zijn verzoek om uitstel van het arbeidsdeskundig onderzoek in verband met een onvolledig IZP en te weinig voorbereidingstijd te negeren.

Naar het oordeel van het Tuchtcollege dient dit onderdeel van de klacht ongegrond te worden verklaard.

Voorafgaand aan, tijdens het arbeidsdeskundig onderzoek en in het gesprek op 5 april 2016 is klager door dan wel ten behoeve van beklaagde naar het oordeel van het Tuchtcollege op genoegzame en duidelijke wijze ingelicht over de opdracht, het onderzoek en de werkwijze van beklaagde. Gezien de periode gelegen tussen het moment waarop de mededeling van de afspraak is gedaan (30 maart 2016) en het gesprek op 5 april 2016 is naar het oordeel van het Tuchtcollege sprake van een redelijke voorbereidingstijd voor klager en kan anders dan klager stelt niet gezegd worden dat klager "is overvallen" door het onderzoek. Dat er tijdens het onderzoek en gesprek op 5 april 2016 nog medische gegevens ontbraken, maakt volgens het Tuchtcollege niet dat gezegd kan worden dat beklaagde tijdens het onderzoek niet de beschikking had over de in artikel 2 lid 2 Gedragscode bedoelde betrouwbare, actuele en verifieerbare (medische) gegevens. Daarbij weegt het Tuchtcollege mee, dat beklaagde bij de start van onderzoek contact had met de bedrijfsarts en met hem afstemming plaatshad over het ontbreken van de medische gegevens. Er kan naar het oordeel van het Tuchtcollege niet geoordeeld worden dat beklaagde op basis van de (medische) informatie die bij aanvang van het onderzoek voorhanden was niet in redelijkheid de afweging heeft kunnen maken om met het arbeidsdeskundig onderzoek te starten.

In het telefonisch contact dat beklaagde daarover voorafgaand aan de bespreking op 4 april 2016 met klager had, is dit door beklaagde uitgelegd en is afgesproken dat het onderzoek en het gesprek op 5 april 2016 toch doorgang zouden vinden.

(4)

Op grond van deze overwegingen was er naar het oordeel van het Tuchtcollege in redelijkheid geen reden op grond waarvan

beklaagde het onderzoek en het gesprek op 5 april 2016 had moeten uitstellen en is er geen grond voor het oordeel dat beklaagde wat dat betreft niet de zorg van een goed arbeidsdeskundige in acht heeft genomen.

Niet nakomen afspraken

Klager verwijt beklaagde afspraken niet te zijn nagekomen door veel te later dan het afgesproken tijdstip (12.00 in plaats van 11.00 uur) voor het gesprek op 5 april 2016 te arriveren en het gesprek veel langer te laten duren dan de vooraf aangegeven tijdsduur van 1,5 uur.

Onbestreden is dat beklaagde op 5 april 2016 veel later bij klager was. Beklaagde heeft daar een en andermaal uitleg voor gegeven en klager excuses voor aangeboden. Vast staat ook dat het gesprek op 5 april 2016 langer heeft geduurd dan 1,5 uur.

Dit brengt het Tuchtcollege echter niet tot het oordeel dat beklaagde daarmee niet de zorg van een goed arbeidsdeskundige in acht heeft genomen en in strijd met de Gedragscode SRA heeft gehandeld.

In het algemeen gesteld, betekent te laat komen en een langere duur van een gesprek, naar het oordeel van het Tuchtcollege niet, althans niet zonder meer, dat sprake is van het niet-nakomen van afspraken dan wel sprake is van een handelwijze die in strijd is met de Gedragscode.

Dat geldt naar het oordeel van het Tuchtcollege in ieder geval niet in onderhavig geval nu klager op de dag van de afspraak bijtijds aan klager heeft laten weten, later te zijn en daarvoor ruimhartig excuses heeft aangeboden. Over de duur van het gesprek op 5 april 2016 en wat er tijdens de gesprek wel en niet gezegd is, verschillen klager en beklaagde van mening. Niet ter discussie staat dat klager heeft aangegeven niet eerder een arbeidsdeskundig onderzoek te hebben meegemaakt en dat dit voor hem nieuw was. Beklaagde geeft aan klager daarom juist zo zorgvuldig en volledig mogelijk te hebben willen informeren en daardoor meer dan de geplande tijd en aandacht te hebben besteed aan het gesprek op 5 april 2016. Dat klager daardoor een maaltijd heeft moeten missen en een andere afspraak heeft af moeten zeggen, is een verantwoordelijkheid van klager zelf en kan niet aan beklaagde worden toegerekend, mede omdat beklaagde aangeeft ruimte te hebben geboden voor een onderbreking van het gesprek dan wel voortzetting van het gesprek op een ander moment. Dit wordt door klager naar de mening van het Tuchtcollege niet op een aannemelijke wijze betwist.

Deze overwegingen brengen het Tuchtcollege tot het oordeel, dat niet gezegd kan worden dat beklaagde afspraken niet is nagekomen en ook dit onderdeel van de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

Schending privacy- en persoonsgegevens

Op basis van de door zowel klager als beklaagde naar voren gebrachte feiten, staat vast dat beklaagde haar (concept-)rapportage bestemd voor klager op 17 april naar een verkeerd e-mailadres heeft gestuurd. Een onzorgvuldigheid en storende en niet te herstellen fout waarvoor beklaagde aan klager, zij het niet onmiddellijk, excuses heeft aangeboden.

Het Tuchtcollege wijst beklaagde er op dat de digitale communicatie in privacy-gevoelige aangelegenheden zoals een

arbeidsdeskundige rapportage een hoge mate van aandacht en zorgvuldigheid van de arbeidsdeskundige vereisen. Het risico is immers groot dat privégegevens in handen van derden komen. Beklaagde toont zich daar ook bewust van in haar reacties en met haar excuses aan klager. Het voert naar het oordeel van het Tuchtcollege echter te ver om de foutieve e-mailadressering in onderhavig geval als schending van de Gedragscode aan te merken. Er is ook niet gebleken dat beklaagde bewust foutief heeft gehandeld.

Bovendien heeft beklaagde later op het juiste e-mailadres bij klager navraag gedaan naar het uitblijven van een reactie. Ondanks dat sprake is van een onzorgvuldige storende fout, is van een handelen in strijd met de algemene zorgplicht van artikel 1 Gedragscode dan wel de geheimhoudingsplicht van artikel 5 Gedragscode in dit geval naar het oordeel van het Tuchtcollege geen sprake.

Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Onzorgvuldige rapportage

(5)

Klager verwijt beklaagde een onzorgvuldige wijze van rapporteren. De (concept-)rapportage van beklaagde zat vol fouten, was op een onvolledig IZP gebaseerd en bevatte twee verschillende conclusies, aldus klager.

Wat de stelling van klager met betrekking tot het onvolledige IZP betreft, wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hiervoor met betrekking tot het "negeren van het verzoek om uitstel" is overwogen. Zoals aangegeven, is het Tuchtcollege van mening dat beklaagde, in redelijkheid kon afwegen om met het onderzoek te starten uitgaande van de ten tijde van het onderzoek voorhanden zijnde (medische) gegevens, mede gezien de toezegging dat eventuele nadere gegevens op een later moment nog zouden worden meegenomen.

Verder wijst het Tuchtcollege er op dat een concept juist bedoeld is voor opmerkingen en correcties. In het kader van hoor- en

wederhoor heeft beklaagde klager in die zin ook in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren alvorens het rapport definitief te maken.

Met de stelling dat de (concept-)rapportage twee verschillende conclusies bevatte, bedoelt klager -zoals door klager op de zitting is toegelicht- dat de conclusie in de samenvatting van de rapportage anders luidde dan de eindconclusie aan het eind van de rapportage zelf en er in die zin geen sprake was van een eenduidig en consistent rapport.

Beklaagde heeft de fouten waar klager op heeft gewezen gecorrigeerd en er voor gezorgd dat de conclusies in de (definitieve) rapportage van 18 mei 2016 eenduidig en consistent zijn. De definitieve rapportage van beklaagde voldoet daarmee naar het oordeel Tuchtcollege aan de eisen waaraan de arbeidsdeskundige rapportage volgens artikel 3 van de Gedragscode dient te voldoen.

De klacht dat beklaagde heeft genegeerd dat de tweede-spoor-re-integratie (al veel eerder) door de werkgever ingezet had moeten worden, verstaat het Tuchtcollege aldus, dat klager zich met de (na correctie eenduidige) conclusie in de rapportage van beklaagde inhoudelijk niet kan verenigen. Deze klacht heeft geen betrekking op het gedrag van beklaagde, maar betreft het inhoudelijke oordeel van beklaagde. Daarover laat het Tuchtcollege zich niet uit. Dit onderdeel van de klacht wordt door het Tuchtcollege dan ook niet- ontvankelijk verklaard en buiten beschouwing gelaten.

Sluiten dossier zonder goedkeuring rapport

Beklaagde heeft volgens klager onjuist gehandeld door zonder reactie op de correcties en vraag van klager over de verschillende conclusies in de (concept-)rapportage de rapportage op 18 mei 2016 definitief te maken en te verzenden aan de werkgever, klager en de bedrijfsarts. Beklaagde had volgens klager eerst het gecorrigeerde concept met de gecorrigeerde fouten en conclusies ter

definitieve goedkeuring aan klager moeten voorleggen alvorens haar rapportage definitief te maken.

Het Tuchtcollege volgt klager niet in deze stellingname.

Beklaagde heeft aan haar zorgplicht als arbeidsdeskundige voldaan door een concept van haar rapportage ter correctie aan klager voor te leggen alvorens de rapportage definitief te maken. De zorgplicht van de register-arbeidsdeskundige op grond van artikel 1 van de Gedragscode voert naar het oordeel van het Tuchtcollege niet zover dat een arbeidsdeskundige verplicht is om een rapportage nogmaals, na verwerking van commentaar op het concept, ter goedkeuring aan de cliënt voor te leggen, te meer nu de door klager verlangde correcties in de definitieve rapportage zijn verwerkt. Het was -gezien de kritische opstelling van klager en de onduidelijkheid over de conclusies in de (concept-) rapportage- achteraf bezien wellicht verstandig was geweest als beklaagde het rapport nog een keer met een toelichting bij de (gecorrigeerde) conclusies aan klager had voorgelegd en wat dat meer ruimte aan klager was geboden alvorens haar rapport definitief te maken, mede omdat dit op voorhand veel onvrede had kunnen wegnemen. Dat beklaagde daar niet voor heeft gekozen, is in deze specifieke situatie wellicht niet verstandig, maar brengt het Tuchtcollege niet tot het oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

(6)

Daarbij laat het Tuchtcollege in dit geval ook meewegen, dat beklaagde klager nog heeft aangeboden om de definitieve rapportage telefonisch dan wel in een persoonlijk gesprek door te nemen. Van dit aanbod heeft klager om voor hem moverende en te respecteren redenen geen gebruik gemaakt. Beklaagde had klager naar het oordeel van het Tuchtcollege in de gegeven situatie wel iets meer ruimte kunnen bieden om er bij beklaagde nog op terug te komen en voor sluiting van het dossier op 1 juni 2016 nog navraag bij klager te doen. Dat dit niet is gebeurd, levert naar het oordeel van het Tuchtcollege echter geen strijd met de gedragscode op en dat is wat het Tuchtcollege toetst.

Ten slotte overweegt het Tuchtcollege wat dit klachtonderdeel betreft nog, dat beklaagde klager nog heeft gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen als klager het niet eens is met de conclusie van het onderzoek. Ook in die zin is klager zorgvuldig door beklaagde geïnformeerd.

Op grond van deze overwegingen is het Tuchtcollege van oordeel dat beklaagde aan haar zorgplicht jegens klager heeft voldaan en ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

Partijdigheid en ongelijke behandeling

Klager verwijt beklaagde partijdigheid en ongelijke behandeling omdat de rapportage tussen de werkgever en beklaagde meerdere keren ter correctie heen en weer is gegaan en klager maar één keer de gelegenheid heeft gekregen om op het concept te reageren.

Bovendien wijst klager op het feit dat in de rapportage wordt aangegeven, dat de werkgever volgens klager nog op 20 mei 2016, na definitieve vaststelling van de rapportage op 18 mei 2016, op het rapport heeft gereageerd, terwijl klager die gelegenheid niet is gegund. Klager merkt op dat de werkgever daarom inhoudelijk wellicht een ander rapport heeft dan klager. Bovendien beticht klager beklaagde van partijdigheid omdat zij samenwerkt met de bedrijfsarts en zij in die samenwerking de geheimhoudingsplicht schendt.

Naar het oordeel van het Tuchtcollege is door klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat beklaagde partijdig is en klager ongelijk heeft behandeld.

Zoals beklaagde heeft toegelicht, werkt ze samen met de bedrijfsarts en worden cliënten door hem naar haar als arbeidsdeskundige verwezen, maar laat dat onverlet dat zij haar werk als arbeidsdeskundige zelfstandig en onafhankelijk uitvoert. Uit de informatie die door klager en beklaagde aan het Tuchtcollege is verstrekt, blijkt wat dat betreft ook niet van enige partijdigheid of vooringenomenheid van beklaagde. Dat beklaagde -zoals klager stelt en door beklaagde overigens wordt bestreden- een aantal keren meer contact heeft gehad met de werkgever, is door klager niet aannemelijk gemaakt en kan bovendien voortvloeien uit de eis dat een arbeidsdeskundige een goed inzicht dient te krijgen in de werksituatie. Wat daarvan ook zij, dit maakt naar de mening van het Tuchtcollege niet dat gesproken kan worden van partijdigheid of ongelijke behandeling. Het is het Tuchtcollege ook niet gebleken dat de werkgever vaker of langer dan klager de gelegenheid heeft gekregen om op de (concept-)rapportage te reageren.

Ter zitting heeft het Tuchtcollege geen duidelijkheid kunnen krijgen met betrekking tot de vraag of de werkgever op 20 mei 2016, dus na het afsluiten van het rapport op 18 mei 2016, nog heeft gereageerd. Beklaagde gaf aan geen reactie van de werkgever meer op 20 mei 2016 te hebben ontvangen, dat er na de definitieve rapportage van 18 mei 2016 geen reacties meer zijn ontvangen en er aan het rapport nadien niets meer gewijzigd is. Klager kon daarover ook geen ook geen informatie verschaffen. Het Tuchtcollege houdt het er dan ook voor dat op 20 mei 2016 geen nadere reactie is ontvangen en de verwijzing daarnaar in de rapportage op een misverstand berust.

Dat de werkgever wellicht over een andere rapportage beschikt dan klager, is een suggestie die door beklaagde wordt bestreden en door klager niet aannemelijk wordt gemaakt. Daaraan gaat het Tuchtcollege dan ook voorbij.

Het Tuchtcollege is van oordeel dat het klachtonderdeel dat sprake is van partijdigheid en ongelijke behandeling ook ongegrond is.

Slotsom

Gelet op het voorgaande komt het Tuchtcollege tot de slotsom dat de klachtonderdelen voor zover hiervoor aangegeven deels niet- ontvankelijk en voor het overige ongegrond zijn. Daarmee is er geen grond voor oplegging van een tuchtmaatregel.

(7)

Beslissing

Het Tuchtcollege verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven op 1 juni 2017 door:

M.C. van Meppelen Scheppink, voorzitter

F.M.L.J. Hoebink, lid

P.E. Hulsen, lid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het inboeken van al deze aanvragen is nog in volle gang waardoor er momenteel nog geen duidelijk beeld is hoeveel verzoeken er per gemeente zijn binnengekomen. Met ingang van

De inspectie verwacht dat alle JGZ-organisaties binnen drie maanden aan de richtlijn overgewicht (inclusief het bloeddruk meten) voldoen en toetst in de komende bezoeken

*4 Cie ontvangt overzicht uitvoeringskosten lokaal (SNA/Guido) en Peel 6.1, en nadere info afwijkend bedrag presentatie. JH R&O Nog in

Ingekomen stukken gericht aan de raad In handen van B&W ter voorbereiding:.. Informatief overleg met de bestuurder over belangrijke processen en

Informatief overleg met de bestuurder over lopende belangrijke processen en projecten, o.a.. Financiële consequenties 2015

Voor zover Luijten betoogt dat door het plan niet wordt voldaan aan artikel 3, lid 3.6.12, onder c, van de planregels van het moederplan - op grond waarvan zijn bedrijfsvoering

In de vo lgende paragra fen is aangegeven we lke a fspraken u i t de Arbe idsvoorwaarden- overeenkomst R i jksamb tenaren Car ib isch Neder land 2016-2017 worden

kennis te nemen van de jaarstukken 2015 en de ontwerpbegroting 2017 van de gemeenschappelijke regeling Cocensus;. geen zienswijze af te geven op de ontwerpbegroting 2017 van de