• No results found

Analyse Verschil oude en nieuwe Wmo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Analyse Verschil oude en nieuwe Wmo"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

5 februari 2014

Wetsvoorstel Wmo 2015 naar de Kamer

Het wetsvoorstel voor de Wmo 2015 is op 13 januari 2014 door staatssecretaris Van Rijn naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze extra nieuwsbrief zetten we enkele belangrijke verschillen en overeenkomsten tussen de huidige Wmo en het nieuwe wetsvoorstel op een rij.

1

Uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheid

Met de invoering van de Wmo in 2007 is een begin gemaakt met het uitbreiden van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning en het beperken van aanspraken onder de AWBZ. In het nieuwe wetsvoorstel wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten verder uitgebreid. Gemeenten krijgen een bredere verantwoordelijkheid voor de deelname van mensen met een beperking of psychische problematiek aan het

maatschappelijke verkeer (participatie) en het bieden van passende ondersteuning waarmee mensen in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse

levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden (zelfredzaamheid).

Mensen die tot aan de inwerkingtreding van de nieuwe Wmo voor hun begeleiding - gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid - een beroep kunnen doen op de AWBZ, kunnen zich na de inwerkingtreding ervan, wenden tot de gemeente. Het gedeelte van deze doelgroep dat verzorging nodig heeft die in het verlengde van de begeleiding wordt geleverd en daarmee samenhangt, valt straks ook onder de

verantwoordelijkheid van de gemeente. De AWBZ-termen ‘begeleiding’ en ‘verzorging’

vervallen in het nieuwe wetsvoorstel.

2

Van compensatieplicht naar maatwerkvoorziening

In de huidige Wmo staat de compensatieplicht centraal. Gemeenten zijn verplicht om mensen met een beperking of psychische problematiek te compenseren voor de

beperkingen die zij ondervinden bij hun zelfredzaamheid en participatie.

3

In de huidige wet worden daarbij vier resultaatgebieden onderscheiden.

4

In de nieuwe Wmo wordt de term ‘maatwerkvoorziening’ geïntroduceerd (zie kader). De verplichting voor gemeenten om maatwerk te leveren is in het nieuwe wetsvoorstel ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod,

1 Het gaat hier om een beleidsmatige, en niet om een juridische analyse.

2 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 4-5. Zie ook: MvT 3.2.

3 De compensatieplicht staat in de huidige Wmo verwoord in artikel 4.

4 Deze resultaatsgebieden zijn: a) het voeren van een huishouden; b) het zich verplaatsen in en om de woning; c) het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en d) medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

(2)

ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de cliënt, tot het vereiste maatwerk leiden.

5

In de Memorie van Toelichting (MvT) van het nieuwe wetsvoorstel staat dat de vervanging van de compensatieplicht door een maatwerkvoorziening meer mogelijkheden biedt om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening.

De MvT stelt dat de regering in dit wetsvoorstel een balans heeft gezocht tussen waarborgen voor passende ondersteuning van goede kwaliteit en voldoende rechtszekerheid voor mensen enerzijds en de randvoorwaardelijke beleidsruimte voor gemeenten anderzijds.

Maatwerk

Wetsvoorstel Wmo 2015, Artikel 1.1.1

Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3. ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Toch hebben gemeenten ook in het nieuwe wetsvoorstel een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.

6

Algemene voorzieningen

De regering verwacht van gemeenten dat zij op lokaal niveau verdere uitwerking geven aan het uitgangspunt van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en daarmee een bijdrage leveren aan het realiseren van een inclusieve samenleving.

Gemeenten dienen in te zetten op het zoveel mogelijk verbeteren van de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Ook zouden gemeenten meer moeten inzetten op het inzetten van algemene voorzieningen ter

ondersteuning van mensen met een beperking. Daar waar dit (nog) niet mogelijk is of leidt tot een onvoldoende passend aanbod voor betrokkene, zal moeten worden gekozen voor een individuele maatwerkvoorziening.

7

Andersom wordt in de Memorie van Toelichting benadrukt dat een algemene voorziening in daarvoor geschikte situaties een voorliggend en volwaardig alternatief is voor een

maatwerkvoorziening. Een cliënt die naar het oordeel van de gemeente voor een specifieke vorm van ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening, komt daarmee niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor die ondersteuning.

8

5 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 8. Zie ook: MvT p. 28.

6

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 8.

7

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 7 en p. 11.

8

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 28.

(3)

Minder prestatievelden

In de huidige Wmo staan de welbekende negen prestatievelden centraal. Zij vormen in veel gemeenten de leidraad voor de Wmo-beleidsplannen. In het nieuwe wetsvoorstel komen geen prestatievelden meer voor. Wel wordt in de wettekst bij de begripsomschrijving van

‘maatschappelijke ondersteuning’ aangegeven waar gemeenten zich mee bezig dienen te houden (zie kader). Hier zijn de prestatievelden (gedeeltelijk) in te herkennen.

Maatschappelijke ondersteuning

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 1.1.1

Het begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ omvat:

1. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3. bieden van beschermd wonen en opvang.

Opvallend is dat onderdeel 1 uit bovenstaande begripsomschrijving gelijkenis vertoont met prestatieveld 1 van de huidige Wmo.

9

De nieuwe begripsomschrijving is uitgebreid met toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking.

Daarnaast zijn de begrippen veiligheid en het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld toegevoegd.

10

Onderdeel 2 van bovenstaande begripsomschrijving lijkt sterk op het huidige prestatieveld 5.

11

Nieuw is de nadruk op het zoveel mogelijk ondersteunen in de eigen leefomgeving.

Het bieden van beschermd wonen (zie onderdeel 3 uit bovenstaande begripsomschrijving), is een nieuwe verantwoordelijkheid voor gemeenten. Het bieden van opvang valt in de huidige Wmo onder prestatieveld 7.

Wmo-beleidsplan

In de huidige Wmo staat dat gemeenten iedere vier jaar een beleidsplan dienen te maken.

Hierbij moeten zij per prestatieveld hun plannen aangeven. In het nieuwe voorstel staat alleen dat gemeenten periodiek een plan dienen vast te stellen. De onderdelen die in het beleidsplan aan de orde moeten komen worden echter uitgebreider beschreven (zie kader).

Er zijn nog enkele belangrijke verschillen.

 In de huidige Wmo staat dat gemeenten zich, ten behoeve van het beleidsplan, moeten vergewissen van de behoeften van kleine doelgroepen. Dit komt niet terug in het nieuwe voorstel. Wel staat er in het nieuwe wetsvoorstel dat gemeenten in het beleidsplan bijzondere aandacht dienen te geven aan de keuzevrijheid bij het aanbieden van een maatwerkvoorziening, ook voor kleine doelgroepen. In de huidige Wmo staat deze keuzevrijheid ook expliciet benoemd, maar dan weer niet voor de kleine doelgroepen.

9

Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten (zie artikel 1 van de huidige Wmo).

10

Het bestrijden van huiselijk geweld is in de huidige Wmo ondergebracht bij prestatieveld 7.

11

Prestatieveld 5 uit de huidige Wmo luidt: ‘Het bevorderen van de deelname aan het

maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronische psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem’.

(4)

 In het nieuwe voorstel dient in het beleidsplan door gemeenten aandacht te worden besteed aan integraliteit van het ondersteuningsaanbod en aan de toegankelijkheid van algemene voorzieningen. Dit staat niet in de huidige Wmo.

 In de huidige Wmo dienen gemeenten in hun beleidsplan aan te geven hoe zij de kwaliteit borgen. In het nieuwe wetvoorstel hoeft dit niet. Wel is in het nieuwe voorstel de expliciete opdracht aan gemeente opgenomen om zorg te dragen voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen (zie ook artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c).

12

 Tenslotte staat in de Memorie van Toelichting van het nieuwe wetsvoorstel dat gemeenten vrij zijn om het Wmo-beleidsplan samen te voegen met andere beleidsplannen in het sociale domein.

13

Onderdelen beleidsplan

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.1.2, lid 2, 3 en 4

2. Het plan beschrijft de beleidsvoornemens inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn:

a. de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden;

b. mantelzorgers en andere vrijwilligers te ondersteunen;

c. vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven;

d. te voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn;

e. algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven;

f. maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn;

g. maatwerkvoorzieningen te bieden aan bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

3. Het plan is erop gericht dat:

a. cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

b. cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

4. In het plan wordt bijzondere aandacht gegeven aan:

a. een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

b. de samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet met het oog op een zo integraal mogelijke dienstverlening;

c. keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, in het bijzonder voor kleine doelgroepen;

d. de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking.

PGB en voorzieningen in natura

In het nieuwe wetsvoorstel kunnen cliënten nog steeds een keuze maken tussen

voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget. In artikel 2.3.6 van het nieuwe wetsvoorstel staat: ‘Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een

persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen,

woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken’.

De voorwaarden waaronder inwoners in aanmerking komen voor een pgb worden wel uitgebreider geformuleerd (zie kader).

12

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.1.1.

13

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 13.

(5)

Voorwaarden voor pgb

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.3.6, lid 2, 3 en 4

2. Een persoonsgebonden budget wordt slechts verstrekt, indien de cliënt:

a. naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht;

c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van goede kwaliteit zijn.

3. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

4. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren indien:

a. de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening;

b. het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

Verordeningen en regels

In de huidige Wmo staat dat in de verordening moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden inwoners die aanspraak hebben op een individuele voorziening recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële

tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Ook dient de gemeente aan te geven hoe de verkrijging van de individuele voorziening samenhangend op basis van de situatie van de aanvrager wordt bepaald.

14

In het nieuwe wetsvoorstel worden meer eisen gesteld aan de verordening (zie kader).

Opvallend is dat ook de manier waarop de gemeenten cliënten en burgers betrekt bij de beleidsvorming en -uitvoering volgens het nieuwe wetsvoorstel in de verordening moet worden opgenomen. In de verordening kan ook worden bepaald dat de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening (met uitzondering van cliëntondersteuning), of voor een maatwerkvoorziening of pgb.

15

De mogelijkheden voor gemeente tot het vragen van een financiële bijdrage naar vermogen worden met dit

wetsvoorstel verruimd. Mensen met een relatief laag inkomen kunnen echter door de gemeente meer gericht worden ondersteund.

16

14 Huidige Wmo-wettekst, artikel 5.

15

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.1.4.

16

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 3.

(6)

Eisen aan verordening

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.1.3, lid 2, 3 en 4

2. In de verordening wordt in ieder geval bepaald:

a. op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een Clint voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

b. op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

c. welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;

d. welke eisen aan aanbieders die rechtspersoon zijn, worden gesteld met betrekking tot de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering;

e. welke eisen worden gesteld aan afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt en aan de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, voor zover het diensten in het kader van voorzieningen betreft;

f. welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

3. In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

a. in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

b. vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

c. worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen; d. deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

e. onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

f. worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

4. In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Cliënten- en burgerparticipatie

In de huidige Wmo wordt cliënten- en burgerparticipatie geregeld in artikel 11 en 12. Veel van de eisen die hier worden opgesomd, komen terug in het nieuwe wetsvoorstel. Opnieuw dienen ingezetenen vroegtijdig in staat te worden gesteld om voorstellen te doen en advies te geven. In de huidige Wmo wordt daarbij expliciet aandacht besteed aan de belangen en behoeften van kleine, kwetsbare groepen. In de nieuwe Wmo zijn deze expliciete

aandachtspunten vervallen. Ook de bepaling in de huidige Wmo dat de gemeente advies moet vragen aan de ingezetenen alvorens het Wmo-beleidsplan vast te stellen is in het nieuwe wetsvoorstel losgelaten. In het nieuwe voorstel staat echter dat ingezetenen dienen te worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. Dit staat niet expliciet in de huidige wettekst.

17

Onderzoek en cliëntondersteuning

In de gevallen waarin een inwoner het naar zijn idee niet redt en naar zijn idee hulp van de

gemeente nodig heeft, kan hij zich bij de gemeente melden. Het maakt niet uit hoe iemand

17

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.1.3, lid 3.

(7)

zich meldt, dit kan bijvoorbeeld per telefoon of internet. De gemeente is gehouden om binnen zes weken, in samenspraak met de cliënt, een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek hoeft niet plaats te vinden als de inwoner informeert naar de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt hiervan gebruik te willen maken.

Het onderzoek kan, indien de gemeente daarvoor kiest, ook worden uitgevoerd door het sociale wijkteam of het maatschappelijk werk. Van belang is dat de gemeente de voor het onderzoek vereiste deskundigheid en professionaliteit organiseert. De gemeente dient zich in het onderzoek zoveel mogelijk te richten op het bereiken van een resultaat dat zoveel

mogelijk aansluit op de wensen van de cliënt en zijn sociale omgeving.

Tijdens het onderzoek kan de cliënt, als hij dat wenst, gebruik maken van kosteloze

cliëntondersteuning. De gemeente moet ervoor zorgen dat de cliëntondersteuning zo wordt vormgegeven dat het belang van de betrokken cliënt in deze ondersteuning uitgangspunt is.

Mocht de cliënt twijfelen aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, dan mag hij de gemeente daarop wijzen en vragen om een andere ondersteuner.

De hulpvraag van de inwoner dient integraal en domeinoverstijgend te worden bekeken. Dit betekent dat het onderzoek ook moet kijken naar vragen en problemen van de inwoner op andere terreinen.

Om de inwoner in staat te stellen om een maatwerkvoorziening aan te vragen, verstrekt te gemeente hem een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Desgewenst kan de gemeente de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de inwoner overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en verplichtingen die daaruit voortvloeien zijn vastgelegd. In dit geval is het passend om het plan te laten ondertekenen door de betreffende inwoner en de gemeente.

18

Inkoop en kwaliteit

In het nieuwe wetsvoorstel staat dat de gemeente de uitvoering van de nieuwe wet kan laten uitvoeren door derden. Er zijn ook bepalingen opgenomen over de criteria die de gemeente bij een eventuele aanbesteding dient te hanteren (zie kader).

De Memorie van Toelichting van het nieuwe wetsvoorstel stelt bovendien dat gemeenten cliënten actief bij het inkoopbeleid dienen te betrekken. Ook moeten zij streven naar

diversiteit in het gecontracteerde aanbod en creatieve mogelijkheden bieden voor individueel maatwerk indien de door aanbieders aangeboden pakketten niet toereikend zijn.

19

De Memorie van Toelichting stelt daarnaast dat keuzevrijheid en zeggenschap belangrijk zijn bij ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening. Als de cliënt ondersteuning in natura ontvangt, wil de regering aanbieders aansporen om meer maatwerk te bieden en innovatieve arrangementen te ontwikkelen. Hierbij hoort ook dat aanbieders zich moeten richten naar de cliënt en niet (of minder) naar de regels en gebruiken binnen hun

organisatie.

20

18

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 24-27.

19

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 30.

20 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 29-30.

(8)

In het nieuwe wetsvoorstel is ook een uitgebreid hoofdstuk opgenomen over kwaliteit.

21

In dit hoofdstuk worden bepalingen geformuleerd voor de kwaliteit van het aanbod van de

aanbieders van maatschappelijke ondersteuning.

Criteria bij aanbesteding

Wetsvoorstel Wmo 2015, artikel 2.6.4, lid 2 en 3

2. Indien de levering van een voorziening wordt aanbesteed, gunt het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving en maakt in de aankondiging van de overheidsopdracht bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van het criterium economisch meest voordelige inschrijving, waarbij in ieder geval het nadere criterium kwaliteit wordt gesteld.

3. In afwijking van artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 kan het college een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen.

Artikel 2.6.5

1. De aanbieder aan welke een overheidsopdracht voor het leveren van een voorziening wordt gegund, overlegt met de aanbieder of aanbieders die voor hem in opdracht van het college die voorziening leverden, over de overname van het betrokken personeel.

2. Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van een maatwerkvoorziening rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 2.6.6

1. Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde.

3. Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

4. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven.

21

Wetsvoorstel Wmo 2015, hoofdstuk 3.

(9)

Horizontale en verticale verantwoording

Tenslotte is het belangrijk om aandacht te besteden aan de horizontale en verticale verantwoording. In de Memorie van Toelichting van het nieuwe wetsvoorstel staat dat de regering verwacht dat gemeenten de beleidsruimte in het wetsvoorstel zullen benutten om het beleid vorm te geven op basis van de regionale omstandigheden, behoefte en

gewoonten. Het voorzieningenniveau in gemeenten zal meer van elkaar gaan verschillen. In de gemeenteraad zal, na goede samenspraak met betrokkenen, de inhoud, beschikbaarheid, reikwijdte en kosten van voorzieningen worden afgewogen. De inhoud, beschikbaarheid en reikwijdte zullen worden bepaald door lokale democratische besluitvorming. De regering verwacht hierbij van gemeenteraden dat zij mensen actief betrekken bij de totstandkoming van het gemeentelijke beleid en ruimte bieden aan initiatieven vanuit de samenleving.

22

De regering zal in goed partnerschap met gemeenten de realisatie van de beoogde beleidsdoelstellingen monitoren. In het geval van een ernstige taakverwaarlozing kan het Rijk ingrijpen.

23

De manier waarop de verticale verantwoording van gemeenten richting het Rijk wordt geregeld, is in grote lijnen gelijk gebleven. Een belangrijk verschil is dat het jaarlijkse onderzoek van de gemeente niet meer gericht dient te zijn op de tevredenheid, maar op de ervaringen van cliënten. De Memorie van Toelichting stelt dat de onderzoeksmethodiek hiervoor inmiddels is ontwikkeld.

24

Verantwoording afleggen

Wetsvoorstel Wmo 2015, Artikel 2.5.1

1. Het college onderzoekt hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren en publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten hiervan.

2. Het college verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling de in het eerste lid omschreven gegevens.

3. Onze Minister draagt er zorg voor dat op basis van de door de gemeente verstrekte gegevens voor 1 januari van het jaar volgend op het in het tweede lid bedoelde tijdstip een rapportage wordt opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken.

4. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de inrichting van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

22 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 3.

23 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 9.

24 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wmo 2015, p. 48-49.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het aantal bloemen en knoppen per plant, van de planten, die in fase 1, 2 of 3 de eerste, tweede of laatste twaalf weken van de teelt of in alle fasen verschillende

This article investigated whether one of the listed pervasive skills (namely competency in information and information technology) can successfully be integrated with

Het onderzoek laat zien dat het aantal regelingen én de complexiteit substantieel minder moeten worden om de regeldruk voor burgers merkbaar te verminderen.. Het schrappen van

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Maar de laatste jaren zijn zoveel verschillende gevederde dinosauriërs dan wel primi- tieve vogels gevonden, dat men ook hier niet meer zozeer. in één duidelijke

nannoplankton: allerkleinste planktonische organismen; hiertoe behoren onder andere bacteriën, flagellaten, groenvieren;. nekton: organismen die aktief in het water zwemmen

Komrij zich heeft ingeleefd in zijn modieuze, opportunistische en wanhopige. hoofdpersoon mag zelfs

What matters to these theologians/the people of the South (?) is their daily real life socio-economic wellbeing.. African cultures are known for their plurality and therefore