• No results found

Werk rn a ke rs van ",ilieu

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Werk rn a ke rs van ",ilieu"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werk rn a k e rs van ",ilieu

,

(2)
(3)

Werk maken van milieu

Moeten wegrenzenstellenaaneen krachtig milieubeleid inNederlandom te voorkomen datwe onsuit de interna- tionale markt prijzen?Is eenstevige ecotaxhet antwoord op de vraagnaar eenschoon milieuen hetbevorderenvan de werkgelegenheid? Moet de overheid strenge randvoor- waarden stellen aan het ontwerp van produkten, zodat deze gedurende hun levenscyclus slechts een minimale milieubelasting veroorzaken? Anders gesteld: is een duur- zamerelatie mogelijk tusseneen krachtigmilieubeleid en een gezonde economie? In dit position paper -het elfde ineen reeks- stelt Heidemij deze cruciale vragen aan de orde. Conclusie: eenstringent milieubeleid isnoodzake- lijk en bovendien persaldogoedvoor de werkgelegenheid.

werken: van zweet des aan- schijns tot telebeeldschermwerk Werk is een manier om te voorzien in de noodzaak tot het vervullen van elementaire en secundaire menselijke behoeften. Dat is altijd zogeweest. Hetsoort werk en de manier waarop dat werk werd verricht,isechter in de loop van de tijd aanzienlijk veranderd. Van handwerk en pure spierkracht-activiteiten zijn we, globaal gesproken, toe- gegroeid naar het bedienen van apparatuur. Van lokatie- en vaakseizoensgebonden activiteiten is 'werk' geëvolu- eerd tot bezigheden die een mondiaal karakter kunnen hebben en die vrijwel onafhankelijk zijn geworden van tijd en plaats. Een verdergaande arbeidsdeling heeft pro- duktieprocessen en dienstverlening in de geïndustriali- seerdewereld steeds verder gecompliceerd.

Deontwikkeling vanwetenschap en techniekverhoogden debeschikbaarheid en toepassing van energie en andere grondstoffen en vormden de basis voor de geschetste ontwikkeling.

De gevolgenvan dieontwikkeling zijnechter nietalleen positief. De toegenomen mogelijkheden schiepen namelijk niet alleen de voorwaarden voor een sterke bevolkings- groei (beheersing voedselvoorziening, geneeskunde, hygiëne) eneeneveneens sterk toegenomen groeivan de consumptie per hoofdvan debevolking. Ze resulteerden

ook ineenaanzienlijke mate van uitputting van degrond- stoffenvoorraden en vanvervuiling van het leefmilieu - en daarmeeineenernstige ondermijning van derandvoor- waarden van de verworven welvaart.

Een belangrijke oorzaak van de milieuproblematiek is hetfeit dat het marktmechanisme, opgrond waarvan we beslissingen nemen over de aanwending van schaarse alternatief aanwendbare produktiefactoren, faalt in het beschermen vandemilieukwaliteit.

Dit falen komtvoort uit de 'externe effecten' die optreden wanneer producenten enconsumenten verontreinigende stoffen in het milieu brengen. Er is sprake van 'externe effecten' wanneer het gedrag van producenten of consu- menten de produktie- en/ofconsumptiemogelijkheden van anderen beïnvloedt, zonder dat daarvoor op de markt compensatie plaats vindt (bijvoorbeeld in de vorm van schadevergoeding). Deze externe effecten kunnen positief zijn of negatief. De externe milieu-effecten zijn in het algemeen negatief, omdat ze de produktie- en consump- tiemogelijkheden op termijn negatief beïnvloeden en wel- vaart en welzijn doen verminderen. Voorbeelden van externe effecten zijn de schade aan bossen door lucht- verontreiniging of de problemen met de drinkwatervoor- ziening door verontreiniging van water en bodem.

Dit falen van het marktmechanisme hangt samen met het collectieve karakter van milieu goederen, met het bestaan van de genoemde externe effecten en met de aanwezigheid van 'common property resources' (goederen in gemeen- schappelijke eigendom), zoals grondstoffenvoorraden of de voorraden visin de oceanen.

De overheid moet in deze situatie via beleidsinstrumen- ten bijsturen om te bereiken dat de maatschappelijke welvaart wordt geoptimaliseerd. De overheid kan daar- toebeleidsinstrumenten inzetten die de externe effecten doenverminderen, die dejuiste voortbrenging vancollec- tieve goederen waarborgen en dieeen goede exploitatie van de common property resources waarborgen.

Met andere woorden: de externe effecten moeten onder dewerking van het marktmechanisme worden gebracht, 'geïnternaliseerd' .

(4)

Schijnbare tegenstrijdigheid Internaliseren van externe effecten. Het ismooi gezegd.

Maar komt dat in de praktijk niet neer opextra kosten, milieukosten? En dat ineen tijd dat dewerkloosheid elke dag omvangrijker wordt en de structurele internationale concurrentiepositie van Nederland door een groeiend aantal mensen als weinig florissant wordt afgeschilderd.

Inderdaad, het isjuist dat milieubeleid in veel gevallen extra kosten met zich meebrengt. Deze kostenverhogin- gen gaan ten koste van de rendementen van bedrijven of ze worden doorberekend in de prijzen van goederen en diensten. Inbeidegevallen kunnen de effecten daarvan op dewerkgelegenheid ten delenegatief zijn. Ergaat immers bestaande werkgelegenheid verloren, alsde internationale concurrentiepositie onder invloed van het milieubeleid te zeer wordt aangetast.

Diverse studies tonen echter aan,dat de negatieve werk- gelegenheidseffecten vaneengoed milieubeleid niet zeer omvangrijk behoevente zijn enzelfsin ruimemate gecom- penseerd kunnen worden.

Eenvoorbeeld daarvan vormen deberekeningen van het Centraal Plan Bureau die zijn opgenomen in het eerste Nationaal Milieubeleidsplan en (later) de berekeningen voor de Commissie Wolfson overeenenergieheffing voor kleingebruikers. Een recenter voorbeeld (december 1993) biedt de studie van het gezaghebbende Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung in Berlijn. Alshet huidige beleid van steeds iets strengere milieunormen wordt voorgezet, zal de werkgelegenheid in de milieusector in Duitsland tot het jaar 2000 toenemen metzestigprocent. Deze winst compenseert ruimschoots het banenverlies in bedrijfstak- ken diedoor de strengere milieunormen wordengetroffen.

Tegenover mogelijk verlies aan werkgelegenheid inener- gie-intensieve en vervuilende bedrijven ontstaat dus nieuwe werkgelegenheid. Belangrijk daarbij is dat het milieubeleid ook stimuleert tot hetontwikkelen van effi- ciëntere, schonere produktieprocédé's en produkten die om uiteenlopende redenen de toekomst hebben.Het gaat dan om energie- enmateriaalextensieve produktie en om produkten die in het afvalstadium geringe kosten veroor- zaken, doordat ze repareerbaar, herbruikbaar of recycle- baar zijn.

Deze 'afgedwongen' ontwikkeling zal tevens leiden tot extra exportmogelijkheden. Voorbeelden daarvan zijn zuiveringstechnologieën, 'intrinsieke' rnilieuprodukten als windturbines en verder 'milieugericht' ontworpen produkten (produkten waarbij de grondstofkeuze en het fabricage-proces waarvan rekening is gehouden met alle milieu-aspecten gedurende de gehele levenscyclus van dat produkt). Zo worden zelfs uitgesproken gunstige economische- en werkgelegenheidseffecten mogelijk.

De parallel van de kringloop De natuur kenmerkt zich door kringlopen. Een boom groeit dankzij het licht en de opname van voedingsstof- fen.Wanneer deboom doodgaat, wordt hijdoor micro- organismen afgebroken ('gereduceerd'), waarna hetweer als voedingsstof kan worden gebruikt. Datzelfde proces geldtvoor diemicro-organismen zelf, en in principe voor alle andere levende wezens. Alles wordt geproduceerd, geconsumeerd engereduceerd, eneindeloos hergebruikt.

Zoblijft demateriein dekringloop.

In de economie vinden vergelijkbare processen plaats.

Op basis vanallerlei vormen vanenergie envangrond- stoffen worden produkten gefabriceerd en gebruikt.

Eerstzijn er deproducenten, daarna de consumenten. En daarna?Totvoorkortmaakten we onsdaarover nietal te veel zorgen. Nu het aantal mensen op aarde (en vooral de concentraties ervanop beperkte oppervlakten) sterk is toegenomen en hetafvalsteeds complexer vanaard is,is dateengroot probleem gaan vormen.

'Wegwerp' isin deindustriële samenleving hetsymbool gewordenvoordeze verstoorde stofwisseling van de aarde.

Naast producenten en consumenten zijn er in de econo- mische rolverdeling dus ook reducenten nodig: in de afvalfase moet er worden afgebroken om de gebruikte materialen weer een nieuw leven te kunnen schenken.

De voorbeelden vandeze herontdekte noodzaak zijn tegen- woordig alom te vinden: van de gescheiden inzameling van GFf, oudpapier englas totaan de f 250,-die vanaf I juli van dit jaar bij de aanschaf van een auto betaald moet worden als'hergebruikbijdrage' ,die de auto-demon- tage (niet: -sloop) financieel mogelijk moet maken.

(5)

Dezeherintroductie van'reducenten' heeft ook belangrijke gevolgen voor de werkgelegenheid. Hun werk is name- lijkbijna per definitie lokatiegebonden. Het zou immers erg kostbaar zijn om bijv. de 300.000 Nederlandse auto- wrakken, dienu jaarlijks inonsland gesloopt worden, te verschepen naar de 'Derde Wereld' om zedaar telaten demonteren.

Een belangrijk aspect van dit soort maatregel enis,dat ze ingevoerd kunnen worden zonder de internationale concurrentiepositie geweld aan tedoen.

Waar we ons vroeger alleen iets aan het milieu gelegen lieten liggenals we erwerkelijk niet meer om heen kon- den,daar begint nu het besefsteedsdieper door te dringen dat we onze relatie ten opzichte van onze leefomgeving structureel moeten wijzigen. Een goede milieukwaliteit, die ook steeds meer wordt onderkend als essentiële pro- duktiefactor, wordt een schaars goed, waarvoor betaald moet worden. De overheid kan een handje helpen ver- standig met deze nieuweschaarste om te gaan.

Zulke overheidssturing kan zinvol zijn om de scheef- groei tussen de belasting op arbeid ten opzichte van de belasting op grondstoffen, energie en emissies recht te trekken. In de loop der jaren isde belasting op menselijke arbeid zodanig verhoogd, dat er een sterke stimulans is ontstaan om die menselijke arbeid te vervangen door - energie en grondstoffen vergende- goederen. Dit proces moet worden bijgestuurd. Het heffen van een gebruiks- belasting op milieugrondslag isdaarbij een goed middel.

Milieu en werkgelegenheid zijn er beide mee gediend.

Enerzijds versterkt het de prikkel om tot eengrotere effi- ciëntie tekomen.Anderzijds maakt het menselijke arbeid concurrerender, doordat de overheid met de opbrengsten van milieuheffingen de kosten van arbeid kan verlagen en de wig (het verschil tussen bruto en netto loon) kan verkleinen.

Verder hangen deuiteindelijke werkgelegenheidseffecten van milieubeleid mede af van hetgecompliceerde proces van loonvorming op de arbeidsmarkt. De werkgelegenheid in een land is voor een groot deel bepaald door de kos- tenstructuur vanarbeid, energie, grondstoffen, milieu en kapitaal.Hogeremilieukosten zullenviadeanderekosten

gecompenseerd moetenworden.Door lagerearbeidskosten kan dearbeidsinkomensquote opeen aanvaardbaar niveau worden gehouden. Het besteedbare inkomen en de con- sumptiemogelijkheden worden dan enigszins beperkt, maar de milieukwaliteit verbetert en de werkgelegenheid kan instandwordengehouden ofzelfs worden uitgebreid.

Werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijk hebben hiereen belangrijke verantwoordelijkheid bij het realiseren vaneengoede samenhang tussen werkgelegen- heidscreatie en milieubeleid.

Op zoek naar oplossingen De overheid kan sturen via directe regelgeving, maar ook viapuureconomische instrumenten alsheffingen en subsidies, statiegeldsystemen en bijvoorbeeld verhandel- bare vervuilingsrechten. Verder beschikt de overheid over indirecte en ondersteunende instrumenten zoals on- derzoek, voorlichting, educatie.

In het algemeen isin het milieubeleid gebruik gemaakt van directe regelgeving. Daarbij geeft de overheid wet- telijke voorschriften die zijn gericht op het verminderen van de emissies van milieubelastende stoffen.

Deze voorschriften zijn op ieder individueel bedrijf van toepassing. Ingrijpen langs deze bureaucratische weg brengt het risicomet zich meedat detotale kosten onno- dighoog uitvallen. Hetzou daarom beterzijn om er naar te streven dat demilieumaatregelen plaats vinden bij die bedrijven en processen waarbij dat het meesteconomisch kan gebeuren. Beleidsinstrumenten alsheffingen en ver- handelbare emissierechten kunnen hierbij een nuttige functie vervullen.

Indien een heffing wordtopgelegdvoor iedere eenheid verontreiniging die wordt uitgestoten, zullen bedrijven met relatief lagebestrijdingskosten alsnel besluiten zelf te gaan zuiveren. Bedrijven voor wie emissiebeperking duur iszullen besluiten de heffingte betalen en zullen doorgaan metemitteren. Alsde heffing voldoende hoog is,kan het gewenste niveau van emissiereductie worden bereikt tegen de geringste maatschappelijke kosten. Dit leidt dustotefficiënte emissiereductie.

Hetzelfde kan worden bereikt metverhandelbare emis- sierechten. Als de overheid een beperkte hoeveelheid

(6)

emissierechten uitgeeft of verkoopt aan de vervuilers,dan kan daarmee de vervuiling stapsgewijs worden beperkt tot het aangegeven niveau. De bovengrens van de totale hoeveelheid emissies waarvoor die verhandelbare emissie- rechten worden verleend wordt gevormd door wat natuur en milieu duurzaam 'aankunnen'. Vervolgens kunnen de vervuilers gaan handelen in de beperkte hoeveelheid emissierechten. Bedrijven met hoge milieukosten zullen rechten aankopen (en dus mogen doorgaan met het ver- ontreinigen van het milieu) en bedrijven met lage milieu- kosten zullen waarschijnlijk hun rechten gaan verkopen (en moeten dus zelf 'zuiveren'). Ook op deze manier komen de vereiste milieumaatregelen tegen de geringste maatschappelijke kosten tot stand.

Met behulp van de directe regelgeving en de economische instrumenten worden de milieugoederen in de econo- mische besluitvorming betrokken en kan een gewenst niveau van milieukwaliteit worden bereikt. Soms kunnen de emissies worden beperkt door middel van milieu- technologische maatregelen, soms zijn deze technieken (nog) niet aanwezig. Dan kan een beperking van de ver- ontreinigende activiteit noodzakelijk zijn.

Nog ongeprijsde milieugoederen worden zo steeds verder binnen de werking van de markt gebracht, met als doel om ze op de juiste wijze in de economische besluit- vorming te betrekken. De toepassing van economische instrumenten leidt dan automatisch tot eenefficiënte toe- deling van milieugoederen. Dit is de eerder genoemde

'internalisatie' .

Nieuwe werkgelegenheid komt totstand alsmilieubeleid niet wordt gezien alseen bedreiging, maaralseen nieuwe uitdaging. Alsdat beleid wordt beschouwd als een inte- graal onderdeel van de bedrijfsvoering. In datgeval zijn tal van kostenbesparingen mogelijk door onder andere verminderd grondstoffengebruik en recycling.

Deze besparingen kunnen extra winst genereren waar- meeandere passende milieumaatregelen wordengefinan- cierd (en aldus extra werkgelegenheid wordtgecreëerd).

Condities voor extra werkgelegenheid

Op basisvan het voorafgaande kan wordengeconcludeerd dat milieubeleid onder de volgende condities kan leiden tot extra werkgelegenheid:

Een duidelijke enstabiele lange-termijnpolitiek van de overheid, waarop het bedrijfsleven tijdigkan inspelen.

- Bevordering van onderzoek enontwikkeling ten bate van milieutechnologische vernieuwingen, opdat nieuw werk ontstaat in technologie exporterende bedrijfs- takken.

Het beleid moet in dit verband gericht zijn op bespa- ring van energie engrondstoffen, opverlenging van de levensduur van duurzame consumptiegoederen, en op bevordering van de mogelijkheden van hergebruik, nuttige toepassing en recycling van produkten in het afvalstadium..Een duidelijke keuze voor economische instrumenten daarbij kan ertoe bijdragen dat de uit- voering van het beleid niet alleen effectief is,maar ook efficiënt totstand komt.

Een gematigde loonontwikkeling die een overgang naareen duurzame economie mogelijk kan maken.

- Deacceptatie van het milieu als eeneconomisch goed, door toepassing van bijvoorbeeld een milieu-, grond- stoffen-, energie- of C02-heffing. Dit kan tevensleiden totverlaging van arbeidskosten door verkleining van de wigin het bruto/netto-traject.

Naast deze hoofdpunten zijn tenminste nogtwee andere zaken van belang:

goed overleg met dediverse doelgroepen, om efficiën- tie en acceptatie van het beleid te vergroten, en

11 passende overgangsregelingen, meteventuele tijdelijke subsidies, indien door het milieubeleid in bepaalde sectoren werkgelegenheid in tehoog tempo verloren dreigt te gaan.

Verder moetenwe onsrealiseren datvoorop lopen extra kansen biedt, maar datonze open economie gevoelig is

') In het kader van ditposition paper wordt afgezien van andere belangrijke instrumenten, zoals een ruimtelijke-ordeningsbeleid dat

onnodige verkeersstromen voorkomt enstimulering van de bereidheid tot verhuizen (o.a. via vermindering overdrachtskosten van woningen) om woon/werk-verkeer teverminderen.

(7)

voor verstoringen van de internationale concurrentie- verhoudingen. Op dit punt is dus enige voorzichtigheid geboden.

Stringent rn

i

l

i

e ube Le

i

d gewenst

Eenstringent milieubeleid blijft gewenst, ook al zaldat beleid in sommige sectoren leiden tot verdwijnen van arbeidsplaatsen bij vervuilende bedrijven; deze konden in het verleden tot stand komen, omdat onvoldoende rekening werd gehouden met de milieugevolgen van de desbetreffende economische activiteiten. Een beperkte afname van de werkgelegenheid in bepaalde sectoren is onvermijdelijk alsde overgangnaar een duurzame samen- leving wordt gemaakt. Zoals genoemd staat daar echter tegenover dat omvangrijke werkgelegenheidswinst kan optreden-mitsditvoldoende en tijdigwordtgestimuleerd.

Kortom, een goed milieubeleid biedt gunstige perspec- tievenvooreenpositieve werkgelegenheidsontwikkeling.

Eventueel verlies van werkgelegenheid wordt immers gecompenseerd door nieuwe banen, zeker als de loon- ontwikkeling zichzodanig aanpast aandehogeremilieu- kosten dat de arbeidsinkomensquote op een passend niveau ligt. Veeleconomen verwachten per saldo zelfs eenpositief effect opde werkgelegenheid.

Het heeft daarom geen zin om met hetoog opde werk- gelegenheid tepleiten vooreen minder stringent milieu- beleid. In tegendeel, de werkgelegenheid is zeker op langere termijn gediend bij een krachtig milieubeleid.

Milieubeleidsindicatoren:

het gaat de goede kant op Ook een milieugulden kan slechts eenmaal worden uit- gegeven. Met het oog op de werkgelegenheid is het daarom van groot belang om het milieurendement van elke geïn vesteerde gulden scherp in de gaten te houden.

Dat begint met milieubeleid en -maatregelen die oog hebben voor zowel effectiviteit als efficiëntie. Het is daarom verheugend dat VROM recent een methode heeft ontwikkeld om het eigen beleid op die manier tegen het licht te houden.

Hoe effectief is het milieubeleid? Op die vraag be- stond tot voor kort geen duidelijk antwoord. En dat ondanks het feit dat er tegenwoordig jaarlijks vele miljarden aan milieumaatregelen worden uitgegeven.

Een duidelijk maatstaf, die allebeschikbare informa- tie bundelt tot een begrijpelijke indicator (zoals het BNP ietszegtover de ontwikkeling van de economie), was daarom dringend gewenst. Vrij recent isnu zo'n meetlat tot standgekomen. Dr. BertAdriaanse, raads- adviseur bij het ministerie van VROM, is er in ge- slaagd een set indicatoren te ontwikkelen die per beleidsthema en per doelgroep aangeeft hoe succes- vol het milieubeleid is.

Daarbij worden alle vormen van milieubelasting her- leid tot equivalenten (bijv.klimaatveranderings-equi- valenten of eutrofiëringsequivalenten) en vervolgens opgeteld tot milieubelastingsequivalenten (Meq). Aan dehand van de ontwikkelde milieubeleidsindicatoren is berekend hoehet staat met de uitvoering van het Nationaal Milieubeleids Plan (NMP).

Uitgaande van het referentiejaar 1980 isdefeitelijke ontwikkeling afgezet tegen de NMP-doelstellingen voor hetjaar 2000.De indicator geeftin procenten aan welk deelvan detotale wegnaarhet bereiken van de NMP-doelstellingen alis afgelegd (die overigens nog niet synoniem zijn aanhet lange termijn duurzaam- heidsniveau).

(8)

De conclusie is dat het bij vrijwel alle thema's de goede kant opgaat. Klimaatverandering: 16%. Aantasting ozon- laag: 56%. Verzuring: 39%. Vermesting: 10%.

Verspreiding van gevaarlijke stoffen: II%. Afval (totaal):

8%. Daarentegen gaat het op sommige belangrijke deel- gebieden nog steeds de verkeerde kant op:automobiliteit, luchtvaart, huishoudelijk afval-produktie. En zo valt bij het thema verstoring een verslechtering te constateren met 11%.

In samenwerking met instanties als het RIVM, het CBS en de Dienst Landbouwkundig Onderzoek is verder een methode ontwikkeld om de milieubelasting door alle zeven genoemde milieubeleidsthema's en per doelgroep te 'wegen' en vervolgens bij elkaar op te tellen.

Op grond van deze berekeningen kan worden geconclu- deerd dat de totale milieubelasting in Nederland tussen 1980 en 1991 met 16% is afgenomen. Het gaat dus de goede kant op, zij het dat het tempo van de verbetering met een factor 2,6 moet versnellen om de NMP-doelstel- lingen voor het jaar 2000 te kunnen halen.

Naar een "groene'

rn a a ts t af' voor het nationaal

in ko rn e rs

Een andere manier om het effect van het milieubeleid te analyseren is het berekenen van een 'groen'BNP.

Het CBS werkt hard aan het ontwikkelen vanzo'n graadmeter.

Het Bruto Nationaal Produkt zegt iets over de ont- wikkeling van de economie. De afgelopen jaren is er echter steeds meer kritiek gekomen op deze maatstaf.

Met name natuur- en milieudegradatie zouden onvol- doende en in sommige gevallen geheel onjuist tot uit- drukking komen. Zo is de bodemverontreiniging in het verleden nooit in het BNP verdisconteerd, terwijl heden ten dage veel geld wordt besteed aan bodemsa- nering om de grond zijn economische produktiefunctie weer volledig terug te geven. Dergelijke voorbeelden zijn er legio. Begrijpelijk derhalve dat al een tijd wordt gekeken naar mogelijkheden om verbetering te bren- gen in deze situatie.

Indat verband is -op instigatie van dr.Roefi Hueting- op 1 februari 1991 bij het CBS het onderzoeksproject

'Berekening Duurzaam Nationaal Inkomen' van start gegaan. Het doel daarvan is als volgt geformuleerd:

"Het ontwerpen van een maatstaf voor het verlies van milieu en hulpbronnen in geldtermen die vergelijkbaar is met de indicator voor de produktie, het Nationaal Inkomen. Het getal geeft in geldtermen aan hoever de samenleving in een bepaald jaar verwijderd is van het door haar gewenste duurzame gebruik van het milieu.

Het verschil tussen het standaard Nationaal Inkomen en de te berekenen indicator geeft een duurzaam activi- teitenniveau aan: het Duurzaam Nationaal Inkomen."

Het CBS hoopt deze rekenoperatie in 1995 te kunnen afronden.

(9)

Colofon

Dit position paper wordt uitgebracht tegelijkertijd met het jaarverslag van Heidemij over 1993. De tekst is tot stand gekomen op basis van gesprekken waaraan hebben deel- genomen drs. Hans Benninga, ir. Hans van Dord, ir. Piet Kurpershoek en drs. André Soeterbroek (allen Heidernij), dr.Ekko van Ierland (milieu-econoom, Landbouwuniver- siteit Wageningen) en drs. Maurits Groen (Maurits Groen Milieu & Communicatie bv,Amsterdam), die tevens de eindredactie voerde.

©Heidemij NV, Arnhem 1994.

(10)

Uitgave

Heidemij NV, Arnhem Mei1994

Ontwerp en lay-out Zw iersPartners, Rotterdam

Lithografie en drukwerk DrukkerijHaverIag,Zaandam

(11)
(12)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

Die studie ondersoek die teorie dat Christen-Deïsme (nominale Christendom) suksesvol aangespreek kan word wanneer Christen-ouers hul kinders reeds gedurende die eerste

Effective communication, according to Swick (2003: 276), is communication that builds strong working partnerships between school stakeholders (teachers, management, learners,

Misschien kan je de Huishoud- agenda nog in de winkelrekken van je boekhandel vinden, maar hij wordt niet meer uitgegeven door het Wit-Gele Kruis.. Zodoende kan je hem niet meer

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve

Een Morton-neuroom komt vaak voor tussen de derde en vierde teen, meestal door overbelasting van de voorvoet, een aandoening of buitengewone druk door schoenen..

[r]

Het fosfaat ging tijdens de zuurstof- loze periode in oplossing en werd wederom opgenomen zodra het zuurstofgehalte ging stijgen.. Biologische defosfatering was mogelijk