• No results found

Ruimtelijke Onderbouwing Overscheenseweg 1 Naarden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share " Ruimtelijke Onderbouwing Overscheenseweg 1 Naarden "

Copied!
154
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Ruimtelijke Onderbouwing Overscheenseweg 1 Naarden

aanvrager

Agrarische loonwerkbedrijf en veehouderij G. Linck Overscheenseweg 1 1412 AA Naarden

locatie

Overscheenseweg 1 1412 AA Naarden

Agra-Matic B.V.

drs. Dirk van Nuland

Postbus 396

(4)

INHOUD

Inleiding ... 1

Aanleiding en doelstelling ... 1

Plangebied ... 1

Leeswijzer ... 3

Ontwikkelen van de ruimte ... 4

inleiding ... 4

Inventarisatie bestaande ruimtelijke en functionele situatie ... 4

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis ... 4

2.2.1 Huidige situatie plangebied... 5

Het plan ... 6

Beleidstoets ... 9

Inleiding ... 9

Rijksbeleid... 9

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ... 9

Provinciaal beleid ... 10

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 ... 10

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland ... 11

gemeentelijk beleid ... 13

3.4.1 Structuurvisie Naarden en Bussum 2040 (2014) ... 13

3.4.2 Vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Naarden’ ... 14

Ruimtelijke aspecten ... 16

Archeologie en cultuurhistorie ... 16

4.1.1 Archeologie ... 16

4.1.2 Cultuurhistorie ... 17

Landschap ... 19

4.2.1 Historische analyse ... 19

4.2.2 Abiotische omstandigheden... 20

4.2.3 Huidige landschappelijke inpassing ... 21

4.2.4 Toekomstige landschappelijke inpassing ... 23

(5)

Waterparagraaf ... 24

4.3.1 Waterplan Noord-Holland 2010-2015 (2010) ... 24

4.3.2 Waterbeheerplan AGV 2010-2015 en Keur 2011 ... 24

Natuur ... 26

4.4.1 Nationaal Natuurnetwerk (NNN) ... 26

4.4.2 WAV gebieden ... 27

4.4.3 Natuurbeschermingswet 1998 ... 27

Flora en fauna ... 29

1.1. Verkeer en parkeren ... 30

Milieuaspecten ... 31

Bedrijven- en milieuzonering ... 31

Geurhinder ... 31

Luchtkwaliteit ... 32

Geluid ... 33

Externe veiligheid ... 33

Uitvoorbaarheid ... 36

Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 36

Economische uitvoerbaarheid ... 36

Bijlage 1 Situatieschetsen bestaand en gewenst ... 37

Bijlage 2 Diertabel ... 38

Bijlage 3 Fijn stof onderzoek ... 39

Bijlage 4 Advies wegbeheerder ... 40

(6)
(7)

INLEIDING

AANLEIDING EN DOELSTELLING

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing – Overscheenseweg 1 Naarden - heeft betrekking op de juridisch-planologische regeling voor de bouw van een rundveestal buiten het bouwvlak van een bestaand agrarische bedrijf, in het buitengebied van de gemeente Naarden. De grondslag van deze activiteit vindt zich in het verbeteren van het dierenwelzijn. De huidige melkveestal betreft een oude grupstal die niet meer voldoet aan de huidige voorgeschreven normen. Om de inhaalslag op het gebied van dierenwelzijn te realiseren is bedrijfseconomisch gezien een geringe toename in het aantal melkvee met bijhorend jongvee noodzakelijk. Op deze manier is de gewenste verbetering van het dierenwelzijn economisch haalbaar. Gezien het feit dat het gehele bouwvlak reeds benut is, kan deze uitbreiding niet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.

PLANGEBIED

Het plangebied betreft de locatie Overscheenseweg 1 in Naarden en staat kadastraal bekend als gemeente Naarden, Sectie H, nummer 00054. De kern Naarden ligt ten Noordoosten op een afstand van circa 400 meter, de locatie wordt ruimtelijk gescheiden van de kern door de Rijksweg ten noorden van het bedrijf. Ten Zuidoosten ligt de kern Naarden op een afstand van circa 250 meter. Ten westen van het bedrijf, op een afstand van circa 50 meter, ligt het Natura 2000-gebied Naardenmeer. In onderstaande figuur 1-1 is een aanzicht van de bedrijfswoning met de achtergelegen grupstal weergegeven. De luchtfoto’s op de volgende pagina (figuur 1-2) toont de ligging van het bedrijf – aangeduid met de blauwe cirkel – in het buitengebied van de gemeente Naarden.

(8)

Figuur 1-2: Luchtfoto omgeving plangebied (bron: Google maps)

(9)

LEESWIJZER

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 en 4 wordt de beschrijving gegeven van het geldende beleidskader (3) en de diverse ruimtelijke aspecten op het gebied van archeologie, water, landschap, ecologie etcetera (4). Steeds wordt de relatie met de ontwikkeling gelegd, zodat in dit hoofdstuk duidelijk wordt dat de ontwikkeling ook haalbaar is c.q. past binnen geldend beleid en wet- en regelgeving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op relevante milieugevolgen van het plan. Afsluitend wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

(10)

ONTWIKKELEN VAN DE RUIMTE

INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt eerst beschreven waar het plangebied uit bestaat. Beschreven wordt welke functies zich binnen het plangebied bevinden en wat de ruimtelijke structuur is. Daarna wordt ingegaan op de toekomstige ontwikkeling.

INVENTARISATIE BESTAANDE RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE SITUATIE Voordat ingegaan wordt op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het gebied wordt allereerst een korte beschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis.

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

In het moederplan ‘Buitengebied Naarden’ is een uitgebreide omschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis van het buitengebied van de gemeente Naarden. Wij beperken ons in deze ruimtelijke onderbouwing tot een korte samenvatting van hetgeen in het moederplan staat omschreven.

Bewoning van het gebied komt al van voor de ijstijden voor. Vanaf de jonge Steentijd (4000-1800 voor Christus) is er sprake van permanente bewoning van het gebied. De grote invloed van bewoning op het landschap begint vanaf de Middeleeuwen. In het Gooi vestigden mensen zich op de stuwwallen en in het lagergelegen Vechtgebied op de oeverwallen. Doordat de uitmonding van de Vecht in de zee in de 14e eeuw veel dichterbij was komen te liggen, werd het moerassige veengebied een stuk droger. In enkele eeuwen werd het gebied geheel voor de landbouw ingericht. De boeren vestigden zich in de rand van het klein-op-veen gebied en bouwden boerderijen langs de polderkaden. In 1640 is de Naadertrekvaart gegraven die Naarden met de Vecht verbond.

De locatie aan de Overscheensweg 1 is gelegen in een polder ten zuiden van de Naardertrekvaart, vlak bij het Naardermeer. Twee keer heeft men geprobeerd het vanouds natuurlijke Naardermeer droog te leggen. De eerste poging was in de jaren 1623-1629. Het meer was net droog toen besloten werd de bemaling te stoppen omdat een aanval van Spaanse troepen op Amsterdam dreigde en het gebied onderdeel uitmaakte van de inundatiegebieden van de Hollandse Waterlinie. Een nieuwe poging werd pas in 1883 uitgevoerd. Vanwege de hoge kosten van bemaling, en vanwege het opkomen van zout kwelwater uit de Zuiderzee werd de bemaling na één oogst gestaakt. De ringdijk rondom het meer en de kaarsrechte lijnen van de hoofdwatergangen en de kavelsloten in het gebied, herinneren ons nog aan dit korstondige agrarische verleden. De locatie aan de Overscheensweg 1 ligt aan de ringdijk rondom het meer. Uiteindelijk is het Naardemeer de eerste aankoop geworden van de Vereniging van Natuurmonumenten. Het Naardermeer is hiermee symbool geworden van natuurbescherming in Nederland.

De locatie aan de Overscheenseweg 1 is gelegen in de KOP polder (Keverdijksche-Overscheensche Polder). Deze polder wordt doorsneden door de A1. Aan de zuidzijde wordt de polder begrenst door het Naardermeer.

(11)

2.2.1 Huidige situatie plangebied

In onderstaande situatieschets is de bestaande situatie van het plangebied weergeven. Het betreft op dit moment een loonwerkbedrijf met als neventak het houden van melkrundvee. Het bedrijf heeft 26 hectare grond in eigendom of langdurige pacht, waarvan 10 hectare direct rondom het huis ligt.

De primaire oorspronkelijke bebouwing betreft een bedrijfswoning met aangebouwde stalruimte (A) uit 1956 naar vermelding door de muurankers. Hierin worden in de winterperiode ongeveer 20 stuks melkrundvee gehouden in een grupstal. In het voorjaar, zomer en najaar worden de koeien buiten gehouden en daar ook gemolken met een doorloopmelkstal. Ook een tweetal kleinere schuren stammen waarschijnlijk uit die tijd (G en F). Uit een latere tijdsperiode stamt de grote schuur ( C ) met aangebouwde open loods (D) achter de hiervoor genoemde bebouwing. Deze worden beide gebruikt voor de stalling van het machinepark. Rond de bedrijfsbebouwing is verharding aanwezig en rond de bedrijfswoning een grote en goed onderhouden siertuin. Tevens is er een vaste mestopslag en een overdekte hooiopslagplaats (B).

Figuur 2-1 Huidige situatie Overscheenseweg 1 te Naarden

(12)

HET PLAN

Het plan is om een nieuwe ligboxenstal te bouwen ten oosten van het huidige bedrijf, zie onderstaande figuur. Tevens is het plan om de bestaande werktuigenberging beperkt uit te breiden om machines voor de loonwerktak te kunnen opslaan. Machines die op dit moment veelal buiten staan, hetgeen niet goed is voor de machines.

De bedrijfsopvolger, dhr. Gert-Jan Linck, is voornemens om de bestaande melkrundveehouderij tak van het bedrijf te moderniseren. Nieuwe huisvesting van de dieren is noodzakelijk, in het kader van dierenwelzijn en arbeidsgemak. De huidige huisvesting van de dieren op een grupstal in de winter is zeer arbeidsintensief en wordt ook gezien het dierenwelzijn niet als optimaal beschouwd.

Om de financiering in een nieuw bedrijfsgebouw rond te kunnen zetten is een beperkte schaalsprong noodzakelijk. Het plan is daarom om een nieuwe ligboxenstal te realiseren met plaats voor 44 stuks melkrundvee. Daarnaast kunnen er in de gewenste situatie nog 37 stuks jongvee en 10 stuks melkvee op het bedrijf worden gehouden. Hiervoor is inmiddels een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De dieren worden in de nieuwe stal geweid zoals in de bestaande situatie. De dieren zullen worden gemolken met een melkrobot. Om deze investering in automatisering te kunnen doen is tevens een bepaalde omvang noodzakelijk. Een omvang van 48 stuks melkrundvee wordt gezien als een kleiner dan gemiddelde bedrijfsgrootte in de melkrundveehouderij. Dat is geen probleem gezien de spreiding in bedrijfsactiviteiten, samen leiden beide bedrijfsactiviteiten tot een volwaardig bedrijf dat kan voorzien in het inkomen van de familie.

Figuur 2-2 Gewenste situatie Overscheenseweg 1 te Naarden

(13)

Er zijn diverse locaties overwogen voor de te bouwen nieuwe stal. Om de gewenste bedrijfsomvang te kunnen realiseren was een bepaalde afstand op het onderliggende natuurgebied nodig. Daarom bleven er twee opties over, het realiseren van de stal evenwijdig aan de bestaande situatie aan de westkant of aan de oostkant van het bedrijf. Uiteindelijk is er voor gekozen om de nieuwe stal aan de oostzijde van het bestaande bedrijf te realiseren. Hieraan liggen een aantal overwegingen ten grondslag.

Ten eerste de openheid van het gebied. Het bedrijf ligt aan de zuidoostzijde van de KOP polder. Een prachtig grasland gebied met bijzondere waarden op het gebied van openheid en natuur. Het beweiden van de koeien van de familie Linck draagt hier in landschappelijke en recreatieve zin aan bij. Het weiden van de koeien levert immers een prachtig Hollands plaatje op in de polder. Het realiseren van de nieuwe stal aan de westzijde van het bedrijf kan alleen indien de stal ver van de weg af komt te staan. Dit komt omdat het gebied ten zuiden van de Overscheenseweg een Natura 2000 gebied is. De gewenste schaalomvang kan alleen op afstand van het Natura 2000 gebied worden gerealiseerd. Het realiseren van de stal op deze locatie ten westen van het bedrijf, ver van de weg, zou het open landschap onevenredig zwaar aantasten.

De tweede reden voor het realiseren van de stal ten oosten van de huidige gebouwen is gelegen in een efficiënte bedrijfsvoering. Looplijnen op het erf zijn in het kader van efficiënt werken van het grootste belang. Met name de looplijn vanaf de woning naar de stal is hierin van belang. Hoe korter deze looplijn, hoe efficiënter het interne transport op het erf. Denk aan dagelijkse werkzaamheden zoals controle van de dieren en installaties in de stal. Denk ook aan werkzaamheden die in de nachtelijke periode kunnen plaatsvinden zoals het afkalven van de koeien. Het positioneren van de stal aan de westzijde van het perceel betekent een fors langere looplijn vanaf de bedrijfswoning naar de ligboxenstal.

De derde reden voor de positionering is gelegen in zorgvuldig ruimtegebruik. Ter plekke van de nieuwe ligboxenstal is op dit moment een paardenbak gelegen en hier staat de doorloopmelkstal die in de zomerperiode wordt gebruikt. Oftewel deze grond is reeds in intensief landbouwkundig gebruik.

Het positioneren van de nieuwe stal evenwijdig aan de bestaande werktuigenloods voor de loonwerktak zorgt voor een compact bedrijfserf, zonder dat er kwalitatief goede landbouwgrond hoeft te worden gebruikt aan de westzijde van het erf. In de gewenste situatie wordt de doorloopmelkstal overbodig, dit geldt tevens voor de paardenbak. Ter plaatse van de paardenbak zal een uitloopweide voor droge koeien of jongvee worden gerealiseerd, hier kan vanuit de woning dan zicht op worden gehouden.

De vierde reden is gelegen in het ruimtelijk splitsen van de bedrijfsactiviteiten. Zoals vermeld bestaan de bedrijfsactiviteiten uit een loonwerktak en een melkrundveehouderij. De loonwerkactiviteiten vinden plaats in de gebouwen C en D. De melkrundveehouderij bevindt zich op dit moment voornamelijk in gebouw A, tevens wordt er wat jongvee gehouden in stal D. Er is sprake van twee

(14)

In de gewenste situatie zal het door de positionering aan de oostzijde van het bedrijf, mogelijk worden om de bedrijfsactiviteiten voor de melkrundveehouderij aan de oostzijde van het bedrijf te concentreren in stal A en E. Hiermee kunnen ook de vervoersbewegingen over beide inritten worden gescheiden, de melkrundveehouderij zal dan te bereiken zijn via de oostelijke inrit. De bedrijfsactiviteiten van de loonwerktak zullen zich handhaven in de loodsen C en D (incl. D1) en kunnen bereikt worden via de westelijke inrit. Het voordeel hiervan is dat er een veterinaire scheiding gemaakt kan worden tussen de diverse transportbewegingen. Dit is met name van belang ter voorkoming van verspreiding van dergelijke ziekten. Het ruimtelijk spreiden van beide bedrijfsactiviteiten voorkomt dat de een van beide bedrijfstakken ‘op slot’ komt bij een verspreiding van dierziekten.

(15)

BELEIDSTOETS

INLEIDING

Er zal in deze beleidstoets worden getoetst aan het rijksbeleid, provinciaal beleid en aan het gemeentelijke beleid. Hierbij wordt gekeken naar Structuurvisies alsmede aan direct geldend beleid zoals verordening en bestemmingsplan.

RIJKSBELEID

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze visie vervangt een aantal PKB’s, waaronder de Nota Ruimte. Het Rijk schetst in de SVIR de ambities voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.

Lagere overheden krijgen een grotere rol volgens het principe “decentraal, tenzij…”. De gebruiker moet weer centraal komen te staan. De Rijksoverheid richt zich daarom op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid en heeft dertien rijksbelangen benoemd waar zij de verantwoordelijkheid houdt.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd, waaronder de dertien rijksbelangen vallen:

- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

- Het waarborgen van een leefbare- en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke- en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de volgende 13 nationale belangen wil het Rijk verantwoordelijkheid nemen en resultaten boeken:

- Excellente ruimtelijk-economische structuur;

- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en transitie;

- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

- Efficiënt gebruik van de ondergrond;

- Robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen;

- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;

- In stand houden van wegen, sporen en vaarwegen;

- Verbeteren van de milieukwaliteit en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico`s;

- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoutwatervoorziening en kaders voor

(16)

Op het plangebied als zodanig wordt in dit beleid niet specifiek ingegaan. Het beleid heeft geen specifieke gevolgen voor het plangebied en biedt mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Geen van de nationale belangen wordt met onderhavig project aangetast of beïnvloed. Het initiatief als zodanig past binnen de uitgangspunten van het ruimtelijke beleid van de nationale overheid.

PROVINCIAAL BELEID

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 (geactualiseerde versie zoals vastgesteld op 28 september 2015) beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met ontwikkelingen omgaat die een grote ruimtelijke impact hebben zoals globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp. Daarnaast geeft de provincies aan welke keuzes gemaakt worden en schetst ze hoe de provincie er in 2040 er uit moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Tegelijkertijd is het van belang bestaande kwaliteiten van het provinciale landschap te behouden of verder te ontwikkelen. Op basis hiervan richt de structuurvisie zich op drie hoofdbelangen:

 Klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie;

 Ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit.

 Duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu, en in de toekomst.

Deze drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Voor het bestemmingsplangebied zijn met name de doelstellingen met betrekking tot landbouw relevant.

Provinciale belangen omgeving plangebied

De locatie aan de Overscheenseweg 1 is gelegen in een gebied dat is bedoeld voor ‘gecombineerde landbouw’. Dit zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle landschappen. Het landschap is bepalend waar en welke ruimte wordt geboden voor bedrijfsontwikkeling. In dit gebied geeft de provincie de ruimte voor vergroting van agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare.

Toetsing

Bij de positionering van de stal is bescherming van het open veenweidelandschap van doorslaggevend belang geweest. Om de openheid van het gebied niet onnodig aan te tasten is de nieuwe stal voorzien aan de oostkant van het bouwperceel, direct aansluitend bij de overige bebouwing. De totale omvang van het bouwvlak blijft ook na de realisatie van de nieuwe stal ruim onder de 1,5 hectare. Voorts worden geen milieukwaliteiten geschaad en zijn de belangen van derden niet in het geding (zie navolgend hoofdstuk). De uitbreiding van deze grondgebonden veehouderij is in lijn met de structuurvisie van de provincie.

(17)

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland

Het plan is getoetst aan de regels zoals deze door Provinciale Staten zijn neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (vanaf nu: verordening). Er is getoetst aan de geconsolideerde versie van 20 juli 2016, hoewel niet direct rechtsgeldig, is dit plan en bijbehorend kaartmateriaal het meest actuele beleid op het moment van schrijven. Aangezien er wordt gehandeld in strijd met het bestemmingsplan middels een zogenaamde uitbreide buitenplanse procedure moet direct getoetst worden aan de bepalingen in de verordening.

Op basis van de kaarten behorende bij de verordening kunnen de volgende provinciale belangen worden omschreven ten aanzien van de locatie aan de Overscheenseweg 1:

1. De locatie is gelegen in het landelijk gebied

2. Ten zuiden van de locatie ligt de Ecologische Hoofdstructuur (Nationaal Natuurnetwerk).

3. De locatie is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie 4. De locatie is gelegen in een bufferzone

5. De locatie is gelegen in een gebied voor gecombineerde landbouw 6. Ten zuiden van de locatie ligt een aardkundig waardevol gebied

Bij elk van bovenstaande bevindingen worden kort de provinciale regels besproken en wordt getoetst of de bouw van een stal hier invloed op heeft.

1. De locatie is gelegen in het landelijk gebied

Landelijk gebied wordt omschreven in de verordening als ‘het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied’. In hoofdstuk 4 van de provinciale verordening worden in de artikelen 12-18 regels gesteld aan ontwikkelingen in het landelijk gebied. Het gaat dan met name om ontwikkelingen die niet direct passen binnen de begripsomschrijving van het landelijk gebied zoals woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Onderhavige ontwikkeling van een stal is passend binnen het landelijk gebied, en voldoet aan de regels zoals gesteld in artikel 12-18 van de verordening.

2. Ten zuiden van de locatie ligt de Ecologische Hoofdstructuur (Nationaal Natuurnetwerk).

Het realiseren van een stal nabij een gebied van de Ecologische hoofdstructuur (thans Nationaal Natuurnetwerk) kan invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. In paragraaf X is een kaartje opgenomen van het gebied (Naardermeer) ten opzichte van de locatie. In deze paragraaf beperken wij ons tot de regels uit de verordening, waarbij wij nu volstaan met de opmerking dat de stal op ongeveer 70 meter vanaf de grens van het Naardermeer wordt gerealiseerd. Dit is een bestaand natuurgebied, waarover later in paragraaf 4.4 meer.

In hoofdstuk 5 van de verordening is in artikel 19 bepaald aan welke regels een ruimtelijk plan moet

(18)

3. De locatie is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie

De locatie is gelegen in een UNESCO erfgoed, namelijk de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit is erfgoed van uitzonderlijke universele waarden waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Er mag binnen een UNESCO gebied op basis van artikel 22 van de verordening alleen voorzien worden in een nieuwe ontwikkeling voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen behouden of versterken. De kernkwaliteiten zijn benoemd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland en luiden als volgt:

1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit:

• inundatiegebieden;

• zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleur- kazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;

• voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels

• onbebouwd gebied) rondom de forten;

• waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;

• overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;

• de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;

• de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;

2. Grote openheid;

3. Groen en overwegend rustig karakter.

De duidelijke relatie tussen de linie en het omringende landschap van veenontginningen, droogmakerijen, stroomrug- en komgrondontginningen is nog steeds zichtbaar. Bij de aanleg van de verdedigingslinie maakte het toenmalige Ministerie van Oorlog gebruik van dit bestaande laaggelegen, open en waterrijke landschap. In de linie zijn steeds bestaande elementen geïncorporeerd (dijken, kaden, sluizen, polders als inundatiegebieden en dergelijke) en nieuwe toegevoegd, zonder dat deze elementen een uitgesproken militaire expressie hebben gekregen.

Daardoor is de linie nu als verdedigingswerk weinig opvallend in het landschap aanwezig. De voormalige schootsvelden rondom de forten zijn nog vaak onbebouwd en kennen weinig opgaande begroeiing. In deze schootsvelden lagen de zogeheten verboden kringen met strenge bouwbeperkingen waar alleen snel verplaatsbare of afbreekbare houten gebouwen mochten worden opgetrokken. Ook de voormalige inundatievelden kennen nu nog steeds weinig begroeiing en bebouwing en een grote mate van openheid.

Het initiatief tot realiseren van de stal is een zodanig geringe ingreep dat het wezenlijk kenmerk van het open inundatiegebied van de polder er niet door wordt aangetast. Door het positioneren van de stal ten oosten van de bestaande bebouwing wordt tevens rekening gehouden met de kernkwaliteit

‘grote openheid’ van de polder ten westen van het bouwvlak. De kernkwaliteit blijven derhalve behouden.

(19)

4. De locatie is gelegen in een bufferzone

Bufferzones hebben betrekking op woningbouw en het vrijhouden van de open ruimte tussen bestaande steden en dorpen. Aangezien het hier gaat om een kleine ontwikkeling die passend is in het landelijk gebied, namelijk de bouw van de stal, kan worden voldaan aan de bepalingen in artikel 24.

5. De locatie is gelegen in een gebied voor gecombineerde landbouw

In artikel 26 lid 1 onder d is bepaald dat in gebieden voor gecombineerde landbouw een agrarisch bouwperceel een maximale omvang mag hebben van 1,5 hectare. In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie aan de Overscheensweg 1 een bouwvlak van 0,44 hectare. De bouw van de nieuwe stal heeft niet tot gevolg dat er sprake wordt van een groter bouwvlak dan 1,5 hectare. Er wordt voldaan aan deze bepaling.

6. Ten zuiden van de locatie ligt een aardkundig waardevol gebied

In paragraaf 4.1 is omschreven op welke manier er rekening wordt gehouden met de aardkundige waarden in het gebied en met name van de bijzondere aardkundige waarden van het Naardermeer.

Aangezien in het plangebied zelf geen sprake is van een aardkundig waardevol gebied en de bouwactiviteiten ver buiten het gebied zijn gelegen (70 meter afstand) is een aantasting van de aardkundige waarden niet te verwachten.

Toetsing

Er wordt voldaan aan de provinciale regels uit de verordening. De komende hoofdstukken gaan nader in op diverse provinciale belangen zoals hierboven omschreven.

GEMEENTELIJK BELEID

3.4.1 Structuurvisie Naarden en Bussum 2040 (2014)

Op 5 maart 2014 is de Structuurvisie Naarden en Bussum 2040 vastgesteld door de gemeenteraad van Naarden. In de Structuurvisie Naarden-Bussum wordt de ruimtelijke ontwikkeling van Naarden en Bussum in de periode tot 2040 beschreven. Het gezamenlijke verleden van Naarden en Bussum bepaalt in grote mate ook het belang van een gezamenlijke toekomst en een gezamenlijke toekomstvisie en structuurvisie. Het beschrijft de hoofdlijnen en visies in de ruimtelijke ontwikkeling en is bedoeld als leidraad op dit gebied. In de structuurvisie wordt een ruimtelijk beeld geschetst waarin alle sectoren worden afgewogen. Tevens worden een aantal speerpunten genoemd, waarop beide gemeenten zich zullen richten.

Speerpunt 6, een impuls voor het werken, is van toepassing op dit plan. Naarden en Bussum streven er naar de werkgelegenheid voor alle opleidingsniveaus te kunnen blijven aanbieden en de huidige afwisseling aan soorten werkgebieden waar mogelijk te behouden.

(20)

Toetsing

Het initiatief draagt bij aan de instandhouding van een agrarisch bedrijf met de daaraan gekoppelde directe en indirecte werkgelegenheid. Dit is te meer belangrijk, daar een deel van veestapel van de familie Linck de omliggende agrarische gronden beweid waardoor de kwaliteit, alsook de ontwateringsslootjes van de gronden die het betreft. in stand worden gehouden.

3.4.2 Vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Naarden’

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Naarden’ is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Naarden op 23 maart 2005. Op 10 september 2008 is de 1e herziening’ van het bestemmingsplan vastgesteld. Beide plannen dienen in samenhang te worden gebruikt en worden aangeduid als ‘vigerend bestemmingsplan’ in deze ruimtelijke onderbouwing. Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Deze gronden zijn aangewezen voor gebouwen ten behoeve van bedrijven, bedrijfswoningen en daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde. Binnen deze bestemming is geen mogelijkheid om het bouwvlak te vergroten middels een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, daarom wordt een zogenaamde buitenplanse omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12 lid 1 onder a ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) doorlopen.

Figuur 3-1Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied Naarden ( O = bedrijfslocatie)

(21)

De omliggende gronden buiten het bouwvlak, en ter plaatse van de nieuwe stal, hebben de bestemming ‘Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap’ (artikel 4). Deze gronden zijn op grond van artikel 4 bestemd voor de uitoefening van grondgebonden veehouderijbedrijven.

Er is sprake van de dubbelbestemming ‘aandachtszone wegen’ op een deel van het bouwvlak en op de positie van de nieuwe stal. In artikel 30 van het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat deze gronden tevens zijn bestemd ter bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg.

Er is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de agrarische bestemming. Deze vrijstelling kan alleen worden verleend indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg. De hoofdregel in deze bestemming is dat er geen gebouwen of bouwwerken mogen worden opgericht zonder dat daar vooraf advies over is ingewonnen van de betreffende wegbeheerder, in dit geval de gemeente zelf. In dit geval is er advies ingewonnen, dit advies is opgenomen in bijlage 4.

Er is een zone aan de zuidzijde van het plangebied aangewezen als beschermingszone voor de waterkering. In artikel 35 is bepaald dat deze zone is aangewezen ter bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.

De bescherming van de zone zal primair plaatsvinden middels de keur dan wel de legger van het Hoogheemraadschap. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke ontheffing van het bestuur van het Hoogheemraadschap op en in de gronden handelingen te verrichten waarop een verbod van toepassing is conform de Keur van het Hoogheemraadschap. Op grond hiervan zullen alle activiteiten binnen de zone voor ontheffing voorgelegd moeten worden aan het Hoogheemraadschap. Aangezien onderhavig plan geen werkzaamheden betreft binnen deze dubbelbesteming is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen bij het Hoogheemraadschap.

Toetsing

Het bouwen van een stal buiten het huidige bouwvlak is passend binnen de bestemming ‘agrarisch met natuurwaarden in een open landschap’. Door het positioneren van de stal ten oosten van de bestaande bebouwing wordt voorkomen dat het open landschap met bijzondere natuurwaarden onevenredig wordt aangetast.

(22)

RUIMTELIJKE ASPECTEN

ARCHEOLOGIE EN CULTUURHISTORIE 4.1.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd.

Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

De toenmalige gemeente Naarden heeft op 22 oktober 2015 een erfgoedverordening vastgesteld.

Op de erfgoedkaarten is in beeld gebracht waar de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem, hoog is en waar laag. Afhankelijk van de waarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Zoals te zien op de archeologische verwachtingskaart, welke is weergegeven in onderstaande figuur 4-1, is de planlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als een middelhoge verwachting.

Uit de beleidsadvieskaart komt de volgende doelstelling: Behoud in huidige staat van eventuele resten. Als voorwaarde wordt gesteld dat bij plangebieden groter dan 2500 m2 en of gelegen binnen een straal van 50 m van AMK-terrein (terrein, niet wettelijk beschermd met monumentnummer) van hoge of zeer hoge waarde geen bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld uitgevoerd mogen worden zonder archeologisch onderzoek.

Figuur 4-1 Archeologische beleidskaart ( O = bedrijfslocatie )

(23)

Toetsing

In onderhavig initiatief is sprake van de bouw van een ligboxenstal van 490 m2. Deze stal wordt geheel onderkelderd. Daarnaast is er sprake van het verlengen van een werktuigenloods, hiervoor hoeft alleen ter plaatse van poeren de grond verstoord te worden. Gezien het feit dat er ruim onder de grenswaarde van 2.500 m2 wordt gebleven wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Wel geldt de zorgplicht, indien er archeologische waarden worden aangetroffen bij de werkzaamheden dient dit te worden gemeld bij de gemeente.

4.1.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld. Uit de CHW van de provincie Noord-Holland blijkt, dat er sprake is van een veenrivierenlandschap en dat de locatie nabij de voormalige vesting Naarden ligt, zie onderstaande figuur.

In sub paragraaf 3.3.2 is beschreven dat de locatie aan de Overscheenseweg 1 is gelegen in een voormalig inundatiegebied in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De openheid van deze Figuur 4-2 Cultuurhistorische waarde ( O = bedrijfslocatie)

(24)

gebouwen met een oppervlakte van 40 m² worden gebouwd. In de kring tussen 300 en 600 meter (middelste kring) mag alleen de fundering van steen zijn. In de grote kring (1000 m) kan met vergunning worden gebouwd, maar in alle kringen kan in tijden van oorlog alle bebouwing worden verwijderd.

Inmiddels is deze wet niet meer van toepassing, getuigen ook de stedelijke ontwikkeling rondom het voormalige vestingstadje. Wel is het een cultuurhistorische waarde waar rekening mee moet worden gehouden.

.

Toetsing

Onderhavig project heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarde van het plangebied.

Figuur 4-3 Kringgebieden rondom vestingstad Naarden ( O = bedrijfslocatie)

(25)

LANDSCHAP

De bedrijfslocatie van Linck is gelegen in het buitengebied van de gemeente Gooise Meren. Zoals in paragraaf 4.1.2 reeds is weergegeven ligt het bedrijf in een veenrivierenlandschap. Het landschap heeft grote gelijkenis met het veenpolderlandschap maar dan doorsneden door veenrivieren. Het is een vertakkend systeem bestaand uit voormalige veenrivieren, veenstromen en kreekbeddingen met oeverwallen. Het gebied wordt gekenmerkt door halfopen landschappen met plaatselijk zeer grote open ruimten.

4.2.1 Historische analyse

In de onderstaande afbeeldingen is ingezoomd op de locatie Overscheensweg 1. De afbeeldingen betreffen uitsneden van de historische kaarten van 1925, 1950 en 1975. Aan de hand van deze afbeeldingen is duidelijk te zien hoe het landschap zich in de jaren heeft ontwikkeld. Zo is ten noordoosten en zuidoosten van de bedrijfslocatie de bebouwde kom van Naarden ‘opgerukt’.

Daarentegen is ten westen van de bedrijfslocatie niet tot nauwelijks iets veranderd. De verkaveling is nog redelijk intact, in de afgelopen eeuw zijn enkele kavels samengevoegd maar grote veranderingen hebben niet plaatsgevonden.

Figuur 4-5 Uitsnede kaart 1925 ( O = bedrijfslocatie)

Figuur 4-4 Uitsnede kaart 1975 ( O = bedrijfslocatie) , bron: Kadaster

(26)

4.2.2 Abiotische omstandigheden

De abiotische omstandigheden zijn cruciaal voor de aanwezig landschappelijke inpassing (biotische elementen). In dit geval kijken wij specifiek naar de bodem en de grondwaterstand. In onderstaande figuur 4-7 is de bodemsoort aangegeven. Het plangebied en de omliggende gronden worden omschreven als klei op fijn zand. De grondwatertrap is III, dit is een lage grondwatertrap, hetgeen betekent dat het een nat gebied is met een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand boven de 40 centimeter onder maaiveld en een Gemiddelde Laagste Grondwaterstand tussen de 80-120 centimeter onder het maaiveld. Het is dus een vrij nat en voedselrijk gebied.

Figuur 4-8 Uitsnede Bodemkaart 1:50.000, bron:

bodemdata.nl, O = bedrijfslocatie

Figuur 4-7 Uitsnede kaart Grondwatertrappen bron:

bodemdata.nl, O = bedrijfslocatie

(27)

4.2.3 Huidige landschappelijke inpassing

Het bedrijf aan de Overscheenseweg 1 te Naarden is een kleinschalig agrarisch bedrijf met een landschappelijke inpassing die organisch gegroeid is in de loop der jaren. In onderstaande luchtfoto is te zien dat rond het bedrijf een aantal landschappelijke elementen aanwezig zijn, in de vorm van beplanting aan de Overscheenseweg en ten noorden van het woonhuis. Tevens is er een fraaie siertuin aan de zuidoost kant van het erf, rondom het woonhuis, zie figuur 1-1. Andere belangrijke landschappelijke elementen in de omgeving zijn de bomenrij langs de Rijksweg ten noorden van de locatie en de bomenrij op de kade ten zuiden van de locatie. De soorten op het erf komen overeen met het soortgebruik in deze twee elementen.

Figuur 4-9 Luchtfoto inplanting huidige situatie bedrijf Overscheenseweg 1 te Naarden (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) In de figuren 4-10 en 4-11 zijn de aanzichten van het bedrijf weergeven vanuit de Overscheenseweg en vanaf de Voormeer weergegeven. Dit betreffende de oost en west zijden van het bedrijf. Wat opvalt hierin is dat de bomenrij langs de Rijksweg een groene achtergrond vormt voor het bedrijf.

Het bedrijf past hier ook erf mooi in, zeker gezien de beperkte bouwhoogte van de gebouwen zijn de bedrijfsgebouwen landschappelijk gezien niet storend. Het zicht op de oostelijke zijde van het bedrijf wordt bepaald door de bestaande werktuigenberging, bedoeld voor de loonwerktak, en een rijbak.

Bestaande bomenrij ‘Essen’

Verspreid staande groepen

‘Berken en Essen’

(28)

Figuur 4-11 Aanzicht bedrijf vanuit de Voormeer (oostkant bedrijf)

Figuur 4-10 Aanzicht bedrijf vanuit Overscheenseweg richting Naarden (westkant bedrijf)

(29)

4.2.4 Toekomstige landschappelijke inpassing

In het kader van vooroverleg is er een overleg geweest tussen initiatiefnemers met de commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Gooise Meren. In dit overleg is door de commissie aangegeven, zie bijlage 5, dat met name de invloed op deze doorkijk nader onderzocht dient te worden.

Om tegemoet te komen aan de wensen van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit is een projectie gemaakt van de nieuwe stal in de foto van de bestaande situatie zoals opgenomen in figuur 4-11.

Onderstaande figuur 4-12 geeft deze projectie weer. Deze projectie is op schaal. Hieruit blijkt dat het doorzicht op het achterliggende landschap behouden blijft in de toekomstige situatie. Doordat de bestaande rijbak wordt omgevormd naar een uitloopweide voor droge koeien of jongvee ontstaat er tevens een impuls aan de landschappelijke kwaliteit van dit gebied. De stal mag gezien worden, zeker als de gordijnen in de gevels open zijn ontstaat er een prachtig zicht op de bedrijfsactiviteiten in de stal. De stal draagt hiermee bij aan de beleefbaarheid van het agrarische cultuurlandschap door passanten. De stal is gezien de beperkte omvang en bouwhoogte, mede ook gezien het donkere kleurgebruik (antraciet) passend in dit landschap en doet geen onevenredige afbreuk aan de openheid en natuurlijke waarden van het landschap.

(30)

WATERPARAGRAAF

4.3.1 Waterplan Noord-Holland 2010-2015 (2010)

In dit provinciaal Waterplan is het Europese en nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om de kwaliteit van het water zo goed mogelijk te blijven. Het Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema’s veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater.

Het Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan.

Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.

4.3.2 Waterbeheerplan AGV 2010-2015 en Keur 2011

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem.

Hoofddoelstellingen daarbij zijn:

• voorkomen van overstromingen, wateroverlast en watertekort;

• beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van het watersysteem;

• vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan 2010-2015 en diverse beleidsnota's. Om de doelstellingen te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een eigen verordening, de Keur.

In de Keur AGV 2011 (met het daarbij behorende Keurbesluit vrijstellingen en de Beleidsregels) zijn verboden en geboden opgenomen voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren.

In de legger van het waterschap zijn gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder. Voor de bescherming van de functionaliteit van de waterkering gelden de strengste verboden voor het zogenoemde keurprofiel en de kernzone. De aan de kernzone grenzende beschermingszones zijn bedoeld om activiteiten en ingrepen te kunnen verbieden die een negatief effect (kunnen) hebben op de stabiliteit van de waterkering. Daarbij is het vooral van belang of de activiteit of ingreep een negatieve invloed heeft of kan hebben op het keurprofiel van de waterkering.

Het keurprofiel moet in principe vrij blijven van waterkeringvreemde elementen. Een uitzondering hierop is als deze elementen de stabiliteit van de waterkering vergroten.

(31)

In figuur 4-13 is een uitsnede opgenomen van de Legger ter plaatse van de locatie Overscheenseweg 1. Hieruit blijkt dat de sloot rondom het erf een waterschapssloot is. Ter hoogte van het bedrijf is een stuw aanwezig en zijn er tevens enkele duikers aanwezig.

Met betrekking tot het aanleggen van verhard oppervlak hanteert AGV het beleid zoals omschreven in de ‘beleidsregel aanleggen van verhard oppervlak’ dat bij het aanbrengen van meer dan 5.000 m2 verharding in overig gebied, er een compensatie moet plaatsvinden door de aanleg van water met een omvang van tussen 10-20% van het te verharden oppervlak. Deze compensatie moet voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door versneld afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.

Figuur 4-13 Uitsnede legger Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

(32)

Toetsing

In het plangebied wordt een nieuwe ligboxenstal, de uitbreiding van een werktuigenberging en erfverharding aangelegd. Dit wordt allemaal gezien als verhard oppervlak. De toe te voegen verharding heeft een oppervlakte van circa (maximaal) 1.242 m2. Deze oppervlakte is opgebouwd uit 490 m2 stal E, 140 m2 stal D1, 48 m2 voor de nieuwe mestopslagplaats en 564 m2 erfverharding.

Het plan blijft hiermee ruim onder de ondergrens van 5.000 m2en leidt (daarom) niet tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse.

Om vervuiling van hemelwater te beperken, dient bij de bouw van de nieuwe woning en bijgebouwen geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK’s). De locatie zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt wanneer mogelijk niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geloosd op de sloot.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Compenserende waterberging is niet noodzakelijk.

NATUUR

4.4.1 Nationaal Natuurnetwerk (NNN)

De provincie Noord-Holland beschermt het Nationaal Natuurnetwerk in Noord-Holland. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied voor te realiseren nieuwe natuur. Zoals blijkt uit onderstaande figuur maakt het plangebied geen deel uit van het Natuurnetwerk.

Conclusie

Het Nationaal Natuurnetwerk heeft geen beperkende factoren voor onderhavig initiatief aangezien het bedrijf buiten de begrenzing is gevestigd.

Figuur 4-14 Themakaart nationaal natuurnetwerk ( O = bedrijfslocatie)

(33)

4.4.2 WAV gebieden

Zoals uit figuur 4-15 blijkt, zijn er in de directe omgeving van het bedrijf zeer kwetsbare gebieden in het kader van de Wet Ammoniak en Veehouderij gelegen, die bescherming nodig hebben. Voor de kwetsbare gebieden geldt een beschermingszone van 250 meter. Het bedrijf ligt op een afstand van circa 500 meter en daardoor buiten een dergelijke beschermingszone.

Conclusie

De nieuwe stal waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing wordt geschreven, ligt buiten de WAV en de WAV zone. Dit betekent dat er geen sprake is van een nadelige invloed door het bedrijf op de ecologische situatie van een zeer kwetsbaar gebied.

4.4.3 Natuurbeschermingswet 1998

Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Op den duur voldeed de wet niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming.

De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet (zie paragraaf 4.5). De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. Natura 2000- gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden), beschermde natuurmonumenten en wetlands worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Het plangebied ligt op 50 meter afstand van het Natura 2000 gebied: Naardenmeer. Zie onderstaande figuur 4-16 Figuur 4-15 Kaart zeer kwetsabare gebieden WAV ( O = bedrijfslocatie)

(34)

Figuur 4-16 Kaart Natura 2000 gebieden uit Aerius ( O = bedrijfslocatie)

Op 25 maart 2016 is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend door de provincie Noord-Holland voor de gewenste situatie van 48 stuks melkvee en 37 stuks jongvee. Zie bijlage 6. Deze vergunning is afgegeven voor artikel 16 (Beschermde natuurmonumenten) en voor artikel 19 (Natura 2000) gebieden. Deze gewenste situatie wordt ook in dit geval mogelijk gemaakt en een-op-een vastgelegd in de omgevingsvergunning. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet vergunning passend beoordeeld en niet significant negatief bevonden. Hierbij is niet alleen gekeken naar stikstofdepositie maar ook naar overige effecten zoals verdroging, verstoring door geluid, licht of optisch. Aangezien de bedrijfslocatie binnen een straal van 500 meter rondom het Naardenmeer ligt was een natuurtoets onderdeel van de vergunningaanvraag.

Conclusie

Concluderend kunnen wij stellen dat er voldoende rekening is gehouden met beschermde natuurgebieden en dat dit project geen nadelige effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen.

(35)

FLORA EN FAUNA

Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en Faunawet. Deze wet is op 1 april 2002 in werking getreden en beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor alle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en Faunawet noodzakelijk. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in drie tabellen beschermde soorten: tabel 1-soorten (niet bedreigd), tabel 2-soorten (beschermd) en tabel 3-soorten (strikt beschermd). Voor tabel 1-soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen en bestendig beheer, onderhoud of gebruik.

De nieuwbouw is gepland op gronden, die in gebruik zijn als grasland en paardenbak. Tevens dient er een bomengroep essen gerooid te worden aan de voorzijde van de nieuwe ligboxenstal. Dit is een

‘ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’ in het kader van de Flora en Faunawet. Omdat effecten op flora en fauna niet bij voorbaat kunnen worden uitgesloten is een quick scan flora en fauna gemaakt door het ecologisch adviesbureau ‘De Groene Ruimte’, zie bijlage 7. De quick scan bestaat uit een bronnenonderzoek en een veldonderzoek. Op 14 juni 2016 is het veldonderzoek afgenomen door een ervaren veldecoloog.

Daarbij zijn alle (sporen van) beschermde soorten genoteerd. Er is gekeken naar de geschiktheid van het plangebied voor beschermde soorten3). De plek waar de nieuwbouw is gepland en de te kappen bomen zijn extra goed bekeken op mogelijkheden voor vleermuizen (in- en uitvliegopeningen nabij gelegen pand en voor vleermuizen geschikte holtes) en jaarrond beschermde nesten. Ook andere bijzondere waarnemingen zijn genoteerd en er zijn foto’s gemaakt. Tevens is gericht gezocht naar (sporen van) andere beschermde soorten, zoals Steenmarter; er zijn geen gerichte inventarisaties (met vallen of dergelijke) naar bepaalde soorten(groepen) uitgevoerd.

In de quick scan flora en fauna komen de volgende conclusies naar voren:

“De voorgenomen nieuwbouw van twee stallen (D1 en E) en erfverharding is in het kader van de FF- wet aan te duiden als een ‘ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’.

In de NDFF zijn in het zoekgebied waarnemingen bekend van vier tabel 2-soorten (drie plantensoorten van vochtige gronden en Eekhoorn), zes tabel 3-soorten (Boommarter, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis) en Ringslang. Alle waarnemingen zijn gedaan op 200 m of meer ten (zuid-)westen van de planlocatie. Ook zijn, verspreid rondom de planlocatie, waarnemingen van 103 vogelsoorten bekend.

Zoogdieren:

Door de ingreep worden géén vaste verblijfplaatsen, ook geen foerageergebieden, van streng beschermde vleermuizen, Boommarter of Eekhoorn verstoord.

Vogels:

(36)

Flora- en faunawet:

• Voor de hier beschreven ingreep is geen ontheffing vereist omdat verstoring/vernietiging van streng beschermde soorten, verblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten kan worden uitgesloten;

• In de te verwijderen elementen (grasland en bosje) kunnen zich licht beschermde soorten bevinden. In het kader van de zorgplicht dient daar bij uitvoering van de werkzaamheden rekening mee gehouden te worden “ (De Groene Ruimte B.V.)

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde quick scan Flora en Fauna is het niet de verwachting dat er flora en fauna aanwezig is dat dusdanig verstoord wordt, dat dit plan geen doorgang kan vinden. Er is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora en Fauna wet, wel dient er rekening gehouden te worden met de zorgplicht bij het uitvoeren van de werkzaamheden.

1.1. VERKEER EN PARKEREN

Het parkeren van alle voertuigen geschiedt op eigen terrein. Ten behoeve van de bouw van de nieuwe stal zijn geen nieuwe parkeerplaatsen noodzakelijk. De nieuwe bebouwing moet bereikt kunnen worden voor de noodzakelijke aan- en afvoer, dit kan voor een deel via de bestaande erfverharding. Aan de noordzijde van de nieuwe stal zal erfverharding gerealiseerd worden om de activiteiten van de gewenste bedrijfsontwikkeling te kunnen uitvoeren.

Voor de ontsluiting van het bedrijf wordt op dit moment gebruik gemaakt van twee inritten vanaf de Overscheenseweg. Beide inritten worden gebruikt voor de agrarische bedrijfsdoeleinden, zoals de aanvoer van voer en de afvoer van dieren en mest. In de gewenste situatie worden de transportbewegingen voor de melkrundveehouderij beperkt tot de oostelijke inrit en de transportbewegingen voor de loonwerktak via de westelijke inrit.

Het bedrijf wordt verlaten via de aanwezige infrastructuur, Overscheensewg, waar een snelheidsregime van 60 km/uur geldt. Deze weg heeft hoofdzakelijk een erfontsluitingsfunctie.

Aanpassingen aan de wegenstructuur is niet noodzakelijk. Het perceel is te bereiken zonder (kwetsbare) dorpskommen te doorsnijden. Na circa 150 meter in oostelijke richting sluit de Overscheenseweg aan op de Rijksweg. Via deze weg kan de A1 bereikt worden. Verkeerskundig leidt dit niet tot problemen. De geluidsbelasting als gevolg van de bij het bedrijf behorende verkeersbewegingen wordt toegelicht in paragraaf 5.5.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren is onderzocht en gezien de aanwezige parkeermogelijkheden en gezien het feit dat de bestaande erfontsluiting voldoende is. Is er geen aanleiding om nader onderzoek te doen.

(37)

MILIEUASPECTEN

BEDRIJVEN- EN MILIEUZONERING

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

• ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;

• rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregels de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken.

Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van de in de VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering”

(2009) opgenomen richtafstanden, waarbij is uitgegaan van de omgevingskwaliteit van een rustige woonwijk / buitengebied. Volgens de VNG-lijst valt het bedrijf onder de omschrijving “Fokken en houden van rundvee”, waarvoor de volgende richtafstanden gelden:

• voor het aspect ‘geurhinder’ => 100 meter,

• voor het aspect ‘stofhinder’ => 30 meter,

• voor het aspect ‘geluidhinder’ => 30 meter,

• voor het aspect ‘gevaar’ => 0 meter.

In de directe omgeving van het bedrijf zijn diverse burgerwoningen of andere gevoelige objecten aanwezig. Het dichtstbijzijnde objecten betreft geur, waarmee rekening dient te worden gehouden, zijn de woning aan Voormeer 2 en 4. De woningen liggen op circa 200 meter vanaf het bouwvlak.

Aan de normafstanden wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

GEURHINDER

Het Activiteitenbesluit vormt per 1 januari 2013 het toetsingskader voor geurhinder bij agrarische bedrijven, die volledig onder de werking van dit besluit vallen. Bij agrarische bedrijven, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is (agrarische bedrijven die maar gedeeltelijk onder de werking van het

(38)

Toetsing

Het bedrijf aan het Overscheenseweg 1 valt volledig onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, onder b, vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Verder is in het Activiteitenbesluit een vaste afstandseis opgenomen tussen een mestopslag en geurgevoelige objecten. Deze bedraagt eveneens 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Aan beide afstandseisen wordt voldaan. De uitbreiding kan in het kader van het Activiteitenbesluit worden gerealiseerd.

LUCHTKWALITEIT

In de Wet Luchtkwaliteit 2007 worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de lucht. Eén van de eisen is een maximumwaarde voor de hoeveelheid stof die zich in de lucht bevindt. Het Milieu- en Natuur Planbureau beschikt over kaarten met informatie over de luchtkwaliteit in Nederland. Deze gegevens dateren uit 2015. De achtergrond-concentratie van fijn stof (PM10) in de omgeving van Naarden is circa 17-18 μg/m3. Volgens de wettelijke normen mag deze concentratie maximaal 40,0 μg/m3 bedragen.

De geproduceerde hoeveelheid fijn stof is afhankelijk van het aantal gehouden dieren en het toegepaste huisvestingssysteem. Op dit moment is de uitstoot van fijn stof (21 melkkoeien en 10 stuks jongvee) 3,488 kg per jaar. Wanneer de nieuwe stal is gerealiseerd, wordt de totale uitstoot 8,510 kg per jaar (48 melkkoeien en 37 stuks jongvee). Er is dus sprake van een toename van fijn stof. De fijn stofverspreiding is berekend met het verspreidingsmodel ISL3a versie 2016-1. In bijlage 3 zijn de resultaten van de fijn stofberekening opgenomen. Daaruit blijkt dat de wettelijke norm van 40 μg/m3niet overschreden wordt. Ook de drempelwaarde (35 dagen) voor het gemiddeld aantal overschrijdingen van de grenswaarde van 50 μg/m3voor 24-uurgemiddelden over 5 jaar wordt niet overschreden.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect fijn stof, ontstaat er in de gewenste situatie een toename van de fijn stof uitstoot. De wettelijke normen worden niet overschreden waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is.

(39)

GELUID

In de Wet geluidhinder (WGH) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het onderhavige plan betreft echter het realiseren van een stal ten behoeve van het houden van melkvee. Deze bouwwerken kunnen niet aangemerkt worden als geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Derhalve vormt het aspect geluidhinder geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.

Als gevolg van de nieuwbouw van de stal wijzigt het aantal geluidsbronnen en verkeersbewegingen.

Het gaat hier echter om vergelijkbare geluidsbronnen en bewegingen die reeds op het bedrijf aanwezig zijn c.q. plaatsvinden. Er is sprake van een toename in het aantal dieren. Dat betekent dat ook de transporten van voer, kadavers en mest toenemen. Er zal getracht worden vollere vrachtwagens te gebruiken, waardoor het aantal extra verkeersbewegingen beperkt wordt.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen probleem voor het realiseren van dit initiatief. Het is niet de verwachting dat er geluidhinder zal ontstaan door de realisatie van de nieuwe stal.

EXTERNE VEILIGHEID

Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s die verbonden zijn aan opslag, vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Op het bedrijf zijn tanks aanwezig voor de opslag van dieselolie en propaangas. De opslagvoorziening voor dieselolie voldoet aan de eisen zoals gesteld in de PGS 30, de propaantank voldoet aan PGS 19. Naast de opslag van gevaarlijke stoffen in tanks, vindt ook opslag van olie plaats in vaten, deze opslag voldoet aan de eisen in het activiteitenbesluit. Ter bestrijding van een beginnende brand zijn brandblusmiddelen aangebracht.

Verder worden op de planlocatie geen gevaarlijke stoffen opgeslagen.

De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) heeft tot doel de risico’s te beperken die gerelateerd zijn aan externe veiligheid. Het BEVI legt grenswaarden vast die moeten worden toegepast bij het verlenen van vergunningen in relatie tot ruimtelijke ordening. Het Besluit bevat normen voor de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden. Maar het Besluit bepaalt ook wat in de directe omgeving mag worden gebouwd.

Daarnaast regelt het Besluit dat overheden moeten motiveren welk risico zij in de omgeving van risicovolle inrichtingen accepteren.

(40)

Volgens de risicokaart zijn er vanuit de directe omgeving geen risico’s, waar eventueel rekening mee gehouden dient te worden (zie figuur 5-1).

Het dichtstbijzijnde risico ligt op een afstand van circa 850 meter ten noordoosten van de bedrijfslocatie, namelijk een tankstation. Eveneens ten noordoosten van de bedrijfslocatie ligt op circa 1000 meter een bedrijventerrein. Op dit bedrijven terrein zijn verschillende bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen gebruikt worden

De risico’s van het tankstation en de bedrijven op het bedrijventerrein zijn hetzelfde als die van andere risicovolle bedrijven die werken met ontplofbare, giftige of brandbare stoffen. Het gevaar ontstaat als met die gevaarlijke stoffen iets mis gaat. Afhankelijk van de soort stof kan er gevaar voor de gezondheid ontstaan voor degene die ermee in aanraking komt, of er komt brand of een ontploffing.

De risicolocaties hebben een risicocontour. Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden. De geldende regels zijn vastgelegd in het Besluit milieukwaliteitseisen Externe veiligheid inrichtingen en in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Bij een plaatsgebonden risico van 10-6 is de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval plaatsvindt 1 op de miljoen. Een PR van 10-6 wordt in de regels voor ruimtelijke ordening en externe veiligheid echter als een relatief hoog risico beschouwd. Bij een PR van 10-6 is de kans dat een persoon op die afstand van het ongeval daadwerkelijk overlijdt nog redelijk groot. Wegens dit soort relatief grote overlijdenskansen mogen er binnen de contour van 10- 6 in principe geen kwetsbare objecten staan.

Figuur 5-1 Risicokaart externe veiligheid ( O = bedrijfslocatie)

(41)

De locatie aan de Overscheenseweg 1 is echter op ruime afstand van risicolocaties gelegen. Met het voorgenomen initiatief worden er geen kwetsbare objecten binnen de risicocontouren

gerealiseerd.

Kwetsbare objecten zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden of gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Deze objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen wanneer het misgaat. Daarom worden kwetsbare objecten liever niet in de buurt van risicobronnen gebouwd. Aangezien het bedrijf aan de Overscheenseweg 1 geen risicobron vormt, hoeft geen rekening gehouden te worden met deze kwetsbare objecten.

Conclusie

Doordat op voldoende afstand van de aanwezige gasleiding wordt gebouwd, is er ten aanzien van het aspect externe veiligheid geen probleem om de nieuwe stal te bouwen. De inrichting aan de Overscheenseweg 1 heeft geen effecten op gevoelige locaties ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

(42)

UITVOORBAARHEID

MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De plannen worden afgewikkeld middels een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierbij is sprake van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. De uitgebreide procedure duurt zes maanden (soms verlengd met zes weken). De gemeente maakt een ontwerpbesluit dat zes weken ter inzage ligt. Iedereen kan tijdens deze periode een zienswijze indienen op het ontwerpbesluit. Daarna maakt de gemeente een definitief besluit (de omgevingsvergunning). De omgevingsvergunning ligt zes weken ter inzage en wordt gepubliceerd in de krant en op internet. Belanghebbenden kunnen tegen de vergunning in beroep gaan.

ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Dit geldt ook voor een ‘buitenplanse’

omgevingsvergunning. De gronden waarop de ontwikkelingen plaatsvinden, zijn eigendom van de initiatiefnemers. De realisatie vindt plaats voor rekening en risico van initiatiefnemers en kent derhalve geen financiële risico’s voor de gemeente. De kosten die verbonden zijn aan het doorlopen van de procedure worden verhaald op de initiatiefnemer op basis van de legesverordening. Mogelijke planschadekosten zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal worden vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Overigens is het niet de verwachting dat planschade optreedt. De plaatsing van de stal zorgt namelijk niet voor een beperking van de activiteiten uitgevoerd door (agrarische) bedrijven en burgerwoningen in de omgeving. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

(43)

BIJLAGE 1 SITUATIESCHETSEN BESTAAND EN

GEWENST

(44)
(45)
(46)

BIJLAGE 2 DIERTABEL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tabel 3. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in Tabel 3 voor artikel 8 t/m 12

-Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel

natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik en van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting voor Vogel- soorten (artikel 3.1), Habitatrichtlijnsoorten

Of mensen nu veilig (en anoniem) vanuit huis uw website bezoeken, uw winkel bezoeken voor meer informatie, of een afspraak plannen maar niet direct overgaan tot de aanschaf van

 voor de activiteiten bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik geldt voor de soorten uit Tabel 3 geen vrijstelling voor artikel 10 van de

Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, als

• Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel

-Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel 8