• No results found

Over de oude begraafplaatsen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Over de oude begraafplaatsen"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over de oude begraafplaatsen

in Drenthe,

bijzonder over

de hunebedden

DOOR

Dr. D. Lubach.

III.

1 Oermania

,

cap, 34; Utraequenationes [Frisii majoreset minores\ usque ad Oceanum llheno praetexuntur, amhiuntque immensos insuper lacus, et JRomanis

classibus navigafos. Ipsum quin etiam oceanum illa tentavimus. Et superesse

adhuc Jlerculis columnas, fama vulgavit••sive adit Hercules

, seu

,

quicquid uhique magnificumest, in clarifatem ejus referreconsensimus. Nee defuitaudentia Druso Oermanico; sed obstitit Oceanus in se simul atque in Herculem inquiri.Mox

nemo tentavit

, sanctiusqueac reverentius visum

, de actis Deorum credere quam

scire. Wanneer drusus, metOverijssel wel bekend, de Drcnihschc hunebedden had wil- Welke de beteekenis der hunebedden is en wie hunne stichters

zijn geweest,

daaromtrent

liepen

vroeger de

gevoelens

uiteen.

Het is

onzeker,

doch wel

waarschijnlijk,

dat de Romeinen

bij

hunne komst hier te lande die

gedenkstukken,

die er toen

menigvuldiger

en

op meer

plaatsen

moeten

geweest zijn,

hebben

gezien

en er hunne

gedachten

over

gehad.

Dat de Drenthsche hunebedden echter niet de Columnae Herculis

,

de kolommen

van HERCULES waren

,

die, volgens

het

getuigenis van TACITUS, DRUSUS te vergeefs

trachtte te

bereiken, blijkt

uit de

plaats bij

den

genoemden schrijver ¹ duidelijk. Wij

zullen

15

(2)

226 OVER DE OUDE REGRAAFPLAATSEN IN HRENTHE.

“Misschien,”

dus

vervolgt

picabdt, “dat er

oonigc

sullen

gevonden worden,

die

mijn

sustenu niet en sal

smaken,

die voor fabelenen

praetjes

houden al wat van do Reusen en haor

ongelooflijke

werekon

geschreven is,

en

gozoght

wert. Doch deze

goede joolon dienen,

wegens hare

simpelheydt,

voel moer

beklaeght,

als in haer

tegenspreken

wo-

dcrleght

te werden. Wel hoe! on

sijnder niet,

soo wel voor als naor do D'duvie

,

gronwclicko

Reusen

geweest

op aerden? enz.” Picardt tracht ditnu te

bewijzen

uit het Oude

Testament,

uit do Noordsche

schrij-

vers, uit do in verschillende streken der aarde

gevonden

“Reusenge- beenten.” Dat do reuzen

,

die do Drenthscho hunebedden

gesticht

heb-

ben,

uit het Noorden hier

gekomen zijn, bewijst hij daaruit,

dat do

len zien, zon liij niet zoo dwaas zijn geweestte dien einde over lietmoerFlevo de

Noordzee in te varenI

ons ook niet

vormoeijen

met op te sporen wat menal in vroegere

tijden

over de hunebedden

gedacht heeft,

envergenoegen er ons medeom vooreerst na te gaan, wat de bekende Coevorder

predikant

engenees-

heer JOHAN PICARD daarover

mededeelt. In

zijn, doorgaans

onder den naam van “Drenthsche

antiquiteiten”

bekend

boek,

doelt

hij

de

gissingen

mode, die men omtrent de hunebedden hier enelders

gewaagd heeft,

als b. v. dat de steene

n, waaruit

zij bestaan,

door den zondvloed zóó op elkander

gestapeld zijn,

dat

zij gesticht zijn

door de menschen vóór den

zondvloed,

dat de duivelze zou ge- bouwd

hebben,

dat ze de bovenbedoelde kolommen van

HERCULES

zouden

zijn,

dat

zij tropeën

van de Romeinen zouden

wezen,

of wel heidensche

altaren,

of

eindelijk

Romeinsche

begraafplaatsen.

“Wat sal men dan

eyndelijck maken”,

dus

vervolgt hij,

“van dese oude, vreemde, en monstreuse

Antiquiteten?

Het

sijn

al te samen

begraffenissen

van grouwsame,

Barbarische en

wreede REUSEN, Huy-

nen,

Giganten

,

kinderen Enakim

,

Emim

,

Nephilim , Rephaim

,

menschen

van

grouwelicke

statuer,

groote krachten,

en beestelicke

wreetheydt,

die noch God noch menschen

gevreest hebben,

maar

geacht

werden

geboren

te

sijn

tot verderf des

menschelijcken geslachts.

Dese mon- strouse Housen

sijn

in dese Landen

gekomen uyt

Gothia,

Sweden,

Noorwegen, Holsingen,

Finmarcken,

Biarmia,

Schrickfinnia

[Skrid-

finnia],

Denemarkenetc., alle welcke Landen in de alleroudste

tijden

gekrielt

hebben van Reusen, welcke in de woeste Noordtsche Landen

gekomen zijn

uit Asia,

uyt

het LandtCanaan, etc.”

(3)

OVER DE (HIDE BEGRA AFPDAATSEN IN DRENTIIE. 227

Drenthscho

steonhoopeu

“dc zcdvo

struetuyr, lenglite, breete, hooghte

on fatsoen hebben als de Rouson

Sopulturen

in do yoorsz. Noortsche

Landen,”

waar ze

algemeen

aan reuzen worden

toegeschreven

Aan de

bestrijding

van dit

gevoelen

van picardt

wijdde

j. n. ncn-

NINGH eenhoofdstuk van con doorhem in 1714 to Frankforton

Leipzig uitgegeven

boek over do oudo Wostfaalscho

grafplaatsen

2

.

Behalve meer redenen

,

voort

hij

er

tegen

aan, dat de in die hunebedden

gevonden

menschenbeenderen de gewone

grootte

hebben.

Hij

voor zich houdt het

er voor, dat de Germaanscho bewoners vandeze landen van de Romei-

nen het verbranden der

lijken

hebben overgenomen,of misschien wol door dezen daartoe

genoodzaakt zijn geworden,

dat do bedoeldemonu-

menten dan ook

gedeeltelijk

van hen

afkomstig zijn,

envande

Hunnen, die, volgons

hom, van oudo

tijden

af in Westfalen

gewoond hebben,

zooals

sommige plaatsnamen

on de daar

aanwezige Hunnenkampen

en

Hunncnburgten bewijzen. Hij

ontkent evenwel

niet,

dat ook do naams-

afleiding

van hot

Grouingsch

hune,

in do boteokonisvan 1

ij k, gegrond

kan

zijn; hij

meent dat het een het ander niet

uitsluit,

“want,”

zegt hij,

“waarom zou hunne, in ’t

algemeen lijk,

niet in het

bijzonder

het

lijk

van oen Hun kunnen botookenou?”2

Bij

het bock van nunningii is een

bijvoegsel

door j. n. coiiausen 3 ,

waarvan o. a. hot vierde hoofdstuk inhoudt een

gesprek

in de

Elysee-

sche volden tusschcn picarbt en een ouden frieschen hoofdmansur-

bold

, sorwold ,

die in 783 in een

gevocht togen

het

leger

van karei

den gkoote

bij Haseluuno,

in

Munsterland,

zou

gesneuveld zijn

, on

wiens

graf

in hot

Hummelinger

woud Saarholds-IIaus

genaamd

wordt.

Picarut

verdedigt

daar

zijne meening,

maar wordt

eindelijk

door sur- Roldvan

dwaling overtuigd.

Grondiger

en meer

wetenschappelijk

schreef over de hunebedden Joiian georg keysler. Ineen

uitvoerig opstel, geplaatst

in

zijne

Noord-

1

joiian picardt, Korte besebrijvingo van cenigo vergeteue en verborgeneAntiqui- teten der Provinciën enLauden, gelegentusschcn de Noord-Zee,de IJssel, Emse en

hippe,

enz.1c druk. in 4o. Gron. 1660; 2e druk in 8o, Grou. 1731. Dc eerste druk komt zelden voor.

2

JODOci Hermann! NUNN1NGII,

Schuttorpio-Benihemici,

J. Cti Canon. Scho- last. Vredensis, Sepulchretum Westphalico-Mimigardico-Gentile. Frcf. et Lips.,

1714, in 4o.

3

joiiannis HENRicr coiiAUSEN,

Uildesio-Saxonis

,

M. I)., Ossilegium historico-

physicum ad Cl. viri J. U, Nunriinghii Sepulchretum,

(4)

228 OVER HE OIJDE BEGRAAFPLAATSEN IN DRENTIIE.

scho cn Cultische oudheden

1

, beschouwt

hij,

naar

aanleiding

yan eene

beschrijving,

die

hij

daarin

geeft

van hot beroemde

Engelscho gedenk- stuk,

onder don naam van

Stonohengo bekend,

ook do hunebeddenvan

Noord-Duitschland,

Scandinavië en ons vaderland.

Zijne

slotsom

is,

dat deze

gesticht zijn

door de oude

Friosen, Saxen,

Denen en Zweden.

Men

ziet,

dat ön picaudt, ón ndnningh, èn keysler do Hunebed- den voor

grafsteden,

cn niet voor iets anders houden. Dat

zij

dit dan ook

werkelijk zijn,

wordt door don inhoud er van zoo

overtuigend bewezen,

dat het

mooijelijk

te

begrijpen is,

hoe andere

gevoelens

nog

zoo

lang

hebben kunnen stand houden.

Do bodem dor hunebedden bestaat uit

zand,

meestal

begroeid

mot

heideplanten

on gras. Van do moesten, zoo niet van

allen,

is die bodem opgegraven. Men kwam dan

op een soort van vloer van kleine keien, waaronder zich in het zand, soms

daarbij

rustende op een tweeden

vloer,

urnen met verbrande beenderencn

hoopjes

van deze laatston

bevonden, vergezeld

van

cenig

ander vaatwerk van

gebakken

aarde,

en van ste cne n wapensen

werktuigen: zoogenaamde wiggen

of beitels

,

hamers, bijlen, pijlspitsen, speerpunten,

messen,

slijpstee-

nen

, gedeeltelijk vervaardigd

van vuursteen, maar ook van

graniet

cn

syeniot,

of van

serpentijnsteen, jaspis, agaat, dioriot,

enz. som-

mige

van welke zeer fraai bewerkt waren. Van andere voorworpen, die door

vroegere

schrijvers

in (5ón adem met do hunebedden vermeld

worden,

b. v.

schijven

van

gebakken aarde,

in ’t midden van een

gat

of een indruksel

voorzien,

ronde met

kruisjes getoekende

stee-

nen ballen enz., is

hot,

ook luidens do nadere berichtenvandie

schrij-

vers

zolvon, twijfelachtig

of

zij

wol in do hunebedden zelve gevon- den

zijn

2.

Het is hier do

plaats

om mot een kort woord te gewagenvan de

meeningen

des volks. Dat dit zeer

dikwijls

do

stichting

der hunebed- den aan reuzen

tocschrcof,

zoo als picaudt dit

deed,

die zelfs naar allo

waarschijnlijkheid

die

meening

aan hot

volksgeloof

ontleende, kan geen

bevreemding

baren.

1

joh. Georg, keysler, AnüquUaies selectae Septentriónales et Celticae. Kan-

noverae, 1720, 80, endaarin pag. 1—232: Monumentum vetus Saxonicum inpla- nitie Salishuriensi Viltoniensis provincial

,

vulr/o Stone-llenrje dictum, ex anti- quitafihus pafriis illustratum.

2

ACKERSTRATINGH, 1. 1. bladz. 72 enz.

(5)

229 OVER DE OUDE BEGRA AEPLAATSEN IN DRENTHE.

Do

Anglo-Saxon geloofden

dat zekere cromlech te

Ashbury (Berk- shire)

do

werkplaats

was van don

mythischen

smid weland, en nog

draagt

die cromlech den naam van

Wayland

Smith's cave. In Cornwall is een

steenkring, bestaande, gelijk

men

gelooft,

uit

jongelieden,

die in steen veranderd

werden,

omdat

zij

op

zondag

dansten, evenals ook

Stonehenge

van ouds den

reuzendans,

chorea

gigantum

,

heette. In Bre-

tagne

heet een

groot

aantal

rechtopstaande

steenon te

Carnao,

die in

rijen geplaatst zijn,

een

leger

van

heidenen,

dat door den

Heiligen

Cornelius in steen zou veranderd

zijn.

In

Bretagne

en in

Engeland

heeton vele

stconhoopen

en op zich zelf staande

groote

steenen dui- vels steenen of

duivelstafels, terwijl

vele dolmens en crom- lechs in verband

gebracht

worden met

feeën,

in

Engeland

ook mot

robin iiood, waarvoor in

Frankrijk

garganïua in de

plaats treedt, terwijl

daar do overdekte alleen en

grotten vrij algemeen

grottes of creux aux

fees

heeton.

Bij uitzondering

heet in

Bretagne

eon dolmen table de César.

Sporen

van de vroegere, door do eerste

Christcnpredikers

enlater1

streng

verbodens

vereering

van deze steenon bleven mode nog

lang

over. Soms

ging

men tusschen de steenon door om zich te zuiveren

van eeno

beschuldiging,

of met hot doel om zich te

reinigen,

of om zich te

vrijwaren

van

betoovoring.

Tc Colombiers klimmen

nog thans meis-

jes ,

die een man

verlangen,

op den

dolmen, genaamd

la

pierre

levée,

leggen daarop

een stuk

geld

neer, on

springen

er dan af. De vrou-

wen te Croisic dansen om een menhir; met welk doel wordt niet ge-

zegd.

Misschien zouden

bij

ons met

oenigo

moeite ook nog wol

ccuige dergolijke bijgcloovigheden

te ontdekken

zijn;

het is er toch verrevan af dat de

beschaving

hot

geloof

aan

dergolijke zaken,

als ik

bedoel,

zou hebben

uitgeroeid; zij

heeft

bij oneindig

velen niets anders uit-

gericht

dan dat men voorwendt er niet aan te

golooven,

omdat men schroomt voor dat

geloof

uit te komen.

Om tot do

mooning,

dat de hunebedden graven

zijn, terug

te keo-

i'cn, het is nog zoo

lang

niet

geleden

dat die

bestemming

van de

hunebedden,

dolmens en

cromleohs,

zelfs door vele

oudheidkundigen

1 Zie bij keysler 1.1. bladz. 13

enz., de bepalingenvanhet Concilie van Nantcs,

vanhet 2°van Arlcs, van dat teTours,het I2

e en16°vanTolcdo,endat vanRonen, alsmede een capitularium van karei, den qrootbn, de bepalingenvan do Koningen

edsar en kanut, ende wetten der Zweden enGothcn.

(6)

230 OVER DE OXIDE BEGRA AFPLAATSEN IN DKENTIIE.

miskend

word,

o. a. in

Frankrijk.

In do corsto helft van dozo eeuw

nog meldde een fransch

schijver aangaande

twoo dichtaaneen

liggende

dolmens, van de soort, die

gewoonlijk

dubbele dolmon

genoemd wordt,

dat

hij

niet

twijfelde

of do

grootste

dor twee was bestemd

geweest

voor het slachtoffer, do kleinste

daarentegen

voor don

priester

Het

denkbeeld,

dat de hunebedden altaren waren, heeft trouwenszeer

lang gehoorscht,

en men is zelfs zoo ver gegaan, dat men aan do kleine

kuiltjes,

die men op enkele steenen

vindt,

de

bestemming

tooschreof

om hot bloed der

slagtoffors

op te vangen. Het komt

mij

'voor, dat deze

mouning

wol ’t eerst

gegrond

zal

zijn geweest

op

die,

wel soms

hoogo,

maar

betrekkelijk

kleine

hunebedden,

die men b. v. veel in

Brotagne aantroft,

endie

eenvoudig

bestaan uit éen

dekstoen, gedragen

door twee, drie of vier

zijstoenen.

Wat echter de

grootero betreft,

behalve

dat, gelijk wij

zagen, hunne ware

bestemming

genoegzaam

blijkt

uit do daarin

gevonden

beenderen en

grafurnen,

in

Engeland

zelfs

goheole geraamten,

zoo heeft hun vorm niets van een

altaar,

en

zijn zij

daartoe dan ook wegens hunne

ongelijko, gewelfde

en ruwe bovenvlakte niet wol bruikbaar2. Het bovenvlak der doksteonen is

in den

regel bol,

ruw on

ongelijk;

do bcncdenvlakte

daarentegen

vlak. Vele

zijsteonen zijn

ook van buiten ruw, maar aan de binnen-

zijde

effen envlak. Kan men nu veronderstellen dat

iemand,

een al- taar willende bouwen om

daarop

te

offeren,

de deksteenen met do

platte

vlakte naar beneden en mot do ruwe naar boven zal

gelegd

hebben ?

Maar zouden de hunebedden geeno

woningen

kunnen

geweest zijn?

Ik herinner

mij

deze

gissing

ergens te hebben

gelezen. Maar,

behalve dat alweder

hetgeen

men in de hunebedden

gevonden hooft,

deze

meening

in den weg

staat,

tot

woningen zijn

de hunebedden nog onbruikbaarder dan tot altaren.

Zij zijn

daarvoor niet

diep

enniet ruim genoeg,

gelijk

acker sïkatingii heeft

aangemerkt

". Men moet

hierbij

niet

uitsluitend

het oog houden op do zeer

groote hunebedden,

zooals dat te

Borger,

maar op de

kleinere,

die wel nooit tot

woning

hebben kunnen

dienen,

en toch van denzelfdonvorm on dezelfde in-

rigting zijn

als do

groote.

Ook vindt men in

geenhunebed,

gelijk

1

wwght, 1. 1.pag. 53.

3

KEYS1ER, 1. 1.

pag. 46.

3 1. 1.bladz. 62 in denoot.

(7)

OVER DE OUDE BEGRAAFPLAATSEN IN DRENTUE. , 231

de zoo

ovengenoemde geleerde opmerkt,

sporen van eenc

stookplaats.

Maar wie

zijn

het nu, die do hunebedden

gesticht

hebben?

Zijn

het do Hunnen, die onder

aanvoering

van “den

geosel Gods’’,

attila, in in do 5de eeuw een

groot

dool van

Europa

teisterden ? Dit

meende,

op den klank dos naams af, nunninghen anderenna hem. Maar zulke hunebedden als de onze on de

Noordduitscho,

worden ook

gevonden

in Scandinavië, op do Kanaal-eilanden en

elders,

waar do Hunnen nooit

gekomen zijn, terwijl zij daarentegen

ontbroken in

Hongarije

en andere

gedeelten

van

oostolijk Europa,

waar dat volk

langen tijd

ge- zeteld

heeft,

oven als

zij

ook noch

bij

Orleaus, noch

bij

Mantuaen Pavia

gevonden

worden, waar ze toch ook moesten

zijn,

zoo de onze door hen

gesticht

waren. Maar en dit doet alles af wie ook do stichters der hunebedden mogen

zijn, zij

stammen af uit een veel ouderen

tijd

dan

dien,

toon de Hunnen

Europa overstroomden,

uit

een

tijd,

toen hier nog menschen

woonden,

ten eenemale onbekend met hot

gebruik

van metalen

werktuigen

enwapenen.

Immers,

men vindt in do hunebedden hier onin Duitschland

geen dan stconen werk-

tuigen

en wapenen.Waren

zij

door de Hunnen

gesticht,

dan zou men

er

ijzeren, bronzen, gouden

en zilveren voorworpenin vinden.

Was er eenmaal een ander

Hunenvolk,

dan do bekende

Hunnen,

en moot aan dit do

stichting

der hunebedden worden

toogeschroven

? Dit

gevoelen

is door l. ra. c. van den behgii

voorgestaan.

Het zou

gewoond

hebben in hot oude Friesche

landschap Hunsingo

,

welksnaam,

even als die van de rivier de

Hunse,

endie van de

zoogenaamde

stad Hunsow in

Drenthe,

op een Hunevolk duiden zou. Wat die stadHun-

sow

aangaat,

zoo is er

geen

grond

om te

gelooveu

dat er ooit zulk

eeno stad bestaan heeft 1

, terwijl

acker stuatinqiiterecht heeftaan-

gomorkt,

dat

Hunsingo

den naam ontleent van de

Hunse,

endie rivier

wel niet naar een volk zal benoemd

zijn,

’t geen even ongewoonzou

zijn,

als ’t

tegenovergestelde

gewoon is. De Saliërs boeten naar de

Sala,

niet de Sala naar do Saliërs. Intusschen is het waar dat,

gelijk

van den bekgii

aanmerkt,

de

Anglo-Saxischo kerkelijke schrijver

beda gewag maakt van Hunnen of Hunon, in nauw verband met andere Nederduitschc

volken,

waarvan do

Engelschcn

afstammen.

Hij

noemt die volken op: het

zijn

do Driesen, de

Rugiërs,

do

Denen,

de

Hunon,

1 Janssen heeft in zijneDrenthsche Oudheden eenhoofdstukaandezoogcu.stad Hunsow

gewijd,

waaruit het bovenstaande genoegzaam blijkt.

(8)

OVERT)E OUDE BEGRAAFPLA ATSEN IN DRENTHE.

232

do oude Saxen en do Boructaviërs Ook in de oude sagen, die op

don

grijzen voortijd

vanhet Noorden

terugwijzen,

wordt van eenHune- land en een Hunenvolk

gesproken.

Dat echter de Hunen van beüa on der sagen do hunebedden zouden

gesticht hebben,

kan niet worden

aangenomen. Want dan zoude dat volk

geheel Noord-Duitschland,

van ons land af tot in

Pommeren,

hebben moeten

bewonen;

daar toch vindt men overal die monumentenonworden ze hunebedden of hune-

gravon

gcheoton.

Maar van zulk oen

groot

Hunenvolk is nietsbekend,

hetgeen

toch hot

geval

had moeten

zijn.

Sommigen

hebben ’t dan ook boter

gevonden

om hét woord hune nietvan een volk

afteleiden,

maar naareene andere beteekenis te zoe-

ken,

on hebben

gemeend

die beteekenis te vinden in het Nederduitsch

heune,

'heno of

heunc,

dat een doode zou betoekonen. Yan daar henekleed voor

doodskleed, heunbürgin

in Saxen voor

lijkbc-

waarster. Hu n ebed of

hunengraf

zou dan doo

dongraf zijn

2

.

Die

meening

wordt echter door geen

oudheidkundige

meer

gedeeld.

Andere

gissingen daarlatende,

zal ik nu het thans

bij ethnologen

on

oudheidkundigen vrij algemeen

aangenomen

gevoelen

uiteenzetten.

Alles duidterop dat do Gcrmaansoho volksstammen uit hot

Oosten,

on wol uit

Midden-Azië,

naar

Europa gekomen zijn

3.

Maar van waar

ze ook

oorspronkelijk

waren,toon

zij

aankwamen in de

landen,

die

zij

sedert bewoond hebben

, vonden

zij

die niet onbewoond.

Integendeel, zij

vonden daar monschcn, maar menschen van een ander

slag

dan

zij zelven,

eene andere taal

sprekende

en van andere

gewoonten

en zeden. Mot deze

oorspronkelijke

bewoners moesten

zij

don

kamp

wagen om hot bezit van hot

land; zij waagden dien,

en hot

gevolg

was dat

zij

moester bleven. Maar die

kamp

was, althans in vele

streken,

zwaai-

en

langdurig geweest;

ook toon do

overwinning

zich beslissend voor do Gormaanscho aanvallers verklaard

had,

on deze zichvoor

goed

in het

overwonnen land hadden

gevestigd,

leden

zij

nog

lang

voel last van du

overblijfselen

van de

oorspronkelijke bevolking,

die zich in

berg-

streken of in

ontoegankelijke

bosschon en moerassen hadden

toruggo-

1 Kist, ecclesinst, L. \,

cap, 10. Sunt autemFresones

,

Rugini, Danai

, Jlunni

,

antiqui Saxones, Boructarii.

2 Cf. KEYSLEU 1. 1. pag. 103, KLEMM 1.1. S. 102, doch ook reeds

nunningh,gelijk wij vroeger aanmerkten.

3 Ariërs

,

Duitschers en Nederlanders, in dit Albumvoor 1871.

(9)

OVER DE OTIDE BEGUAAFPLAATSEN IN DRENTIIE. 233

trokken. Die

strijd

met de autochtonen of

oorspronkelijke

inwoners werd door de sage van mond tot mond

overgeloverd

ennamal

gaande-

weg moer ongewone en

bijna bovonnatuurlijke evenredigheden

aan.

Bij

onbeschaafde

volken,

dio geen letterschrift

kennen,

en

bij

wie alle kennis van vroegere

gebeurtenissen

en toestanden op de monde-

linge overlevering berust,

worden dio vroegere

gebeurtenissen spoedig oud;

wat ten

tijde

van do

overgrootvaders geschied is,

is

bij

hen reeds in het halfdonkervan don ouden

tijd gedompeld.

De zucht om het

voorgeslacht,

waarvan men zelf afstamt, te

verheffen, openbaart

zich

daarbij

steeds

bij

oubeschaafdèn enhalf beschaafden zeer

sterk,

getuigen

do wonderbareOn

ongeloofelijke

feiten, dio in allo sagen aan do holden van den

voortijd

worden

toegeschrevon.

Bedenkt men

dit,

dan is hot niet

mooiclijk

te

begrijpen,

hoe de

vijanden,

met welke do Germanen

aanvankelijk

te

kampen

hadden en die

zij

niet dan met moeiteoverwonnen, in de

overlevering

weldra verschenen als een volk

van

verschrikkelijke, bijna bovennatuurlijke

wezens, maar die dan toch voor do alles

vermogende dapperheid

enkracht der voorouderen had- den moeten bukken.

Zij

werden

voorgesteld

als van

buitengewone lichaamsgrootto,

meer dan

menschelijke kracht, vreesolijke

woestheid

en

wreedheid,

somszelfs als

begaafd

met

bovennatuurlijke

vermogens, in oen

woord,

het werden reuzen.

Die reuzen, of liever die volksstammen

,

die de

overlevering

weldra tot reuzen omvormdo,

zijn

do Scandinavische Jattenon Thursen

,

die

de

Jettegrafvar

hebben

gesticht;

het

zijn

do Riesen on Hünen van

Noord-Duitschland,

wier

gebeenten

in do Riesen- en

Ilunengraber

rus-

ton;

hot

zijn

de Hunonvan

Drenthe,

do reuzenvan vader piciitox, de bouwers van onze vaderlandsche hunebedden.

Zoo

zijn wij

dan toch weder tot do reuzen van picardt

toruggeko-

men. En

werkelijk,

wanneer men dioreuzen slechts

duidt,

zooals

zij

moeten

geduid worden, namelijk

als do wilde

volksstammen,

dio de Germanen in

Europa

vonden ondie

zij

niet dan mot veel

inspanning

konden meester wordenen

onschadolijk maken,

dan is het waar

dat,

gelijk hij zegt, bijna

overal reuzen hebben

gewoond,

on niet onwaar-

schijnlijk,

dat die reuzende stichters dor hunebedden

zijn geweest.

Maar hoe weet men, dat de hunebedden

juist

door cone voor-

Germaanscho

bevolking gesticht zijn?

Hot zal

mijnen

lezers niet onbekend

zijn,

dat men voor do oudste

cultuhr-geschicdonis

des men-

schelijkou geslachts,

of liever der verschillende

natiën,

drie

tijdperken

(10)

234 OVER DE OUDE BEGIIAA.FPLAA.TSEN IN DRENTIIE.

aanneemt: een

steentijdperk,

een

bronstijdperk

en oen

ijzortijdperk.

Gedurende het eerste

gebruikte

men nog geen metalen, maar alleen

steenenen ook boenen

werktuigen,

wapens on

sieraden,

gedurende

het tweede

gebruikte

men uit

brons,

d. i. een

alliage

van

koper

en tin

vervaardigde,

in het

derde,

waarin

wij leven,

maakte men do meeste

werktuigen

en alle wapens van

ijzer.

Dat het winnen enbe- werken van metalen reeds oen zekere

ontwikkeling

en

beschaving

ver-

onderstelt,

en dat dus de eerste menschen

genoodzaakt zijn geweest

de

onontboerlijksto werktuigen

en wapens, voor zoo ver die niet van hout konden

zijn,

van steen te

vervaardigen,

laat zich

begrijpen,

on is ook

bevestigd

door

hetgeen bij

een aantal wilde volksstammen

waargenomenwerd, toon

zij

ontdekt werden. Later moet dat

metaal,

dat het

gomakkolijkst

te winnen on te bewerken was, zooals hot ko-

per, eerder in

gebruik zijn

gekomendan het

ijzer,

waarvan do be-

werking

vooral meer

moeiclijkhodon oploverdo. Wij

vinden dan ook

dat in do oudste

tijden werktuigen

en wapens nietvan

ijzer

maar

van brons

vervaardigd

werden.

Volgens

homerus streden do Grieken

on

Trojanen

mot bronzen wapens. In het

verdrag-tusschen

porsena endo

Romeinen, aangehaald

door plinius 1, werd

bepaald

dat do Ro- meinen geen

ijzer

mochten

gebruiken

behalve voor

landbouwgereed- schappen.

Ja hot

schijnt

dat do Romeinen eerst na don tweeden Pu- nischen

oorlog ijzer zijn beginnen

te

gebruiken

voor het maken van

wapens. Ik behoef

hierbij nauwelijks

te doen

opmerken,

dat deze

tijd- perken bij

geenvolk

scherp

van elkander

gescheiden zijn geweest,

dat men reeds brons

begon

te

gebruiken

toen de steenen

werktuigen

en wapens nog

algemeen

in zwang waren, on dat er evenzoo een

tijd

was, toonmen brons on

ijzer

beide

bezigde

tot

doeleinden,

waartoe later alleen hot

ijzer

diende.

Do Germanen nu waren,

volgens

de gewone

voorstelling,

reeds in het bezit van metalen

werktuigen,

toon

zij

hier kwamen. Wat echter

meer

zegt,

naast dehunebedden, die geen andere dan steenen werk-

tuigen bevatten,

vindt men

geheel

andere

begraafplaatsen, grafheu-

vels, die wel van

geen ander volk dan van de Germanen kunnen af-

komstig zijn,

en in deze vindt men,behalve urnenmot

gebrande

been-

1 Hist, natur. Lib. XXXIVCap. 39. “Infoedere quodexpulsis regibuspopulo

Romano dedit Porsena

,

nominatim comprehensum invenimus, ne ferro nisi in agricultura uterentur."

(11)

OVER BE OUBE BEGEAAFPLAATSEN IN BRENTHE. 235

deren, bronzen

werktuigen.

Dat die

grafheuvels werkelijk

van Ger- maanschen

oorsprong

zijn,

wordt bewezen door hot

gemis

daarin van

ontwijfelbaar

Eomeiuscho

oudheden,

zooals munten,

terwijl overigens

uittaciïus bekend is, dat do Germanen hunne

lijken,

althans die der

aanzienlijken, verbrandden,

endat

zij

over den asch

grafheuvels

op-

wierpen, waarbij

nog

uitdrukkelijk

vermeld

wordt,

dat

zij

do oerbe-

wijzing

van

hooge

en met moeite

opgorichto grafteekenen

af

keurden,

als drukkendvoor de overledenen

',

’t geen voorzeker niet op de stich- ters der hunebedden

past.

Neemtmen nu iu

aanmerking,

dat de Ger-

manen, die ïacitus

beschreef, bepaaldelijk

die waren, die in do lan- den aan den

Eijn

en in deze streken

woonden,

dan

schijnt

daaruit te kunnen worden

afgeleid,

dat de stichters der hunebeddengeen Germa-

nen

zijn geweest

on dat men die

stichters,

op

grond

van het uitslui- tend voorkomen van steenon

werktuigen

in die

begraafplaatsen,

voor vóór-Germanen te houden heeft.

Men heeft deze voor-Germanen Kelten

genaamd.

Do

ruimte,

waar-

over ik beschikken kan

,

verbiedt

mij

te treden in eone

uiteenzetting

van

hetgeen

men het Keltische

vraagstuk

kan noemen. Of er ooit in

ons landeen volk heeft

geleefd,

verwant mot do

zoogenaamde

Keltische stammen iu

Bretagne,

in Wales, in Ierlandon in de Schotsche

hoog-

landen,

kan zeer

betwijfeld

worden. En dat

westelijk Europa

vóór do komst der Germanen bewoond is

geweest

door een

volk,

dat zichzelf

met den

algomoenen

naam van Kelten

bestempelde,

is zeer zeker niet waar. Iu ’t

algemeen

bestaat er,

mijns inziens,

geen

grond

om tus- schen

hetgeen

men de

oorspronkelijke bevolking

van

Europa

heet en de

Germanen,

nogeone van beiden

onderscheidene,

doch desniettemin Arische

bevolking,

aan te nemen. De

volken,

die het

zoogenaamd

Keltisch

spraken,

waren, mede

volgens mijn inzien,

óf autochthonen,

vermengd

mot do voorhoede der Germaanscho landverhuizers, óf die

zoogenaamde

autochthonenwaren geen autochthonen, maar zelven uit Azië

afkomstig

2.

1 Monumentorum arduum et

operosum honorem, utgravemdefunctis , aspernan- lur. Germ, 27.

! Ik kan hier iu geen verdere bijzonderheden treden omtrent de antochthonen van

westelijk Europa. 01 zij, gelijk iaidiieiibebeweert, van het noorden naar het zuiden,

of, gelijk woksaae meent, van het zuiden naar het noorden verhuisd zijn, of

zij, gelijk sommigen gegist hebben, van Finschen of zelfs Laplandschen stam zijn

geweest, kan hier geen onderwerp van overweging uitmaken. Ten aanzien der

(12)

236 OVER DEOUDE

BEGRAAEPLAATSEN IN DRENTIXE.

Ik mag

hierbij

niet

verzwijgen, dat,

ofschoon men thans

vrij alge-

meen de

stichting

der hunebeddenaanvoor-Gormanen

toeschrijft,

som-

migen

het voor nogniet zoo volkomen

uitgemaakt houden,

dat die momumenten niet van Germanen

afkomstig zijn.

Men kan vragen:

hoe weet men, dat de

Germanen, bij

hunne komst

alhier,

reeds me- talen voorwerpen

gebruikten

? De

sagen,

waarin de

oude,

Noordscho

holden voorkomen als

gewapend

met

metaal,

beteekenen hier

niets,

omdat

wij

die sagen slechts uit latere

bewerkingen

kennen. Dat in de

grafsteden (

tumuli

),

die zeker Germaansch

zijn,

geen

steenen,

maar bronzen en zelfs

ijzeren

voorworpen worden

gevonden

,

bewijst

mede niet genoeg.

Zij

kunnen van lateren

tijd dagteekenen,

toen aan den

oenenkant de metalen

voorwerpen

bij

de Germanen

ingevoerd

waren, cn aan don andoren kant do voorraad van

oppervlakkig gelegene groote

steenblokken verbruiktwas enmen dus

genoodzaakt

waskleinere steenen te

gebruiken

tot

insluiting

en

bedekking

der urnen. Men be- denke

daarbij wol,

dat ook do hunebedden zonder

twijfel

allen in

graf-

heuvels, in

groote tumuli,

bedolven

zijn geweest.

Het

pleit

zou ten

gunste

van deze

gcrmaansche theorie,

indien ik haar zoo noemen

mag, beslist

zijn,

zoo men kleine

1

hunebedden vond met metalen voorworpen, al of niet in

gezelschap

van steenen

werktuigen,

of

grafheuvels, gelijk

aan die welke zeker

germaansch zijn,

met steenen

voorwerpen en geoneandere. Dit is echter tot dusver nog niet

geschied.

Om van de

oorspronkelijke inrichting

der hunebeddenoen

goed

denk- beeld te

verkrijgen,

voeg ik hier

nog het

volgende bij:

1". De

tusschenruimtcn,

die do

zij-,

sluit- on doksteonen tusschen elkander ovcrlaten,

zijn

mot kleinere

steenklompen aangevuld geweest.

2°. De

hunebedden,

althans do

groote,

hebben naar

mijn

inzien al- len

voorportalen

met doksteenen

gehad.

Naar

mijn gevoelen

vormde het

voorportaal

den

toegang

tot het binnenste van hot hunebed.

Engclsclie,

zoogenaamd

Keltische

graven,

merk ik op, dat de omstandigheid, dat in vele daarvan, die zeer zeker noch Romcinsch, noch Anglo-Saxisch zijn, toch metalen

voorwerpen gevonden

worden,

volstrekt niet bewijst dat de stichters dier graven met die van onze hunebedden niets zouden gemeen hebben. Men denke erslechts aan, dat

hier lang vóór do komst der Romeinen do oorspronkelijke bevolking door de Germanen

verdrongen

,

uitgeroeidof ton onder gebracht

was,

terwijl daarentegenin Brittannie de oorspronkelijke Britsche bevolking tot in de vijfde eeuwna Christus de heerschende

bleef cn vooreendeel deUomcinschc beschaving aannam

1 Kleine, omdat die hunebedden zonden moetendagteekenenvanden tijd, toen de

grootesteenblokken begonnentoontbreken, het overgangstijdperk totde tumuli.

(13)

OVER HE CEDE BEGRAAFPLAATSEN IN DIIENTHE. 237

3°. Do urnen- en

becuderonhoopen

en de aarden ensteenen voor-

werpen, die men don

afgestorvenen

in hunne laatste

rustplaats

mede

gaf,

werden in hot zandvan den bodem dos

hunobeds,

vaak op oen daarin

golegdon

vloer van

keijon, begraven,

en daarna door oen der-

golijkcn

vloer overdekt.

4°. Hot

geheele

hunebed

lag

bedolven in een heuvel van

zand,

waarbij

naar alle aanzien hot uiteinde van hot

voorportaal vrij bleef,

welks

opening

dan door een sluitsteen

gesloten

werd. Wel- licht worden

sommige

hunebedden, voor

zij

mot zand overdekt wer- den

, bedolven onder eene

laag koijcn

of

grind.

In dat

geval

kun-

nen do

stoenkringen,

die men

bij

velen

aantreft, gediend

hebben tot

zijdelingscho ondersteuning

van den

grindheuvel,

ten einde het

uitwij-

kon naar buiten daarvan te verhinderen. Dit laatste is

ongetwijfeld

do

bestemming geweest

van do

kringen

van

groote keijen,

waarmede do

Engelscho

cairns

(Pig. 17)

omgevon waren. Intusscheu is dit laat- ste alleen eene

gissing.

Zekerder is

het,

naar

mijn inzien,

dat alle

hunebedden in zand- of aardhouvcls bedolven hebben

gelegen.

5". In do hunebedden werd meermalen

achtereenvolgens begraven.

Waarschijnlijk

werd dan do

ingang

van het

voorportaal, hetzij

deze alleen met een steen

gesloten

of nog bovendien door aarde overdekt

was, geopend,

ende urn of do beenderen door het

voorportaal

in de

wijdere

ruimtevan de

grafkamer

zelve

gebracht,

om daar onder den koivloer te worden

begraven.

IV.

Van waar

zijn

de

bouwstoffen,

waaruit do hunebedden

zijn

samen-

gesteld, afkomstig,

en hoe heeft men daarvan die

gedenkteekenen gebouwd

?

Zij zijn

genomen uit den bodem

zelvcn,

waarop de hunebedden

staan;

de stcenen, waaruit

zij gebouwd zijn,

heeft men op en in den

grond

der

landstreek,

waar men hunebeddenheeft,

gevonden.

De bodem

van Drenthe is

diluviaal;

dit diluvium is het

zoogenaamd

Scandina- visch

diluvium,

waarvan een der

eigenaardigheden juist

die

groote

steenblokken

zijn,

als waaruit do hunebedden

zijn opgobouwd.

Do ge-

steenten

, die men nogin zoo

grooten

overvloed in het Drenthsche dilu- vium

vindt, zijn

van denzelfdon aard als de blokken, waaruit do hunebedden

bestaan;

zelfs vindt men daar nu en dan

nog in don

(14)

238 OVER BE CUBE HERRAAFPLAATSEN IN DRENTHE.

grond grooto steenklompen,

die met dio van vele hunebedden kunnen

wedijveren.

Do ruimte verbiedt

mij

om over het Nederlandsch diluvium

,

datmen in

Maas-, Rijn-,

Scandinavisch en

gemengd

diluvium

verdeelt,

en

over do

wijze,

waarop hot hier

gekomen

is, uit te weiden, enik

verwijs

daaromtrent,behalve naarstaging's Bodem vanNederland

,naardcver-

handeling

van ALicohbn,door

mij

in het

begin

vandit

opstel aangehaald.

Maar hoe heeftmen nu dio

stoenhoopen

tot stand

gekregen?

Dij

monumenten,

gesticht

door een volk op een

hoogeren trap

van

beschaving,

zou zulk eenvraag minderte

pas

komen,

ofzou insom-

mige gevallen

alleen van technisch

belang

kunnen

zijn.

Maarwanneer

wij

weten dat do stichters der hunebedden hebben behoord

tot,

zooals

westendorp hen

noemde,

de “wilden’’ van

Europa,

die op oen zeer

lagen trap

van

beschaving

moeten hebben

gestaan,

dan kan het ons niet verwonderen dat die vraag meermalen

gedaan

is, vooral met het

oog op de

grooto

en zware deksteenon van

sommige hunebedden,

dio men zich niet verbeelden kan op eene andere

wijze

op hunne

plaats

te kunnen worden

gebracht,

dan door middelvan

werktuigen,

wior kennis

men

bij

eenwild volk niet kan veronderstellen. Voor picaudt, en dio met hom reuzen voor do stichters der hunebeddenhielden, had hot

plaatsen

der deksteenon op de

zijstoenen

geen bezwaar; de

“grouwe-

licko statuer en

groote

krachten” der reuzen waren daartoe genoeg.

Nog

minder bezwaar konden

zij

daarin

zien,

dio

verhaalden,

dat do

reuzen elkander de deksteenonvan het

grooto

hunebed te

Borger

van Duinen naar

Borger

envan

Borger

naar Drouwen zouden hebben too-

geworpen,welke

plaatsen

ruim een kwartier uurs vanelkander af

liggen.

Maar hoe

gewone mcnschen slechts met

behulp

van hunne handen en v£tn uit boomstammen

vervaardigde

hefboomon dio

gevaarten

op hunne

plaats

boven op het hunebed hadden kunnen

krijgen,

dat schoen

moeijelijk

te

begrijpen.

Dio

zwarigheid

is intusschen niet zoo

groot

als

zij schijnt.

Roods

westendorp hoeft als

zijne zienswijze

te kennen gegeven, dat do stich- ters der hunebedden de

rotsklompen,

waaruit deze

bestaan,

op een

hebben

gestapeld door,

naar

gelang

des

werks,

den

grond

al

glooiende

met aarde

optehoogon,

en do steenon met hefboomon onkracht van mcnschenarmcn

langs

een hellend vlak naar boven te werken '. Uit-

1 1. 1, bladz. 104.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Men vermoedt dat deze mooie klank wordt veroorzaakt doordat in het brons van de klok, behalve koper en tin, ook nog lood aanwezig is.. In een klas wordt besproken of de

In een klas wordt besproken of de hiervoor beschreven werkwijze om het massapercentage koper in brons te bepalen, ook kan worden toegepast als het brons lood bevat.. Een

Vijf jaar geleden wilden ze misschien nog aardbeien, wanneer die in de winter in de supermarkt stonden, maar nu weten ze dat de herfst de tijd is van bie- ten en

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Bijna alle voorzitters en leden van het gemeentelijk stembureau geven aan dat ze goed toezicht kon den houden (95%). Alleen in de gemeente Heerlen en Rhenen werd door een lid van

Tevens heeft het kabinet nu de besluitvorming afgerond over de voorstellen die de commissie Elektronisch stemmen in het stemlokaal (commissie Van Beek) heeft gedaan met betrekking

Maar ook de continuering van centrale verantwoordelijkheid is belangrijk, omdat er een minimale bodem voor decentrale verschijnselen binnen het systeem dient te zijn, een beeld

De vraag naar noodzakelijke goederen (kleding, voedsel, onderdak) is deels afhankelijk van het inkomen en deels. onafhankelijk van