• No results found

PRIVAATRECHTELIJKE CODIFICATIE EN MAATSCHAPPIJ IN INDONESIË REDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PRIVAATRECHTELIJKE CODIFICATIE EN MAATSCHAPPIJ IN INDONESIË REDE"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PRIVAATRECHTELIJKE

CODIFICATIE EN MAATSCHAPPIJ IN INDONESIË

REDE

UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLERAARSAMBT AAN DE UNIVERSITEIT VAN INDONESIË

TE BATAVIA OP 6 APRIL 1949 DOOR

Mr. M. SLAMET

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0012 6944

•'N-*-

.. Ofyr

(3)

PRIVAATRECHTELIJKE f CODIFICATIE EN MAATSCHAPPIJ

IN INDONESIË

REDE

UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLERAARSAMBT AAN DE UNIVERSITEIT VAN INDONESIË

TE BATAVIA OP 6 APRIL 1949 DOOR

Mr. M. SLAMET

BIJ J. B. W O L T E R S ' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V.

GRONINGEN — BATAVIA — 1949

(4)
(5)

Mijnheer de President Curator

Mijne Heren Curatoren, Hoogleraren, Lectoren en Docenten,

Dames en Heren Studenten, En Gij allen, die deze plechtigheid met Uwe aanwezigheid vereert,

Zeergewaardeerde toehoorderessen en toe- hoorders.

Wanneer wij thans, gescheiden door een grote afstand in ruimte en tijd, vragen naar de drijvende krachten, welke het ontstaan en de verdere ontwikkeling van de codificatie in Nederland hebben beheerst, dan doemen vele beelden voor ons denken op, waarvan het machtigste is dat der Franse revolu- tie. Allerwegen, niet alleen op het vaste land van Europa doch ook elders hebben de leuzen van vrijheid, gelijkheid en broederschap weerklank gevonden. Het ancien régime had in de ogen van de verlichte geesten van die tijd te veel op zijn geweten, dan dat men het daarvoor zou willen opnemen ').

Het grootste euvel, dat aan dat régime verknocht werd geacht en waartegen de revolutiegeest zich het krachtigst heeft verzet is stellig de willekeur der Overheid. Voor het menselijk denken, dat toen meer en meer zich begon te wennen aan de wetmatigheid in de natuur om zich heen, in de dubbele zin van het regelmatig terugkeren der waargenomen verschijnselen en het zich gedragen naar wetten, moet die willekeur wel een steen des aanstoots zijn.

De speurtocht, welke M o n t e s q u i e u , één der grootste schrijvers, die de geest van de Franse revolutie hebben bevrucht, in zijn E s p r i t d e s L o i s onderneemt, wordt ingegeven door een onweerstaanbaar verlangen middelen te vinden de willekeur der Overheid te beteugelen en geleid door een voor ons ver-

(6)

bluffende zelfverzekerdheid, als zou alles redelijk te verklaren zijn. In M o n t e s q u i e u ' s denken is voor mysterie geen plaats.

Het gehele natuur- en rechtsgebeuren om hem heen is een logische keten van oorzaken en gevolgen, waarin toeval of onkenbare factoren onbekend zijn. 7) Een paar voorbeelden ter illustratie : „Uit de wet der pluraliteit van vrouwen volgt de wet van gelijke behandeling. Mohammad, die vier vrouwen toestaat, wil, dat alles onder hen gelijk zij, voeding, kleding en volbrenging van echtelijke plichten." 3)

Verder gebiedt de redelijkheid, aldus M o n t e s q u i e u , dat wanneer er een huwelijk is, de kinderen de positie van de man volgen ; is er géén huwelijk dan volgen zij de positie van de moeder,4)

W i l men de willekeur der Overheid keren, dan dient daaraan vooraf te gaan een redelijke verklaring van die willekeur. Z o is M o n t e s q u i e u er toe gekomen de hem uit eigen aan- schouwing en uit de literatuur bekende regeersystemen naast elkaar te zetten, ze te analyseren en naar de gevonden eigen- aardigheden in verschillende groepen in te delen, zoals men in de dier- en plantkunde fauna en flora classificeert in families en deze van namen voorziet.

Regeren is uitoefening van machten. En het is — verzucht M o n t e s q u i e u — „een eeuwige ervaring dat een ieder, die macht heeft, ertoe gedreven wordt die te misbruiken." 5) Zijn analyse geeft verder als resultaat, dat door scheiding der regeer- machten misbruik daarvan wordt voorkomen, waarmede tevens de politieke vrijheid van de burger wordt gewaarborgd. De scheiding der machten betekent uiteraard een scherpe afbakening der onderlinge bevoegdheden van die machten. Doch ook de verhoudingen der burgers onderling en tussen de burgers en de Overheid en de Overheidsorganen dienen met zekerheid te worden geregeld. De idee der codificatie van het ganse recht is daarmede gegeven. Z o moest de ook reeds in M o n t e s - q u i e u ' s tijd in Frankrijk en elders levende codificatiegedachte gestalte verkrijgen 6). Behalve als maatregel om aan de ver- warring een einde te maken en éénheid te brengen in het recht zou de codificatie een middel zijn de burger te beschermen tegen willekeur van de Overheid 7).

(7)

De Franse revolutie heeft zich gekeerd tegen onderdrukking van de grote laag der bevolking door een kleine krachtens geboorte bevoorrechte groep. De leuze van gelijkheid wordt door dit verzet gedragen. Z o zal veiligstelling van de burger tegenover de Overheid als grondslag hebben de gelijkheid der mensen, in ieder geval hun gelijkheid voor het recht. In die idee is natuurlijk geen plaats voor slavernij 8). Onder meer daarin verschilt de uit de Franse revolutie herboren codificatie van de Justiniaanse.

Ook over Nederland is de geest der Franse revolutie ge- varen. Er was echter weinig om omver te werpen. De maat- schappelijke verhoudingen konden — vergeleken bij die in Frankrijk — de meest revolutionaire geest van de achttiende eeuw weinig aanstoot geven. O p het stuk van vrijheidsdenk- beelden had Nederland bovendien een reputatie op te houden.

B e r t r a n d R u s s e l l zegt, dat „het onmogelijk is de belang- rijkheid van Nederland in de 17e eeuw te onderschatten als het ene land, waar er vrijheid was van wijsgerige bespiegelingen.

H o b b e s heeft aldaar zijn boeken moeten laten drukken ; L o c k e zocht er een schuilplaats gedurende de vijf slechtste jaren van reactie in Engeland vóór 1688; B a y l e (van de Dictionary) vond het nodig er te verblijven en S p i n o z a had nauwelijks in een ander land zijn werk kunnen verrichten" 9).

En wanneer toch de leuzen der Franse revolutie moesten worden gerealiseerd, heeft dat zonder bloedvergieten kunnen gebeuren. De Prins-stadhouder, die wegens zijn adeldom nog enige flauwe herinnering aan het Franse ancien régime zou kunnen opwekken is aan de verhitte gemoederen van de massa ontkomen, waardoor een openlijke botsing tussen de prinsge- zinden en patriotten is voorkomen. I0) Er bleef dan ook slechts over constructieve hervorming van het staatsbestel ter verste- viging van reeds eerder gewonnen — maar thans inniger beleefde

— vrijheid. De idee der volkssouvereiniteit en die der ondeel- baarheid van de republiek vragen belichaming in een constitutie als waarmede de Franse revolutie haar loopbaan was be- gonnen.

Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn sacramentele op-

(8)

schriften van officiële bescheiden gelijk bijv. de ontwerpen van de staatsregeling 1795.

De leer van de fundamentele rechten van de mens en de leer van de scheiding der machten van M o n t e s q u i e u tronen daarin als zegevierende heerseressen van de geest des tijds

De opeenvolgende staatkundige verschuivingen op het Euro- pese continent hebben de uitvoering van de daarin aanvaarde beginselen verstoord, doch uit oogpunt van codificatie enigszins vereenvoudigd. De inlijving van Nederland — na een kortstondige regering van Koning Lodewijk Napoleon — bij Frankrijk, heeft tot gevolg de inwerkingtreding van de ganse Franse codificatie, omvattende — afgezien van de constitutie in hoofdzaak de code civil, de code de procédure civile, de code de commerce, de code d'instruction criminelle, de code pénal. W a n n e e r Prins Willem van Oranje in 1813 als Souvereine Vorst in de Nederlanden werd begroet, was de enige rechtssfeer, welke als gevolg daarvan om onmiddellijke wettelijke werkzaamheid vroeg, die van het staatsrecht. O p de totstandkoming van de Grondwet was daarom ieders aandacht geconcentreerd. De overige rechts- sferen konden voorshands worden gelaten in het kader van de Franse wetgeving. N a de totstandkoming van de grondwet was de taak, welke in het nieuwe Koninkrijk voor de wetgever was weggelegd de vervanging van de Franse wetgeving door een nationale, waarvoor geen haast behoefde te worden be- tracht, en welke ook werd vertraagd door de gerezen moeilijk- heden met België. Die vervanging heeft uiteindelijk plaats gevonden, v. z. v. de privaatrechtelijke codificatie betreft een kwarteeuw na de bevrijding van de Franse overheersing, terwijl wat aangaat de strafrechtelijke, gelijk bekend eerst in 1886 geschiedde.

De vervanging van de privaatrechtelijke codificatie is naar het eenstemmig oordeel der huidige schrijvers niet in onbe- langrijke mate een navolging van de Code Civil gebleken. ") En hier ontmoeten wij een merkwaardige eigenschap van het recht, waarop S c h o l t e n in zijn herdenkingsrede van het

100-jarig bestaan van het Burgerlijk Wetboek ook heeft ge- wezen. „De ontleening van rechtsregels door het eene volk aan het andere is een allermerkwaardigst verschijnsel", zegt hij.

(9)

- ' v-:.«9S

„Er is immers nauwe samenhang tusschen maatschappelijke verhoudingen, traditioneele en zedelijke begrippen eenerzijds en het recht anderzijds." 12)

Die ontlening is een zich herhalend verschijnsel zoals S c h o l t e n zelf opsomt. Steeds gaat het echter slechts „om het technische, het intellectueel te bepalen en te beheerschen deel van het recht. Onnoodig om zelf te scheppen, zelf eigen regels te formuleeren, als men ze elders kant en klaar kan krijgen" u) . Er valt nog op een andere eigenaardigheid van het recht te wijzen, namelijk dat het kan „spreken" in een voor de rechtsgenoten vreemde taal. Vóór het Frans van de Napoleon- tische overheersing was het Latijn de taal van rechtsweten- schap en rechtspractijk en zelfs van wetgeving in Nederland tot men overging tot het gebruik van de landstaal. Ook in Indonesië van heden kunnen wij het verschijnsel waarnemen, dat het Nederlands, voor het merendeel der bevolking een vreemde taal, niettemin in rechtswetenschap, rechtspractijk en wetgeving een voorname plaats inneemt. De bahasa Indonesia heeft zich eerst sinds kort aangediend en zal nog wel enige tijd nodig hebben om zich aan de haar toegekende plaats te wennen.

Het vorenstaande houdt overigens een weinig besproken — kennelijk als vanzelfsprekend geachte — vooronderstelling in, dat rechtsbegrip en rechtsterm ononderscheidbaar zijn. Rechtstoe- standen, rechtsbetrekkingen, rechtshandelingen, rechtsfeiten, kort- om alles wat tot het rechtsleven hoort, kan onder woorden — vreemd of eigen — worden gebracht. Zonder die vooronder- stelling is wetgeving of codificatie onmogelijk. Dit samengaan van recht en taal heeft gevolgen, welke naar mijn mening niet altijd voldoende zijn onderkend. Het is bijv. mogelijk, en het gebeurt herhaaldelijk, dat het recht zich evolueert in afwijking van de ontwikkeling van de taal en omgekeerd H).

Overspel heeft in de taal van de Europese gemeenschap sinds de codificatie een onveranderde betekenis, welke tot voor kort samenviel met de juridische De term drukt uit de ge- slachtelijke gemeenschap tussen een gehuwde man of vrouw enerzijds met een ander dan zijn vrouw respectievelijk haar man anderzijds.

Rechtspraak en rechtsliteratuur in Nederland vertonen noch- 7

(10)

tans een tendens het juridische begrip „overspel" te nuanceren en te relativeren, waardoor de term in de sfeer van het pri- vaatrecht een andere betekenis verkrijgt dan voorheen. 1S)

De omgekeerde ontwikkeling kan zich ook voordoen. De term „inboorling" heeft tot 1840 in de Grondwet gestaan aanduidende degene die binnen 'sRijks grenzen is geboren. In het gewone spraakgebruik wekt die term thans associaties op van koppensnellen en gemis aan kleedij, terwijl het juridische begrip „geboren zijn binnen het territoir van een staat" daar- mede niets uitstaande heeft.

Behalve genoemde voorbeelden van uiteenlopende ontwik- keling tussen recht en taal, valt nog te wijzen op het wellicht sinds eeuwen geleden verschillend gebruik van woorden en uitdrukkingen in de sfeer van het recht en daarbuiten. Binnen de sfeer van het recht zelf tekenen in de loop van de tijd onderscheidene gebieden zich af, waarin de waarde van woord of uitdrukking verschillend wordt gewogen. In de sfeer van het strafrecht is men nog steeds huiverig voor ruime in- terpretatie, terwijl deze in de sfeer van het privaatrecht als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Dit als gevolg van de voor- opstelling, dat de codificatie volledig zou zijn en mitsdien een sluitend systeem zou inhouden, doch in waarheid niet volledig blijkt en derhalve geacht moet worden—zoals S c h o l t e n het uitdrukt —een open systeem te bevatten. „Het recht is er, maar het moet gevonden worden, in de vondst zit het nieuwe" ,6) luidt de toverformule, waarmede S c h o l t e n de onvolledigheid der codificatie bedekt. De „rechtsvinding" mag geen rechtsvor-

ming of aanvulling van de codificatie heten, omdat men dan in botsing komt met de leer der machtenscheiding.

Deze ontwikkeling van het privaatrecht, waardoor de letter der wet meer en meer wordt verlaten 17) heeft zich kunnen voltrekken, doordat in die sfeer de idee van bescherming van de burger tegen het machtsmisbruik van de Overheid al gauw is weggesleten. De groeiende betekenis en later de beslissende stem van de Volksvertegenwoordiging, en nog belangrijker de zelfbewustwording van het volk in Nederland, maken een zo- danige gedachte onhoudbaar. Het langst is die gedachte —zij het niet meer in die scherpe vorm als in het laatste kwart der

(11)

achttiende eeuw—bewaard gebleven in de sfeer van het straf- recht, waar het beginsel uitgedacht en geformuleerd door V o n F e u e r b a c h nog onverminderde geldigheid heeft. IS)

In algemene zin wordt in Nederland echter nog steeds aan de gedachte van codificatie van het recht vastgehouden. Het is juist dit codificatiebeginsel, dat de drijvende kracht vormt om tot een nieuw burgerlijk wetboek te komen, omdat het thans geldende niet meer aan de daaraan gestelde eisen beantwoordt.1 9)

Wanneer wij na deze meer dan ruwe schets, ons wenden naar Indonesië in de eeuw omvattende het laatste kwart van de achttiende en het eerste driekwart van de negentiende eeuw, dan zien wij een gans ander beeld dan dat in Europa.

De Franse revolutie is nauwelijks tot deze eilanden doorge- drongen. De Indonesische samenleving werd er in ieder geval niet het minst door beroerd. De onderlinge verhoudingen der Indonesiërs waren nog volkomen feodaal-middeleeuws.

Over de Europese gemeenschap hier te lande heeft de Franse revolutie slechts als een ochtendzuchtje langs gestreken, W a n - neer zij zich — om zo te zeggen — in levenden lijve te Batavia presenteerde, was het oordeel der Indische Regering onmiddel- lijk gevormd en haar houding bepaald. In 1791 — ik neem hier over het relaas van d e H a a n 's O U D B A T A V I A

— heeft de Franse Regering namelijk een expeditie uitgezonden op zoek naar de „beroemde zeevaarder L a P é r o u s e , van wien sedert enige jaren niets meer werd vernomen. Tijdens deze lange reis door de Stille Zuidzee ontstond aan boord der twee schepen van d'Estrecasteaux, la Recherche en 1 'Espé- rance, een steeds heftiger gisting. De zeeofficieren waren aristocraten en vervuld van de steile adels- en kastegeest der Franse marine, de meegekomen geleerden en onderzoekers be- hoorden tot de tiers état, waren bezield door de nieuwe ideeën en wisten voortdurend meer vat te krijgen op de bemanning.

Toen nu eindelijk onze Oost was bereikt en men aan boord kennis kreeg van hetgeen er sedert het vertrek uit Frankrijk was voorgevallen, rees de onmin tot zulk een hoogte, dat de bevelvoerende officier geen andere uitweg zag, dan om zijne schepen aan de Bataviasche Regeering over te dragen," on-

(12)

danks het feit dat Nederland op dat ogenblik met de Fransen in oorlog was. „De Heren te Batavia nu moesten niets van de revolutie hebben en behandelden daarom de Franse oproer- kraaiers als vijanden", 20) in plaats van — wat in de rede lag ~ als bondgenoten tegen de Franse Regering.

Wanneer de ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederschap op iets grotere schaal tot de Europese burgerij waren door- gedrongen, was er — althans te Batavia — een poging geweest de toon der samenleving daarmede in overeenstemming te brengen.

Die poging is jammerlijk mislukt en is op noodlottige wijze geëindigd voor de initiatiefnemers 21).

Zelfs in Mei 1848, de maand en het jaar der invoering der privaatrechtelijke codificatie, toen Europa op haar grondvesten schudde vanwege de geestelijke woelingen, had Batavia slechts een ridicuul incident te vermelden. Ik moge d e H a a n weder- om aan het woord laten : „Maar de eerstvolgende „volksbe- weging", de bijeenkomst in het lokaal van het Bataviaasch Genootschap op 22 Mei 1848 onder leiding van Dominé V a n H o ë v e i l , toen een mijnheer een andere mijnheer een oorvijg toediende en infanterie, cavalerie en artillerie gereedstonden om de aldus dreigende „revolutie" in bloed te smoren, was al even bizar". 22)

De geest van behoudzucht was dan ook ondanks D a e n - d e l s , ondanks het Britse tussenbestuur, practisch ongebrbken.

P.H. v a n d e r K e m p , in zijn Brieven van en aan Mr. H.J.

v a n d e G r a a f f (1816—1826) geeft een even belangwekkend als kenschetsend beeld van het conservatisme uit het eerste kwart der negentiende eeuw, na herstel van het Nederlandse gezag. „Jonge mannen, die in latere jaren over koloniale po- litiek hunne denkbeelden uit Nederland medebrachten, en natuur- lijk hervorming toejuichten behoefden niet mede te tellen: ze worden eenvoudig lachend bejegend: de tijd zou hen wel veranderen" 23).

Verderop schrijft V a n d e r K e m p : „Men mag wel aan- nemen, dat toen op de 12e Februari 1826 de aanzienlijkste ingezetenen van Batavia in het paleis van de commissaris generaal D u B u s werden genood, ten einde lid te worden van een genootschap voor het bestrijden van de revolutie, de genodig-

(13)

den enkel uit deferentie voor de Landvoogd aanstonds aan die malligheid meededen" 24).

Hierdoor worden de bezwaren van Staatsraad v a n d e r V i n n e tegen de voorstellen van S c h o l t e n v a n O u d H a a r l e m tot invoering — in navolging van Nederland — van de privaatrechtelijke codificatie zeer begrijpelijk. De Indische Regering was oppermachtig, en deze oppermachtige Regering zal niet willen. „Men is in Indië bevreesd voor, ja afkerig van elke zoodanige algeheele ommekeer van zaken" 25).

De intellectuele gesteldheid der rechtsgenoten kon naar het oordeel van V a n d e r V i n n e evenmin grond opleveren voor een optimistische verwachting ten aanzien van de na- leving der codificatie. Van de Christen-Indonesiërs, toen wettelijk gelijkgesteld met de Europeanen, schrijft v a n d e r V i n n e : „Deze zoogenaamde Christenen verschillen daarin alleen van de Inlanders, dat zij gedoopt zijn, dat zij eenige psalmen in het Maleisch weten op te dreunen, waarvan zij geen jota begrijpen, en dat zij des Zondags naar de Christe- lijke kerk gaan, om aldaar onder het gehoor meestal van een zendeling te zitten slapen" 26). V a n de groep die in onze dagen zich zelf als de Indo-Europese aandient, had V a n d e r V i n n e evenmin enige hoge dunk. Deze groep bestond volgens hem uit „de ellendige casten der zoogenaamde Portugeezen en der Inlandsche kinderen in Indië geboren en die Europa nimmer gezien hebben" 27).

Hierbij dient te worden opgemerkt, dat dank zij het verbe- terde onderwijs het intellectuele peil sindsdien aanmerkelijk is verhoogd. Ook menige van evengezegde groep heeft Eu- ropa gezien.

Verder was in bovenbedoelde periode de slavernij een le- vende instelling, D e H a a n zegt hiervan : „ In niets verschilt onze oude koloniale maatschappij zoozeer van de hedendaag- sche als in het houden van slaven" 28). Inderdaad tot lang na de invoering van de privaatrechtelijke codificatie vindt men in het „Regt in Nederlandsch-Indie" strafvonnnissen gepubli- ceerd tegen slaveneigenaars en — eigenaressen van alle landaarden, getuigenis afleggende van de weerzinwekkende wreedheden, waartoe de delinquenten zich meenden te mogen veroorloven

(14)

jegens hun medemensen.29) Uit de terzake uitgevaardigde wet- telijke maatregelen en de op grond daarvan in voorkomende gevallen opgelegde straffen, spreekt het ernstige streven om het lot der lijfeigenen niet erger te maken dan het al was.

Geestelijk contact tussen de verschillende bevolkingsgroepen was in die dagen kennelijk volmaakt afwezig, met als gevolg gemis van iedere wederkerige waardering. Als typerend kan worden beschouwd de geest, welke hét vonnis van de Raad van Justitie van Semarang van 27 Mei 1857 ademt, waarin o.m. is overwogen, dat tussen een Europese weduwe en „de regent van J. op de voor Mohammedanen gebruikelijke wijze voltrokken huwelijk geen wettig huwelijk daarstelt" voorts, dat

„meergenoemde weduwe in het oog der wet eene ongeoor- loofde en bovendien eene met de goede zeden strijdige betrek- king met evengenoemd inlandsch hoofd heeft aangeknoopt, aangezien naar Europeesche beginselen, ieder buitenwettig huwelijk tussen man en vrouw bestaande samenleving als im- moreel moet worden aangemerkt".3 0)

Dit vonnis gewezen binnen het decennium na de invoering van de privaatrechtelijke codificatie, geeft .de richting aan, waarin men conflicten tussen gecodificeerd— en adatrecht oploste.31) W a n t de uitsluiting van de Indonesiërs en de toen met hen gelijkgestelden van de werking der privaatrechtelijke codificatie

— een beslissing, waarmede men tegemoetkwam aan één der door V a n d e r V i n n e geopperde bezwaren, en welke men aanvankelijk slechts als van zeer tijdelijke aard beschouwde — is bron geworden van het eerst in onze generatie als „inter- gentiel recht" onderkende geheel van botsinsregels.

Het is wel opmerkelijk, dat V a n K a n , die met een zekere opluchting de overwinning van de bezwaren van V a n d e r V i n n e releveert, met dezelfde opgewektheid ervan gewag- maakt, dat het adatrecht is ontsnapt aan het gevaar van ver- nietiging wegens de voorgenomen algemene toepasselijkverklaring van de codificatie.

Lange tijd nog heeft het adatrecht aan dat gevaar blootge- staan.32) Ten aanzien van de met de Indonesiërs gelijkgestelden, later genoemd de Vreemde Oosterlingen is — nadat de Chinese groep onder hen sinds 1917 practisch aan de codificatie is

(15)

onderworpen — enkel het familie- en ab intestaaterfrecht onge- moeid gelaten.

De meer principiële beslissing, dat het adatrecht der Indo- nesiërs niet zonder meer zou worden buiten werking gesteld, is eerst in de 20 ste eeuw genomen. Tijdens de invoering der codificatie en lange tijd daarna heeft men de verwachting ge- koesterd, dat zij algemene geldigheid zou verkrijgen over het ganse personengebied, waarover de Indische Regering gezag had. In die verwachting ligt het voor de-hand, dat de oplos- sing van p-ivaatrechtelijke problemen werd gezocht in de toe- passing der ingevoerde codificatie. Het gecodificeerde recht had derhalve onmiskenbaar de voorkeur boven het adatrecht. 33)

Eerst in het laatste kwart van de vorige eeuw blijkt er van enige kentering, wanneer de wettelijke regeling vàn de gemengde huwelijken aan de orde komt. In de vergadering van de N.I.

Juristenvereniging te Batavia op 27 Juni 1887, werd o.a. de vraag gesteld „Voldoet de wetgeving betreffende de huwelijken tusschen personen behoorende tot verschillende categorien der Ned. Indische bevolking aan de maatschappelijke behoefte ?"

Het antwoord was unaniem ontkennend. Een voorgestelde regeling, volgens welke de vrouw publiek- en privaatrechtelijk de staat van de man zou volgen — zoals naderhand inderdaad in de wettelijke regeling zou worden bepaald — verwierf negen stemmen vóór en twee stemmen tegen. 34)

Het inzicht begon dus baan te breken, dat in het practisch sinds de komst der Compagnie geldende en bij de invoering der privaatrechtelijke codificatie bestendigde dualistisch systeem, aan gecodificeerd- en adatrecht elk een gelijke plaats behoort te worden gegund. 35)

De maatschappelijke structuur heeft zich geleidelijk aan ook opgewerkt tot een enigszins modern peil. De slavernij is krachtens het Regeringsreglement van 1854 (art. 115-117) met ingang van 1 Januari 1860 voor Java en Madoera afgeschaft, op welke datum rond 5000 lijfeigenen de status van vrij mens verkregen.

In de buitengewesten had deze afschaffing daarna successievelijk plaats. 36)

De verbeterde communicatie met Nederland en met de bui- tenwereld kon stellig niet nalaten invloed ten gunste uit te

(16)

oefenen. Ook het transport per rail deed zijn intrede, daar- mede ettelijke streken uit haar isolement in de volste zin des woords opheffend. Het onderwijs aan alle bevolkingsgroepen werd met toenemende proporties gegeven.

Wanneer de negentiende eeuw haar einde naderde werd zulks niet alleen gekenmerkt door staatkundige veranderingen, o. m. de consolidatie van het centrale gezag over de gehele archipel, doch het aangezicht van de maatschappij was — verge- leken bij de aanvang der eeuw — volmaakt anders.

leder lid der gemeenschap kon en mocht zich vrij burger noemen, al hadden zij nog niet alle rechten, welke de bloedige en onbloedige omwentelingen in de Europese landen en in de Verenigde Staten van Amerika in de 17e en 18e eeuw voor de burger hebben ontworsteld, al kon ook niet worden ontkend, dat het instituut van pandelingschap zelfs tot 1921 nog hier en daar geldend werd vermoed en ook al waren er nog vele en velerlei misstanden te noemen.

Met het verloop van de twintigste eeuw gaat de ontwikke- ling gestadig — soms met sprongen —voort. Het begrip voor de betekenis van het adatrecht voor het rechtsleven der Indo- nesiërs neemt allengs toe, naderhand niet in onbelangrijke mate gestimuleerd door de stichting van de Rechtshogeschool alsmede door de adatrechtspolitiek van de Regering. Dit doet niet af aan het eveneens evidente feit, dat het gecodificeerde recht in de verhoogde belangstelling deelt.

Het is wellicht nuttig op te merken, dat de idee der codi- ficatie van het recht voor de Indonesiërs' niets nieuws is, althanst niet door de Europeaan hier te lande gebracht of verbreid. In de bloeitijd van Modjopahit heeft volgens het lofdicht van Prapantja (1365 A. D.) een vrij uitgebreid stelsel van wetboekenrecht gegolden. In zang 73 zegt de hofdichter;

„Voorts beijverde zich de Vorst, Koning van Modjopahit, in toenemende mate om met beleid te handelen. In de rechtspleging was geen willekeur; men volgde hetgeen in de wetboeken vervat is; er bestond geen partijdigheid, wat de volkomen wel- vaart onder alle mensen tengevolge had".3 7)

De waarde van deze mededeling moet niet zozeer gezocht worden in de al dan niet juiste vaststelling van een historisch

(17)

feit, als wel in de uitdrukking van een geldend begrip omtrent rechtvaardigheid en onpartijdigheid, en het verband daarvan met de welvaart der maatschapij. O p nog andere plaatsen van het gedicht is telkens op dat verband gezinspeeld.

Een illustratie van de werkwijze der rechters in een civiel proces uit de H e eeuw geeft K r o m aan de hand van een koperinscriptie als volgt : „Zij nemen in aanmerking het wet- boekenrecht, het plaatselijk rechf, de antecedenten, het gevoelen van de geestelijke leeraren en ouden van dagen, zij houden vast aan de bepalingen van Koetawamanawa enz., volgen de handelwijze van procesbeslechters uit vroeger tijd, en onder- vragen onpartijdige omwonenden, op grond van dit alles wordt de beslissing genomen". 38)

Deze wijze van „rechtsvinding" is stellig het overdenken waard.

Wetgeving of codificatie geeft aan het recht enkel een ken- baar uitgangspunt voor zijn voortdurende ontwikkeling, aan het wezen van het recht verandert zij niets. Voorstanders van codificatie wijzen op de zekerheid welke wordt verkregen.

Een letterlijk vasthouden aan deze eis, zoals is uitgewerkt in het systeem van machtenscheiding en van cassatierechtspraak wegens schending of verkeerde toepassing van de wet, is naar thans algemeen wordt aanvaard, onmogelijk gebleken. Die vooronderstelling, vrucht van materialistisch denken 39), dena- tureert en dégradeert de mensensamenleving tot een mechanisme.

Voorts is in de realisering van de codificatiegedachte der vorige eeuw te veel het accent gelegd op de werkzaamheid van de wetgever. De rechter was in die gedachtegang een willoos instrument. Aan de maatschappij zelve, aän wat daarin leeft en streeft is geen aandacht geschonken.

Al zou de wetgever zich inspannen om voortdurend de codi- ficatie aan te passen aan de wisselende rechtsbehoeften der gemeenschap, een verwerkelijking gelijk in de aanvang van de vorige eeuw is gedacht, miskent het wezen van het recht. V a n dit wezen — hoe moeilijk ook te omschrijven — heeft ieder lid der gemeenschap zij het in het vage en onbepaalde, enig idee.

Zelfs de dief weet wat recht is, anders zou hij zijn bedrijf niet in het duister uitoefenen.

(18)

Leerzaam is wel naar mijn mening een vergelijking van wat E g g e n s en M o n t e s q u i e u van het recht zeggen. In zijn inaugurele rede te Utrecht gehouden op 7 October 1946, zegt E g g e n s : „Het recht is altijd en overal hetzelfde en niet hetzelfde. Het is altijd en overal hetzelfde naar zijn wezen, dat de vrijheid is."4 0) Hiertegenover zegt M o n t e s q u i e u :

„De vrijheid is het recht alles te doen wat de geldende normen veroorloven, en indien een burger kon doen wat die normen verbieden, zou er geen vrijheid meer zijn, omdat de anderen dezelfde bevoegdheid zouden hebben." 41)

Zonder normen, zonder recht, geen vrijheid dus.

En het recht, zegt V o n S a v i g n y „groeit (dus) met het Volk, vormt zich daarmede, en sterft eindelijk uit, wanneer het Volk zijn eigenaardigheid verliest."42) Verder stelt V o n S a v i g n y , dat met de ontwikkeling van de maatschappij „het recht meer en meer zich in de taal uitbeeldt en een weten- schappelijk aanzien verkrijgt" Terwijl voorheen het recht in het bewustzijn van het volk leefde, wordt het deel van het bewustzijn der juristen, door wie het volk in deze functie wordt vertegenwoordigd".

„Het wezen van het recht is dan kunstmatiger en ingewik- kelder, omdat het een dubbel leven leidt, enerzijds als deel van het gehele volksleven, wat het niet ophoudt te zijn, an- derzijds als bijzondere wetenschap in handen der juristen" 43) V o n S a v i g n y onderscheidt dus tussen volksrecht en juris- tenrecht. Belangrijker komt mij voor zijn opmerking over de verhouding van recht en taal.

Recht en taal behoren tot de werkelijkheid van 's mensen samenleving. W i e aan de werkelijkheid van het recht mocht twijfelen, kan zichzelf van dat ongeloof genezen, door in woord en daad het recht te negeren. De werkelijkheid van het recht kan «chter enkel door 's mensen geest worden begrepen, en het bewijs van dit begrip kan aan anderen worden gegeven door middel van de taal.

Uit V o n S a v i g n y ' s betoog kunnen wij lezen, dat de

„uitbeelding van het recht" in de taal enige moeilijkheid op- levert. Met recht kan de vraag worden gesteld of de taal — waarbij dient te worden opgemerkt, dat in dit opzicht de

(19)

ene taal wegens het lange gebruik meer geschikt is dan de andere — immer toereikend is voor de „uitbeelding van het recht", m. a. w. of „de uitbeelding van het recht" door de taal steeds volkomen is.

Binnen het raam van de taal de"r juristen ontmoet men immers niet zelden een diversiteit van omschrijvingen van de- zelfde grondbegrippen, zelfs in gebieden waar verschil in re- ligieuse overtuiging geen rol kan spelen. De definitie van het recht zelf laat ik terzijde. 44) Een der allereerste begrippen waar- mede de aankomende student in het burgerlijk recht zich ver- trouwd heeft te maken, bijv. dat der verbintenis wordt door H of m a n n omschreven „als een vermogensrechtelijke band tus- sen twee partijen, krachtens welke de één (schuldeiser of cre- diteur) tot een praestatie gerechtigd is, en op grond daarvan de ander (schuldenaar of debiteur) tot die praestatie verplicht en in de regel ervoor aansprakelijk is.45)

Enigszins eenvoudiger doch in wezen dezelfde is de definitie van V a n G o u d o e v e r . 46) Bij de beoordeling daarvan is be- slissend het standpunt ten aanzien van het wezen van het recht.

W o r d t in het recht gezien een samenstel van wetten in de zin van mathematische— of van natuurwetten, dan zou de verwer- kelijking van het recht op een praestatie onafwendbaar moeten gelijken op de oplossing van een wiskundig vraagstuk binnen de perken van een logisch volkomen sluitend systeem.

W o r d t echter erkend, dat het recht is een voortdurend groei- end en veranderend geheel van normen, volgens welke de mensen zich in hun samenleving behoren te gedragen, dus niet hóe zij zich gedragen, dan is in die erkenning meteen gelegen de aanvaarding, dat de verwerkelijking van het recht op een praestatie niet immer en overal en onder alle omstandigheden mogelijk is of ook hetzelfde resultaat geeft. 47)

Deze onzekerheid is een wezenlijk element van het recht.

Met dit voor ogen kunnen wij stellen, dat de verbintenis bezien van de kant van de crediteur inderdaad een recht op een praes- tatie inhoudt. Doch dit recht op een praestatie betekent — en nu de betrekking bezien van de zijde van de debiteur — nood- zakelijkerwijs een verplichting tot praestatie, zoals ook terecht door S u y l i n g wordt gesteld.48) Indien deze verplichting tot

(20)

praestatie slecht „in de regel" zou gelden, dan kan zulks even goed gezegd worden van het recht op praestatie.

H o f m a n n en V a n G o u d o e v e r willen echter door de toevoeging van de woorden „in de regel" in hun definitie van de verbintenis mede vatten de „natuurlijke verbintenis". Bij de natuurlijke verbintenis" zou volgens hen wel zijn een recht op praestatie van de zijde van de crediteur, doch geen verplichting van de zijde van de debiteur. Ook S u y l i n g komt op dit punt naar mijn mening in tegenspraak met zijn evenbedoelde stel- ling door te beweren, dat door het ontbreken van de actie, aan het bestaan van het vorderingsrecht niet afdoet. 49)

De „natuurlijke verbintenis" levert inderdaad een moeilijk- heid op in het doordenken alsook in het uitdrukken van het gedachte. Zij is (nog) geen verbintenis, omdat aan haar het wezenlijk element daarvan, met name de verplichting tot praes- tatie (nog) ontbreekt, doch anderzijds is zij niet helemaal niets, want wanneer door de „natuurlijke schuldenaar" wordt betaald, kan dit „betaalde" niet meer worden teruggevorderd. Dit laatste houdt dus in, dat het „betaalde" toch verschuldigd was.

In de „betaling" van een „natuurlijke verbintenis" is kennelijk een element verscholen, dat niet volkomen zuiver kan worden gedacht en evenmin onder woorden gebracht. Die handeling kan namelijk niet enkel en alleen met de term „betaling"

worden aangeduid, want betaling onderstelt — zoals gezegd — schuld. En die schuld ontbreekt juist nog bij de „natuurlijke verbintenis."

E g g e n s heeft getracht deze moeilijkheid te ondervangen door te spreken van de samenval van rechtsmomenten, doch daarmede is m.i. nog niet opgeheven de moeilijkheid omtrent het „betalen" zelf. Verder is het m.i. onjuist de „natuurlijke verbintenis" te omschrijven als een verbintenis zonder actie, omdat deze laatste een wezenlijk element der verbintenis uit- maakt. W e l is zij een betrekking, welke reeds binnen de sfeer van het recht valt, welke door de „betaling" zoals E g g e n s het uitdrukt, wordt „opgeheven" in tweeërlei zin, namelijk verheven tot gewone verbintenis en meteen tenietgedaan als zodanig. 50)

Moeilijkheden als de evengeschetste kent het recht zonder

(21)

tal, men kan zelfs zeggen, dat zij behoren tot het wezen van het recht. Ik wil nog een paar voorbeelden noemen uit het grensgebied van het burgerlijk recht.

W a t gebeurt er juridisch, wanneer een „njonja op de passer"

van een Indonesiër een kip in handen krijgt tegen overgifte van enige papieren guldens. Dit voorbeeld is ontleend aan V a n V o l l e n h o v e n 5 1). De kip was zogenaamd „inlands bezit" van de Indonesiër, hetgeen betekent, dat de rechtsbe- trekking van de Indonesiër ten aanzien van die kip werd beheerst door het adatrecht. Aannemende nu, dat op de trans- actie krachtens het terzake geldende intergentiele recht van toepassing zou moeten worden verklaard het gecodificeerde recht, hoe is juridisch te verklaren de overgang van de kip in de eigendom — in de zin van het Burgerlijk Wetboek — van de njonja?

Een tweede voorbeeld. Een Europeaan in Deli heeft grant- recht verkregen op een stukje grond. Hij richtte zich —het gebeurde in 1917 —tot de ambtenaar voor de in- en over- schrijving, als hoedanig fungeerde Mr. W i e n e c k e in zijn qualiteit van daartoe aangewezen Rechter-Commissaris uit de Raad van Justitie te Medan, met het verzoek het recht in te schrijven als recht van opstal. Mr. W i e n e c k e stelde de inwilliging van het verzoek afhankelijk van de overlegging van het bewijs, dat het Zelfbestuur van Deli de grond in eigendom had, aan welk verzoek natuurlijk niet kon worden voldaan.

Dit was volgens G é r a r d J a n s e n , uit wiens monografie het voorbeeld is geput, „zulk een streep door de rekening van degenen, die het Koninklijk Besluit van Staatsblad 1915 no.

474 beschouwden als een afdoende oplossing, dat de Directeur van Justitie zelfs zoo ver ging den eisch van Mr. W i e n e c k e te beschouwen als in strijd met de wet en grond opleverend tot een bij den bevoegden rechter tegen hem in te stellen rechtsvordering."

Er werd echter een „practische oplossing gevonden door een anderen Rechter-Commissaris aan te wijzen, die geen bezwaar maakte tegen de inschrijving". 52)

Het grondenrecht van het Zelfbestuur, dat „grants" heeft uitgegeven als waarvan hierboven sprake was kent het systeem van zakelijke rechten, dat ons gecodificeerd recht van de

(22)

Romeinen heeft overgenomen, natuurlijk niet. Hoe dienen we het juridisch gebeuren van de vestiging van het opstalrecht op de grond van het Zelfbestuur te verstaan?

Door dergelijke problemen op te werpen stellen wij ons echter bloot aan hetzelfde gevaar van de mathematicus en de physicus, die een deur ziet als een vierhoek en een stoel als een systeem van atomen 53). Het recht behoort tot het practische leven, zodat wij het niet alleen op theoretische doch tevens op practische wijze dienen te bedenken.

En hier ligt naar mijn mening het kernprobleem van recht en rechtswetenschap. Het recht als object der wetenschap moet door de menselijke geest kunnen worden gedacht als een logisch bearbeidbaar systeem van normen. Dit betekent dat de rechts- begrippen noodzakelijk abstracties en generalisaties zijn. Het juridische begrip debiteur is een abstractie en een generalisatie.

Voor het recht zijn alle debiteuren gelijk. Doch wanneer wij in het practische leven zouden nagaan wie alzo debiteur zijn in de zin van het recht, dan komen wij tot de vreemdsoor- tigste gezelschappen welke wij maar bedenken kunnen. Iedereen, van de laagste tot de hoogste in den lande, kan debiteur zijn, en is dat zeker ook te eniger tijd. Zonder aanzien des persoons gelden voor alle debiteuren dezelfde regels. Een millioennair verkeert als debiteur in dezelfde rechtspositie als de laagste loontrekker.

Het doet daarom enigszins vreemd aan, dat onze codificatie, welke van de gelijkheid van partijen uitgaat, van de debiteur een voorstelling geeft als van de — tegenover de crediteur — bescherming behoevende. Artikel 1349 B . W . bepaalt immers, dat in geval van twijfel, een overeenkomst wordt uitgelegd ten nadele van degene die iets bedongen heeft, en ten voor- dele van hem die zich verbonden heeft. Een tijdsbepaling wordt volgens artikel 1270 altijd voorondersteld bepaald te zijn ten voordele van de schuldenaar, tenzij uit den aard van de verbintenis zelve, of uit de omstandigheden mocht blijken, dat de tijdsbepaling ten voordele van de schuldeiser is ge- schied. Ook de keuze — bij alternatieve verbintenissen—behoort aan de schuldenaar, indien dezelve niet uitdrukkelijk aan de schuldeiser is toegestaan (artikel 1273 B.W.)

20

(23)

Bij het lezen van deze artikelen ziet men de wetgever een traan wegpinken uit mededogen voor de arme debiteur.

In de abstractie en generalisatie ligt de kracht van het recht, omdat daarmede zonder aanzien des persoons en onpartijdig kan worden geoordeeld.

Daarin ligt echter ook vaak de belemmering voor een ge- zonde ontwikkeling, omdat door het krampachtig vasthouden aan de abstracte formuleringen, het recht verstart. 54) De ver- schillende methoden van interpretatie in het privaatrecht hebben dit ten slotte voorkomen. Doch wanneer alsdan de „gevonden"

regel teveel afwijkt van de letter der wettekst of zelfs in strijd komt met de geest der wetsbepaling, zou de zin der codificatie geweld worden aangedaan. Met of zonder codificatie heeft iedere rechtsregel — zoals boven aangestipt — de moeilijk onder woorden te brengen wezenlijke eigenschap om op een onken- baar moment te ontstaan c.q. zich te veranderen en vaak op een ondeelbaar ogenblik è n beslissing è n regel te zijn, welke algemene geldigheid heeft.55)

Voor een zich snel ontwikkelende maatschappij is een soepele, d.i. dus een zjei^niet te veel in détails neerdalende codificatie dwingende eis.

Het verleden heeft ons geleerd, dat een regeling welke wei- nig speling laat voor rechtspractijk en rechtspraak enkel aan- leiding kan geven tot wetsontduiking, waardoor de codificatie een onwaarachtig karakter verkrijgt.

De ervaring heeft ons verder ervan overtuigd, dat een privaatrechtelijke codificatie onmogelijk volledig of sluitend zou kunnen zijn Een sluitende codificatie veronderstelt, dat het heden zich voortdurend reproduceert in de toekomst. In een statische maatschappij zou een zodanige codificatie zich wellicht voor een tijd kunnen handhaven, doch in onze tijd kunnen wij de gedachte daaraan gerust van ons afschudden.

W i j hebben verder geleerd, dat de betekenis van de codifi- catie niet in haar letter is gelegen doch in de geest van hen, die haar naleven en toepassen. De zoveel begeerde rechtsze- kerheid is derhalve afhankelijk van de geesteshouding van hen, die de ontwikkelingsgang van de maatschappij bepalen.

Wanneer in de nabije toekomst hier te lande aan een nieuwe

(24)

privaatrechtelijke codificatie zal moeten worden gearbeid, zijn de omstandigheden aanmerkelijk gunstiger dan die waaronder onze huidige is tot stand gekomen.

De eerste helft van onze eeuw is, naar de meesten onzer uit eigen wetenschap kunnen getuigen, vol van zinvolle evenemen- ten, welke van enorme invloed zijn voor de ontwikkeling van het privaatrecht.

Stuwende krachten in de maatschappij zelve dingen om belangrijkheid met de maatregelen van de wetgever. Van de codificatie van 1848 kan worden gezegd, dat zij was een door de Regering aan de burger opgelegde maatregel. Niettemin zijn de daarin vervatte denkvormen — hoe vreemd aanvankelijk voor de samenleving hier te lande — door verloop van tijd door de maat- schapij geabsorbeerd. Zelfs de niet aan die codificatie onderworpen groepen hebben vele van die vormen overgenomen. En dit pro- ces van ontlening is in het bijzonder in deze eeuw vanwege de snelle groei van de maatschappij verdiept en geïntensiveerd.

Voorop staat uiteraard de vrijwillige onderwerping en de zoge- naamde gelijkstelling, waarvoor de aanvragen blijkens de staats- bladen ook nâ 1945 blijven stromen.

Het sluiten van verzekerings- en huurkoopcontracten, het op- richten van naamloze- en andere vennootschappen naar het model van het wetboek van koophandel, het deelnemen aan verenigingen met rechtspersoonlijkheid volgens staatsblad 1870 no. 64, zijn verder positieve bewijzen van appreciatie van ele- menten uit het gecodificeerde recht door Indonesiërs.

Minder spectaculair en voorshands nog in notariële protocol- len verborgen zijn de testamenten en huwelijkse voorwaarden, eveneens naar het model van het burgerlijk wetboek.

Minder opvallend voor degenen, die hier thuis horen doch in het oog lopend voor hen die hier vreemd zijn, is de snelle verwestering der verschillende lagen van de Indonesische maat- schappij in denken, spreken en leven.

W e l k e invloed dit alles kan hebben op het privaatrecht der betrokkenen, is in een vrij recent vonnis van de raad van justitie te Medan te lezen .56)

Een vonnis van de raad van justitie Batavia van hetzelfde jaar 57) als het evenbedoelde vonnis van Medan, bevestigde de

(25)

rechtsgeldigheid van een overeenkomst van een Indonesisch echtpaar, waarbij de man op zich nam na de echtscheiding aan zijn vrouw een periodieke uitkering te geven. In dit laatste geval kan gesproken worden niet alleen van een veranderde over- tuiging ten aanzien van de rechten en plichten van echtgenoten, doch tevens van een gewijzigde structuur der maatschappij. Kon eertijds de verstoten of van de echt gescheiden vrouw naar haar familie terugkeren en aldaar overeenkomstig de haar in het milieu toekomende positie, in afwachting van een nieuwe huwelijkspretendent, zich onledig houden met huis-, keuken- of tuinarbeid, zulks is thans in vele kringen der Indonesische gemeenschap niet meer mogelijk.

De maatregelen van de wetgever dragen m.i. er eveneens toe bij het gebied van het dualisme in het privaatrecht te verengen. Behalve de minder belangrijke toepasselijkverklaring van de artikelen van het B . W . omtrent spel en weddenschap, de huur van dienstboden en handwerkslieden, moeten onder andere worden genoemd de regelingen van het auteursrecht, van het handels- en fabrieksmerk en van het octrooi, die geen onderscheid maken naar bevolkingsgroep, zodat binnen de sfeer van de intellectuele en industriële eigendom éénheid van recht is. Het beroep van Indonesische auteurs op staatsblad 1912 no. 600, afgedrukt op werkjes van allerlei aard, en het grote aantal verzoeken gedaan door Indonesiërs om inschrijving van een handels- of fabrieksmerk opgenomen in de bijlagen van de Javase Courant laten er geen twijfel over, dat hier sprake is van levend recht.

O p een eventuele vraag wat eenvormig voor alle groepen hier te lande zal kunnen worden geregeld, kan derhalve met ruime kennis van zaken worden geantwoord.

Het is wel merkwaardig, dat de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 75 R.R., later 131 I.S. waarin het dualisme zijn fundament vindt, ongeveer samenvalt met de unificatie van het recht in andere sferen.

Het materiële strafrecht is sinds 1 Januari 1918 voor alle bevolkingsgroepen gelijk. 1 Januari 1920 kan worden ge- noemd als het begin van unificatie van het belastingrecht.

Het is daarom verheugend, dat wanneer na de Japanse

(26)

capitulatie tot de wederopbouw van de rechtspraak wordt overgegaan, in het straf- en burgerlijk proces het dualisme wordt prijsgegeven. Deze éénwording wordt nochtans nog verstoord door „uitzonderingsrechtspraak", welke voor een deel weliswaar van tijdelijke aard zal zijn doch voor een ander deel blijvend dreigt te worden. Naar mijn mening kan de godsdienstige rechtspraak alsook de belastingrechtspraak worden geïncorporeerd in de algemene rechterlijke organisatie, waar- door niet alleen de overzichtelijkheid wordt bevorderd doch ook de gedachte van uitzondering wordt uitgebannen. In deze tijd van nieuwe rechtsvorming moet dat mogelijk zijn. Ook in de administratie van de burgerlijke stand kan éénheid van organisatie worden bereikt.

Is bovengeschetste ontwikkeling reeds min of meer in de normale gang van zaken besloten, er valt bovendien op iets anders te wijzen.

Aanvankelijk ingegeven door motieven en in beweging ge- bracht door krachten vreemd aan de Indonesische samen- leving, heeft een revolutiegeest de gemoederen hier te lande in beroering gebracht.

Met zekere kleurwisseling zijn het de banieren van de Franse zuster, waaronder de Indonesische revolutie haar weg is gegaan.

Van de drie leuzen der achttiende eeuwse omwenteling, waar- aan gekroonde hoofden ten offer zijn gevallen, is door haar de belangrijkste geadopteerd : De leuze der vrijheid.

W e l niet uitgekreten, doch binnenshuis met klem geponeerd is de idee der E E N H E I D : é é n l a n d , é é n v o l k , é é n t a a l en' ook é é n r e c h t .

Éénheid van gecodificeerd recht is het uit de Indonesische revolutie opgekomen onafwijsbaar desideratum. Het privaat- recht is daarvan niet uitgezonderd. Gelukkig wordt echter in- gezien, dat deze éénheid niet aanstonds mogelijk is voor wat betreft het familierecht vanwege de in die sfeer divergerende religieuse overtuigingen. 58)

Hoe dan ook men zal zich terdege binnen afzienbare tijd moeten bezinnen op de mogelijkheid van opheffing van het dualisme van het materiële privaatrecht hier te lande. En ik wil hier graag E g g e n s navolgen door te stellen, dat die op-

(27)

heffing er ene behoort te zijn in dubbele zin, van tenietdoen en van opheffen tot op een hoger peil.

Mijnheer de President Curator en mijne Heren Curatoren.

U w e voordracht, welke tot mijn benoeming heeft geleid en waarvoor ik U erkentelijk ben, verhoogt de verantwoordelijk- heid van mijn taak aan deze universiteit. Naar beste krachten zal ik pogen U w vertrouwen niet te beschamen.

Mijne Heren Professoren, Hooggeschatte ambtgenoten.

Bij de samenstelling van mijn zo juist uitgesproken rede heb ik mij meermalen erop betrapt, mij niet aan de grenzen van mijn vak te houden. Weest ervan verzekerd, dat zulks niet is voort- gevloeid uit agressieve bedoelingen om terrein te winnen. Inte- gendeel. Wanneer ik het mij toebedeelde gebied tracht te over- zien word ik niet zelden overvallen door ruimtevrees, welke ik slechts overwin door de wetenschap, dat ik U waar nodig bij de vervulling van mijn taak immer tot hulp bereid zal vinden. De door mij gepleegde gebiedsoverschrijding is enkel het gevolg van het feit, dat wij allen dienaren zijn van de éne en ondeelbare Overheid, de Wetenschap. In de gloed van toewijding en bediening ziet men h a a r alleen en overziet men de schorretjes, welke terwille der arbeidsverdeling zijn aangebracht. Ik reken het mij tot een geluk, dat ik slechts voor enkelen van U tot voor kort een vreemde ben. M o g e ^ deze gunstige voortekenen zich ongestoord realiseren.

U w e gedachten gaan stellig evenals de mijne naar de man, die lijfelijk wel hier niet aanwezig is, doch naar de geest door datgene wat hij velen van ons in en buiten de colleges heeft weten te geven, in deze plechtigheid mededoet, mijn hoogge- waardeerde leermeester E g g e n s .

Bij het noemen van zijn naam nu, zie ik mijzelf- ruim twintig jaren geleden ~ in de stille onchristelijk vroege ochtenduren in een verscholen hoekje van de Inspectie van Financiën te Semarang, met ingehouden adem de polemieken in het W e e k - blad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie volgen,

(28)

waarbij de militante stijl van E g g e n s als een magneet mij aantrok. Zes jaren daarna behoorde ik tot zijn studenten aan de Rechtshogeschool en ervoer, dat zijn gesproken woord nog strijdvaardiger is dan zijn geschriften

En nu ben ik geroepen zijn plaats aan de catheder hier in te nemen. De geleidelijkheid waarmede dit is kunnen geschieden en het onnoemelijk vele wat ik niet alleen als student maar ook daarbuiten van die grote rechtsgeleerde heb mogen eigen maken, geven mij enige zelfverzekerdheid en kracht de taak met —• zoals het tegenwoordig heet — gematigd optimisme te aanvaarden. Moge het mij gegeven zijn die plaats waardig te tonen.

Dames en Heren studenten.

Indien mijn taak zou zijn U de inhoud van het Burgerlijk Wetboek, zooals het is opgenomen in de veelkleurige uitgave van Engelbrecht, bij te brengen, dan zou dat —• voor U en voor mij — een licht te. volbrengen arbeid zijn.

Met enige leeskunst en kennis van de Nederlandse taal zult gij er zeker komen. D e studie van het burgerlijk r e c h t echter, eist meer dan lees- en taalkennis. Gelukkig komt dit meerdere niet alleen voor mijn rekening. Tegen de tijd, dat gij tot mijn auditorium gaat behoren, hebt gij reeds met vrucht de colleges van de inleiding tot het recht gevolgd. Van het wezen van het recht wordt gij geacht reeds begrip te hebben.

Alsdan zal de studie van het burgerlijk recht —zo niet van een leien dakje — maar dan toch aanmerkelijk gemakkelijker gaan den zonder dat reeds verworven begrip

Rest mij thans nog een enkel woord te richten tot mijn oud- collega's van de belastingdienst. Vijf en twintig jaren te beho- ren tot een in het algemeen niet gewaardeerd doch in wezen onmisbare overheidsdienst, lijkt een ondragelijk lot.

Dit is echter slechts schijn ; belastingambtenaren zijn ten slotte ook mensen, wellicht in de eerste plaats mensen, met een ziel en niet zelden met een warm hart. Het koele verstand komt alleen te pas bij berekening van aanslagen.

(29)

Met velen van U, van hoog tot laag, heb ik lief en leed gedeeld, zelfs in de meest moeilijke, met woorden niet te be- schrijven, periode der Japanse bezetting.

Hebt dank voor al die geestelijke waarden, welke ik in onze gezamenlijke arbeid van U heb mogen overnemen, en welke het leven waard maken om geleefd te worden.

Ik heb gezegd.

(30)

AANTEKENINGEN.

1). E. J. P a y n e : BURKE, Select W o r k s II, pag. VIII:

,,In his early denunciations of the French Revolution, Burke stood almost alone."

2). Editie 1858 van Librairie de Firmin Didot Frères, Fils et Cie, Parijs, pag.

4. „Ceux cui ont dit qu 'une fatalité aveugle a produit tous les effets que nous voyons dans le monde ont dit une grande absurdité ; car quelle plus grande absurdité qu'une fatalité aveugle qui aurait produit des êtres intelligents?" Het tweemaandelijks tijdschrift „Mens en Maatschappij"

November 1948 (pag. 321/370) is geheel aan M o n t e s q u i e u gewijd.

3). Idem pag. 218.

4). Idem pag. 347. (Voorbeelden als de evengenoemde heeft ook H o e t i n k vermeld in zijn inaugurele rede Batavia 20 December 1929 pag. 28 en 29).

5). Idem pag. 128.

6). Idem pag. 478. Verg. ook V a n K a n : Les Efforts de Codification en France pag. 196 e. v. V a n K a n constateert, dat M o n - t e s q u i e u merkwaardig genoeg het idee van unificatie van het recht voor Frankrijk van zijn tijd afwees. Zie over de codificatiegedachte in Duitsland : Dr. J a c q u e s S t e r n in zijn inleiding tot „ T H I B A U T U N D SA- V I G N Y " pag. 8.

7). V a n K a n t. a. p.

8). Artikel 1 van de „ D É C L A R A T I O N D E S D R O I T S D E L ' H O M M E et du citoyen.": „Les hommes naissent et demeurent libres et égaux en droits." Zie ook Ned. B. W . artikel 2.

9). Bertrand R u s s e l l : History of Western Philosophy pag. 581.

10). G o s s e s en J a p i k s e : Handboek tot de Staatkundige geschiedenis van Nederland, 3e druk pag. 715 e.v., vooral pag. 723.

11). S c h o l t e n : Ons burgerlijk wetboek honderd jaar, Rede uitgesproken den 4den October 1938 in de aula van de Universiteit van Amsterdam, pag. 11. V a n K a n : Gedenkboek Burgerlijk Wetboek, pag. 263.

Uiteraard is het oordeel van Mr. Carel A s s e r , Lid en Secretaris der Commissie van Redactie der Nationale Wetgeving, hoger gestemd. Zie zijn „Vergelijking" pag. 2 : . . . . „dat, behoorlijk gelouterd, aan Neder- land, zoowel bij den tijdgenoot als bij het nageslacht, den grootsten roem zou hebben verzekerd ; een werk, eener natie waardig," . . . . 12). S c h o l t e n t.a.p. pag. 8.

13). S c h o l t e n t.a.p. pag. 9.

(31)

14). M. M. L e w i s in zijn „Language in Society" spreekt van „the linguistic revolution" teweeggebracht door de samenloop van vier oorzaken: „the development of language itself, the advent of writing, the invention of printing, and now to-day the instantaneous transmission of speech and writing", (pag. 1).

15). Kantongerecht. Rotterdam 15 Maart 1929 N . J. 1930 pag. 547 ( B u c h e n - b â c h e r , T 141 pag. 102), H. R. 16 Mei 1946, N . J . no. 523. W i a r d a , W . P. N . R. 4052.

16). Algemeen Deel, 2e druk pag. 15.

17). S c h o l t e n, in Rede sub 11 pag. 1 4 : . . „zoudt ge bemerken hoezeer het wetboek naar achteren is gedrongen".

18). V a n H a 11 u m , Inaugurele rede Batavia 22 September 1941 pag. 11 e.v.

19). E r is practisch niemand, die in Nederland tegen codificatie is. De leuze van het „Recht der Werkelijkheid" (afgekort R . d . W . !) van H e y m a n s (o.a. Gedenkboek Burgerlijk Wetboek, pag 169 e.v.) dient slechts om de strijd aan te binden tegen wat E g g e n s noemt het „legisme". In onze generatie schijnt een zodanige strijd niet meer nodig Zie over de leiden- de beginselen van het wordende ontwerp M e y e r s in W . P . N . R . 4041/2.

20), 21), 22,) onderscheidenlijk pag. 334, 291 en 291.

23). Deel I pag. 23.

24). Idem

25). V a n K a n : Uit de geschiedenis onzer codificatie pag. 42.

26). Idem pag. 39.

27). Idem pag. 40.

28). O U D BATAVIA, pag. 349.

29). o.a. R v.J. Padang 1 Dec. 1853 T . 9/150. arrest H.G.H. 17 Juli 1851 T . 6/279.

30). T . 14 pag. 469.

31). K o l l e w i j n , T . 151 pag. 553.

32). C h a b o t . T . 1948 pag. 160.

33) K o 11 e w ij n, t. a. p. V o o r motivering van voorkeur voor gecodificeerd recht, o.a. R. v. J. Batavia 1 Juli 1910, T . 94 pag. 343.

34). T . 49 pag. 64 e.v.

35). K o l l e w i j n t.a.p.

36). S t a p e l V . pag. 270.

37). Uitgave K r o m 1919, pag. 170.

38). K r o m , Hindoe-Javaansche geschiedenis, 2e druk pag. 421/2, en bij S t a p e 1 I. pag. 283/4.

(32)

39). E g g e n s, Verzamelde opstellen pag. 394.

40). pag. 1.

41). pag. 127/8.

42). S t e r n (zie punt 6 hierboven) pag. 78.

43). idem

44). Prae-advies voor niet gehouden Juristencongres 1939 pag.64.

45). 7e druk bewerkt door Mr. N . S. v a n O p s t a l l pag. 3 Verg. ook Z e y l e m a k e r T . 152 pag. 587 e.v.

46). Bij A s s e r pag. 6. Z e y l e m a k e r t.a.p.

47). L u n d s t e d t in zijn Unwissenschaftlichkeit der Rechtswissenschaft noemt deze onzekerheid een hinderpaal om het recht wetenschappelijk te behandelen. In aanmerking genomen het feit, dat zowat alle juristen van naam over de gehele wereld door L. ten deze worden bestreden, kan hij inderdaad met Don Quichot worden vergeleken, zoals W e r t h e i m heeft gedaan (Inaugurele rede Batavia 23 September 1936, pag. 25).

48). Inleiding tot het burgerlijk recht, 2e stuk, Ie gedeelte, 2e druk pag. 11) Z e y l e m a k e r t.a.p.

49). H o f m a n n pag. 2, V a n G o u d o e v e r pag. 7 en S u y l i n g t . a . p . pag. 67/8. Z e y l e m a k e r t.a.p.

50). Verzamelde Opstellen pag-. 364.

51). Adatrecht II. Pag. 663.

52). Grantrechten in Deli, Mededeeling no. 12 van het Oostkust van Sumatra- Instituut, pag. 90/91.

53). E d d i n g t o n : T h e philosophy of physical science pag. 122 en 159.

54). zie punt 19. De veroordeling van E g g e n s van het star vasthouden aan de letter der wet ( o . a . inaugurele rede Batavia 16 Mei 1935, Verzamelde Opstellen pag. 320 e. v.) als 1 e g i s m e en de verheerlijking van het

„R. d. W . " door H e y m a n s (t. a. p.) hebben in wezen dezelfde grondslag : de wens om de g e e s t van het r e c h t te doen praevaleren boven de l e t t e r van de wet.

55). H o e t i n k, T . 137 pag. 589 e. v.

56). 25 Maart 1938, T . 148 pag. 489 57). 4 Maart 1938. T . 148 pag. 139.

58). S o e p o m o : Soal-soal politik hoekoem dalam pembangoenan Negara Indonesia, in „Hoekoem" pag. 3 e. v. „verder „Kedoedoekan hoekoem adat dikemoedian hari", gedeeltelijk vertaald en becommentarieerd door V a n E y k , T . 1948 pag 43 e v„ naderhand nog besproken door C h a b o t in T . 1948 pag. 159 e.v.

T . = „Het Regt in Nederlandsch-Indië" = „Indisch Tijdschrift van het Recht"

= „Tijdschrift van het Recht".

30

(33)

M

(34)
(35)

j i j M j i r -

-,

(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

Dit onderzoek heeft opgeleverd dat Oriëntals heel goed een warmwaterbehandeling bij 41°C kunnen verdragen mits de bollen gedurende 4 dagen bij 20°C worden bewaard voor en na de

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Mondriaan stelt zich op het stand- punt dat zij niet zou hebben geïnvesteerd in Econ- cern als de accountants de controle van de jaarre- kening 2007 goed zouden hebben uitgevoerd

Uit de uitspraak volgt evenwel niet waarom de kwalificatie van de acti- viteiten van Uber als vervoersdienst meebrengt dat de Uber-app niet gekwalificeerd zou kunnen worden een

Uit het rapport van Broekema et al (2005) valt op te maken dat er in totaal 12.000 betaalde arbeidsplaatsen zijn waarvan het overgrote deel (7.360) binnen de directe

However complicated the theory used by Hua and Wang may be (their error estimates are based on the theory of discrepancies which we did not even mention here), their method can