Over de oude begraafplaatsen
in Drenthe,
bijzonder over
de hunebedden
DOOR
Dr. D. Lubach.
III.
1 Oermania
,
cap, 34; Utraequenationes [Frisii majoreset minores\ usque ad Oceanum llheno praetexuntur, amhiuntque immensos insuper lacus, et JRomanisclassibus navigafos. Ipsum quin etiam oceanum illa tentavimus. Et superesse
adhuc Jlerculis columnas, fama vulgavit••sive adit Hercules
, seu
,
quicquid uhique magnificumest, in clarifatem ejus referreconsensimus. Nee defuitaudentia Druso Oermanico; sed obstitit Oceanus in se simul atque in Herculem inquiri.Moxnemo tentavit
, sanctiusqueac reverentius visum
, de actis Deorum credere quam
scire. Wanneer drusus, metOverijssel wel bekend, de Drcnihschc hunebedden had wil- Welke de beteekenis der hunebedden is en wie hunne stichters
zijn geweest,
— daaromtrentliepen
vroeger degevoelens
uiteen.Het is
onzeker,
doch welwaarschijnlijk,
dat de Romeinenbij
hunne komst hier te lande diegedenkstukken,
die er toenmenigvuldiger
enop meer
plaatsen
moetengeweest zijn,
hebbengezien
en er hunnegedachten
overgehad.
Dat de Drenthsche hunebedden echter niet de Columnae Herculis,
de kolommen
van HERCULES waren
,die, volgens
hetgetuigenis van TACITUS, DRUSUS te vergeefs
trachtte tebereiken, blijkt
uit deplaats bij
dengenoemden schrijver ¹ duidelijk. Wij
zullen15
226 OVER DE OUDE REGRAAFPLAATSEN IN HRENTHE.
“Misschien,”
dusvervolgt
picabdt, “dat eroonigc
sullengevonden worden,
diemijn
sustenu niet en salsmaken,
die voor fabelenenpraetjes
houden al wat van do Reusen en haorongelooflijke
werekongeschreven is,
engozoght
wert. Doch dezegoede joolon dienen,
wegens haresimpelheydt,
voel moerbeklaeght,
als in haertegenspreken
wo-dcrleght
te werden. Wel hoe! onsijnder niet,
soo wel voor als naor do D'duvie,
gronwclicko
Reusengeweest
op aerden? enz.” Picardt tracht ditnu tebewijzen
uit het OudeTestament,
uit do Noordscheschrij-
vers, uit do in verschillende streken der aarde
gevonden
“Reusenge- beenten.” Dat do reuzen,
die do Drenthscho hunebedden
gesticht
heb-ben,
uit het Noorden hiergekomen zijn, bewijst hij daaruit,
dat dolen zien, zon liij niet zoo dwaas zijn geweestte dien einde over lietmoerFlevo de
Noordzee in te varenI
ons ook niet
vormoeijen
met op te sporen wat menal in vroegeretijden
over de hunebedden
gedacht heeft,
envergenoegen er ons medeom vooreerst na te gaan, wat de bekende Coevorderpredikant
engenees-heer JOHAN PICARD daarover
mededeelt. Inzijn, doorgaans
onder den naam van “Drenthscheantiquiteiten”
bekendboek,
doelthij
degissingen
mode, die men omtrent de hunebedden hier eneldersgewaagd heeft,
als b. v. dat de steenen, waaruit
zij bestaan,
door den zondvloed zóó op elkandergestapeld zijn,
— datzij gesticht zijn
door de menschen vóór denzondvloed,
— dat de duivelze zou ge- bouwdhebben,
— dat ze de bovenbedoelde kolommen vanHERCULES
zouden
zijn,
— datzij tropeën
van de Romeinen zoudenwezen, —
of wel heidensche
altaren,
— ofeindelijk
Romeinschebegraafplaatsen.
“Wat sal men dan
eyndelijck maken”,
dusvervolgt hij,
“van dese oude, vreemde, en monstreuseAntiquiteten?
Hetsijn
al te samenbegraffenissen
van grouwsame,Barbarische en
wreede REUSEN, Huy-
nen,
Giganten
,kinderen Enakim
,
Emim
,
Nephilim , Rephaim
,menschen
van
grouwelicke
statuer,groote krachten,
en beestelickewreetheydt,
die noch God noch menschengevreest hebben,
maargeacht
werdengeboren
tesijn
tot verderf desmenschelijcken geslachts.
Dese mon- strouse Housensijn
in dese Landengekomen uyt
Gothia,Sweden,
Noorwegen, Holsingen,
Finmarcken,Biarmia,
Schrickfinnia[Skrid-
finnia],
Denemarkenetc., alle welcke Landen in de alleroudstetijden
gekrielt
hebben van Reusen, welcke in de woeste Noordtsche Landengekomen zijn
uit Asia,uyt
het LandtCanaan, etc.”OVER DE (HIDE BEGRA AFPDAATSEN IN DRENTIIE. 227
Drenthscho
steonhoopeu
“dc zcdvostruetuyr, lenglite, breete, hooghte
on fatsoen hebben als de Rouson
Sopulturen
in do yoorsz. NoortscheLanden,”
waar zealgemeen
aan reuzen wordentoegeschreven
Aan de
bestrijding
van ditgevoelen
van picardtwijdde
j. n. ncn-NINGH eenhoofdstuk van con doorhem in 1714 to Frankforton
Leipzig uitgegeven
boek over do oudo Wostfaalschografplaatsen
2.
Behalve meer redenen,
voort
hij
ertegen
aan, dat de in die hunebeddengevonden
menschenbeenderen de gewonegrootte
hebben.Hij
voor zich houdt heter voor, dat de Germaanscho bewoners vandeze landen van de Romei-
nen het verbranden der
lijken
hebben overgenomen,of misschien wol door dezen daartoegenoodzaakt zijn geworden,
—dat do bedoeldemonu-menten dan ook
gedeeltelijk
van henafkomstig zijn,
envandeHunnen, die, volgons
hom, van oudotijden
af in Westfalengewoond hebben,
zooalssommige plaatsnamen
on de daaraanwezige Hunnenkampen
enHunncnburgten bewijzen. Hij
ontkent evenwelniet,
dat ook do naams-afleiding
van hotGrouingsch
hune,in do boteokonisvan 1
ij k, gegrond
kanzijn; hij
meent dat het een het ander nietuitsluit,
“want,”zegt hij,
“waarom zou hunne, in ’talgemeen lijk,
niet in hetbijzonder
hetlijk
van oen Hun kunnen botookenou?”2Bij
het bock van nunningii is eenbijvoegsel
door j. n. coiiausen 3 ,waarvan o. a. hot vierde hoofdstuk inhoudt een
gesprek
in deElysee-
sche volden tusschcn picarbt en een ouden frieschen hoofdmansur-bold
, sorwold ,
die in 783 in een
gevocht togen
hetleger
van kareiden gkoote
bij Haseluuno,
inMunsterland,
zougesneuveld zijn
, onwiens
graf
in hotHummelinger
woud Saarholds-IIausgenaamd
wordt.Picarut
verdedigt
daarzijne meening,
maar wordteindelijk
door sur- Roldvandwaling overtuigd.
Grondiger
en meerwetenschappelijk
schreef over de hunebedden Joiian georg keysler. Ineenuitvoerig opstel, geplaatst
inzijne
Noord-1
joiian picardt, Korte besebrijvingo van cenigo vergeteue en verborgeneAntiqui- teten der Provinciën enLauden, gelegentusschcn de Noord-Zee,de IJssel, Emse enhippe,
enz.1c druk. in 4o. Gron. 1660; 2e druk in 8o, Grou. 1731. Dc eerste druk komt zelden voor.2
JODOci Hermann! NUNN1NGII,
Schuttorpio-Benihemici,
J. Cti Canon. Scho- last. Vredensis, Sepulchretum Westphalico-Mimigardico-Gentile. Frcf. et Lips.,1714, in 4o.
3
joiiannis HENRicr coiiAUSEN,
Uildesio-Saxonis
,
M. I)., Ossilegium historico-
physicum ad Cl. viri J. U, Nunriinghii Sepulchretum,
228 OVER HE OIJDE BEGRAAFPLAATSEN IN DRENTIIE.
scho cn Cultische oudheden
1
, beschouwthij,
naaraanleiding
yan eenebeschrijving,
diehij
daaringeeft
van hot beroemdeEngelscho gedenk- stuk,
onder don naam vanStonohengo bekend,
ook do hunebeddenvanNoord-Duitschland,
Scandinavië en ons vaderland.Zijne
slotsomis,
dat dezegesticht zijn
door de oudeFriosen, Saxen,
Denen en Zweden.Men
ziet,
dat ön picaudt, ón ndnningh, èn keysler do Hunebed- den voorgrafsteden,
cn niet voor iets anders houden. Datzij
dit dan ookwerkelijk zijn,
wordt door don inhoud er van zooovertuigend bewezen,
dat hetmooijelijk
tebegrijpen is,
hoe anderegevoelens
nogzoo
lang
hebben kunnen stand houden.Do bodem dor hunebedden bestaat uit
zand,
meestalbegroeid
motheideplanten
on gras. Van do moesten, zoo niet vanallen,
is die bodem opgegraven. Men kwam danop een soort van vloer van kleine keien, waaronder zich in het zand, soms
daarbij
rustende op een tweedenvloer,
urnen met verbrande beenderencnhoopjes
van deze laatstonbevonden, vergezeld
vancenig
ander vaatwerk vangebakken
aarde,
en van ste cne n wapensenwerktuigen: zoogenaamde wiggen
of beitels,
hamers, bijlen, pijlspitsen, speerpunten,
messen,slijpstee-
nen
, gedeeltelijk vervaardigd
van vuursteen, maar ook vangraniet
cn
syeniot,
of vanserpentijnsteen, jaspis, agaat, dioriot,
enz. som-mige
van welke zeer fraai bewerkt waren. Van andere voorworpen, die doorvroegere
schrijvers
in (5ón adem met do hunebedden vermeldworden,
b. v.schijven
vangebakken aarde,
in ’t midden van eengat
of een indrukselvoorzien,
ronde metkruisjes getoekende
stee-nen ballen enz., is
hot,
ook luidens do nadere berichtenvandieschrij-
vers
zolvon, twijfelachtig
ofzij
wol in do hunebedden zelve gevon- denzijn
2.Het is hier do
plaats
om mot een kort woord te gewagenvan demeeningen
des volks. Dat dit zeerdikwijls
dostichting
der hunebed- den aan reuzentocschrcof,
zoo als picaudt ditdeed,
die zelfs naar allowaarschijnlijkheid
diemeening
aan hotvolksgeloof
ontleende, kan geenbevreemding
baren.1
joh. Georg, keysler, AnüquUaies selectae Septentriónales et Celticae. Kan-
noverae, 1720, 80, endaarin pag. 1—232: Monumentum vetus Saxonicum inpla- nitie Salishuriensi Viltoniensis provincial
,
vulr/o Stone-llenrje dictum, ex anti- quitafihus pafriis illustratum.2
ACKERSTRATINGH, 1. 1. bladz. 72 enz.
229 OVER DE OUDE BEGRA AEPLAATSEN IN DRENTHE.
Do
Anglo-Saxon geloofden
dat zekere cromlech teAshbury (Berk- shire)
dowerkplaats
was van donmythischen
smid weland, en nogdraagt
die cromlech den naam vanWayland
Smith's cave. In Cornwall is eensteenkring, bestaande, gelijk
mengelooft,
uitjongelieden,
die in steen veranderdwerden,
omdatzij
opzondag
dansten, evenals ookStonehenge
van ouds denreuzendans,
choreagigantum
,heette. In Bre-
tagne
heet eengroot
aantalrechtopstaande
steenon teCarnao,
die inrijen geplaatst zijn,
eenleger
vanheidenen,
dat door denHeiligen
Cornelius in steen zou veranderd
zijn.
InBretagne
en inEngeland
heeton velestconhoopen
en op zich zelf staandegroote
steenen dui- vels steenen ofduivelstafels, terwijl
vele dolmens en crom- lechs in verbandgebracht
worden metfeeën,
inEngeland
ook motrobin iiood, waarvoor in
Frankrijk
garganïua in deplaats treedt, terwijl
daar do overdekte alleen engrotten vrij algemeen
grottes of creux auxfees
heeton.Bij uitzondering
heet inBretagne
eon dolmen table de César.Sporen
van de vroegere, door do eersteChristcnpredikers
enlater1streng
verbodensvereering
van deze steenon bleven mode noglang
over. Soms
ging
men tusschen de steenon door om zich te zuiverenvan eeno
beschuldiging,
of met hot doel om zich tereinigen,
of om zich tevrijwaren
vanbetoovoring.
Tc Colombiers klimmennog thans meis-
jes ,
die een manverlangen,
op dendolmen, genaamd
lapierre
levée,leggen daarop
een stukgeld
neer, onspringen
er dan af. De vrou-wen te Croisic dansen om een menhir; met welk doel wordt niet ge-
zegd.
Misschien zoudenbij
ons metoenigo
moeite ook nog wolccuige dergolijke bijgcloovigheden
te ontdekkenzijn;
het is er toch verrevan af dat debeschaving
hotgeloof
aandergolijke zaken,
als ikbedoel,
zou hebben
uitgeroeid; zij
heeftbij oneindig
velen niets anders uit-gericht
dan dat men voorwendt er niet aan tegolooven,
omdat men schroomt voor datgeloof
uit te komen.Om tot do
mooning,
dat de hunebedden gravenzijn, terug
te keo-i'cn, het is nog zoo
lang
nietgeleden
dat diebestemming
van dehunebedden,
dolmens encromleohs,
zelfs door veleoudheidkundigen
1 Zie bij keysler 1.1. bladz. 13
enz., de bepalingenvanhet Concilie van Nantcs,
vanhet 2°van Arlcs, van dat teTours,het I2
e en16°vanTolcdo,endat vanRonen, alsmede een capitularium van karei, den qrootbn, de bepalingenvan do Koningen
edsar en kanut, ende wetten der Zweden enGothcn.
230 OVER DE OXIDE BEGRA AFPLAATSEN IN DKENTIIE.
miskend
word,
o. a. inFrankrijk.
In do corsto helft van dozo eeuwnog meldde een fransch
schijver aangaande
twoo dichtaaneenliggende
dolmens, van de soort, diegewoonlijk
dubbele dolmongenoemd wordt,
dathij
niettwijfelde
of dogrootste
dor twee was bestemdgeweest
voor het slachtoffer, do kleinste
daarentegen
voor donpriester
Hetdenkbeeld,
dat de hunebedden altaren waren, heeft trouwenszeerlang gehoorscht,
en men is zelfs zoo ver gegaan, dat men aan do kleinekuiltjes,
die men op enkele steenenvindt,
debestemming
tooschreofom hot bloed der
slagtoffors
op te vangen. Het komtmij
'voor, dat dezemouning
wol ’t eerstgegrond
zalzijn geweest
opdie,
wel somshoogo,
maarbetrekkelijk
kleinehunebedden,
die men b. v. veel inBrotagne aantroft,
endieeenvoudig
bestaan uit éendekstoen, gedragen
door twee, drie of vierzijstoenen.
Wat echter degrootero betreft,
behalvedat, gelijk wij
zagen, hunne warebestemming
genoegzaamblijkt
uit do daaringevonden
beenderen engrafurnen,
inEngeland
zelfsgoheole geraamten,
zoo heeft hun vorm niets van eenaltaar,
en
zijn zij
daartoe dan ook wegens hunneongelijko, gewelfde
en ruwe bovenvlakte niet wol bruikbaar2. Het bovenvlak der doksteonen isin den
regel bol,
ruw onongelijk;
do bcncdenvlaktedaarentegen
vlak. Velezijsteonen zijn
ook van buiten ruw, maar aan de binnen-zijde
effen envlak. Kan men nu veronderstellen datiemand,
een al- taar willende bouwen omdaarop
teofferen,
de deksteenen met doplatte
vlakte naar beneden en mot do ruwe naar boven zalgelegd
hebben ?Maar zouden de hunebedden geeno
woningen
kunnengeweest zijn?
Ik herinner
mij
dezegissing
ergens te hebbengelezen. Maar,
behalve dat alwederhetgeen
men in de hunebeddengevonden hooft,
dezemeening
in den wegstaat,
totwoningen zijn
de hunebedden nog onbruikbaarder dan tot altaren.Zij zijn
daarvoor nietdiep
enniet ruim genoeg,gelijk
acker sïkatingii heeftaangemerkt
". Men moethierbij
nietuitsluitend
het oog houden op do zeergroote hunebedden,
zooals dat teBorger,
maar op dekleinere,
die wel nooit totwoning
hebben kunnendienen,
en toch van denzelfdonvorm on dezelfde in-rigting zijn
als dogroote.
Ook vindt men ingeenhunebed,
gelijk
1
wwght, 1. 1.pag. 53.
3
KEYS1ER, 1. 1.
pag. 46.
3 1. 1.bladz. 62 in denoot.
OVER DE OUDE BEGRAAFPLAATSEN IN DRENTUE. , 231
de zoo
ovengenoemde geleerde opmerkt,
sporen van eencstookplaats.
Maar wie
zijn
het nu, die do hunebeddengesticht
hebben?Zijn
het do Hunnen, die onderaanvoering
van “dengeosel Gods’’,
attila, in in do 5de eeuw eengroot
dool vanEuropa
teisterden ? Ditmeende,
op den klank dos naams af, nunninghen anderenna hem. Maar zulke hunebedden als de onze on de
Noordduitscho,
worden ookgevonden
in Scandinavië, op do Kanaal-eilanden enelders,
waar do Hunnen nooitgekomen zijn, terwijl zij daarentegen
ontbroken inHongarije
en anderegedeelten
vanoostolijk Europa,
waar dat volklangen tijd
ge- zeteldheeft,
oven alszij
ook nochbij
Orleaus, nochbij
Mantuaen Paviagevonden
worden, waar ze toch ook moestenzijn,
zoo de onze door hengesticht
waren. Maar — en dit doet alles af — wie ook do stichters der hunebedden mogenzijn, zij
stammen af uit een veel ouderentijd
dandien,
toon de HunnenEuropa overstroomden,
—uiteen
tijd,
toen hier nog menschenwoonden,
ten eenemale onbekend met hotgebruik
van metalenwerktuigen
enwapenen.Immers,
men vindt in do hunebedden hier onin Duitschlandgeen dan stconen werk-
tuigen
en wapenen.Warenzij
door de Hunnengesticht,
dan zou mener
ijzeren, bronzen, gouden
en zilveren voorworpenin vinden.Was er eenmaal een ander
Hunenvolk,
dan do bekendeHunnen,
en moot aan dit do
stichting
der hunebedden wordentoogeschroven
? Ditgevoelen
is door l. ra. c. van den behgiivoorgestaan.
Het zougewoond
hebben in hot oude Frieschelandschap Hunsingo
,welksnaam,
even als die van de rivier de
Hunse,
endie van dezoogenaamde
stad Hunsow inDrenthe,
op een Hunevolk duiden zou. Wat die stadHun-sow
aangaat,
zoo is ergeen
grond
om tegelooveu
dat er ooit zulkeeno stad bestaan heeft 1
, terwijl
acker stuatinqiiterecht heeftaan-gomorkt,
datHunsingo
den naam ontleent van deHunse,
endie rivierwel niet naar een volk zal benoemd
zijn,
’t geen even ongewoonzouzijn,
als ’ttegenovergestelde
gewoon is. De Saliërs boeten naar deSala,
niet de Sala naar do Saliërs. Intusschen is het waar dat,gelijk
van den bekgii
aanmerkt,
deAnglo-Saxischo kerkelijke schrijver
beda gewag maakt van Hunnen of Hunon, in nauw verband met andere Nederduitschcvolken,
waarvan doEngelschcn
afstammen.Hij
noemt die volken op: hetzijn
do Driesen, deRugiërs,
doDenen,
deHunon,
1 Janssen heeft in zijneDrenthsche Oudheden eenhoofdstukaandezoogcu.stad Hunsow
gewijd,
waaruit het bovenstaande genoegzaam blijkt.OVERT)E OUDE BEGRAAFPLA ATSEN IN DRENTHE.
232
do oude Saxen en do Boructaviërs Ook in de oude sagen, die op
don
grijzen voortijd
vanhet Noordenterugwijzen,
wordt van eenHune- land en een Hunenvolkgesproken.
Dat echter de Hunen van beüa on der sagen do hunebedden zoudengesticht hebben,
kan niet wordenaangenomen. Want dan zoude dat volk
geheel Noord-Duitschland,
van ons land af tot inPommeren,
hebben moetenbewonen;
daar toch vindt men overal die monumentenonworden ze hunebedden of hune-gravon
gcheoton.
Maar van zulk oengroot
Hunenvolk is nietsbekend,hetgeen
toch hotgeval
had moetenzijn.
Sommigen
hebben ’t dan ook botergevonden
om hét woord hune nietvan een volkafteleiden,
maar naareene andere beteekenis te zoe-ken,
on hebbengemeend
die beteekenis te vinden in het Nederduitschheune,
'heno ofheunc,
dat een doode zou betoekonen. Yan daar henekleed voordoodskleed, heunbürgin
in Saxen voorlijkbc-
waarster. Hu n ebed ofhunengraf
zou dan doodongraf zijn
2.
Diemeening
wordt echter door geenoudheidkundige
meergedeeld.
Andere
gissingen daarlatende,
zal ik nu het thansbij ethnologen
on
oudheidkundigen vrij algemeen
aangenomengevoelen
uiteenzetten.Alles duidterop dat do Gcrmaansoho volksstammen uit hot
Oosten,
on wol uit
Midden-Azië,
naarEuropa gekomen zijn
3.Maar van waar
ze ook
oorspronkelijk
waren,—toonzij
aankwamen in delanden,
diezij
sedert bewoond hebben, vonden
zij
die niet onbewoond.Integendeel, zij
vonden daar monschcn, — maar menschen van een anderslag
danzij zelven,
eene andere taalsprekende
en van anderegewoonten
en zeden. Mot dezeoorspronkelijke
bewoners moestenzij
donkamp
wagen om hot bezit van hotland; zij waagden dien,
en hotgevolg
was datzij
moester bleven. Maar diekamp
was, althans in velestreken,
zwaai-en
langdurig geweest;
ook toon dooverwinning
zich beslissend voor do Gormaanscho aanvallers verklaardhad,
on deze zichvoorgoed
in hetoverwonnen land hadden
gevestigd,
ledenzij
noglang
voel last van duoverblijfselen
van deoorspronkelijke bevolking,
die zich inberg-
streken of inontoegankelijke
bosschon en moerassen haddentoruggo-
1 Kist, ecclesinst, L. \,
cap, 10. Sunt autemFresones
,
Rugini, Danai, Jlunni
,
antiqui Saxones, Boructarii.
2 Cf. KEYSLEU 1. 1. pag. 103, KLEMM 1.1. S. 102, doch ook reeds
nunningh,gelijk wij vroeger aanmerkten.
3 Ariërs
,
Duitschers en Nederlanders, in dit Albumvoor 1871.
OVER DE OTIDE BEGUAAFPLAATSEN IN DRENTIIE. 233
trokken. Die
strijd
met de autochtonen ofoorspronkelijke
inwoners werd door de sage van mond tot mondovergeloverd
ennamalgaande-
weg moer ongewone en
bijna bovonnatuurlijke evenredigheden
aan.Bij
onbeschaafdevolken,
dio geen letterschriftkennen,
enbij
wie alle kennis van vroegeregebeurtenissen
en toestanden op de monde-linge overlevering berust,
worden dio vroegeregebeurtenissen spoedig oud;
wat tentijde
van doovergrootvaders geschied is,
isbij
hen reeds in het halfdonkervan don oudentijd gedompeld.
De zucht om hetvoorgeslacht,
waarvan men zelf afstamt, teverheffen, openbaart
zichdaarbij
steedsbij
oubeschaafdèn enhalf beschaafden zeersterk,
getuigen
do wonderbareOnongeloofelijke
feiten, dio in allo sagen aan do holden van denvoortijd
wordentoegeschrevon.
Bedenkt mendit,
dan is hot nietmooiclijk
tebegrijpen,
hoe devijanden,
met welke do Germanenaanvankelijk
tekampen
hadden en diezij
niet dan met moeiteoverwonnen, in deoverlevering
weldra verschenen als een volkvan
verschrikkelijke, bijna bovennatuurlijke
wezens, maar die dan toch voor do allesvermogende dapperheid
enkracht der voorouderen had- den moeten bukken.Zij
werdenvoorgesteld
als vanbuitengewone lichaamsgrootto,
meer danmenschelijke kracht, vreesolijke
woestheiden
wreedheid,
somszelfs alsbegaafd
metbovennatuurlijke
vermogens,— in oenwoord,
het werden reuzen.Die reuzen, of liever die volksstammen
,
die de
overlevering
weldra tot reuzen omvormdo,zijn
do Scandinavische Jattenon Thursen,
die
de
Jettegrafvar
hebbengesticht;
— hetzijn
do Riesen on Hünen vanNoord-Duitschland,
wiergebeenten
in do Riesen- enIlunengraber
rus-ton;
— hotzijn
de HunonvanDrenthe,
do reuzenvan vader piciitox, de bouwers van onze vaderlandsche hunebedden.Zoo
zijn wij
dan toch weder tot do reuzen van picardttoruggeko-
men. En
werkelijk,
wanneer men dioreuzen slechtsduidt,
zooalszij
moetengeduid worden, namelijk
als do wildevolksstammen,
dio de Germanen inEuropa
vonden ondiezij
niet dan mot veelinspanning
konden meester wordenenonschadolijk maken,
dan is het waardat,
gelijk hij zegt, bijna
overal reuzen hebbengewoond,
on niet onwaar-schijnlijk,
dat die reuzende stichters dor hunebeddenzijn geweest.
Maar hoe weet men, dat de hunebedden
juist
door cone voor-Germaanscho
bevolking gesticht zijn?
Hot zalmijnen
lezers niet onbekendzijn,
dat men voor do oudstecultuhr-geschicdonis
des men-schelijkou geslachts,
of liever der verschillendenatiën,
drietijdperken
234 OVER DE OUDE BEGIIAA.FPLAA.TSEN IN DRENTIIE.
aanneemt: een
steentijdperk,
eenbronstijdperk
en oenijzortijdperk.
Gedurende het eerste
gebruikte
men nog geen metalen, maar alleensteenenen ook boenen
werktuigen,
wapens onsieraden,
—gedurende
het tweedegebruikte
men uitbrons,
d. i. eenalliage
vankoper
en tinvervaardigde,
—in hetderde,
waarinwij leven,
maakte men do meestewerktuigen
en alle wapens vanijzer.
Dat het winnen enbe- werken van metalen reeds oen zekereontwikkeling
enbeschaving
ver-onderstelt,
en dat dus de eerste menschengenoodzaakt zijn geweest
deonontboerlijksto werktuigen
en wapens, voor zoo ver die niet van hout kondenzijn,
van steen tevervaardigen,
laat zichbegrijpen,
on is ookbevestigd
doorhetgeen bij
een aantal wilde volksstammenwaargenomenwerd, toon
zij
ontdekt werden. Later moet datmetaal,
dat hetgomakkolijkst
te winnen on te bewerken was, zooals hot ko-per, eerder in
gebruik zijn
gekomendan hetijzer,
waarvan do be-werking
vooral meermoeiclijkhodon oploverdo. Wij
vinden dan ookdat in do oudste
tijden werktuigen
en wapens nietvanijzer
maarvan brons
vervaardigd
werden.Volgens
homerus streden do Griekenon
Trojanen
mot bronzen wapens. In hetverdrag-tusschen
porsena endoRomeinen, aangehaald
door plinius 1, werdbepaald
dat do Ro- meinen geenijzer
mochtengebruiken
behalve voorlandbouwgereed- schappen.
Ja hotschijnt
dat do Romeinen eerst na don tweeden Pu- nischenoorlog ijzer zijn beginnen
tegebruiken
voor het maken vanwapens. Ik behoef
hierbij nauwelijks
te doenopmerken,
dat dezetijd- perken bij
geenvolkscherp
van elkandergescheiden zijn geweest,
— dat men reeds bronsbegon
tegebruiken
toen de steenenwerktuigen
en wapens nog
algemeen
in zwang waren, on dat er evenzoo eentijd
was, toonmen brons on
ijzer
beidebezigde
totdoeleinden,
waartoe later alleen hotijzer
diende.Do Germanen nu waren,
volgens
de gewonevoorstelling,
reeds in het bezit van metalenwerktuigen,
toonzij
hier kwamen. Wat echtermeer
zegt,
naast dehunebedden, die geen andere dan steenen werk-tuigen bevatten,
vindt mengeheel
anderebegraafplaatsen, grafheu-
vels, die wel vangeen ander volk dan van de Germanen kunnen af-
komstig zijn,
en in deze vindt men,behalve urnenmotgebrande
been-1 Hist, natur. Lib. XXXIVCap. 39. “Infoedere quodexpulsis regibuspopulo
Romano dedit Porsena
,
nominatim comprehensum invenimus, ne ferro nisi in agricultura uterentur."OVER BE OUBE BEGEAAFPLAATSEN IN BRENTHE. 235
deren, bronzen
werktuigen.
Dat diegrafheuvels werkelijk
van Ger- maanschenoorsprong
zijn,
wordt bewezen door hotgemis
daarin vanontwijfelbaar
Eomeiuschooudheden,
zooals munten,terwijl overigens
uittaciïus bekend is, dat do Germanen hunnelijken,
althans die deraanzienlijken, verbrandden,
endatzij
over den aschgrafheuvels
op-wierpen, waarbij
noguitdrukkelijk
vermeldwordt,
datzij
do oerbe-wijzing
vanhooge
en met moeiteopgorichto grafteekenen
afkeurden,
als drukkendvoor de overledenen',
— ’t geen voorzeker niet op de stich- ters der hunebeddenpast.
Neemtmen nu iuaanmerking,
dat de Ger-manen, die ïacitus
beschreef, bepaaldelijk
die waren, die in do lan- den aan denEijn
en in deze strekenwoonden,
danschijnt
daaruit te kunnen wordenafgeleid,
dat de stichters der hunebeddengeen Germa-nen
zijn geweest
on dat men diestichters,
opgrond
van het uitslui- tend voorkomen van steenonwerktuigen
in diebegraafplaatsen,
voor vóór-Germanen te houden heeft.Men heeft deze voor-Germanen Kelten
genaamd.
Doruimte,
waar-over ik beschikken kan
,
verbiedt
mij
te treden in eoneuiteenzetting
van
hetgeen
men het Keltischevraagstuk
kan noemen. Of er ooit inons landeen volk heeft
geleefd,
verwant mot dozoogenaamde
Keltische stammen iuBretagne,
in Wales, in Ierlandon in de Schotschehoog-
landen,
kan zeerbetwijfeld
worden. En datwestelijk Europa
vóór do komst der Germanen bewoond isgeweest
door eenvolk,
dat zichzelfmet den
algomoenen
naam van Keltenbestempelde,
is zeer zeker niet waar. Iu ’talgemeen
bestaat er,mijns inziens,
geengrond
om tus- schenhetgeen
men deoorspronkelijke bevolking
vanEuropa
heet en deGermanen,
nogeone van beidenonderscheidene,
doch desniettemin Arischebevolking,
aan te nemen. Devolken,
die hetzoogenaamd
Keltischspraken,
waren, medevolgens mijn inzien,
óf autochthonen,vermengd
mot do voorhoede der Germaanscho landverhuizers, óf diezoogenaamde
autochthonenwaren geen autochthonen, maar zelven uit Aziëafkomstig
2.1 Monumentorum arduum et
operosum honorem, utgravemdefunctis , aspernan- lur. Germ, 27.
! Ik kan hier iu geen verdere bijzonderheden treden omtrent de antochthonen van
westelijk Europa. 01 zij, gelijk iaidiieiibebeweert, van het noorden naar het zuiden,
of, gelijk woksaae meent, van het zuiden naar het noorden verhuisd zijn, — of
zij, gelijk sommigen gegist hebben, van Finschen of zelfs Laplandschen stam zijn
geweest, kan hier geen onderwerp van overweging uitmaken. — Ten aanzien der
236 OVER DEOUDE
BEGRAAEPLAATSEN IN DRENTIXE.
Ik mag
hierbij
nietverzwijgen, dat,
ofschoon men thansvrij alge-
meen de
stichting
der hunebeddenaanvoor-Gormanentoeschrijft,
som-migen
het voor nogniet zoo volkomenuitgemaakt houden,
dat die momumenten niet van Germanenafkomstig zijn.
Men kan vragen:hoe weet men, dat de
Germanen, bij
hunne komstalhier,
reeds me- talen voorwerpengebruikten
? Desagen,
waarin deoude,
Noordschoholden voorkomen als
gewapend
metmetaal,
beteekenen hierniets,
omdatwij
die sagen slechts uit laterebewerkingen
kennen. Dat in degrafsteden (
tumuli),
die zeker Germaanschzijn,
geensteenen,
maar bronzen en zelfsijzeren
voorworpen wordengevonden
,bewijst
mede niet genoeg.Zij
kunnen van laterentijd dagteekenen,
toen aan denoenenkant de metalen
voorwerpen
bij
de Germaneningevoerd
waren, cn aan don andoren kant do voorraad vanoppervlakkig gelegene groote
steenblokken verbruiktwas enmen dusgenoodzaakt
waskleinere steenen tegebruiken
totinsluiting
enbedekking
der urnen. Men be- denkedaarbij wol,
dat ook do hunebedden zondertwijfel
allen ingraf-
heuvels, ingroote tumuli,
bedolvenzijn geweest.
Hetpleit
zou tengunste
van dezegcrmaansche theorie,
indien ik haar zoo noemenmag, beslist
zijn,
zoo men kleine1
hunebedden vond met metalen voorworpen, al of niet ingezelschap
van steenenwerktuigen,
— ofgrafheuvels, gelijk
aan die welke zekergermaansch zijn,
met steenenvoorwerpen en geoneandere. Dit is echter tot dusver nog niet
geschied.
Om van de
oorspronkelijke inrichting
der hunebeddenoengoed
denk- beeld teverkrijgen,
voeg ik hiernog het
volgende bij:
1". De
tusschenruimtcn,
die dozij-,
sluit- on doksteonen tusschen elkander ovcrlaten,zijn
mot kleineresteenklompen aangevuld geweest.
2°. De
hunebedden,
althans dogroote,
hebben naarmijn
inzien al- lenvoorportalen
met doksteenengehad.
Naarmijn gevoelen
vormde hetvoorportaal
dentoegang
tot het binnenste van hot hunebed.Engclsclie,
zoogenaamd
Keltischegraven,
merk ik op, dat de omstandigheid, dat in vele daarvan, die zeer zeker noch Romcinsch, noch Anglo-Saxisch zijn, toch metalenvoorwerpen gevonden
worden,
volstrekt niet bewijst dat de stichters dier graven met die van onze hunebedden niets zouden gemeen hebben. Men denke erslechts aan, dathier lang vóór do komst der Romeinen do oorspronkelijke bevolking door de Germanen
verdrongen
,
uitgeroeidof ton onder gebrachtwas,
terwijl daarentegenin Brittannie de oorspronkelijke Britsche bevolking tot in de vijfde eeuwna Christus de heerschendebleef cn vooreendeel deUomcinschc beschaving aannam
1 Kleine, — omdat die hunebedden zonden moetendagteekenenvanden tijd, toen de
grootesteenblokken begonnentoontbreken, — het overgangstijdperk totde tumuli.
OVER HE CEDE BEGRAAFPLAATSEN IN DIIENTHE. 237
3°. Do urnen- en
becuderonhoopen
en de aarden ensteenen voor-werpen, die men don
afgestorvenen
in hunne laatsterustplaats
medegaf,
werden in hot zandvan den bodem doshunobeds,
vaak op oen daaringolegdon
vloer vankeijon, begraven,
en daarna door oen der-golijkcn
vloer overdekt.4°. Hot
geheele
hunebedlag
bedolven in een heuvel vanzand,
waarbij
naar alle aanzien hot uiteinde van hotvoorportaal vrij bleef,
welksopening
dan door een sluitsteengesloten
werd. Wel- licht wordensommige
hunebedden, voorzij
mot zand overdekt wer- den, bedolven onder eene
laag koijcn
ofgrind.
In datgeval
kun-nen do
stoenkringen,
die menbij
velenaantreft, gediend
hebben totzijdelingscho ondersteuning
van dengrindheuvel,
ten einde hetuitwij-
kon naar buiten daarvan te verhinderen. Dit laatste isongetwijfeld
dobestemming geweest
van dokringen
vangroote keijen,
waarmede doEngelscho
cairns(Pig. 17)
omgevon waren. Intusscheu is dit laat- ste alleen eenegissing.
Zekerder ishet,
naarmijn inzien,
dat allehunebedden in zand- of aardhouvcls bedolven hebben
gelegen.
5". In do hunebedden werd meermalen
achtereenvolgens begraven.
Waarschijnlijk
werd dan doingang
van hetvoorportaal, hetzij
deze alleen met een steengesloten
of nog bovendien door aarde overdektwas, geopend,
ende urn of do beenderen door hetvoorportaal
in dewijdere
ruimtevan degrafkamer
zelvegebracht,
om daar onder den koivloer te wordenbegraven.
IV.
Van waar
zijn
debouwstoffen,
waaruit do hunebeddenzijn
samen-gesteld, afkomstig,
en hoe heeft men daarvan diegedenkteekenen gebouwd
?Zij zijn
genomen uit den bodemzelvcn,
waarop de hunebeddenstaan;
de stcenen, waaruitzij gebouwd zijn,
heeft men op en in dengrond
derlandstreek,
waar men hunebeddenheeft,gevonden.
De bodemvan Drenthe is
diluviaal;
dit diluvium is hetzoogenaamd
Scandina- vischdiluvium,
waarvan een dereigenaardigheden juist
diegroote
steenblokkenzijn,
als waaruit do hunebeddenzijn opgobouwd.
Do ge-steenten
, die men nogin zoo
grooten
overvloed in het Drenthsche dilu- viumvindt, zijn
van denzelfdon aard als de blokken, waaruit do hunebeddenbestaan;
zelfs vindt men daar nu en dannog in don
238 OVER BE CUBE HERRAAFPLAATSEN IN DRENTHE.
grond grooto steenklompen,
die met dio van vele hunebedden kunnenwedijveren.
Do ruimte verbiedt
mij
om over het Nederlandsch diluvium,
datmen inMaas-, Rijn-,
Scandinavisch engemengd
diluviumverdeelt,
enover do
wijze,
waarop hot hiergekomen
is, uit te weiden, enikverwijs
daaromtrent,behalve naarstaging's Bodem vanNederland,naardcver-
handeling
van ALicohbn,doormij
in hetbegin
vanditopstel aangehaald.
Maar hoe heeftmen nu dio
stoenhoopen
tot standgekregen?
Dij
monumenten,gesticht
door een volk op eenhoogeren trap
vanbeschaving,
zou zulk eenvraag mindertepas
komen,
ofzou insom-mige gevallen
alleen van technischbelang
kunnenzijn.
Maarwanneerwij
weten dat do stichters der hunebedden hebben behoordtot,
zooalswestendorp hen
noemde,
de “wilden’’ vanEuropa,
die op oen zeerlagen trap
vanbeschaving
moeten hebbengestaan,
dan kan het ons niet verwonderen dat die vraag meermalengedaan
is, vooral met hetoog op de
grooto
en zware deksteenon vansommige hunebedden,
dio men zich niet verbeelden kan op eene anderewijze
op hunneplaats
te kunnen wordengebracht,
dan door middelvanwerktuigen,
wior kennismen
bij
eenwild volk niet kan veronderstellen. Voor picaudt, en dio met hom reuzen voor do stichters der hunebeddenhielden, had hotplaatsen
der deksteenon op dezijstoenen
geen bezwaar; de“grouwe-
licko statuer engroote
krachten” der reuzen waren daartoe genoeg.Nog
minder bezwaar kondenzij
daarinzien,
dioverhaalden,
dat doreuzen elkander de deksteenonvan het
grooto
hunebed teBorger
van Duinen naarBorger
envanBorger
naar Drouwen zouden hebben too-geworpen,welke
plaatsen
ruim een kwartier uurs vanelkander afliggen.
Maar hoe
gewone mcnschen slechts met
behulp
van hunne handen en v£tn uit boomstammenvervaardigde
hefboomon diogevaarten
op hunneplaats
boven op het hunebed hadden kunnenkrijgen,
dat schoenmoeijelijk
tebegrijpen.
Dio
zwarigheid
is intusschen niet zoogroot
alszij schijnt.
Roodswestendorp hoeft als
zijne zienswijze
te kennen gegeven, dat do stich- ters der hunebedden derotsklompen,
waaruit dezebestaan,
op eenhebben
gestapeld door,
naargelang
deswerks,
dengrond
alglooiende
met aardeoptehoogon,
en do steenon met hefboomon onkracht van mcnschenarmcnlangs
een hellend vlak naar boven te werken '. Uit-1 1. 1, bladz. 104.