• No results found

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010 · dbnl"

Copied!
319
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Letterkunde, 2010

bron

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden 2011

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa004201001_01/colofon.php

© 2015 dbnl

i.s.m.

(2)

11

Verhandelingen

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(3)

Roger Martin du Gard, godsdienst en oprechtheid

1.

jaarrede door de voorzitter, Ernestine van der Wall

Plus j'y réfléchis, plus je suis convaincu que nous ne sommes responsables que de notre sincérité, et qu'en étant sincères, nous ne pouvons pas nous égarer, ni nous préparer de remords, quelles que soient les conséquences de nos bouquins.

RMG

aan Henriette Charasson, 23 juli 1916, Correspondance générale

II

, 146.

‘S'affranchir’

Toen de Franse literator en Nobelprijswinnaar Roger Martin du Gard (1881-1958) zich in het voorjaar van 1910 zette aan het schrijven van wat zijn eerste succesvolle roman zou worden, drie jaar later verschenen onder de titel Jean Barois, stelde hem dat voor complexe literaire kwesties.

1.

Dit had Martin du Gard aan zichzelf te wijten:

hij koesterde de ambitie een nieuw soort roman te schrijven, een boek dat naar zijn idee het karakter van een toneelstuk zou dragen. De auteur moest daarin niet interveniëren, niet tussen tekst en publiek in staan maar discreet de personages volgen.

Met andere woorden, de roman moest ‘objectief’ zijn, alleen de ‘welsprekendheid van de feiten’ diende te klinken: ‘Je voudrais arriver à ce que l'éloquence des faits parle seule’. Hoe dan ook wilde Martin du Gard zijn liefde voor theater en film in de beoogde roman tot uitdrukking brengen. Graag gebruikte hij, toekomstig schrijver van filmscenario's, het adjectief ‘cinematografisch’ om zijn Jean Barois te typeren.

Met nog weer een ander beeld, aan de schilderkunst ontleend, omschreef hij zijn stilistisch oogmerk als ‘un pointillisme litéraire’.

2.

Niet alleen de vorm, ook het thema van het boek dat hem voor ogen zweefde was voorwerp van niet geringe ambities. De roman zou moeten handelen over de belangrijkste intellectuele en morele kwesties van zijn tijd. Lang hoefde hij niet naar een geschikt onderwerp te zoeken want naar zijn stellige overtuiging stond ‘la question religieuse’ geheel bovenaan op de agenda. Wellicht had ‘de godsdienstige kwestie’

alleen een pendant in ‘de sociale kwestie’, zoals hij in mei 1910 aan zijn goede vriend

Marcel de Coppet schreef.

3.

Dit uiterst actuele thema moest nu eens niet

(4)

14

abstract behandeld worden maar op een aanschouwelijke manier tot leven gebracht.

Wat was aanschouwelijker dan een mens van vlees en bloed te nemen? Anders gezegd, wat kon beter tot dit doel dienen dan de biografie te schetsen van een fictieve tijdgenoot, Jean Barois geheten?

4.

Het ging hem erom zowel het individuele leven te tekenen, de tragische geschiedenis van een geweten, als om het leven van een hele generatie te belichten: Jean Barois zou staan voor hen die de decennia tussen circa 1880 en 1910 hadden meegemaakt.

5.

In de toespraak die hij in december 1937 in Stockholm als kersverse laureaat van de Nobelprijs hield, vatte hij nog eens beknopt samen wat naar zijn oordeel een roman tot een succes maakt. Wil een boek enigszins de tijden doorstaan, zo betoogde Martin du Gard, dan is dat te danken aan de kwantiteit en kwaliteit van de individuele levens die de auteur heeft weten te tekenen. Maar dat is niet alles. Als discipel van Tolstoi beklemtoonde hij dat de schrijver ook gevoel moet hebben voor het leven in het algemeen, ‘il faut que son oeuvre soit le témoignage d'une vision personnelle de l'univers’.

6.

Wat de strekking betrof van de roman die Martin du Gard in 1910 voor ogen stond, dit boek zou een krachtig pleidooi voor het vrije denken behelzen, voor de bevrijding van de ideologische ketens waardoor mensen geboeid zijn. Niet voor niets luidde de titel van de beoogde roman aanvankelijk S'affranchir?

7.

- een titel die de lading veel beter dekt dan het nietszeggende Jean Barois; naderhand had Martin du Gard er dan ook veel spijt van dat hij zich op het laatste moment door zijn vrienden had laten overhalen om de titel te veranderen.

8.

Zijn afkeer van sectarisme en fanatisme, van godsdienstige, politieke of welke aard ook, kwam hier reeds geprononceerd tot uiting.

9.

Hij, die zo graag ‘l'homme sans parti pris’ was, had een grondige afkeer van auteurs die de pagina's van hun romans vulden met hun absolute zekerheden. Niets moest hij hebben van partijdig geschrijf zoals hij dat bijvoorbeeld naderhand bij

communistische fellow travellers tegenkwam. Het was zijn literair ideaal zo objectief mogelijk te zijn, stem en tegenstem te laten horen, het relatieve van veel van wat als absoluut werd gepresenteerd te laten zien.

10.

Een pleidooi voor het ont-absoluteren van ideologieën kenmerkt veel van Martin du Gard's oeuvre. Zijn ideeën op dat punt klonken ook door in de eerder genoemde toespraak te Stockholm, waarin hij betoogde dat in een tijd waarin men kennelijk veel waarde hechtte aan ferme overtuigingen, het misschien niet van nut was ontbloot dat er

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(5)

mensen waren die twijfel toelieten, vragen stelden. Er was behoefte aan onafhankelijke geesten die zich ontdeden van partijdige ideologieën, aan figuren die voortdurend hun persoonlijk geweten wensten te ontwikkelen opdat aan de onderzoekende geest zoveel mogelijk ruimte werd geboden.

11.

Wat hij hier omschreef was vanzelfsprekend zijn eigen geestelijk profiel. Dat hij er daarmee niet ver naast zat, bleek wel uit het beeld dat zijn vrienden van hem schetsten waarin die ‘onderzoekende geest’ een opvallende trek van zijn persoonlijkheid vormde. En niet voor niets noemde Romain Rolland hem ‘un indépendant irréductible’.

12.

De historicus en de roman: dossiervorming

Wat daarvan zij, voor Martin du Gard gold als als eerste eis die aan een auteur gesteld mocht worden dat deze zich zo goed mogelijk informeerde over het onderwerp van de roman die op stapel stond. Aan die eis voldeed hijzelf in hoge mate, tot in het perfectionistische toe. De vorming als historicus die hij aan de École des Chartes had ontvangen, verloochende zich in de voorbereiding op zijn romans niet. Jean Barois is daarvan een sprekende getuige. Van alles wat Martin du Gard voor zijn onderwerp maar enigszins nuttig achtte, legde hij minutieuze dossiers aan. Grondig las hij zich in de materie in. Tot zijn leesstof behoorden wetenschappelijke

verhandelingen op uiteenlopende velden als filosofie, sociologie, geschiedenis, godsdienstwetenschap en geneeskunde. Wat laatstgenoemde discipline betrof, liet hij het niet bij lezen alleen. Zo was hij een paar jaar lang een getrouw toehoorder van colleges psychiatrie van bekende medici. Hij zou graag arts zijn geworden als het bestaan van literator hem niet geheel in zijn macht had gekregen.

13.

Ook voor biologie had hij veel aandacht, waarbij hij een bijzondere belangstelling aan de dag legde voor het werk van zijn landgenoot Félix Le Dantec wiens materialistische en agnostische denkbeelden zijn eigen denken, en dat van tal van tijdgenoten, in hoge mate vormden.

Kranten en tijdschriften van uiteenlopende aard behoorden eveneens tot zijn lectuur, en, vanzelfsprekend, romans. Zo las en herlas hij, toen hij van start ging met zijn

‘grote project’, vele romans, vooral die van Tolstoi, de auteur die voor hem gold als

‘de meester der meesters’, maar ook van helden als Romain Rolland, Dostojevski,

George Eliot, Ibsen en Stendhal. Jean Barois, zo kon hij dan ook naderhand schrijven,

was het resultaat van drie jaar gestaag werken en tien jaar dagelijks aantekeningen

maken,

(6)

16

artikelen uit tijdschriften halen en opbergen in mappen die op onderwerp gerangschikt waren.

14.

Voordat nu het beeld ontstaat van een schrijver die zijn dagen in alle eenzaamheid slijt, gezeten achter een bureau zwaar beladen met boeken en mappen, ver van de alledaagse werkelijkheid, moet worden beklemtoond dat het doorgronden van die alledaagse werkelijkheid juist Martin du Gard's drijfveer was en dat hij langs allerlei kanalen voeling hield met die werkelijkheid. Graag observeerde hij de wereld en de mensen om hem heen, al dan niet vanachter een tafeltje in de kroeg. Het feit dat hij weinig ophad met het literaire wereldje in Parijs, wekte verwondering. Parijse kringen vroegen zich af of hij wel wist wat zich in de ‘grote wereld’ afspeelde; een verschijnsel dat hoofdstedelingen niet vreemd is. Maar dat viel in zijn geval aardig mee.

15.

Hij besefte zelf misschien het allerbest dat zijn boekenwijsheid zou kunnen resulteren in een gortdroge theoretische verhandeling van filosofische, sociologische of wetenschappelijke aard.

16.

Dat was wat hij per se niet wilde: hij wilde bovenal

‘romanschrijver’ zijn (‘“romancier”, de tout mon coeur’). Onze huidige literatuur is vergiftigd met ‘livres à thèse’, stelde hij, men weet niet meer wat een gewoon verhaal is. Hij hoopte maar dat de enige verdienste van zijn werk de levendigheid van zijn personages en het door hen geboden schouwspel zou zijn. En als ik al de brandende ambitie heb om de lezer tot denken aan te zetten, zo voegde hij eraan toe, dan zal dat altijd indirect moeten gebeuren. Maar ach, in Frankrijk weten ze niet wat een roman is: wij hebben geen Cervantes, geen Dickens, geen Tolstoi of Dostojevski - wij hebben alleen grote vaklieden, zoals Balzac en Flaubert.

17.

‘Jean Barois’: een gevoel van herkenning

Het componeren van zijn nieuwe roman - of beter gezegd: het ontwerpen daarvan, want dat Martin du Gard te werk ging als een architect ontging noch hemzelf noch zijn vrienden en critici

18.

- viel hem niet altijd even makkelijk. Er waren momenten van ernstige ontmoediging wanneer hij naar eigen smaak in zijn ambitieuze opzet niet leek te slagen. Maar hij zette door en na drie jaar gestaag zwoegen kon hij zijn

‘summa’

19.

voltooien en het manuscript inleveren bij zijn uitgever Bernard Grasset.

Teleurstelling werd echter snel zijn deel. Grasset zag niets in publicatie van dit vuistdikke manuscript: ‘geen lezer zal verder komen dan pagina 100’.

20.

Dit is geen roman, dit is een dossier, zo motiveerde hij zijn afwij-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(7)

zing, waarmee hij een oordeel velde dat sommige latere critici delen. Er is vrijwel geen literaire analyse van Jean Barois te vinden waarin niet gewezen wordt op de meervoudige structuur van deze roman, op de combinatie van fictie en historische documentatie die de ene criticus geslaagd acht, de ander minder of helemaal niet.

Ook de dialoog-vorm die de auteur hanteerde kon niet iedereen bekoren. Maar iets nieuws was Jean Barois, door de verschillende stijlvormen en het theatrale aspect, duidelijk wel. Wat dat betreft had Martin du Gard een van zijn ambities verwerkelijkt.

Dat hij met het onderwerp van zijn roman de juiste snaren beroerde, bleek ook snel.

21.

Grasset zal achteraf misschien zijn negatieve oordeel over dit werk hebben betreurd, want Jean Barois werd vrijwel direkt een opmerkelijk succes. Dit succes zou in de loop der jaren afnemen maar niettemin op bescheiden schaal constant blijven. Dat Martin du Gard zijn manuscript in druk zag verschijnen was het resultaat van een toevallige ontmoeting op een Parijse avenue met zijn vroegere schoolvriend Gaston Gallimard, lid van de literaire en journalistieke kring rond de recent opgerichte Nouvelle Revue française (N.R.F). Toen Gallimard hoorde van de ontmoedigende reactie van Grasset, bood hij spontaan aan om het manuscript te bekijken. Via zijn burelen belandde het in handen van André Gide. Diens positieve oordeel leidde er mede toe dat Gallimard de roman uitgaf.

22.

In november 1913 kwam Jean Barois van de pers. Voor Martin du Gard betekende deze ontwikkeling een kennismaking met de groep rond de N.R.F. en ook het begin van een levenslange vriendschap met haar

‘hogepriester’, André Gide.

23.

Het succes van Jean Barois wordt in het algemeen vooral verklaard door de

aantrekkelijkheid van de thema's die Martin du Gard aan de orde stelt. Volgens René

Lalou, in een beschouwing over Martin du Gard uit 1937, is er geen ander literair

werk dat zo treffend de vragen weet te verwoorden waarmee de vooroorlogse generatie

in Frankrijk zich bezighield. Deze generatie las Jean Barois gepassioneerd omdat

zij daarin kwesties tegenkwam die voor haar de hoogste actualiteit bezaten, zoals de

verhouding van geloof en wetenschap en de verwerking van de Dreyfus-affaire.

24.

In

een eerste reactie na lezing van het manuscript gaf Martin du Gard's goede vriend

Jean Schlumberger blijk van een gevoel van grote herkenning. Als je zoals ik een

zeer godsdienstige jeugd hebt gehad waarvan je je maar heel moeilijk kunt losmaken

(‘qu'on ne s'est affranchi que très difficilement’), aldus Schlumberger, als je bent

opgegroeid in de

(8)

18

tijd van de Dreyfus-affaire, raakt het je diep als je een boek ontdekt waarin die geestelijke geschiedenis met zoveel oprechtheid wordt blootgelegd. Het boek getuigt van zo'n grote evenwichtigheid, vervolgde hij, het standpunt van de tegenstander wordt daarin zo loyaal uiteengezet terwijl gelijktijdig het eigen standpunt met kalme moed wordt gehandhaafd, dat de lezer de auteur graag volgt op dit terrein waarop de gevoeligheden groot zijn.

25.

Na de Eerste Wereldoorlog bleken andere zaken actueler, maar Jean Barois zou zoals gezegd bepaald niet uit het literaire beeld verdwijnen. In elk geval vestigde Martin du Gard met deze roman zijn naam als belangrijk auteur, ook buiten Frankrijk.

Wat ons land betreft, rangschikte Du Perron Jean Barois onder de grootste Franse boeken van de twintigste eeuw.

26.

Levensbeschouwing publiek en privé

Het waren niet alleen obstakels van literaire aard waarmee Martin du Gard zich geconfronteerd zag tijdens het schrijven van Jean Barois. Een andere kwestie, van persoonlijke aard, baarde hem tijdens het schrijfproces eveneens veel zorgen. Hier was zijn rol als echtgenoot en vader in het geding. Levensgroot doemde namelijk voor hem de vraag op in hoeverre hij zijn naaste omgeving mocht belasten met de anti-godsdienstige levensbeschouwing die hij in Jean Barois ging etaleren. Deze vraag rees naar aanleiding van de geestelijke ontwikkeling die hij doormaakte tijdens het werken aan zijn roman en die uitmondde in een geprofileerd ongeloof.

Al tien jaar eerder, zo rond zijn twintigste levensjaar, had Martin du Gard zich innerlijk gedistantieerd van het katholieke geloof. Naar eigen zeggen was het geestelijk proces dat daaraan voorafging tamelijk ongereflecteerd verlopen. Nu hij, ter

voorbereiding op zijn nieuwe roman, zich werkelijk ging verdiepen in materialisme, agnosticisme en atheïsme werd zijn positie als ongelovig vrijdenker geprofileerder dan ooit tevoren. Gevolg: een ernstige huwelijkscrisis. Zijn echtgenote Hélène Foucault, met wie hij in 1906 in het huwelijk was getreden, was overtuigd katholiek.

Een botsing bleek onvermijdelijk. Hun uiteenlopende levensbeschouwelijke posities leidden ook tot een strijd over de godsdienstige opvoeding van hun enig kind, hun dochter Christiane. Ik kom daar zo dadelijk op terug.

De geestelijke evolutie die Martin du Gard vanaf 1910 doormaakte

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(9)

bracht hem in gevoelige aanraking met noties als oprechtheid, authenticiteit, intellectuele en morele integriteit. In hoeverre kunnen en mogen wij oprecht zijn in het manifesteren van onze levensbeschouwing wanneer wij beseffen dat wij met het publiekelijk uiten daarvan onze naasten zullen kwetsen? Deze vraag stelde Martin du Gard voor een ernstig persoonlijk dilemma.

Dilemma's rond authenticiteit

Hier wil ik iets laten zien van de dilemma's rond het thema ‘levensbeschouwing en oprechtheid’. Dat ik daarvoor mijn uitgangpunt neem in Roger Martin du Gard heeft allereerst zijn reden in het simpele gegeven dat wij bij hem deze dilemma's van zeer nabij kunnen volgen, via zijn oeuvre, zijn Souvenirs, Journal en zijn uitvoerige correspondentie. Martin du Gard's brieven vormen een belangwekkende bron voor zijn leven en denken. ‘Jouw brieven’, aldus zijn vriend Gustave Valmont, ‘zijn het dagboek van een oprechte autobiograaf’. Valmont deden deze brieven voortdurend denken aan de door Martin du Gard zo geliefde Montaigne.

27.

Naar het oordeel van sommige kenners zou deze correspondentie als een op zichzelf staand werk beschouwd kunnen worden.

28.

Zijn er overtuigende zakelijke redenen om aandacht te schenken aan Martin du Gard, er speelt ook een motief van persoonlijker aard mee voor deze keuze. Dat is het feit dat, zoals velen bekend, de Franse literatuur de scheidende secretaris van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leo van Maris, na aan het hart ligt.

Bovendien heeft Van Maris direkt bemoeienis gehad met de uitgave van de

Nederlandse vertaling van de belangrijke posthuum verschenen roman van Martin du Gard, Luitenant-kolonel de Maumort (Amsterdam 2008), een uitgave tot stand gekomen op instigatie van Sem Dresden die een deel van zijn P.C. Hooftpijs daarvoor bestemde. Het thema ‘oprechtheid’, ten slotte, is een thema dat direkt verbonden is met twee van Van Maris' literaire helden: Rousseau en Stendhal.

29.

Nu zal ik het thema ‘oprechtheid’ hier niet zozeer benaderen vanuit een literaire

maar vanuit een levensbeschouwelijke invalshoek, al zijn beide bepaald niet altijd

even waterdicht gescheiden. Over het onderwerp ‘literatuur en oprechtheid’ is al het

een en ander geschreven; ik noem slechts de wat oudere klassieke werken van Henri

Peyre, Literature and Sincerity (1963) en Lionel Trilling, Sincerity and Authenticity

(1971). Wat uit dergelijke studies duidelijk wordt, is hoezeer in de loop van de

(10)

20

negentiende eeuw in het literaire domein de ‘cultus van oprechtheid’ tot bloei kwam.

Die ontwikkeling bereikte in de vroege twintigste eeuw een climax.

30.

Interessant is dat we een parallelle beweging waarnemen in het

levensbeschouwelijke veld, alleen ontbreken daarover vooralsnog vergelijkbare systematische studies. Ook in dit domein ontstaat in de negentiende eeuw de verering van het ideaal van oprechtheid en een eeuw geleden was dit ideaal daar even springlevend als in het literaire veld. Laat ik als getuige daarvan de veelzijdige Tsjechische geleerde en politicus Thomas G. Masaryk opvoeren die, in 1907, voor een internationaal gehoor van religieuze liberalen te Boston, zonder omwegen stelde:

‘Today the religious question is in the first place a question of sincerity: we must say yes or no, we must tell the truth, be it acceptable or not acceptable to others’.

31.

Vriend en vijand zijn het erover eens dat Masaryk zelf deze woorden in zijn leven verwerkelijkte.

Wat we precies onder het begrip ‘oprechtheid’ moeten verstaan, laat ik hier rusten.

Duidelijk is in elk geval dat het ideaal van oprechtheid te herleiden is tot minstens de achttiende eeuw, tot Jean -Jacques Rousseau, die, zoals de Amerikaanse

poltiek-historicus Arthur Meltzer stelt, ‘een nieuwe godsdienst van oprechtheid’

ontwierp.

32.

Vanzelfsprekend denken wij dan aan de Confessions die Rousseau inzet met de bekentenis dat hij in wat volgt bovenal ‘eerlijk’, ‘oprecht’, zal zijn.

‘Uitgangspunt voor Rousseau bij het schrijven van zijn memoires’, aldus Leo van Maris in het voorwoord tot de Nederlandse vertaling die hij van de Confessions heeft bezorgd, ‘is een volstrekte en nietsontziende eerlijkheid’.

33.

Rousseau, hoe ambigu soms ook in zijn belijden van dit ideaal, zette daarmee een hoogstbelangrijke trend.

Tot de vele auteurs die hem bewust dan wel onbewust navolgden behoorde Stendhal, die bijvoorbeeld het tweede voorwoord tot zijn roman Lucien Leuwen inzet met de zin: ‘dit boek is eerlijk en simpel geschreven’; ik citeer uit de eerste Nederlandse vertaling, verschenen in 2007 en bezorgd door Van Maris.

34.

Het behoeft geen betoog dat het ideaal van oprechtheid, hoe ook omschreven, thuishoort in dezelfde wereld van morele waarden als authenticiteit, integriteit en bovenal: waarachtigheid. Ook de notie ‘moed’ hoort tot deze wereld; soms worden beide in een adem genoemd, bijvoorbeeld wanneer Martin du Gard iemand looft om diens ‘moedige oprechtheid’ (‘courageuse sincérité’).

35.

Hoe belangrijk dit thema was in de tijd dat hij aan Jean Barois ging werken, kan verder blijken uit het feit dat er juist in

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(11)

die jaren systematische studies van de pers kwamen die gewijd waren aan het ideaal van oprechtheid.

‘Cher Maître’: Marcel Hébert

Vrijheid van spreken, onlosmakelijk verbonden met het ideaal van oprechtheid, werd in de negentiende en vroege twintigste eeuw allereerst krachtig bepleit door

vrijdenkers die in alle toonaarden deze vrijheid bezongen. In de tweede plaats vervulde het thema ‘vrijuit spreken’ een rol in de wereld van het godsdienstig modernisme.

De aanhangers van dit modernisme wensten geloof en moderne wereld in harmonie met elkaar te brengen, in die zin dat zij de overtuiging waren toegedaan dat het geloof zich aan de moderne wereld diende aan te passen.

Vrijdenkerij en modernisme vormen belangrijke ingrediënten in Jean Barois, waarbij de aandacht van de auteur en ook diens sympathie - ondanks alle streven naar objectviteit - onmiskenbaar uitgaat naar vrijdenkerij en materialisme. Niettemin komt in het eerste deel van deze roman het godsdienstig modernisme, als scenario voor figuren die wel de geest van de moderne tijd willen accepteren maar niet het geloof wensen prijs te geven, volop aan de orde. In de figuur van de modernistische Abbé Schertz, met wie Jean Barois tijdens zijn studietijd in Parijs optrekt, zijn duidelijk trekken te herkennen van Martin du Gard's vroegere leermeester en biechtvader aan de École Fénelon te Parijs, Marcel Hébert, een veelzijdig geleerde die sterk betrokken was bij het opkomende socialisme.

36.

Uitdrukking van Hébert's modernisme vinden we onder meer in een geloofsbelijdenis die, veelzeggend genoeg, een imitatie is van de befaamde

geloofsbelijdenis in Rousseau's Emile. Hébert ontwierp een eigen Profession de foi du vicaire savoyard waarin hij opkwam voor een symbolische interpetatie van traditionele dogma's.

37.

Naar zijn overtuiging zou het godsdienstig gevoelen blijven bestaan ook indien de notie van een persoonlijke God wegviel. Zoals Hébert aan Martin du Gard schreef: het godsdienstig gevoelen was van zo'n notie niet

afhankelijk.

38.

Wegens dergelijke modernistische overtuigingen moest Marcel Hébert in juli 1901 het directoraat van de École Fénelon neerleggen. Kort daarna zou hij het priesterkleed afleggen, maar in een bepaalde zin bleef hij altijd een gelovige.

Martin du Gard was een groot bewonderaar van Marcel Hébert, met wie hij tot

aan diens overlijden in 1916 nauw contact onderhield.

39.

In de

(12)

22

jaren waarin Jean Barois ontstond wendde hij zich vaak tot Hébert aan wiens boeken hij, naar eigen zeggen, veel te danken had voor zijn roman. Het herlezen van diens werk, zo schreef hij zijn leermeester in 1911, deed hem veel goed vanwege het direkte contact dat dit bood met een absolute oprechtheid en rechtschapenheid van hart.

Jaren eerder had hem in Hébert's Souvenirs d'Assise de aansporing getroffen dat oprechtheid als de eerste voorwaarde voor christelijke deugdzaamheid gold.

40.

Aan Hébert zou Martin du Gard zijn Jean Barois opdragen, al besefte hij terdege dat zijn leermeester, biechtvader en vriend wellicht gekwetst zou zijn door inhoud en strekking van de roman.

41.

Oprechtheid en authenticiteit vormen belangrijke thema's in leven en werk van Martin du Gard en verdienen een systematische studie.

42.

In Jean Barois nemen deze kwesties een eigen plaats in, waarbij overigens ook de interessante vraag naar de grenzen van oprechtheid rijst. Zelf omschreef Martin du Gard zijn roman een als

‘een boek dat niets wetenschappelijks bezit maar waarin ik al mijn oprechtheid heb neergelegd’.

43.

Alles moest op een oprechte wijze behandeld worden, tot aan de kleinste détails toe, betoogde hij. Oprechtheid in stijl en behandeling was van het hoogste belang. Talent had iedereen wel, maar het geweten speelde vandaag de dag geen rol meer, constateerde hij. Daarom zag hij het als zijn taak het geweten opnieuw een plaats te geven.

44.

Die taak vervulde hij door de geestelijke ontwikkeling van Jean Barois onder de loupe te nemen die zich zou ontwikkelen van een traditioneel-gelovige jonge katholiek tot ongelovig, rationalistisch vrijdenker. Als hoofdredacteur van een positivistisch sociologisch tijdschrift Le Semeur zal Barois zich, met een groepje geestverwanten, driftig met de affaire Dreyfus bemoeien. Uiteindelijk, aan de vooravond van zijn overlijden, keert hij terug tot het katholieke geloof van zijn jeugd, al heeft hij jaren daarvoor een verklaring opgesteld, opgenomen in zijn testament, dat aan een eventuele bekering op zijn sterfbed geen waarde mag worden toegekend.

Martin du Gard kon zich er nogal eens aan ergeren dat zijn lezers ertoe neigden hem met Jean Barois te vereenzelvigen. Lezers lazen vaak slecht, zoveel was hem wel duidelijk. Mensen willen graag dat zo'n roman een autobiografie is maar dat is Jean Barois niet, herhaalde hij met klem voor wie het maar horen wilde. Jean Barois is geen ‘bréviaire’, zelfs geen geloofsbelijdenis, maar simpelweg de geschiedenis van een man die Barois heet - ‘et voilà tout’.

45.

Onpartijdigheid in de weergave van argu-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(13)

menten van verschillende partijen was zijn hoogste doel, en als de lezer dat niet doorhad, viel dat te betreuren. Dat Jean Barois geen autobiografie is, kunnen we gerust aannemen, maar niet te ontkennen valt dat tal van elementen uit leven en denken van Martin du Gard zijn te ontwaren in de fictieve biografie van de gelijknamige hoofdspersoon. Tegelijkertijd is duidelijk dat hij daarmee zeker niet samenvalt. Ook in de levens en denkbeelden van andere protagonisten heeft hij zijn opvattingen en idealen verwerkt, vooral in die van de oprechte atheïst Marc-Elie Luce.

Levensbeschouwing en huwelijk: een zwarte schaduw

Waarom leidde het project-Barois tot een ernstige huwelijkscrisis? Daarover lezen wij in Martin du Gard's briefwisseling met zijn al eerder genoemde goede vriend Marcel de Coppet. De eerste brief waarin het probleem door hem enigszins uitvoerig aan de orde wordt gesteld, dateert van 16 mei 1910. Nadat hij allereerst geestdriftig zijn ideeën over zijn nieuwe roman heeft geschetst, komt Martin du Gard te spreken over een zwarte schaduw die over dit project hangt.

46.

Zijn vrouw Hélène is zeer gehecht aan haar katholieke geloof, zo schrijft hij, zij vindt daarin een onvervangbare troost. Nu heb ik een grote invloed op haar, meldt hij Coppet, en daarom heb ik mij ernstig afgevraagd of ik niet zou moeten afzien van mijn literaire onderneming. Ik vrees namelijk dat ik met dit boek haar geloof te gronde zal richten en haar intens leed zal bezorgen. Maar in een moeite door erkent hij dat hij, ondanks genoemde redenen, zijn ‘mooie project’ niet zal opgeven. Als verontschuldiging voert hij aan dat hij zich hoe dan ook over de godsdienstige kwestie wil uitspreken. Is het niet nu, dan wel later. Dan misschien maar beter nu.

Gegeven dit feit lijkt het hem de beste oplossing dat hij voorlopig zijn persoonlijke intellectuele preoccupaties voor zichzelf houdt en daarover niet zal spreken met Hélène. Hij zal haar geheel buiten zijn huidige intellectuele overwegingen houden, ja buiten alles wat met de roman te maken heeft. Het manuscript zal hij haar pas laten lezen als dat is voltooid. Dan, zo hoopt hij, zal de roman haar geloof niet al te zeer schaden. Zo'n slag, in één keer toegebracht, zal dit niet vernietigen, vermoedt hij, anders dan wanneer zij jarenlang aan een sluipende ondermijning van haar geloof zou zijn blootgesteld. Dit voorstel houdt wel in dat Hélène de komende twee jaar, wellicht langer, buiten zijn werk, ja buiten zijn innerlijk leven, zal staan.

Voor beiden is dit een schrijnend offer, stelt Martin du Gard. Maar

(14)

24

Hélène is het met hem eens: zijn werk aan de roman moet hij voortzetten in de richting die hij wenst, maar zij wil niet bij zijn reflecties worden betrokken. Dit zal zeker moeilijk worden, voorziet Martin du Gard. Een eerste blijk van het problematische karakter van deze oplossing is reeds het feit dat hij deze brief aan Coppet verzendt zonder dat zij, Hélène, die gelezen heeft. Dit is de eerste keer dat zoiets gebeurt; een ernstig moment, stelt hij vast. Hij herhaalt dat hij het soms allemaal zo treurig vindt dat hij bereid zou zijn om zijn plannen op te geven. Maar hij herhaalt ook dat hij, als

‘egoïstisch ambitieus schrijver’, beseft dat dit maar lege woorden zijn: hij zal dit boek schrijven, ongeacht de eventuele gevolgen in de privé-sfeer.

47.

Oprechtheid jegens zichzelf (‘la sincérité envers soi-même’)

De keuze voor een dergelijke oplossing voor het dilemma rond ‘levensbeschouwing en oprechtheid’ laat zien dat het echtpaar Martin du Gard oprechtheid hoog in het vaandel had staan. Roger Martin du Gard verzwijgt voor zijn vrouw immers niet in welke richting zijn denkbeelden zich ontwikkelen, een richting die diametraal tegenovergesteld is aan de hare. Op haar beurt is Hélène Martin du Gard oprecht jegens hem: zij verhult haar intense geloof op geen enkele wijze noch voor hem noch voor de buitenwereld. De spanningen die oprechtheid over de eigen levensovertuiging in hun huwelijk opleveren, blijken echter niet gering te zijn.

De afspraak die het echtpaar Martin du Gard met elkaar maakt om de intellectuele en godsdienstige werelden gescheiden te houden, dient vooral om te voorkomen dat zij elkaar kwetsen. Wat in zo'n geval minimaal overblijft, is oprechtheid jegens zichzelf. Oprechtheid jegens zichzelf blijkt een eeuw geleden een belangrijk thema te vormen in het debat over de vraag hoe mensen met de naaste omgeving dienen om te gaan wanneer zij serieus van elkaar van levensovertuiging verschillen. De bekende Franse literator Jacques Rivière, die Martin du Gard vlak na de verschijning van Jean Barois in de kring rond de N.R.F. zou ontmoeten, wijdde er een speciale studie aan, getiteld De la sincérité envers soi-même (1912).

48.

‘Oprechtheid jegens zichzelf’ werd beschouwd als de basale vorm van oprechtheid.

Eén voorbeeld slechts. Toen de Franse diplomaat Raymond de Boyer de Sainte Suzanne op nog jonge leeftijd afstand had genomen van het traditionele

rooms-katholieke geloof vroeg hij de vooraanstaande priester-geleerde Alfred Loisy om raad: moest hij zijn ouders hierover

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(15)

informeren? Loisy adviseerde hem om zijn naaste familie niet nodeloos te kwetsen met een bekentenis. Wellicht, schreef Loisy zijn jeugdige correspondent, valt er een compromis te vinden tussen enerzijds het feit van uw nieuwe levensovertuiging, anderzijds het spreken daarover in de privé-sfeer. Maar, voegde hij er met nadruk aan toe, één zaak is bovenal van belang: wees oprecht jegens uzelf.

49.

Compromis?

Het woord ‘compromis’ is zojuist gevallen. Op zich zelf kan het streven naar een compromis een loffelijk ideaal zijn, maar is dat ook het geval in de casus waarvoor Martin du Gard en zijn vrouw model staan? Interessant is dat over een compromis met betrekking tot de situatie van echtgenoten van wie de een zich ontwikkelt tot liberaal gelovige of vrijdenker, de ander daarentegen vasthoudt aan traditionele vormen van geloof, in de negentiende eeuw reeds volop gefilosofeerd werd. Zeer bekend werden de reflecties van de prominente Engelse auteur, liberaal staatsman en vrijdenker John Morley. In zijn invloedrijke tractaat On Compromise uit 1874 wijdt Morley vele bladzijden aan het vraagstuk van godsdienst en ‘plain speaking’.

In het zojuist genoemde geval van partners van wie de geloofsovertuiging of levensbeschouwing uiteenlopen dient ‘plain speaking’ naar Morley's overtuiging de regel te zijn. In feite geldt volgens hem de eis van ‘plain speaking’ voor alle situaties in het leven, inclusief de politiek.

Overigens zou Morley ongetwijfeld hebben ingestemd met Loisy's advies aan De Sainte Suzanne. Want hij stelt dat er een belangrijke uitzondering is waar ‘plain speaking’ niet direkt gewenst is. Er is één relatie in het leven waar wij het stilzwijgen mogen bewaren, meent hij, en dat is onze relatie tot onze ouders. Ouders hebben een claim op ons die niemand verder heeft. In dit bijzondere geval schaadt het ons zelfrespect niet als wij er het zwijgen toe doen: tegenover onze ouders hoeven we niet de apostel uit te hangen. Dat hier eigen levenservaring zal hebben meegespeeld, kunnen we veilig aannemen. Toen Morley, in zijn studententijd, zijn vader had meegedeeld dat hij van zijn geloof was gevallen, moest deze jonge theologiestudent het verder voorgoed zonder de financiële toelage van zijn vader stellen.

50.

Martin du Gard en oprechtheid jegens zijn ouders

Laten we in dit verband niet vergeten dat ook voor een auteur als Roger

(16)

26

Martin du Gard de relatie met zijn ouders een rol speelde toen hij Jean Barois aan het schrijven was. Hij realiseerde zich dat zijn boek wel eens slecht bij hen zou kunnen vallen en dat het zijn relatie met hen zou kunnen verstoren. Daar kwam nog bij dat Jean Barois zou verschijnen juist op een moment waarop zijn vader, die altijd een wat oppervlakkig katholiek was geweest, zich steeds meer in geloofsvragen ging verdiepen, waarschijnlijk omdat hij de dood voelde naderen. In deze toewending naar het geloof speelde Martin du Gard's vroom-katholieke moeder ook zeker een rol; zij zag deze ontwikkeling van haar echtgenoot met genoegen aan. Reden te meer dat Martin du Gard zich wat angstig afvroeg welk effect de publicatie van Jean Barois bij zijn ouders zou sorteren.

Toen de datum van publicatie naderde, achtte hij het raadzaam hen gerust te stellen:

zij hoefden zich niet al teveel zorgen te maken over de inhoud, het zou allemaal wel meevallen. Tegelijkertijd wilde hij niet verhullen dat hij in dit werk zijn eigen levensbeschouwing, die zozeer afweek van de hunne, niet onder stoelen of banken stak. Dat was nu eenmaal gegeven met zijn ambitie een ‘oprecht werk’ te schrijven, liet hij zijn moeder weten. Dat deze oprechtheid inhield dat zij moesten meemaken dat hun zoon zijn levensbeschouwing voor de hele wereld tentoonstelde: daar was niets aan te doen, zo lijkt de impliciete boodschap te zijn.

51.

Toenemende spanningen

Dat het ‘oeuvre sincère’ ten huize van het echtpaar Martin du Gard een steeds sterkere bron van problemen vormde, bleek in 1911 toen de spanningen steeds hoger opliepen.

Toen wij huwden, in 1906, beseften wij nog niet tot hoeveel problemen het verschil in levensbeschouwing zou leiden maar nu blijkt de situatie haast onverdragelijk geworden, ja dreigt voor zover mogelijk nog verder te verslechteren, zo schreef Martin du Gard in mei 1911 aan Coppet. Ons verschil van mening krijgt elke dag scherper reliëf en ontvlamt elk ogenblik, naar aanleiding van wat dan ook. Dat is namelijk het verschrikkelijke van het geloof: het dringt overal in door, het tast alles aan.

Een paar jaar geleden was ik tolerant, zo vervolgde hij, en ik zou het nog zijn als ik de zaken was blijven bekijken van de buitenkant. Maar nu zit ik er middenin.

Destijds kende ik ook niet de ware katholieke mentaliteit, besefte ik niet wat die katholieke atmosfeer inhoudt voor degene die ‘de duistere kinderachtigheden van het dogma’ kent. Wat het extra

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(17)

moeilijk maakt is dat de godsdienst van Hélène iets onberedeneerds is. Godsdienst is in haar geval veeleer een passie. Je zou ons beiden moeten zien, schrijft hij Coppet, wanneer ik mijn studeerkamer verlaat waar ik mij urenlang heb gebogen over die droevige troep van afstervende geloofsvoorstellingen en dan Hélène tegenkom die juist terugkeert van de dagelijkse gang naar de kerk, het instituut dat die verderfelijke geloofsvoorstellingen propageert. Als onze blikken elkaar treffen, is dat voor ieder van ons een schok die ons gehele wezen raakt.

Martin du Gard is overigens van oordeel dat het conflict tussen hem en zijn vrouw het individuele niveau overstijgt. Hij beschouwt het tegelijkertijd als iets

bovenpersoonlijks, iets universeels: een conflict tussen twee tegenstrijdige machten, het rationele versus het irrationele, vrijdenken versus bijgeloof, moderne wetenschap versus versleten geloofsovertuigingen.

52.

Opvoeding

Het zal duidelijk zijn: de verschillen in levensovertuiging en de kwesties rond oprechtheid en de grenzen daarvan grepen diep in in het persoonlijk leven van het echtpaar Martin du Gard. De huwelijkscrisis raakte ook hun enig kind, Christiane.

Hoe moest zij in geestelijk opzicht worden opgevoed? Martin du Gard is intens ongelukkig als hij hoort hoe Hélène hun dochter vertelt dat God haar ziet, dat God haar zal straffen als zij niet lief is. Op die manier, meent Martin du Gard, wordt immers een nog onbevangen geest van een vierjarige volstrekt gedeformeerd, krijgt dit kind onuitwisbare zaken ingeslepen. Hij is ervan overtuigd dat hierin het geheim is gelegen van het feit dat de kerkelijke geloofsvoorstellingen het zo onwaarschijnlijk lang volhouden: men neemt de hersenen van een ontvankelijk jong kind en deformeert die eens en vooral.

53.

Wanneer het om de opvoeding van Christiane gaat, is hij zo diep geraakt door het verschil in opvatting met Hélène dat hij zijn huwelijk heeft vervloekt. Op haar beurt heeft Hélène hem laten weten haar ouders te verwijten dat zij hun toestemming hebben gegeven aan dit huwelijk. Zij heeft gezworen dat, zolang zij leeft, Christiane nooit een man zal huwen die een andere geloofsovertuiging is toegedaan dan de hare.

En, zo voegt Martin du Gard daaraan toe, ik kan dat alleen maar onderschrijven:

zonder dat men het ook maar enigszins vermoedt, blijkt het uitermate belangrijk te

zijn dat echtgenoten hetzelfde geloof aanhangen.

54.

Pikant detail is dat Christiane

naderhand zou huwen met de man aan wie haar va-

(18)

28

der deze hartekreet schreef: zijn vriend Marcel de Coppet die van protestantse origine was.

55.

‘Onze eeuwige tijdgenoot’ (Camus)

Het huwelijk van het echtpaar Martin du Gard heeft de ideologische crisis overleefd.

Niet, zo constateren we, omdat de een de ander in levensbeschouwelijk opzicht tegemoet is gekomen. Al zijn er op bepaalde punten nuances aan te wijzen, Martin du Gard heeft zijn rationalistische levensovertuiging niet prijsgegeven. Alleen al het indringende portret van de ongelovige arts Antoine in zijn meerdelige roman Les Thibault, die hem in 1937 de Nobelprijs voor literatuur bezorgde, doet ons dat meer dan vermoeden, maar er zijn ook tal van andere bewijzen dat hij sinds 1910 op vaste levensbeschouwelijke koers bleef. Hélène Martin du Gard heeft haar rotsvaste katholieke geloof evenmin prijsgegeven. Kennelijk hebben zij een modus vivendi weten te vinden, al krijgen we uit Martin du Gard's Journal de indruk dat dit geen erg vreugdevolle modus was.

Het dilemma dat door ons door Martin du Gard zo aanschouwelijk voor ogen wordt gesteld, heeft waarschijnlijk een eeuw later in de westerse seculiere wereld veel, zo niet alles, van zijn problematische karakter verloren. Wellicht kunnen velen van ons zich er niet zoveel meer bij voorstellen omdat de levensbeschouwelijke kaders nogal veranderd zijn ten opzichte van een eeuw geleden.

Niettemin kan het thema ‘levensbeschouwing en oprechtheid’ in sommige kringen anno 2010 niet minder actueel - en problematisch - zijn dan rond 1910. Dan kunnen we denken aan traditioneel-gelovige milieus waarin een bekering tot een liberale vorm van geloof dan wel tot vrijdenkerij, agnosticisme of atheïsme, nog altijd uiterst onwenselijk wordt geacht. Zo'n behoudende godsdienstige mentaliteit maakt oprechtheid over een dergelijke bekering - ofwel het uit de kast komen als ‘afvallige’

- bepaald geen gemakkelijke actie voor de betrokkenen die ervan doordrongen zijn dat zij daarmee hun naasten leed berokkenen. Wat staat hen te doen? Het stilzwijgen bewaren? Zoeken naar een compromis waarbij de eigen intellectuele en morele integriteit geen geweld wordt aangedaan? Minimaal oprechtheid jegens zichzelf behouden?

Dergelijke vragen zijn door Martin du Gard in zijn briefwisseling en Jean Barois tastbaar getekend. Zoals het conflict tussen Hélène en hem niet alleen de strijd van hen beiden was maar tevens een conflict dat een

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(19)

bovenpersoonlijk en tijdloos karakter droeg, zo zijn ook de kwesties die Martin du Gard aansneed rond de relatie geloof en wetenschap nog altijd herkenbaar. Het zou hem goed hebben gedaan dit te weten, want als er één motief was dat hem naar eigen zeggen dreef, was het de strijd tegen de vergetelheid, het stof, de Tijd. Als we kijken naar allerlei hedendaagse ontwikkelingen op geestelijk, maatschappelijk en politiek gebied, zoals de strijd tussen gelovigen die absolute zekerheden kennen en de onderzoekende geesten à la Martin du Gard, dan kunnen wij nog altijd instemmen met Camus' veelgeciteerde typering dat Martin du Gard is te beschouwen als ‘notre perpétuel contemporain’, ‘onze eeuwige tijdgenoot’.

56.

Eindnoten:

1. Dit is een uitgebreide versie van de jaarrede zoals uitgesproken op 29 mei 2010. Voor Roger Martin du Gard (verder: RMG), zie o.a. René Lalou, Roger Martin du Gard, Paris [1937];

Albert Camus, ‘Roger Martin du Gard’, in: Roger Martin du Gard, Oeuvres complètes I, Bibliothèque de la Pléiade, Paris 1955, IX-XXXI; Charles Moeller, Littérature du XXesiècle et christianisme II, Tournai-Paris 1957, p. 165-216; Hommage à Roger Martin du Gard = La Nouvelle Revue française LXXII (1958/2); Jacques Brenner, Martin du Gard, Paris 1961; Victor Brombert, The Intellectual Hero. Studies in the French Novel 1880-1955, Philadelphia-New York 1961, p. 94-118; p. 223-226; Clément Borgal, Roger Martin du Gard, Paris 1963; Réjean Robidoux, Roger Martin du Gard et la religion, Paris 1964; M.J. Taylor, Martin du Gard: Jean Barois, London 1974; Catharine Savage, Roger Martin du Gard, New York 1968; Tivadar Gorilovics, Recherches sur les origines et les sources de la pensée de Roger Martin du Gard, Budapest 1962; Eugen Weber, ‘The Secret World of Jean Barois. Notes on the Portrait of an Age’, in: John Weiss (ed.), The Origins of Modern Consciousness, Detroit 1965, p. 79-109;

Eky Swedenborg, “Jean Barois” du Roger Martin du Gard: étude des manuscrits et des techniques narratives, Lund 1979; Michael J. Taylor, ‘Martin du Gard's Jean Barois: A Study in Irony’, Nottingham French Studies 27 (1988), p. 24-34; Bernard Alluin, Martin du Gard:

romancier, Paris 1989; Roger Martin du Gard = Europe 70 (1992), p. 3-141; Pierre Colin, L'audace et le soupçon. La crise du modernisme dans le catholicisme français 1893-1914, Paris 1997, p. 283-285; Theodore Ziolkowski, Modes of Faith. Secular Surrogates for Lost Religious Belief, Chicago-London 2007, p. 32-39; p. 119-126.

1. Dit is een uitgebreide versie van de jaarrede zoals uitgesproken op 29 mei 2010. Voor Roger Martin du Gard (verder:RMG), zie o.a. René Lalou, Roger Martin du Gard, Paris [1937]; Albert Camus, ‘Roger Martin du Gard’, in: Roger Martin du Gard, Oeuvres complètesI, Bibliothèque de la Pléiade, Paris 1955,IX-XXXI; Charles Moeller, Littérature duXXesiècle et christianisme

II, Tournai-Paris 1957, p. 165-216; Hommage à Roger Martin du Gard = La Nouvelle Revue françaiseLXXII(1958/2); Jacques Brenner, Martin du Gard, Paris 1961; Victor Brombert, The Intellectual Hero. Studies in the French Novel 1880-1955, Philadelphia-New York 1961, p.

94-118; p. 223-226; Clément Borgal, Roger Martin du Gard, Paris 1963; Réjean Robidoux, Roger Martin du Gard et la religion, Paris 1964; M.J. Taylor, Martin du Gard: Jean Barois, London 1974; Catharine Savage, Roger Martin du Gard, New York 1968; Tivadar Gorilovics, Recherches sur les origines et les sources de la pensée de Roger Martin du Gard, Budapest 1962; Eugen Weber, ‘The Secret World of Jean Barois. Notes on the Portrait of an Age’, in:

John Weiss (ed.), The Origins of Modern Consciousness, Detroit 1965, p. 79-109; Eky Swedenborg, “Jean Barois” du Roger Martin du Gard: étude des manuscrits et des techniques narratives, Lund 1979; Michael J. Taylor, ‘Martin du Gard's Jean Barois: A Study in Irony’, Nottingham French Studies 27 (1988), p. 24-34; Bernard Alluin, Martin du Gard: romancier, Paris 1989; Roger Martin du Gard = Europe 70 (1992), p. 3-141; Pierre Colin, L'audace et le

(20)

soupçon. La crise du modernisme dans le catholicisme français 1893-1914, Paris 1997, p.

283-285; Theodore Ziolkowski, Modes of Faith. Secular Surrogates for Lost Religious Belief, Chicago-London 2007, p. 32-39; p. 119-126.

2. Over vorm en stijl van Jean Barois zouRMGzich vaak uitlaten in zijn correspondentie; zie o.a.

RMGaan Marcel de Coppet, 8 mei 1906, in: JournalI: Textes autobiographiques 1982-1919 (éd. Claude Sicard), Paris 1992, p. 189;RMGaan Ferdinand Verdier, 18 november 1909, in:

Correspondance généraleI1896-1913 (éd. Maurice Rieuneau avec la collab. d'André Daspre et de Claude Sicard), Paris 1980, p. 141-145, i.h.b. p. 142; aan Gustave Valmont, 13 september 1910, in: JournalI, p. 320. Zie voorts Cahiers Roger Martin du GardVII: Théâtre et Cinéma, Paris 2005.

3. RMGaan Marcel de Coppet, 16 mei 1910, JournalI, p. 303. Coppet, koloniaal ambtenaar, verbleef op dat moment in Senegal. Voor Marcel de Coppet, zie Alain Couturier, Le Gouverneur et son miroir. Marcel de Coppet (1881-1968), Paris 2006.

4. Voor de actualiteit van de godsdienstige kwestie rond 1910, zie o.a. André Daspre, ‘Sur le réalisme de “Jean Barois”, Europe 41 (1963), p. 41-49.

5. Vgl. Brombert, The Intellectual Hero, p. 94: ‘Martin du Gard's lasting achievement is [...] his ability to orchestrate the moral crisis of an individual with the crisis of an entire generation’.

Als voorbeeld stondRMGvoor ogen het succesvolle religieuze drama van de Noorse auteur Björnstjerne Björnson, Over Aevne (1883-1895; Fr. vert. Au-delà des forces humaines). Björnson, die in 1903 de Nobelprijs voor de literatuur ontving, was op 26 april 1910 overleden.

6. Voor de tekst van zijn toespraak gehouden op 10 december 1937 te Stockholm, zie La Nouvelle Revue françaiseLXXVII(1959/1), p. 956-960.

7. De oorspronkelijke uitgave van Jean Barois was voorzien van een afbeelding van het beeld

‘De geketende slaaf’ van Michelangelo. Over dit beeld wordt ook in de roman gesproken.

8. Zie o.m.RMGaan Jean-Richard Bloch, 11 oktober 1913, in: Corr. Gén.I, p. 328-329;RMGaan Pierre Margaritis, 24 augustus 1918, ‘Consultation littéraire. Lettres à Pierre Margaritis’, N.R.F.

LXXII(1958), p. 1127-1128: ‘Jean Barois, c'est un titre passe-partout, qui n'étiquette pas le livre.

S'affranchir? Un seul mot; c'est le titre écrit de la même encre, de la même couleur que le livre’

(p. 1128). In vrijwel dezelfde bewoordingen schreefRMGeen dag later aan Hélène Martin du Gard: ‘Ce livre était né avec son titre. S'affranchir?, ce n'était pas une étiquette, c'était son état civil véritable, c'était le résumé total du livre en un seul mot, c'était son nom’ (JournalI, p.

953).

9. RMGaan Marcel de Coppet, JournalI, p. 303.

10. Voor dit ideaal, zie o.a. Bernard Alluin, Martin du Gard. Romancier, Paris [z.j. = 1989], p.

347-400.

11. RMG, Discours de Stockholm, p. 958-959. Vgl. Jean Tardieu, ‘L'ami de toujours’, in: Hommage àRMG, p. 990: ‘En remontant la pente des années, je vois trois, quatre, dix images de cet homme incomparable [...], mais de l'une à l'autre grandissant, se complétant sans faiblir à travers les terribles événements de l'Histoire, se dessine la figure moderne d'un sage qui aurait le don exceptionnel de créer pour comprendre et qui donnerait à la fiction le poids exact de la réalité’.

12. Romain Rolland aanRGM, 22 februari 1940, in: Romain Rolland et la N.R.F. (éd. Bernard Duchatelet), Cahiers Romain Rolland 27, Paris 1989, p. 320. Aan dit geestelijk profiel beantwoordt in Jean Barois niet de gelijknamige hoofdpersoon die immers niet van dogmatisme is ontbloot, maar de andere protagonist - in feite de voornaamste figuur in deze roman -, de rationalist Marc-Elie Luce.

13. In de figuur van de medicus Antoine Thibault, een van de hoofdpersonen van Les Thibault, kon

RMGveel kwijt van zijn medische belangstelling.

14. Zie voor de literatuur die hem in zijn vroege jaren vormde: Claude Sicard, Roger Martin du Gard. Les années d'apprentissage littéraire (1881-1910). Thèse presentée devant l'Université de Toulouse-le-Mirail le 5 mai 1973, Lille-Paris 1976. Zie voorts David L. Schalk, Roger Martin du Gard: the Novelist and History, Ithaca N.Y. 1967; Rolf Laubert, Die historischen Grundlagen in “Jean Barois” von Roger Martin du Gard, Düsseldorf 1969. Een interessante blik opRMG's lectuur biedt Jochen Schlobach, Livres, lectures, envois d'auteur. Catalogue de la Bibliothèque de Roger Martin du Gard, Paris 2000.

15. In een latere levensfase, vanaf ongeveer 1940, zouRMGgekweld worden door de vrees in een intellectueel isolement te geraken, niet meer ‘bij de tijd’ te zijn en wat hij te melden had niet meer van belang voor nieuwere generaties.

16. ZieRMGaan Coppet, 18 maart 1911, JournalI, p. 331-332 (p. 332): ‘Le grand point auquel je suis arrivé ces jours-ci, est une ferme décision de m'évader autant que possible du roman

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(21)

les autres, et non des cerveaux’.

17. RMGaan Ferdinand Verdier, 13 september 1918, in:RMG, Correspondance généraleII1914-1918 (éd. Maurice Rieuneau avec la collab. d'André Daspre et de Claude Sicard). Paris 1980, p.

244-245.

18. ‘Je suis comme un architecte...’,RMGaan Ferdinand Verdier, 18 april 1922, in:RMG, Correspondance géneraleIII, 1919-1925 (éd. Jean-Claude Airal et Maurice Rieuneau), Paris 1986, p. 157. Zie ook Alluin, Martin du Gard. Romancier, 223-228.I.v.m. L'Été 1914 vergelijkt Romain RollandRMGmet bouwer van middeleeuwse kathedralen (Rolland aanRMG, 20 december 1936, in: Romain Rolland et la N.R.F., p. 296) Vgl. de titel van het artikel van Léon Pierre-Quint,

‘Roger Martin du Gard le constructeur’, Monde Nouveau, juin et juillet 1956; Gene J. Barbaret,

‘Roger Martin du Gard: Recent Criticism’, The French Review 41 (1967), p. 60-69, i.h.b. p.

67.

19. ‘C'est une “somme”, qui ne ressemble d'ailleurs pas à celle de Thomas d'Aquin’, aldusRMG

aan Pierre Rain, 6 maart 1913, Corr. gén.I, p. 291.

20. RMGaan Pierre Margaritis, 3 juli 1913, waarin hij de afwijzende brief van Grasset heeft gecopieerd, JournalI, p. 410-411. Een andere versie neemt het aantal leesbare pagina's minder ruim: Grasset zou hebben opgemerkt dat de lezer niet verder zou komen dan p. 50 (zieRMG

aan Jacques Brenner, 13 juni 1949, Corr. gén. ix, p. 315).

21. Voorafgaand aan de volledige publicatie werd een kort hoofdstuk uit Jean Barois opgenomen in La Nouvelle Revue française: ‘Jean Barois (Fragment)’, N.R.F. 10 (1913), p. 546-558.

22. Roger Martin du Gard, Souvenirs autobiographiques et littéraires, in: Oeuvres complètesI,

XLI-CXLII, hierLVII-LIX. ‘Manuscrit des plus remarquables, à publier sans hésiter’, luidde het telegram dat Gide aan Gaston Gallimard zond; voor Gide's uitvoeriger oordeel, zieRMG, Journal

I, p. 412.

23. Jean Delay, ‘Commencements d'une amitié’, in: Hommage à Roger Martin du Gard, p. 979.

Behalve de uitgave van de correspondentie (Correspondance André Gide-Roger Martin du Gard,I-II, Paris 1958), zie ookRMG, Notes sur André Gide 1913-1951, Paris 1951 [Eng. vert.:

Notes on André Gide, London 1953, New York 2005] en Gide's Journal.

24. René Lalou, Roger Martin du Gard, Paris [1937], p. 8: ‘C'est qu'en racontant la vie de Jean Barois, Roger Martin du Gard montrait en pleine lumière les problèmes qui tourmentaient nos esprits et nos sensibilités. [...] Brusquement, un inconnu nous donnait l'amère joie de revivre toutes nos hésitations, de voir se dérouler dans une âme fraternelle nos plus intimes débats’.

Lalou wijst erop dat drie andere romans die eveneens in 1913 het licht zagen (Proust, Du côté de chez Swann, Alain-Fournier, Le Grand Meaulnes en Larbaud, Barnabooth) eerst geleidelijk invloedrijk werden, terwijl Jean Barois een diepgaand effect had op de jonge generatie Fransen die de roman direkt na verschijning las.

25. ZieRMGaan Pierre Margaritis, 3 juli 1913, JournalI, p. 410-413;RMGaan Pierre Rain, 9 juli 1913, , Corr. Gén.I, p. 309. In beide brieven citeert hij deze passage uit Schlumbergers brief.

26. Zie E. du Perron, ‘Roger Martin du Gard: Vieille France’, in: Verzameld werkVI, Amsterdam 1958, p. 73; ‘[...] een van de sterkste boeken die het Frankrijk van de 20eeeuw heeft opgebracht, een van de weinige boeken ook, waar op bijna iedere bladzij de man spreekt, die iets te zeggen heeft’; zie ook Verzameld werkII, p. 176. Vertalingen van Jean Barois verschenen in het Engels, Spaans, Portugees, Italiaans, Pools en Tsjechisch. Voor de receptie van de roman, zie o.a. Gene J. Barbaret, ‘L'accueil critique de Roger Martin du Gard aux États-Unis’, in: André Daspre et Jochen Schlobach (dir.), Roger Martin du Gard. Son temps et le nôtre, Paris 1984, p. 239-248;

Danielle Bonnaud-Lamotte, ‘La réception de R. Martin du Gard en U.R.S.S.’, in: Daspre et Schlobach (dir.), Roger Martin du Gard. Son temps et le nôtre, p. 249-258; Claude Dauphine,

‘La réception de “Jean Barois” en France’, in: Daspre et Schlobach (dir.), Roger Martin du Gard. Son temps et le nôtre, p. 259-268.

27. ‘Tes lettres sont le journal de l'autobiographiste sincère’, aldus Gustave Valmont aanRMG, 19 september 1900, JournalI, p. 84.

28. Vergelijk ook het oordeel van André Chamson: ‘Je suis sûr que l'on pourra faire un jour, rien qu'avec ses lettres, une sorte d'histoire de la littérature de ce demi-siècle.’ (‘“Je vous parle de l'autre rive”’, Hommage à Roger Martin du Gard, p. 998).

29. Over de figuur aan wie Leo van Maris zijn dissertatie wijdde (Félicien Rops over kunst, melancholie en perversiteit, Amsterdam 1982) oordeeldeRMG: ‘je définirais cet artiste si peu connu du public: infernal, érotique et malsain. Son génie - car il y a génie - est en art ce que

(22)

Baudelaire en collaboration avec Edgar Poe pourrait faire sur un sujet indiqué par Zola’ (Journal

I, p. 110-11).

30. Henri Peyre, Literature and Sincerity, New Haven-London 1963; Lionel Trilling, Sincerity and Authenticity, Cambridge (Mass.) 1971.

31. T.G. Masaryk, ‘The Religious Situation in Austria-Bohemia’, in Charles W. Wendte (ed.), Freedom and Fellowship in Religion, Boston [1907], p. 142-152, hier p. 151. Zie voorts Otakar A. Funda, Thomas Garrigue Masaryk. Sein philosophisches, religiöses und politisches Denken, Bern-Frankfurt/M-Las Vegas 1978, p. 121-145; George J. Kovtun, Masaryk & America.

Testimony of a Relationship, Washington 1988, i.h.b. p. 7-10; H. Gordon Skilling, T.G. Masaryk:

Against the Current, 1882-1914, London 1994, p. 94-113. Tijdens zijn verblijf te Boston organiseerde de ‘Association of Galician and Bukovian Jews’ een receptie ter ere van Masaryk vanwege zijn strijd tegen antisemitisme.

32. Arthur Meltzer, ‘The Origin of the Counter-Enlightenment: Rousseau and the New Religion of Sincerity’, American Political Science Review 90 (1996), p. 344- 360.

33. J.J. Rousseau, Bekentenissen, Amsterdam 1996 (2edr 1997, 3edr. 2008).

34. Stendhal, Lucien Leuwen. Vertaald en van aantekeningen en een nawoord voorzien door Leo van Maris, Amsterdam-Antwerpen 2007. Zie voorts Charles-Henry Reymont, ‘La sincérité de Stendhal’, Europe 50 (1972), p. 92-97.

35. Deze typering betreft Henri de Saussine (RMG, JournalI, p. 319 noot 3).

36. Albert Houtin, Un prêtre symboliste. Marcel Hébert (1851-1916), Paris 1925; Émile Poulat, Histoire, dogme et critique dans la crise moderniste, Paris 1962/1996, p. 316-326; dez., ‘Marcel Hébert ou l'espérance malgré tout’, in: dez., La question religieuse et ses turbulences. Trois générations de catholiques en France, Paris 2005, p. 101-104; Colin, L'audace et le soupçon, p. 285-287 en passim. Zie voorts Ernestine van der Wall, Moderne ketters, moderne heiligen.

MededelingKNAWAfdeling Letterkunde, te verschijnen; dez. ‘Believing, Belonging, and Adapting: The Case of Religious Modernism’, in: B. Becking (ed.), Religion and Adaptation.

ProceedingsNOSTERConference, 2011.

37. Voor de tekst van zijn Profession de foi du vicaire savoyard... en 1894, zie Houtin, Un prêtre symboliste, p. 91-92.

38. Marcel Hébert aanRMG, 19 juni 1911: ‘Tout mon effort depuis dix ans est de convaincre les gens que le sentiment religieux n'est pas rivé au Dieu personnel’. Hetzelfde gold naar zijn oordeel voor het dogma van de onsterfelijkheid van de ziel (Poulat, Histoire, dogme et critique dans la crise moderniste, p. 326, note 19).

39. Naar aanleiding van Hébert's overlijden schreefRMGeen in memoriam dat in 1921 werd gepubliceerd (Témoignage: In Memoriam, Paris 1921; Oeuvres complètesI, p. 561-576). Tot 1939 kwamen Hébert's vrienden en leerlingen jaarlijks op diens sterfdag bijeen om hem te gedenken. Voor de betrekkingen tussenRMGen Hébert, zie ook Houtin, Un prêtre moderniste;

de monografie van Réjean Robidoux, Roger Martin du Gard et Marcel Hébert, 1962, stond mij niet ter beschikking.

40. RMGaan Marcel Hébert, 22 juni 1910, 18 mei 1911 en 12 juli 1911, Corr. gén.I, p. 160, p.

197-199, p. 217. Voor de reactie op de Souvenirs d'Assise, zieRMGaan Marcel Hébert, 17 september 1901, Corr. gén.I, p. 70-73.

41. RMGaan Marcel Hébert, 22 september 1913, Corr. gén.I, p. 324-325.

42. Voor een aanzet daartoe, zie Farid Zoghaib, ‘Les limites de la sincérité, le mensonge, d'après le Journal de R. Martin du Gard’, L'Écrivain et son Journal. Cahiers RMDG G 5, Paris 1996, p. 198-213. Zie ook Peter M. Cryle, Roger Martin du Gard ou de l'intégrité de l'être à l'intégrité du roman, Paris 1984.

43. ‘un livre qui n'a rien de scientifique mais où j'avais mis toute ma sincérité’, aldusRMGaan Mme Félix Le Dantec, 23 november 1917, Corr. gén.II, p. 204. Zie ook de passage in zijn brief aan Henriette Charasson, hierboven als motto opgenomen.

44. Zie bijv.RMGaan Jean-Richard Bloch, 1 november 1911, Corr. gén.I, p. 235: ‘Je travaille ferme. C'est terriblement difficile de faire qq. chose de propre, et qui soit, en ses moindres parties, probe, sincère. De l'art sincère, voilà ce qu'il faut maintenant. Tout le monde a du talent;

c'est la conscience qui ne se rencontre plus. Heureusement qu'il y a toi -; et puis moi -; et puis quelques autres encore...’.

45. [...] je saisis, une fois de plus, sur le vif, ce terrible travers du lecteur français, gâté par ses lectures, par trop de lectures, et surtout gâté par des livres qui ont usurpé le titre de “romans”, et qui ne sont que “confessions”, “autobiographies” ou “caricatures de gens connus”. C'est à se demander s'il y a des romans français! Il n'y en a guère, en tous cas, depuis cinquante ans... Je

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(23)

30 juli 1916, Corr. gén.II, p. 149-153, hier p. 150; zie ookRMGaan Maurice Martin du Gard, 9 augustus 1918, Corr. gén.II, p. 236-237.

46. RMGaan Marcel de Coppet, 16 mei 1910, JournalI, p. 304.

47. RMGaan Marcel de Coppet, 16 mei 1910, JournalI, p. 304-305.

48. Vergelijk ook de uitspraak van Jean Barois: ‘La probité envers soi-même comme envers ceux qui nous regardent vivre, voilà, pour le moment, la plus certaine, la plus inflexible des règles morales’ (Jean Barois, p. 345).

49. Alfred Loisy aan Raymond de Boyer de Sainte Suzanne, 6 oktober 1917, in: Raymond de Boyer de Sainte Suzanne, Alfred Loisy entre la foi et l'incroyance, Paris 1968, p. 181-182.

50. D.A. Hamer, John Morley. Liberal Intellectual in Politics, Oxford 1968, 1; A.N. Wilson, God's Funeral, London 1999, p. 30-33.

51. RMGaan zijn moeder, 17 juni 1913, JournalI, p. 409-410.

52. RMGaan Marcel de Coppet, 10 mei 1911, JournalI, p. 337-341. Zie voor deze gehele kwestie ookRMG's ‘Note sur la Tolérance’, JournalI, p. 397-398.

53. Interessant is datRMGzich wendt tot Marcel Hébert met het dringende verzoek een toegankelijk

‘modern’ godsdienstig boek te schrijven voor ouders die hun kinderen geen

traditioneel-godsdienstige opvoeding willen geven, als antidotum voor orthodox-katholieke handboeken die de opvoedkundige markt geheel beheersen, zieRMGaan Marcel Hébert, 22 juni 1910, Corr. gén.I, p. 160-162. Opmerkelijk is ook de slotpassage van Jean Barois' toespraak in het Trocadéro, getiteld L'Avenir de l'incroyance, waarin de kwestie van godsdienstige opvoeding en de relatie godsdienstonderwijs als essentieel element van de ‘question religieuse’

worden behandeld; de toespraak mondt uit in een krachtig pleidooi voor neutraal onderwijs (Jean Barois, p. 345-348).

54. RMGaan Marcel de Coppet, 10 mei 1911, JournalI, p. 340-341.

55. Rond 1950 zijn Christiane en Marcel de Coppet uit elkaar gegaan. Over de uiterst moeizame relatie tussen Christiane enRMGin diens laatste levensjaren, zieRMG, JournalIII, passim.

56. Camus, ‘Roger Martin du Gard’, in: Oeuvres complètesI,XXXI. Zie ook André Daspre et Jochen Schlobach (dir.), Roger Martin du Gard. Son temps et le nôtre, Paris 1984.

(24)

36

Max Havelaar op school. De toekomst van het Indisch literair erfgoed Peter van Zonneveld

Dit jaar is het vijfentwintig jaar geleden dat onze Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde werd opgericht. En al bijna een kwart eeuw voelen wij ons veilig onder de vleugels van de Maatschappij. Dat stemt tot dankbaarheid. Het is een voorrecht voor Pamela Pattynama, Reggie Baay en mij om bij deze gelegenheid iets te mogen zeggen over onze ervaringen van de afgelopen jaren en onze plannen voor de toekomst.

Aan de eigenlijke oprichting van de Werkgroep ging een klein aanloopje vooraf.

Ik herinner me dat ik in de eerste helft van de jaren tachtig een bezoek bracht aan dr.

P.J. Koets, Hij was van oorsprong classicus en had in Indië nog Latijn gedoceerd aan Hella S. Haasse. Daarna volgde een ambtelijke loopbaan in Batavia, onderbroken door de Japanse bezetting, die hem aan de Birmaspoorweg deed belanden. Nadien chef kabinet van de gouverneur-generaal, en na de souvereiniteitsoverdracht in Nederland onder meer hoofdredacteur van Het Parool, wethouder onderwijs en loco-burgemeester van Amsterdam. In 1970 had hij zich teruggetrokken in Ellemeet op Schouwen-Duiveland, van waaruit hij nog altijd stimulerende en inspirerende brieven schreef en dito telefoongesprekken voerde. Soms ging ik bij hem op bezoek.

We hadden het vaak over de Indische literatuur. Op zo'n dag dat het daar weer over ging, liet hij zich opeens ontvallen: ‘Ach, als ouwe kerels zoals ik er niet meer zijn, interesseert het niemand meer.’ ‘Dat moet je niet zeg-gen, PeeJee, daar geloof ik niets van’, heb ik geantwoord, omdat er toen onder studenten in Leiden veel belangstelling voor de koloniale literatuur bestond.

Rob Nieuwenhuys, de auteur van de Oost-Indische Spiegel, had dat ook gehoord en hij nodigde mij uit om hem te komen vertellen over de scripties die ik begeleidde.

Samen met Reggie Baay, toen juist afgestudeerd op een scriptie over Pieter

Brooshooft, een fervent voorvechter van de Ethische Politiek in Indië, ging ik op 14 februari 1985 naar de Stadionweg in Amsterdam. Die middag is het plan voor de Werkgroep geboren. Ik had ervaring opgedaan met de Werkgroep Negentiende Eeuw en het leek me juist om allen die zich voor de Indische Letteren interesseerden, een plat-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010

(25)

form te verschaffen. ‘Dat is dan afgesproken’, zei Rob, ‘jij wordt voorzitter en jij wordt secretaris’, wijzend op mij en Reggie. In september vond de eigenlijke oprichtingsvergadering plaats. Dat kwam Rienk Visser ter ore, de drijvende kracht van de Maatschappij in die dagen. Hij heeft er voor gezorgd dat ook deze Werkgroep onder de hoede van dit eerbiedwaardige letterkundige genootschap kwam.

De afgelopen kwart eeuw zijn er talloze lezingenmiddagen en symposia

georganiseerd. Er verschenen vijfentwintig jaargangen van het tijdschrift Indische Letteren. Ons doel was het stimuleren en bevorderen van het onderzoek naar de Indische literatuur. De resultaten van dat onderzoek dienden op een voor alle belangstellenden toegankelijke wijze naar buiten te worden gebracht, meestal eerst als lezing en dan als artikel. Er kwam een website, www.indischeletteren.nl. Dankzij onze websiteredacteur Vilan van de Loo waren er ook nauwe banden met haar troetelkinderen www.damescompartiment.nl en www.leestrommel.nl waar het vooral gaat om vrouwelijke auteurs over Indië. Het aantal werkgroepsleden/ abonnees is al die jaren min of meer constant gebleven, schommelend rond de zevenhonderd. De kunst is nu, om dat zo te houden.

Dit jaar is het honderdvijftig jaar geleden dat Max Havelaar verscheen. Uit een enquête die de Maatschappij in 2002 organiseerde, kwam deze roman als het beste boek van onze literatuur uit de bus. Maar wie leest het nog? Onder de titel ‘Het is geen roman,'t is een aanklacht!’ 150 jaar Max Havelaar richtte de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam een prachtige tentoonstelling in. Het Multatuli-Genootschap organiseerde een groots opgezet symposium over de toekomst van Multatuli. Elsbeth Etty publiceerde op 9 februari een behartenswaardige column in

NRC

-Handelsblad, getiteld: ‘Het triomfalisme van de droogstoppels’, die vooral betrekking had op de actualiteit. Job Cohen vond nog juist voor de

verkiezingscampagne gelegenheid om Max Havelaar als luisterboek in te spreken voor uitgeverij Rubinstein. Hij gebruikte daarvoor op advies van het Multatuli Genootschap de hertaling van Gijsbert van Es, een uitgave die veel stof tot discussie gaf, ook in het Nieuw Letterkundig Magazijn.

Intussen baart het literatuuronderwijs op de middelbare school ons zorgen.

Leerlingen van het vwo hoeven nog maar drie boeken van vòòr 1880 te lezen, en

HAVO

-leerlingen hoeven dat al helemaal niet. Voor het behoud van ons literaire

erfgoed is dat een rampzalige ontwikkeling, al

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2001.. 11 De Feijter meent, dat de dichter aan het eind van het gedicht zijn eigen ogen in verband brengt met de maan,

In 1959 komt Kunst eens bij Hotz thuis in zijn hofje bij de Malle Molen in Den Haag en daar vertelt Barbara, met wie Hotz toen getrouwd was, dat Frits al veel verhalen in de kast

lidmaatschapsdiploma) niet of veel te laat kregen en dat hij niet op tijd vanuit Nederland werd geïnformeerd over verkozen of door het bestuur benoemde Zuid-Afrikaanse leden,

Wanneer dan ook nog in deze ‘dichtersbiografie’ verhalende en essayistische elementen nagenoeg geheel ontbreken, terwijl er anderzijds niet kan (en ook niet mag) worden gesproken

Waarde Kossmann, ik heb vanmorgen, aan het begin van mijn openingswoord, al gelegenheid gevonden om u te citeren als een voorzitter die zijn opvolgers zich tot voorbeeld konden

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971.. Voor een hedendaagse lezer of toeschouwer gaat deze interpretatie een stap te ver. De valsheid van Tartuffe's devotie

De innigheid en het nauwelijks verborgen heimwee waarmee hij in de correspondentie met deze jeugdvriendin spreekt over de dood van Richard van Schuylenburch bij het bombardement van

Hij is het voornamelijk geweest, die de nadruk heeft gelegd op de eigentijdse kunst: hij heeft de aankopen van levende Nederlandse en buitenlandse schilders gestimuleerd, zodat in