• No results found

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1786 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1786 · dbnl"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Letterkunde, 1786

bron

Handelingen der jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, gehouden den 27sten van Zomermaand 1786. Z.p., z.j.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa001178601_01/colofon.htm

© 2005 dbnl

(2)

Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.

Jaarlijksche vergadering, gehouden op Dingsdag den 27sten van Zomermaand 1786. des morgens ten negen uure, en vervolgd des

+Tegenwoordig zijnde de Heeren

VAN ASSENDELFT. TYDEMAN.

PARVÉ. FONTEIN. DIBBETZ.

VAN ENGELEN. TE WATER.

SCHULTENS. BOERS. DE KRUYFF. CLIGNETT.

STEENWINKEL.

namiddags ten drie uure.+

[Aanspraak van de voorzitter, H.A. Schultens]

De President opende de Vergadering met de volgende aanspraak:

WEL EDELE HEEREN!

‘Hoe zeer ik wenschte te voldoen aan de gewoonte, door welke de Voorzitter, byna als door eene wet, verplicht wordt, om, by het openen dezer Jaarlijksche Vergadering, eenig algemeen bericht te geven van den tegenwoordigen toestand der Maatschappye, zal ik echter, door de bekrompenheid dier stoffe genoodzaakt, liever, voor dit maal, een gunstig ontslag dezer wet van Ulieder billykheid verwachten, dan my in het gevaar begeven, van, door eene langwylige, zakelooze aanspraak, den eerbied uit het oog te verliezen, welken ik aan eene zo aanzienelyke Vergadering, als deze, verschuldigd ben.

Immers is'er in het afgelopen Jaar weinig voorgevallen, het welk, 't zy ten voor- 't zy ten nadeele, van eenig wezenlijk belang voor ons kan gerekend worden: Dit alleen moge ons smarten, dat wy al wederom het, voor ons zo zeldzaam, genoegen missen, van op de uitgeschrevene Prijsvrage eenig antwoord, ten minsten in

(3)

+1786.

+ tijds, ontvangen te hebben, en, deze te leurstelling is des te onaangenaamer, naar mate de vrage gewichtiger, en het ter volmakinge onzer Spraak-kunst

noodzakelyker is, de beste gronden te weeten, op welke zy moet gebouwd worden.

Dat, voor het overige, onze Maandelijksche Vergaderingen, gelijk zo aanstonds uit het verslag van den Heer Secretaris blyken zal, zich met weinige andere, dan met huishoudelyke, zaken hebben mogen bezig houden; dat niet meer dan één onzer geëerde Mede-Leden, wien wy daar voor behoorlijk dank zeggen, iets van zynen arbeid aan de Maatschappy heeft medegedeeld; dat de toevoer tot de samenstelling van ons Woordenboek zeer gering geweest is: Dit alles, schoon het wel eenige reden tot beklag schyne opteleveren, wil ik echter niet terstond als hoogst nadeelig voor den welvaart der Maatschappye hebben aangemerkt; neen maar, veel liever vleije ik my met de hoope, dat deze korte stilstand ons, als het ware, nieuwen lust en nieuwe krachten zal geschonken hebben, om elkander door onderlingen yver aantemoedigen.

Dit zelfs mogen wy ons beloven, zo uit de gunstige toezeggingen van sommigen onzer Leden, als wel byzonderlijk uit de reeds gemaakte heilzaame schikking, ter voltoijing van ons groote werk, het Woordenboek: Ja, ik twyfele niet, myne Heeren!

of wy zullen eerlang een gewenschten uitslag zien van het nuttig besluit der laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, aan het welk straks door de Heeren Gecommitteerden zal voldaan worden: Een omstandiger bericht, aangaande den tegenwoordigen staat diens Werks, en eene naauwkeurige opgave van het geen aan het zelve nog ontbreekt, is door Ulieden te recht geoordeeld het bekwaamste middel te zijn, tot eenen gelukkigen en spoedigen voortgang.

Laat ons dan, myne Heeren! in de blyde uitzichten op het een en ander, ook de raadplegingen van dezen dag daar toe doen medewerken; en vergunt my, dat ik de belangen der Maatschappye, welker bedoeling zo edel en zo nuttig is, en ons Vaderland tot zo veel eer verstrekken kan, aan Ulieder zorg en vlyt op nieuws aanbeveele.

De Vergadering bedankte den Voorzitter voor deze gepaste Aanspraak, en verzocht, dat dezelve in de Handelingen mocht geplaatst worden.

De Secretaris deedt, by wyze van Extract uit de Notulen, het

(4)

+1786.

+ volgend verslag van de gewichtigste Handelingen der Maandelijksche Vergadering in den verloopenen Jaare.

Verslag van de voornaamste Handelingen der Maandelijksche Vergadering, sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering:

WEL EDELE HEREN!

‘Daar de Maandelijksche Vergadering in het afgeloopen Jaar den kring haarer gewoone bezigheden in stilte doorwandeld heeft, en deeze jaarlijksche ommeloop geene, of slegts eene geringe verscheidenheid van verrichtingen met zich brengt, levert het Boek der Handelingen ook thans wederom weinig stoffe op tot een zakelyk verslag. Deze schaarsheid, welke gewisselijk niemand Uwer door een uitvoerig bericht, nopens min gewichtige schikkingen in het huishoudelyke, of andere

kleinigheden, zal wenschen vergoed te zien, noodzaakt my voor dit maal mijn raport te bepaalen tot de weinige volgende byzonderheden:

Dat de Maandelijksche Vergadering, ten einde de Prijsverhandeling van den Heer HOTTINGER meer algemeen bekend te maaken, en dus het nut, by de Prijsvrage bedoeld, verder uittebreiden, op voorstel van den Heere SCHULTENS, beslooten heeft den bekroonden Schryver de afzonderlyke uitgave dier Verhandeling toetestaan, mits zorg dragende, dat dezelve niet in het licht koome, eer dat Deel van de Werken der Maatschappye, in het welk dit stuk moet geplaatst worden, hier ten lande zy uitgegeeven.

Wyders: dat in Wijnmaand des voorigen Jaars een brief is ingekomen van den Eerw.

Heere, GOTTHILFF TIMOTHEE MULLER, Leeraar in het Brandenburgsche, te gelijk met eene Verhandeling, ten opschrift hebbende: de vero falsoque ingenio

Dissertationis pars prior, uit welken brief de bygevoegde Verhandeling, schoon ruim een Jaar te laat ingekoomen, bleek ter mededinging naar den Eereprijs geschikt, maar door verscheidene huishoudelyke omstandigheden des Schryvers te laat afgewerkt te zijn. Dat hier op de Vergadering beslooten heeft den omslag te openen, en de Verhandeling te stellen in handen van de Heeren VALK en DE KRUYFF, ter beöordeeling, of dezelve den naderen aandacht der Maatschappye waardig zy.

Eindelijk: dat in het begin dezer Maand, en dus almede ruim

(5)

+1786.

+ acht Maanden na den daar toe bepaalden tijd, ontvangen is eene Verhandeling ter beantwoording der Vrage: welke zijn de gronden, waar uit eene Nederduitsche Spraakkunst behoort te worden opgemaakt. Edoch, dat de Vergadering, in den bygevoegden brief een verzoek des Schryvers vindende, om gemelde Verhandeling, of naar den Eereprijs te laaten mededingen, of met eene beöordeeling der

Maatschappye terug te mogen ontvangen, gemeend heeft hier omtrent niet te kunnen besluiten, maar op het een en ander het goedvinden dezer Vergadering te moeten afwachten.

By dit alles hebbe ik nog alleen te berichten, dat de Boekverzameling der

Maatschappye ook wederom dezen Jaare verrijkt is door geschenken, van welke ik de eer hebbe den lijst hier nevens te voegen.

Ontvangene boekgeschenken, sedert de Jaarlijksche Vergadering van het Jaar 1785.

Van het Genootschap, Volmaakter door den tyd, het eerste Deel van deszelvs Gedichten.

Van het Genootschap, Kunstliefde spaart geen Vlijt, in 's Hage, het tiende Deels tweede Stuk van deszelvs Dichtlievende Oeffeningen.

Van de Heeren CLIGNETTen STEENWINKEL, het tweede Deel der Chronyke van Maarland, door Hun Ed. uitgegeven.

Van den Heer JOANNES LUBLINK, den Jongen, de tweede Druk der

Nachtgedachten van Joung, door Zyn Ed. vertaald, en met aantekeningen verrijkt.

Van wege den Opziener over de uitgave der Stukken werden de losse Bladen der afgedrukte Prijs-Verhandeling van den Heer HOTTINGER, benevens het eerste Blad der Verhandeling van den Heer VAN ALPHEN ter tafel gebracht; vervolgens werden gelezen een Brief van den Heer HINLÓPEN en een van den Heer FORTMAN, beiden, ten geleide van hun Stem-Briefje over de Verhandelingen van den Heer ALEWYN, en voorts dienende ten bericht, dat Hun Ed. door beletzelen verhinderd zijn ter Vergaderinge te verschynen. Nog is gelezen een Brief van den Heer VAN GOENS, by welken zijn Ed. der Maatschappye kennis geevt van eene voorgenoomene reize, en verzoekt, geduurende dezelve, als Buiten-Lid te mogen worden aangemerkt onder Vrydomme van toelage. Op welk verzoek beslooten is den Heere VAN GOENS te antwoorden, dat de Maatschappy tot hier toe geene Buiten-Leden heeft, of behoudens de Wetten kan aan-

(6)

+1786.

+neemen, maar zijn Ed. gaarne als gewoon Lid wil blyven aanmerken, zonder, deswege, op de voldoening der toelage aantedringen.

By denzelvden Briev biedt de Heer VAN GOENS der Maatschappye ten geschenke aan de volgende Boeken, welke ter tafel werden gebracht, als:

Een KILIAANmet Aantekeningen.

Jus publicum Norvegiae.

Analecta, quibus Historia, Antiquitates, Jura, tam publicum quam privatum, Regni Norvegici illustrantur.

Jus Ecclesiasticum sive Arnaeanum, constitutum Anno 1275.

Historia Religionis Christianae, in Islandiam introductae.

J. NOZEMANHands van Tongen-Razende Liefdens-eind.

ZEMIREen AZORin het Zweedsch.

ROLAND, Opera, in het Zweedsch.

ALEXISDrame in het Zweedsch.

Men besloot den Heer VAN GOENS, voor dit geschenk by bovengemelden antwoord, te doen bedanken.

Is, op voorstel van den Heere FONTEIN besloten den Heere PIETER NIEUWLAND te Amsterdam, uit naam der Maatschappye, en met toezegging van derzelver dankbaare erkentenisse te verzoeken, om de vertaaling der Prijs-Verhandeling van den Heere HOTTINGER, byzonderlijk voor zo verre het Prozaïsche gedeelte betreft, te beproeven, onder het uitzicht op de medewerking der Heeren HINLOPEN en LUBLINK tot het vertaalen der ingevlochtene Poëtische aanhaalingen en voorbeelden, als welke Heeren zich hier toe niet ongenegen hebben getoond.

Ten opzichte der Verhandeling van den Heere MULLER, waar van in het verslag van den Secretaris wordt melding gemaakt, is op Rapport der Gekommitteerden, goedgevonden dezelve ter zyde te leggen.

Ten aanzien der tweede Verhandeling, insgelijks by het verslag gemeld, werdt beslooten, dezelve, als veel te laat ingekoomen, niet te kunnen laaten dingen naar de uitgeloovde Eereprijs, maar volgens het opgegeven adres, onbeoordeeld aan den Schryver te rug te zenden.

Men ging over ter behandeling der punten, by den Brief van beschryving, tot de raadplegingen dezer Vergadering voorgesteld.

(7)

+1786.

+I.

Gekommitteerden tot het Woordenboek deeden volgens het besluit der laatst gehoudene Jaarlijksche Vergadering, verslag nopens den tegenwoordigen staat diens werks, by het volgend bericht.

BERICHT van Gekommitteerden tot het Algemeen Omschryvend Woordenboek der Maatschappye, overgegeven in de Jaarlijksche Vergadering van 1786.

‘Gekommitteerden tot het Algemeen Woordenboek onzer Maatschappye, in de laatste Jaarlijksche Vergadering gelast, om van den tegenwoordigen staat des voorraads, tot het vervaardigen van een Woordenboek by een verzameld, aan deze Vergadering verslag te doen, en te gelijk te berichten, wat 'er nog vereischt worde, om eens eindelijk met vrucht handen aan het werk te slaan, hebben, om hier aan te voldoen, met alle naauwkeurigheid opgenomen, den voorraad tot het toereden van het Woordenboek, by een verzameld, en bevonden dat dezelve bestond in Excerpta uit de navolgende Werken, (Zie de Bylage letter A.)

Gekommitteerden hebben in de hier bygevoegde opgave dezelfde rangschikking in acht genomen, als by het beredeneerd plan van het Woordenboek is opgegeven, om dat hier uit des te gemaklyker, en met een opslag van het oog blyken zoude, niet alleen, welke Werken reeds geëxcerpeerd waren; maar ook wat 'er in ieder der tijdperken, by het beredeneerd plan opgegeven, verricht was.

Het is hier uit middagklaar, dat de voorraad tot het toereden van het Woordenboek nog zeer onvolkomen is, ja misschien nog niet toereikende zoude zyn, om een Specimen of Proeve, in die ordre, zoo als het Woordenboek zelve, volgends het beredeneerd plan, moest zijn ingericht, te geven.

In geene, der onderscheiden tijdperken, is de Verzameling van Excerpta aan Gekommitteerden vollediger voorgekomen, dan in de beide eerste, en wat aan het eerste tijdperk nog ontbreken mogt, nemen Gekommitteerden op zich, des noods, aantevullen, en indien men by de Excerpten uit het tweede tijdperk nog voege de BOËTIUS van 1488. en een der beste en oudste HSS. van de vertaling des Nieuwen Testaments, gelooven Gekommitteerden, dat de Excerpten in dit tijdperk ook voldoende zullen zijn.

(8)

+1786.

+Meer mangelt het ons aan goede voorbeelden uit Schryvers van lateren tijd, en ook byzonder uit de Werken der Redenrykers, voornamentlyk van die genen, welke voor de Spaansche beroerte geschreven hebben, en die geen gering vak in onze Letterkunde beslaan, en voor het oogmerk der Maatschappye onontbeerlyk zyn.

In aanmerking nu van het verbazend grooter aantal van Dichters en Prosaschryvers, welken na dien tijd geleefd hebben, zijn die Excerpten uit hunne Werken, welke de Maatschappy tot hier toe bekomen heeft, van zeer gering aanbelang. Wat is 'er doch, ten aanzien onzer beste Dichters en Prosaschryvers verricht? is niet (om slegts van één te gewagen) een zeer gering aantal van Excerpten uit Vondel, alles wat wy uit de Werken van dien beroemden Dichter hebben.

Niet beter is het in de daad gelegen met den voorraad van Woorden tot Kunsten en Handwerken behoorenden; de opgaave hier van in de bygevoegde Lijst (Zie de Bylage letter B.) gedaan, kan dit volkomen bevestigen.

Wat al verder de levende Volks taal betreft, een ieder die onze opgaven nagaat (Zie de Bylage letter C.) zien terstond, dat de Woordenlijsten, hier van voorhanden, slegts een gering gedeelte van de Inwoonders van ons Vaderland bevatten.

Wat eindelyk aangaat de Verzameling van Woorden uit de Verwantschapte Talen, om by onze Nederduitsche die met dezelve overeenstemde, gevoegd te worden, de Voorraad hier van is mede nog zeer gering; doch de Woordenboeken dier Talen zouden zeer licht in staat zyn dit gebrek onder het vervaardigen van het Woordenboek zelve te vervullen.

Ziet daar een Bericht van de thans voorhanden zynde Verzameling van Bouwstoffen tot ons Woordenboek: eene Verzameling, tot hier toe in veele opzichten zeer

onvolkomen en gebrekkig ter bereiking van dat einde, waar toe dezelve door de Maatschappy geschikt is.

Hier mede meenen Gekommitteerden genoeg voldaan te hebben aan het eerste gedeelte van dit Bericht. Wat het andere namelijk de vereischten om eindelijk met vrucht handen aan het Werk te slaan aangaat, hier omtrent nemen Gekommitteerden de Vryheid

(9)

+1786.

+ hun gevoelen aan deze Vergadering voor te dragen en in ernstige overweeging te geeven.

Het zy Gekommitteerden dan geoorloofd onder de aandagt van deze Vergadering te brengen waar aan men, volgends het oordeel van Gekommitteerden, den tragen voortgang in het vervaardigen van het Woordenboek hebbe toe te schryven.

Vooreerst gelooven Gekommitteerden dat misschien zommige onzer Leden, welke van den beginnen af, dat de Maatschappy beslooten heeft een Algemeen omschryvend Woordenboek te vervaardigen, aan deze groote onderneeming hebben medegewerkt, en thans na verloop van zoo veele Jaaren nog volmaakt in het onzekere zijn of hunne arbeid ooit tot wezenlijk nut verstrekken zal, huiverig worden, om zich verder het uittrekken van eenige Werken, (een lastige arbeid voorwaar!) te laten wel gevallen, of de vruchten van hunnen voorigen arbeid op eenen lossen voet aan onze

Maatschappye weg te schenken, zonder de minste verzeekering, dat hunne aangewende vlijt immer ten nutte van het algemeen, en ter bevordering van onze Vaderlandsche Letterkunde strekken zal.

Hier by komt nog eene tweede en zeer gewigtige zwarigheid, dat ieder Lid der Maatschappye, hoe genegen ook om den Voorraad tot het vervaardigen van het Woordenboek reeds byeen verzameld met zynen Aanteekeningen te vermeerderen, volmaakt in het wilde schermt, dewijl hy in allen deelen onkundig is, wat er reeds voorhanden is? wat er nog ontbreekt? van welke Woorden reeds genoegzaame voorbeelden uit goede Schryvers zijn opgegeven? van welke niet? Deze onzekerheid alleen gelooven Gekommitteerden, dat veele onzer Leden afschrikt, vermits zy een aantal van Excerpten uit dezen of geenen Schryver der Maatschappye mededeelende, in de daad veel licht, een zeer gering ja misschien niet noemenswaardige

vermeerdering, aan den Voorraad konden hebben toegebracht.

Beide deze zwarigheden zijn Gekommitteerden van dat gewicht voorgekomen, dat dezelve wel eene ernstige overweeging verdienden, en op de best mogelyke wyze behoorden te worden weggenomen. Waarom Gekommitteerden de vryheid nemen aan deze Vergadering voor te dragen of niet ten dien einde en tot spoediger voortgang van het geheele Werk van ons Woordenboek dienstig

(10)

+1786.

+ zijn zoude, dat de geheele voorraad van Excerpten, in den boezem der Maatschappye ingebracht by wyze eener Alphabetische Woordenlijst gedrukt wierd, welke, na het oordeel van Gekommitteerden, in dezer voege behoorde te worden ingericht, dat ieder woord slechts wierde opgegeven met byvoeging van den Schryver by wien, en de plaats waar het zelve gevonden wierd; Zoodanig een Woordenlijst zoude van zeer veel nut zijn, ter bereiking van het oogmerk der Maatschappye, en tevens strekken om den arbeid der Leden veel te gemoet te komen. Hier door immers zal men altijd kunnen voorkomen, dat niemand der Leden eene zoo nuttelooze arbeid verrichte, als waar van wy reeds gesproken hebben, en daar een ieder onzer thands voor bloot staat.

Uit de bedoelde Woordenlijst zal men dit voordeel trekken, dat ieder der Leden, dezen of genen Schryver lezende, met oogmerk om voorraad tot het Woordenboek te verzamelen, met één opslag van het oog zien kan, of van een woord, dat hem opmerkenswaardig toeschijnt, reeds genoegzame voorbeelden uit goede Schryvers by de Maatschappy voorhanden zijn, dan niet. Men zal verder, door middel van deze Woordenlijst, beter gelegenheid vinden, om de onderscheiden, zoo eigenlyke als overdragtelyke beteekenissen van een en het zelfde woord by een te verzamelen, dewyl ieder, die in deze Lijst twee of meer beteekenissen van een woord vindt, de overige (zoo 'er meerder waren,) zich zeer licht zal erinneren, en dezelve daar ter plaatse kunnen aan teekenen.

Men zal hier door op eene zeer gemaklyke wyze in staat gesteld worden, om by alle de thands verouderde Woorden, welke uit onze oudste Schryvers zijn opgezameld, zoo men van dezelve voorbeelden by latere Schryvers aantreft, dit by die Woorden zelve aanteteekenen, waar door men de korter of langer leeftijd van de meeste dier Woorden zeer gemaklijk zal kunnen nagaan.

Om dan op dezen voet met vrucht voorttewerken, zoude het, naar het inzien van Gekommitteerden, noodig zijn, dat ieder Lid, welk by het afdrukzel van zyne Woordenlijst eenige vermeerderingen gemaakt hadt, dezelve voor het houden der Jaarlijksche Vergaderinge der Maatschappye mededeelde, om dan alle die

vermeerderingen, van onderscheiden Leden ontvangen, weder, zoo het der moeite waardig was, als een Aanhangsel op de Alphabetische Lijst te doen drukken, en op dien voet voorttegaan, tot dat de

(11)

+1786.

+ voorraad zoo volkomen gerekend wierd, dat wy eindelyk eens aan het werk zelve konden beginnen.

Dat het vervaardigen van de eerste Alphabetische Woordenlijst een vry lastige arbeid zijn zoude, bekennen Gekommitteerden zeer gaarne; doch indien dit onder opzicht van eenige Leden, daar toe by de Maatschappy te verkiezen, door onzen Bladschryver verricht wierd, zoude het vry spoedig kunnen voortgaan, en der Maatschappye geene meerdere kosten veroorzaken, dan het afschryven der Excerpten, zoo als tot heden heeft moeten geschieden.

Op deze wyze zoude misschien een nieuw leven aan het werk van ons Woordenboek toegebragt, en de Leden aangemoedigd worden, om met vernieuwde kragten hunnen yver te besteeden, op dat eindelijk eens deze groote onderneming onzer Maatschappye met een gewenschste uitkomst mogt bekroond worden, daar thans de iever onzer Leden veel eer schijnt te verflaauwen, dan wel aantewakkeren, dewijl wy in het geheele afgeloopen Jaar niets ontvangen hebben, dan alleen van den Heer BRUINING

eenige Excerpten uit verscheiden zoo ouden als nieuwe Schryvers; een afdruk van Kiliaan, uitgegeeven door VAN HASSELT, met eenige Aanteekeningen van den Heer

VAN GOENS; en eene Verhandeling van den Heere PARVÉ, over de woorden, uitgaande in heid. En ziet daar, myne Heeren, het verslag van het Woordenboek, dat wy U Wel-Edelheden uit naam der Maandelijksche Vergadering doen moesten’.

Men bedankte Gekommitteerden voor dit uitvoerig en zakelyk Bericht, en besloot overeenkomstig het zelve, een Alphabetische Woordenlijst der reeds ingekoomene Excerpten te laaten vervaardigen, en ten dienste der Leden te doen drukken.

II.

Ingevolge de bedenkingen, op het in de voorige Jaarlijksche Vergadering gekozen onderwerp tot eene Prijsvrage ingebragt, werdt beslooten de Vrage dus voortestellen:

‘Welken invloed heeft de thans heerschende smaak voor de buitenlandsche Poëtische Schriften en andere Werken van vernuft, op onze Dichtkunst’?

III.

Tot Gekommitteerden, om de Verhandelingen, welke ter beantwoording dezer Vrage voor den eersten van Wijnmaand 1788. mogen inkoomen, te beöordeelen, werden benoemd de Heeren PARVÉ,

(12)

+1786.

+FONTEIN, ALEWIJN, ENGELBERTS, BROES, VALK, en DE KRUYFF.

IV.

Ten onderwerpe voor eene nieuwe Prysvrage in de volgende Jaarlijksche Vergadering vasttestellen, werdt gekozen:

‘Eene meest volledige opgave van echt Vaderlandsche, en by andere Volken niet gebruikt wordende Spreekwoorden, met derzelver Historie- of Oudheidkundige verklaring’.

V.

Men benoemde tot Gekommitteerden, om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op het gekozen onderwerp te ontvangen, en benevens hunne eigene bedenkingen aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voor te dragen, de Heeren

TE WATER, FORTMAN, HINLÓPEN, TYDEMAN, en VALK.

VI.

Werdt bepaald, dat in de volgende Jaarlijksche Vergadering eene Vrage zal gekozen worden, uit de Klasse der Oudheid- of Historiekunde.

VII.

Men verkoos tot Lid der Maatschappye den Wel-Ed. Heere GERRIT BRENDER A BRANDIS, te Amsterdam. Den Briefschryver werdt verzocht, dien Heer van deeze verkiezing kennis te geven, en na het bekoomen van deszelvs toestemmend antwoord, een Diploma, benevens een afdrukzel der Wetten, en een Naamlijst der Leden te bezorgen.

VIII.

Aan de Maandelijksche Vergadering werdt de vryheid tot het kiezen van Leydsche Leden, weder voor een jaar verleend.

IX.

De Rekening van den Penningmeester werdt opgenoomen; derzelver ontvang bedroeg ƒ 1485 : 12 : 10 en de uitgave ƒ 682 : 7 : 0 zo dat 'er nog in Kas bevonden werden ƒ

(13)

De toelagen werden bepaald op Zeven Guldens.

XI.

Men verkoos tot Voorzitter den Heere H.A. SCHULTENS;

(14)

+1786.

+ tot Secretaris den Heere J. DE KRUYFF; tot Briefschryver den Heere Mr. J.A.

CLIGNETT; tot Opziener over de uitgave der Stukken den Heere Mr. A.C. DE MALNOË; en tot Penningmeester den Heere Mr. J. STEENWINKEL.

Voorts werdt beslooten de volgende Jaarlijksche Vergadering te houden op den laatsten Dingsdag in Zomermaand.

Eindelijk werden de ingekoomene Stembriefjens der Heeren HINLÓPEN, FONTEIN

en FORTMAN, als Gekommitteerden tot het beöordeelen der Verhandelingen van den Heer ALEWIJN, door den Secretaris geöpend en voorgelezen, waar uit bleek dat gemelde Verhandelingen eenpaarig werden goedgekeurd ter uitgave, en is hier op beslooten dezelven in het Zevende Deel van de Werken der Maatschappy te plaatzen.

De Penningmeester ontving de Toelagen van den Heere van THYE HANNES, voor de Jaaren 1781, 82, 83 en 84. van den Heer DE KRUYFF, voor 1783 en 84. van de Heeren C. BOERS en J. LUBLINK, voor 1784. van de Heeren PESTEL, F.W. BOERS, SCHULTENS,

DE SITTER, TYDEMAN en TE WATER, voor 1785, en van de Heeren PARVÉ, CLIGNETT,

VAN DER DOES VAN NOORTWIJK, VAN BLEISWIJK, FAGEL, DIBBETZ, FONTEIN, CALKOEN, HUISINGA BAKKER, JERONIMO DE BOSCH, FORTMAN, N. HINLÓPEN, J. HINLÓPEN, ENGELBERTS en STEENWINKEL, voor den Jaare 1786.

(is geteekend) H.A. SCHULTENS.

Het voorenstaande komt overeen met het Boek der Handelingen van de Maatschappye, berustende by den Secretaris.

[Jan de Kruijff]

(15)

Bylage A. Opgave van HSS. en gedrukte Boeken, volgends de verdeeling der Tijdperken, in het beredeneerd Plan, aan de Leden der

Maatschappye in 1773. voorgesteld, welke reeds zijn geëxcerpeerd.

IV.

TIJDPERK. III. TIJDPERK.

II. TIJDPERK. I. TIJDPERK.

VAN GISTELEN, Andria van Terentius.

Delfsche Bybel 1477.

MELIS STOKE, met de Uittreksels uit de Oude Schryvers, in de Aanteek. van HUYDECOPER

bygebracht.

V.D. PUTTE, klare Spiegel der Waragt.

Christ. Maagden 1550.

Eenige Excerpta uit Schryvers van dit Tijdperk, in de

Verzameling van den Hr.

SCHULTENS. L.V. VELTHEM.

HOUWAART. 't Leven van ons lief. Her. J.C.

1499.

ESOPHET. H S.

M. DE CASTELEYN, Konst van Rethory.

1555.

Het Tafelboek.

Keuren van Hoorn 1429.

Leven der Geecht. Menschen 1479.

SEGHELIJN, Histor. van Jherusalem 1517.

VII. TIJDPERK. VI. TIJDPERK.

V. TIJDPERK.

VOLLENHOVEN, Heerlijkheid der Rechtverdigen.

A. MONEN, Poëzy en vervolg.

H. DE GROOT, bewijs van den Christ.

Godsdienst.

BAKE, Bybelsche Gezangen.

HOOFT, Nederl. Historien. - Theseus en Ariadne. - Achilles en Polyxena.

V.D. MIJLE, Slag van Lepanten.

V. DORP, Gedichten.

GESCHIER, des Werelds Proefiteen.

SPIEGEL, Hertspiegel en andere Werken.

HAECKESWORTH, Reizen rondom de wereld.

VAN HOUT, Vertell. van Willeramus.

R. VISSER, Queek- en Sinnepoppen.

ZORGDRAGER, Groenlandsche Vissery.

DEKKER, Rijm-Oeffeningen.

(16)

Bylage B. Woorden, betrekkelyk tot Kunsten en Handwerken.

Woorden, behoorende tot de Artillerie, en een Oorlogs-Magazijn te lande.

Woorden, behoorende tot een Yzerwinkel.

Woorden, gebruiklijk in de Steenbakkeryen aan den Yssel.

Woorden, behoorende tot de Kruidkunde.

Woorden, behoorende tot de Jagt- en Vlugtkunde.

Bylage C. Woordenlijst der gemeene Landstale.

Lijst van Vlaamsche Woorden.

Woorden en Spreekwyzen uit de gemeene Landstale van Bommelerwaard.

Woorden en Spreekwyzen uit de gemeene Landstale van Veluwe.

Woorden en Spreekwyzen uit de gemeene Landstale van de Meyerye van 's Bosch.

Woorden behoorende tot het Noordhollandsche Dialect.

Lijst van Overysselsche en Friessche Woorden.

Lijst van Groninger Woorden.

Lijst van Walchersche Woorden.

(17)

Programma van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.

Voor het jaar 1786.

De Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden heeft in haare Jaarlijksche Vergadering, gehouden op den 27sten van Zomermaand dezes Jaars 1786. tot Lid verkozen den Wel-Ed. Heer GERRIT BRENDER A BRANDIS te Amsterdam.

Wyders heeft zy deze Vraag opgegeven om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1788.

‘Welken invloed heeft de thans heerschende smaak voor de buitenlandsche Poëtische Schriften, en andere werken van vernuft op onze Dichtkunst?

In de Jaarlijksche Vergadering van het Jaar 1785. heeft de Maatschappy tot eene Proeve van Welsprekendheid, in te leveren voor den 1sten van Wijnmaand 1787., opgegeven:

‘Het Volks-Caracter der Vereenigde Nederlanderen.’

De Maatschappy verlangt, hier op, geene lofrede, en verwacht geene satyre, noch uitvoerige behandeling van de oorzaaken, welke invloed hebben op het

Volks-Caracter, maar eene sierlyke, hoewel onopgesmukte, waarachtige voorstelling van de algemeene, natuurlyke en zedelyke gesteldheid der Vereende Nederlanderen, van het begin der Republiek tot op dezen tijd, byzonder van die Eigenschappen, welke den Nederlander Caracterizeeren.

(18)

Voor den Eersten van Wijnmaand dezes Jaars verwacht de Maatschappy de Antwoorden op de volgende Vrage, in het Jaar 1784. opgegeven:

‘Welken invloed heeft de toeneemende Koophandel der Republiek, van derzelver oprichting af, gehad op den Physiquen en Politiquen staat van het Land; op de Denkwyze, Zeden en Taal der Ingezetenen?

Als mede op de twee volgende Vragen, ter zelfde Vergaderinge van het Jaar 1784.

op nieuws voorgesteld:

‘Dewijl de Hollandsche Steden, onder de Graaflyke Regeering, steeds in aanzien en vermogen zijn toegenomen, in zo verre, dat men in verscheide Charters, rakende zaken van veel gewicht, dezelven nevens de Edelen en Raaden gemeld vindt, zo tot het beramen der Zaken, als het bezegelen der Brieven; is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geöeffend hebben, ontstaan?

En,

‘In hoe verre moet men zich, in het opmaken van de Regels onzer Nederduitsche Tale, houden aan de Oude, in hoe verre aan de Hedendaagsche Taalgebruiken? en, in hoe verre moet men de

verwantschapte Dialecten, en in hoe verre de Reden, daar in te hulpe neemen?

‘Dewijl de regels onzer Tale op de Analogie gebouwd moeten zijn, en die Analogie niet is nategaan, ten zy men niet alleen de beste Latere, maar ook de Oude Schryvers en de verwantschapte Talen nauwkeurig raadplege, de verloopen niet alleen, maar ook de langzaame veranderingen waarneme, waar toe de reden zeer veel zal moeten toebrengen; bedoelt de Maatschappy, dat, in de beantwoording dezer Vrage,

bepaaldelijk worde aangewezen, in hoe verre het gebruik der Oude en Latere Schryvers, in hoe verre de Dialecten, in hoe verre de Reden, de grond van iedere Taalregel behooren te zijn.

Het staat een ieder vry, ook den Leden der Maatschappye, om naar den Prijs te dingen:

alleenlijk worden de Gecommitteerden, ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen, van die vryheid uitgesloten.

(19)

Aan den genen, wiens Verhandeling de beste en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende zal gekeurd worden, biedt de Maatschappy een Gouden Penning aan, ter waarde van Honderd en vijftig Guldens.

De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Tale, met eene duidelyke hand van iemand, die geen Lid der Maatschappye is, afgeschreven. Iedere Verhandeling moet, met eene Zinspreuke getekend, besloten worden in een

verzegelden omslag, welke den Titel en Zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hier by moet gevoegd worden een verzegeld Briefje, in het welk de Naam, Waardigheid en Woonplaats van den Schryver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is.

Het een en ander moet in een buiten omslag, ten tyde, hier boven bepaald, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Secretaris der Maatschappye JAN DE KRUYFF, of den Briefschryver Mr. JACOB ARNOUT CLIGNETT, beiden, woonende te Leyden.

Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven, te vinden in het tweede deel van de Werken der Maatschappye.

(20)

[Brief door J.A. Clignett]

MIJN HEER!

Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer U hier nevens te zenden een afdruksel van de Handelingen der laatstgehouden Jaarlijksche Vergaderinge, als mede van het Programma, op last dier Vergaderinge algemeen gemaakt.

De belangen der Maatschappye U voor het overige ernstig aanbevelende, heb ik de eer my met alle achting te noemen,

MIJN HEER!

Uw Dienaar [J.A. Clignett]

Leyden den [15 Sept] 17[86]

(21)

[Uitnodiging door J.A. Clignett]

MIJN HEER!

Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer U te noodigen op de Jaarlijksche Vergadering, welke dit jaar, volgens besluit der laatstgehouden Jaarlijksche Vergaderinge, gehouden zal worden op Dingsdag den 27sten van Zomermaand, des morgens ten negen en des namiddags ten drie uren, in de Vergaderkamer van de Maatschappy, op de Oudevest, om de navolgende punten in overweging te nemen, en daar op de noodige besluiten te maken.

I.

Het verslag van de Maandelijksche Vergadering, wegens het Woordenboek der Maatschappye: als mede het bericht van Gekommitteerden, ingevolge het besluit der laatste Jaarlijksche Vergaderinge.

II.

Het verslag der Gekommitteerden, nopens de bedenkingen op het ontwerp, om naar eenen prijs te laten schryven, in de laatstgehouden Jaarlijksche Vergadering gekozen:

‘Welke voor- en nadeelen zijn 'er voor onze Dichtkunst gesproten, uit den omgang met andere Natien, en het lezen van derzelver Schriften,

byzonderlijk Dichtstukken?

De Heeren N. HINLOPEN, FONTEIN, DE KRUYFF, VALK en TE WATER, die in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1785. tot die kommissie benoemd zijn, worden verzogt de bedenkingen, welken zy op het voorgesteld onderwerp, of zelven gemaakt, of van andere Leden der Maatschappye ontvangen mochten hebben, drie weken voor het houden der Jaarlijksche Vergaderinge mede te deelen aan den Heer HINLOPEN

te Hoorn, als den eerstgenoemden der Gekommitteerden.

(22)

III.

Het benoemen van zeven Gekommitteerden tot het beoordeelen der Verhandelingen, welke op het vastgesteld onderwerp voor den eersten van Wijnmaand 1788. zullen inkomen.

IV.

Het verkiezen van een onderwerp om naar eenen Prijs te laten schryven, om

vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering van 1787; waar toe voorgedragen worden:

In de Taalkunde:

1. Meest volledige Opgave van echt Vaderlandsche en by andere Volken niet gebruikt wordende Spreekwijzen, met derzelver geschied- of oudheid-kundige Verklaring.

2. In hoe verre, en waar in is de Oudheid-kunde dienstig tot opbouw van onze Taal? en de kennis van onze Taal tot opheldering der Oudheid?

3. Welke verschillende Dialecten zijn 'er in onze Nederduitsche Taal, en welke zijn derzelver byzondere eigenschappen, waar door zy zich onderscheiden?

V.

Het benoemen van vijf Gekommitteerden; om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op het gekozen onderwerp te ontvangen, en benevens hunne eigene bedenkingen aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voor te dragen.

VI.

Het bepalen der Klasse, uit welke in het volgend Jaar een onderwerp zal gekozen worden.

VII.

(23)

Het Voorstel der Maandelijksche Vergaderinge, om de Vryheid, tot het verkiezen van Leydsche Leden, wederom voor een Jaar te verleenen.

(24)

IX.

Het opnemen van de rekening van den Penningmeester.

X.

Het bepalen der Toelagen.

XI.

Het aanstellen der Amptenaaren.

XII.

Het benoemen van Gekommitteerden.

De Heeren N. HINLOPEN, FONTEIN en FORTMAN, als Gekommitteerd tot het

beöordeelen der Verhandelingen van den Heer ALEWIJN: Proeve van Nieuwerwetsche Taalkunde, en over de voorzetsels TEN, TE en TER, worden verzogt hun Stembriefje voor of op de Jaarlijksche Vergadering aan den Secretaris of Briefschryver te bezorgen.

De Leden, welke eenige Excerpten, of eenigen anderen Voorraad, ten dienste van het Woordenboek, mochten gereed hebben, worden verzogt die aan de Maatschappy te doen toekomen dit Jaar, voor het einde van Bloeimaand, om te kunnen gebracht worden in het Verslag der Maandelijksche Vergaderinge, volgens het eerste punt van dezen brief: en die Heeren, welke genegen zijn eene Verhandeling of Dichtstuk, 't zy met hunnen Naam, 't zy onder eene Zinspreuk, in gevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergadering des jaars 1777., aan de Maatschappy toe te zenden, worden verzogt zulks mede voor het einde van Bloeimaand te doen.

Ik heb de eer van met achting te zijn.

MIJN HEER!

Uw Dienaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nu aan mij bijna zeventien jaar later de vererende Prijs voor Meesterschap wordt uitgereikt, heb ik daaruit begrepen dat mijn werkzaamheden vóór en ná mijn emeritaat toch

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2001.. 11 De Feijter meent, dat de dichter aan het eind van het gedicht zijn eigen ogen in verband brengt met de maan,

In 1959 komt Kunst eens bij Hotz thuis in zijn hofje bij de Malle Molen in Den Haag en daar vertelt Barbara, met wie Hotz toen getrouwd was, dat Frits al veel verhalen in de kast

lidmaatschapsdiploma) niet of veel te laat kregen en dat hij niet op tijd vanuit Nederland werd geïnformeerd over verkozen of door het bestuur benoemde Zuid-Afrikaanse leden,

Wanneer dan ook nog in deze ‘dichtersbiografie’ verhalende en essayistische elementen nagenoeg geheel ontbreken, terwijl er anderzijds niet kan (en ook niet mag) worden gesproken

Waarde Kossmann, ik heb vanmorgen, aan het begin van mijn openingswoord, al gelegenheid gevonden om u te citeren als een voorzitter die zijn opvolgers zich tot voorbeeld konden

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971.. Voor een hedendaagse lezer of toeschouwer gaat deze interpretatie een stap te ver. De valsheid van Tartuffe's devotie

De innigheid en het nauwelijks verborgen heimwee waarmee hij in de correspondentie met deze jeugdvriendin spreekt over de dood van Richard van Schuylenburch bij het bombardement van