Bachelorthesis
Visualisatie van de Flourishing Scale voor laaggeletterden
Onderzoek:
Visualisatie van psychologische meetinstrumenten voor laaggeletterden
Studie: Psychologie
Specialisatie: Gezondheidspsychologie 1e begeleider: Dr. C. H. C. Drossaert
2e begeleider: H. Kip Student: Jana Holterhues Studentennummer: s1084372
Abstract
Background
There is a great focus on the concept of “health”. A point of matter which is mentioned by the World Health Organization consists of the fact that health cannot only be characterized by physical health but by social and mental health as well as wellbeing. Thus, it is important to pay more attention towards psychological wellbeing as well. The Flourishing Scale (FS) is a measuring instrument that measures psychological wellbeing with 8 items.
The constraint for measuring psychological wellbeing is that the measuring instrument must be fully understood. For example, low-literates cannot always measure up to this
criteria. Hence, research has been performed considering a visualization of measuring instruments, in this case the FS. The aim of this is to give an answer to the research question whether it is possible to measure psychological wellbeing in low-literates in a significant way using a created visual version of de FS.
Method
Ten ideas for pairs of images (negative and positive image), which represented the content of the items of the FS, were submitted by acquaintances of the researcher. Thereafter, three pairs of images were developed for every item of the FS. Those 24 pairs of images were evaluated by experts. Ultimately, sixteen images remained and were evaluated by the target group of low-literates. Through these evaluations, it was possible to map if the created images can be used as a representation of the items of the FS.
Results and conclusion
24 images were evaluated by experts. Results from this step of the research show that consensus is found in the evaluation of the images by the experts. Thus, experts understood the images well. Based on the evaluations by the target group, the following conclusion can be made: The low-literates understood the images well on the basis of the action that was depicted but not on an abstract level. The internal consistency of the visual version of the FS was good (α = 0,73). Despite this fact, few strong (positive) correlations were found between the items of the FS and de images of the visual version of the FS. A complementary result was the weak correlation between the sumscores of the visual version of the FS and the items of the FS ( = 0,36). The visual version of the Flourishing Scale is reliable. Additionally, further research must be done to evaluate if flourishing is or how it could be measured by this visual version of the Flourishing scale.
Samenvatting
Achtergrond
Een definitie van gezondheid door de World Health Organization (WHO) geeft aan dat gezondheid niet alleen lichamelijk welzijn betekent maar hiervoor ook sociaal en mentaal welzijn en welbevinden een belangrijke rol spelen. Het is dus van belang dat meer aandacht wordt besteed aan psychologisch welbevinden. De Flourishing Scale (FS) is een meetinstrument dat psychologisch welbevinden aan de hand van acht items meet.
Een voorwaarde voor het meten van psychologisch welbevinden is dat mensen een
meetinstrument kunnen begrijpen. Bijvoorbeeld bij laaggeletterden is dit echter niet altijd het geval.
Een mogelijke oplossing lijkt het visualiseren van meetinstrumenten te zijn, in dit geval de FS, zodat psychologisch welbevinden bij laaggeletterden kan worden gemeten. Door huidig onderzoek is getracht een antwoord te geven op de vraag in hoeverre het mogelijk is om door middel van een zelfontworpen visuele versie van de FS op een betrouwbare wijze het psychologisch welbevinden bij laaggeletterden te meten.
Methode
Elf respondenten hebben ideeёn gestuurd voor plaatjesparen (negatief en positief plaatje) die de inhoud van de items van de FS kunnen representeren. Vervolgens zijn drie ideeёn per item van de FS door de onderzoeker uitgewerkt tot plaatjesparen. Hierna zijn deze 24 plaatjesparen omschreven door experts en ingedeeld bij de items van de FS. Aan de hand van de omschrijvingen en de indeling onder de items van de FS werd een selectie gemaakt voor zestien plaatjesparen. Deze plaatjes zijn
voorgelegd aan en beoordeeld door de laaggeletterden. Aan de hand van deze stap van het onderzoek is in kaart gebracht of de plaatjesparen geschikt zijn als visualisatie van de items van de Flourishing scale.
Resultaten en conclusie
Er is een goede consensus gevonden tussen de experts betreffende het begrijpen van de plaatjesparen en de indeling onder de items van de FS (stap 2). Hierop aanvullend werd uit het onderzoek met de laaggeletterden (stap 3) duidelijk dat de plaatjesparen goed werden begrepen op letterlijk niveau (de uitgebeelde handelingen). Echter werd het abstracte niveau van de plaatjesparen die de inhoud van de items van de FS weergaven weinig benoemd. Er werden in dit onderzoek weinig significante
(positieve) correlaties tussen de items van de Flourishing scale en de ontworpen plaatjesparen gevonden. Ook de samenhang van de somscores van de twee schalen was matig ( = 0,36).Echter is de interne consistentie van de visuele versie van de FS is goed (α = 0,73) en kan de visuele versie als betrouwbaar worden beschoud. Het is niet duidelijk in hoeverre flourishing wordt gemeten door de visuele versie van de FS. In vervolgonderzoek moet dit nader worden bekeken.
Inhoudsopgave
1. Inleiding ... 1
2. Methode ... 5
2.1.1 Doel ... 5
2.1.2 Deelnemers ... 5
2.1.3 Materialen en Procedure ... 5
2.2 Stap 2: Het voorleggen van de plaatjesparen aan experts ... 6
2.2.1 Doel ... 6
2.2.2 Deelnemers ... 6
2.2.3 Materialen en Procedure ... 6
2.2.4 Analyse ... 7
2.3 Stap 3: Voorleggen van de plaatjesparen aan laaggeletterden ... 7
2.3.1 Doel ... 7
2.3.2 Deelnemers ... 7
2.3.3 Materialen en procedure ... 8
2.3.4 Analyse ... 9
3. Resultaten ... 10
3.1 Stap 1: Constructie van plaatjes ... 10
3.2 Stap 2: Onderzoek met experts ... 11
3.3 Stap 3: Onderzoek met laaggeletterden ... 15
4. Discussie en Conclusie ... 23
4.1 Discussie ... 23
4.2 Aanbevelingen ... 25
4.3 Conclusie ... 25
5. Referenties ... 27
6. Bijlagen ... 30
1
1. Inleiding
Tegenwoordig bestaan er onduidelijkheden als het gaat om de definitie van gezondheid. Een gezond persoon wordt snel beschouwd als een persoon zonder fysieke klachten. Volgens de World Health Organization (WHO) (2014) is dit geen voldoende omschrijving van het begrip gezondheid. Met betrekking tot een uitgebreidere definitie van gezondheid verduidelijkt het WHO (2014) dat gezondheid niet alleen lichamelijk welzijn inhoudt maar ook sociaal en mentaal welzijn en welbevinden een belangrijke rol spelen. Een gezond persoon “realizes his or her own potential, can cope with the normal stresses of life, can work productively and fruitfully and is able to make a contribution to her or his community” (WHO, 2014).
Er bestaan een aantal instrumenten om psychologisch welbevinden te meten. Een van de meetinstrumenten voor psychologisch welbevinden is de Oxford Happiness Questionnaire (OHQ). Deze vragenlijst meet aan de hand van 29 items het psychologische welbevinden van een persoon. Respondenten kunnen met behulp van een 5-punt-Likert aangeven in welke mate ze het eens of oneens zijn met een stelling (1 = helemaal mee oneens; 5 = helemaal mee eens).
De OHQ heeft een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s alpha = .91 (Hills & Argyle, 2002).
Een ander meetinstrument voor psychologisch welbevinden is de Flourishing Scale. Deze vragenlijst meet aan de hand van acht items (doelbewustzijn, positieve relaties, interesse in iemands activiteiten, bijdrage aan het geluk van anderen, gevoel van competentie, zelfrespect, optimisme, respect van anderen) hoe goed het met iemand gaat.De overall score van de acht items geeft een inschatting van positief psychologisch welbevinden (Diener, Wirtz, Tov, Kim- Prieto, Choi, Oishi & Biswas-Diener, 2009). Met een Cronbach’s alpha van .87 heeft deze vragenlijst een hoge betrouwbaarheid en gezien de hoge interne consistentie kan gesteld worden dat deze vragenlijst één factor meet. De OHQ en de Flourishing Scale zijn twee meetinstrumenten die mentale gezondheid (psychologisch welbevinden) meten.
Verschillende factoren hebben invloed op de mentale gezondheid van een persoon.
Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan sociale factoren zoals geslacht, leeftijd, inkomen en onderwijsniveau. De invloed van het inkomen is aangetoond door Lund, Breen, Flisher, Kakuma, Corrigall, Joska, Swartz & Patel (2010). In een meta-analyse van 115 studies bleek dat er bij 70% van de populatie in laag- en gemiddeld inkomen landen een significante positieve relatie bestond tussen armoede en mentale stoornissen. In een studie van Jenkins et.
al. (2008) bleek dat hoe meer schulden inwoners van Engeland, Scotland en Wales hadden hoe vaker zij een vorm van een mentale stoornis hadden. Een andere factor die een rol speelt
2 met betrekking tot mentale gezondheid en mentaal welbevinden is “socioeconomic status”
(SES). Sociaaleconomische status geeft de positie van personen in de maatschappij weer. Als metafoor voor aanzien en prestige wordt de maatschappelijke ladder genoemd waarop
sommige mensen een lagere en anderen een hogere positie aannemen. Dit wordt ook wel sociale gelaagdheid of maatschappelijk ongelijkheid genoemd. Kennis, aanzien, arbeid en bezit maken dat iemand op een hogere trede van de maatschappelijke ladder terecht komt (Verweij, 2010). De prevalentie van een depressieve stoornis onder jongeren tussen de 10 en 15 jaar met een laag SES is tweeёnhalf keer hoger is dan de prevalentie van een depressieve stoornis onder jongeren tussen de 10 en 15 jaar met een hoog SES (Lemstra, Neudorf, Arcy, Kunst, Warren & Bennett, 2008). Het blijkt dat er een tweezijdige relatie bestaat tussen mentale gezondheid en SES: mentale aandoeningen kunnen leiden tot een gereduceerd inkomen. Dit kan armoede tot gevolg hebben en hierdoor het risico van een mentale stoornis vergroten oftewel de mentale gezondheid bedreigen (WHO & Calouste Gulbenkian
Foundation, 2014). Een ander voorbeeld van de invloed van een laag SES op mentale gezondheid is vastgesteld door Lincoln, Paasche-Orlow, Cheng, Lloyd-Travaglini, Caruso, Saitz & Sameth (2006). Uit hun onderzoek blijkt dat mensen die laaggeletterd zijn vaak een lage SES hebben. Het onderzoek laat verder zien dat zij hierdoor vaak mentale klachten zoals depressiviteit hebben.
Laaggeletterden blijken vaak mentale klachten te hebben als gevolg van een laag SES.
In het vervolg zal eerst een korte uitleg over laaggeletterdheid worden gegeven voordat verder op deze samenhang wordt ingegaan: Van de Nederlandse bevolking tussen 16 en 64 jaar is 11% functioneel analfabeet. Dit komt naar voren uit een onderzoek van de “Organisation for Economic Co-operation and Development and Statistics Canada” (OECD) (2000). Hier heeft de term laaggeletterdheid alleen betrekking op de leesvaardigheden van een persoon. Om verder toegang te kunnen krijgen tot “gezondheid” van laaggeletterden is het van belang om het begrip gezondheidsvaardigheden nader te bekijken. Met gezondheidsvaardigheden “wordt de combinatie van cognitieve en sociale vaardigheden aangeduid die nodig is om adequaat met informatie over gezondheid, ziekte en zorg om te gaan” (Twickler, Hoogstraaten, Reuwer, Singels, Stronks & Essink-Bot, 2009). Om de eigen gezondheidstoestand te kunnen verstaan en begrijpen, zijn schrijf- en leesvaardigheden van belang (Twickler et al., 2009).
Laaggeletterden hebben hier vaak moeite mee. De onvoldoende lees- en begripvaardigheden beїnvloeden de vaardigheden om met gezondheid, zorg en ziekte om te gaan. Dit blijkt uit een onderzoek van Davis, Wolf, Bass, Thompson, Tilson & Neuberger (2006). Hieruit komt naar voren dat 70% van de patiёnten met laaggeletterdheid de instructie “neem tweemaal daags
3 twee tabletten” konden lezen maar dat slechts 35% het juiste aantal tabletten nam. Verder hebben veel laaggeletterden moeite met het lezen en begrijpen van cijfers. Dit resulteert erin dat zij minder goed risico’s en kansen kunnen inschatten. Hierdoor kan bijvoorbeeld het bijhouden van bloedsuikergehalte een last worden (Oosterberg, Bakx, van Bommel &
Elbrink, 2012). Het blijkt dat de onvoldoende lees- en begripvaardigheden van laaggeletterden voor problemen kunnen zorgen betreffende hun gezondheid en zorg van zichzelf.
Er zijn verschillende onderzoeken die met behulp van visualisaties proberen om op het lees- en begripvermogen van laaggeletterden in te gaan. Een voorbeeld voor een visualisatie komt voor in het onderzoek van Delp & Jones (1996). Bij hun onderzoek kregen 234
patiёnten na het bezoeken van de eerste hulp met een snijwond een tekst mee naar huis met instructies betreffende de verzorging van de wond. De helft van de patiёnten had een tekst die was aangevuld met cartoons. Drie dagen na het bezoeken van de eerste hulp werden de patiёnten opgebeld. Het resultaat van dit onderzoek was dat de patiёnten die de cartoons te zien hadden gekregen, de tekst vaker hadden gelezen (98% tegenover 79%), meer vragen over de behandeling van de wonden correct konden beantwoorden (46% tegenover 6%) en
uiteindelijk de adviezen uit de tekst beter hadden nageleefd (77% tegenover 54%.). Waar stil bij moet worden gestaan is dat niet elk beeldmateriaal geschikt is voor het gebruik voor psychologische meetingen. Het is van belang dat de visualisaties duidelijk zijn en mensen begrijpen wat met deze afbeelding bedoeld wordt. Een reden hiervoor is dat laaggeletterden anders naar afbeeldingen kijken dan hooggeletterden en deze anders verwerken. Dit heeft te maken met vaardigheden zoals ruimtelijk inzicht, abstractievermogen en in sommige gevallen met de culturele achtergrond (Oosterberg, Bakx, van Bommel & Elbrink, 2012). Ook werd onderzoek gedaan naar het visualiseren van informatie voor laaggeletterden wat betreft antiretrovirale neveneffecten. Dowse, Ramela, Barford & Browne (2010) ontwikkelden grafieken en plaatjes om de neveneffecten van de antiretrovirale therapie aan laaggeletterden in Zuid-Afrika te kunnen illustreren. De resultaten hiervan waren dat bekende lichamelijke reacties (bijvoorbeeld overgeven) door de pictogrammen beter konden worden begrepen dan door informatiebrieven. Uit de resultaten van verschillende onderzoeken kan worden
geconcludeerd dat visualisaties van bijvoorbeeld instructies een goede en belangrijke manier voor laaggeletterden is om teksten en instructies te begrijpen en na te leven.
Naast de onderzoeken naar visualisaties van instructies en dergelijke wordt er ook meer onderzoek gedaan naar visualisaties van bestaande vragenlijsten voor psychologisch welbevinden. Het is moeilijk om psychologisch welbevinden bij laaggeletterden aan de hand van vragenlijsten te meten. Dit is te verklaren door de beperkte lees- en begripvaardigheden
4 die ervoor zorgen dat de vragenlijsten minder goed of verkeerd worden begrepen. Dit was ook een belangrijk punt van het onderzoek van Akena, Joska, Musisi & Stein (2012). Om het psychologische welbevinden met betrekking tot depressiviteit te kunnen meten bij mensen met HIV of AIDS ontwikkelden zij de Akena’s Visual Depression Inventory (AVIDI). De AVIDI bevat plaatjes die de criteria van de DSM-IV-TR voor depressieve episodes kunnen representeren. Dit onderzoek toonde aan dat de AVIDI een goede visualisatie van een
vragenlijst over depressieve episodes is. Bij het meten van psychologisch welbevinden is ook de stemming van een persoon van belang. Puertas, Patel & Marshall (2004) waren
geїnteresseerd in het vergelijken van visuele meetinstrumenten met vragenlijsten die
betrekking hebben op stemmingsstoornissen. Hierbij werd de General Health Questionnaire (GHQ) met de visuele FACES test vergeleken. De testafname gebeurde bij patiёnten met een mentale stoornis. De resultaten laten zien dat de GHQ beter is voor het ontdekken van een mentale stoornis dan de visuele versie van de FACES test. Vooral lager opgeleide personen hebben volgens dit onderzoek moeite met het voltooien van de FACES. Dit resultaat spreekt het onderzoek van Akena, Joska, Musisi & Stein (2012) dus tegen die wel een beter resultaat met betrekking tot de visualisatie van meetinstrumenten konden vinden.
Het is opvallend dat tot nu toe weinig onderzoek is gedaan naar visualisaties van vragenlijsten die psychologisch welbevinden meten zonder dat hierbij gekeken wordt naar stemmingsstoornissen. Toch is het van belang om hier naar te kijken om een beeld te krijgen van hoe het met het psychologisch welbevinden van laaggeletterden is gesteld. Het is
namelijk onvoldoende om alleen naar psychologisch welbevinden te kijken wanneer het vermoeden bestaat van een psychologische stoornis. Ook blijkt dat er tot nu toe tegenstrijdige resultaten van visualisaties van vragenlijsten bestaan. Verder onderzoek hierna is dus
interessant. De vragenlijst voor psychologisch welbevinden die van belang is voor dit onderzoek is de Flourishing Scale. Het doel van het onderzoek is om de Flourishing Scale te visualiseren, d.w.z. aan de hand van plaatjes te representeren. Hierdoor zou het mogelijk kunnen zijn om psychologisch welbevinden bij laaggeletterden beter te meten. De onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek luidt:
In hoeverre is het mogelijk om door middel van een (zelfontworpen) visuele versie van de Flourishing Scale op een betrouwbare wijze het psychologisch welbevinden bij
laaggeletterden te meten?
Om een antwoord op de boven genoemde onderzoeksvraag te kunnen vinden, zijn de volgende deelvragen geformuleerd.
5 1. In hoeverre wordt een zelfontworpen visuele versie van de Flourishing Scale door experts (op het gebied van psychologisch welbevinden of laaggeletterdheid) goed begrepen?
2. In hoeverre wordt een zelfontworpen visuele versie van de Flourishing Scale door laaggeletterden goed begrepen?
3. Wat is de correlatie tussen de Flourishing Scale en een zelfontworpen versie hiervan?
4. Wat is de betrouwbaarheid van een zelfontworpen visuele versie van de Flourishing Scale?
2. Methode
Om de Flourishing Scale te kunnen visualiseren, zijn een aantal stappen toegepast die hier zullen worden besproken
2.1 Stap 1: Constructie van de plaatjes
2.1.1 Doel
Doel van de eerste stap was het ontwerpen van plaatjesparen die de items van de Flourishing konden representeren.
2.1.2 Deelnemers
Uit de persoonlijke kring van de onderzoeker werden respondenten benaderd. Uiteindelijk deden n = 11 respondenten mee aan het onderzoek. De leeftijd van de deelnemers varieerden van 20 tot 55 jaar. De verdeling van mannelijke en vrouwelijke respondenten was ongeveer gelijk, namelijk 5 mannen en 6 vrouwen.
2.1.3 Materialen en Procedure
De respondenten werden met een email geїnformeerd. In de email was een informatiebrief toegevoegd die informatie omvatte betreffende de aard en het doel van het onderzoek (Bijlage I). Door middel van deze email is aan de respondenten gevraagd om aan de hand van de items van de Flourishing ideeёn voor plaatjesparen te bedenken die de inhoud van de items kunnen representeren. Het was de bedoeling om een plaatjespaar bestaand uit een negatief en een positief plaatje te bedenken. De respondenten konden hun ideeёn via een email inleveren. De ingestuurde ideeёn werden door de onderzoeker verzameld en in een tabel samengevat (Bijlage II) . Op basis van eigen kennis van een inschatting door de onderzoeker werd een eerste selectie gemaakt zodat van drie ideeёn per item die het beste de inhoud van de
6 Flourishing Scale konden representeren. Hierbij werd geanalyseerd in hoeverre de ideeёn kunnen worden uitgewerkt en de inhoud van de items van de Flourishing goed kunnen representeren. In totaal zijn vierentwintig ideeёn geselecteerd en deze werden door de onderzoeker uitgewerkt tot plaatjesparen (Bijlage III).
2.2 Stap 2: Het voorleggen van de plaatjesparen aan experts
2.2.1 Doel
Het doel van deze tweede stap was om de ontworpen plaatjesparen door de experts te laten beoordelen. Aan de hand van deze beoordeling werd een tweede selectie gemaakt van afbeeldingen die in de volgende stap konden worden voorgelegd aan laaggeletterden.
2.2.2 Deelnemers
Bij deze stap van het onderzoek deden n = 6 experts mee. Experts zijn voor dit onderzoek personen die of veel kennis hebben op het gebied van psychologsich welbevinden, of over de omgang met laaggeletterden. Op het gebied van psychologisch welbevinden deden vier docenten van de opleiding Psychologie aan de Universiteit Twente mee. Op het gebied van laaggeletterden deden twee afgestudeerden van de opleiding Orthopedagogiek van het Saxion in Deventer mee aan het onderzoek. De verdeling van mannelijke en vrouwelijke deelnemers was gelijk.
2.2.3 Materialen en Procedure
De experts werden via een email benaderd. Hierbij werd een informatiebrief in de bijlage toegevoegd (Bijlage IV). Deze email gaf informatie over de aard en het doel van het
onderzoek. Via deze mail konden de respondenten aangeven of zij geїnteresseerd waren in het onderzoek en bereid waren om hieraan mee te doen. Aan het begin van het onderzoek werd alle informatie betreffende het onderzoek gegeven en werden eventuele vragen beantwoord.
Hierna werd een toestemmingsverklaring getekend (Bijlage V). Het onderzoek met de experts bestond uit twee delen. Ten eerste werd aan de experts gevraagd om de ontworpen
plaatjesparen te omschrijven zoals zij deze zagen en interpreteerden. Van tevoren werden de afbeeldingen hiervoor in A4 formaat uitgeprint en in willekeurige volgorde gelegd. De experts omschreven de plaatjesparen één voor één. De omschrijvingen werden direct door de
onderzoeker op een observatieformulier genoteerd (Bijlage VI). Hierbij werden de interpretaties van de plaatjesparen en eventuele opvallende aspecten of aanmerkingen
vastgelegd. Tegelijkertijd werd een audio-opname van het onderzoek gemaakt. Deze opnames konden later voor de analyse worden teruggeluisterd. Na afloop van het eerste gedeelte van
7 het onderzoek met de experts werd aan ze gevraagd om de plaatjesparen in te delen bij de acht items van de Flourishingschaal. Dit gebeurde hardop-denkend en aan de hand van hun eigen kennis, inzicht en interpretatievermogen. Van te voren werden de items op een poster weergegeven en de afbeeldingen in klein formaat uitgeprint. Hierdoor konden de experts de plaatjes bij de items indelen en bestond de mogelijkheid om hun keuzes te veranderen als nodig (Figuur I). Om de indeling vast te leggen, werd hiervan aan het einde van het onderzoek een foto gemaakt.
Figuur I. Indeling van de plaatjes per item
2.2.4 Analyse
Ten eerste werd gekeken naar hoe de experts de plaatjesparen omschreven. Hiervoor was het van belang om zowel naar de uitgebeelde handelingen van de plaatjesparen als ook naar het abstracte niveau van de inhoud van de plaatjesparen te kijken. Om een verdere selectie te kunnen maken van twee plaatjesparen per item werden de indelingen van de experts van de plaatjesparen bij de items van de Flourishing samengevat in een tabel. In deze tabel werd naar de consensus gekeken tussen de experts, d.w.z. hoe vaak is een afbeelding ingedeeld bij een bepaald item. De twee plaatjesparen waarvoor de hoogste consensus bestaat tussen de experts ( n ≥ 4 hebben een bepaald plaatje ingedeeld bij een bepaald item) werden geselecteerd voor het vervolgonderzoek met laaggeletterden.
2.3 Stap 3: Voorleggen van de plaatjesparen aan laaggeletterden
2.3.1 Doel
Het doel van deze derde stap is om te analyseren of de ontworpen plaatjesparen duidelijk genoeg zijn voor laaggeletterden. Verder wordt ernaar gekeken of laaggeletterden met behulp hiervan kunnen aangeven hoe goed het met ze is gesteld.
2.3.2 Deelnemers
De laaggeletterden die meededen aan het onderzoek doen wekelijks mee aan een
laaggeletterden cursus. Hier leren ze hun lees-, schrijf- of begripvaardigheden te verbeteren.
8 In totaal deden n = 15 laaggeletterden mee aan het onderzoek. Tien laaggeletterden kwamen van een laaggeletterdencursus in Nijverdal en vijf van een cursus in Lingen, Duitsland. De onderzoeker heeft de cursusleiders door middel van een brief geїnformeerd (Bijlage VII).
Door de cursusleider werd aan de laaggeletterden gevraagd of zij willen deelnemen aan het onderzoek. De leeftijd varieert van 35 tot 68 jaar. Er deden 5 vrouwen en 10 mannen mee aan het onderzoek.
2.3.3 Materialen en procedure
Vooraf aan het onderzoek werd alle informatie betreffende het onderzoek gegeven. Verder werden alle vragen van de laaggeletterden door de onderzoeker beantwoord. Hierna werd een toestemmingsverklaring ondertekend (Bijlage VIII). Deze verklaring werd door de
onderzoeker zodanig aangepast dat de tekst makkelijk te begrijpen was. Bij sommige respondenten die meer moeite hadden met het lezen werd te tekst door de onderzoeker
voorgelezen. Na onderzoek met de experts werd opgemerkt dat een gekleurd shirt opvallender is dan alleen “IK” op de afbeelding. Dit zal het voor de laaggeletterden vereenvoudigen om zich voor te stellen dat deze persoon hen moet representeren. Deze gekleurde shirtjes zijn te zien in Bijlage IX. Ten eerste werden de geselecteerde zestien plaatjesparen uit het
vooronderzoek uitgeprint en in willekeurige volgorde aangeboden aan de laaggeletterden. Het was de bedoeling dat zij deze plaatjes beschrijven zoals zij ze zien en interpreteren. Deze omschrijvingen werden door de onderzoeker vastgelegd op een observatieformulier. Hierbij werd een indeling gemaakt voor “juiste” en “onjuiste” interpretaties (Bijlage IX).
Tegelijkertijd werd een audio-opname gemaakt die later kon worden teruggeluisterd. Nadat één plaatje is omschreven werd aan de laaggeletterde gevraagd of hij met behulp van de plaatjes kan aangeven bij welk plaatje hij zichzelf het best vindt passen. Dit deed hij door aan te geven of hij zich terug kan vinden in het negatieve of positieve plaatje of tussen de plaatjes in. Op elk formulier met de afbeeldingen waren drie vierkantjes aangegeven. Een onder het positieve plaatje, een onder het negatieve plaatje en een er tussenin (Figuur II). De bedoeling was dat de laaggeletterde een kruis zet in het vak waar hij zichzelf het best bij vindt passen.
Figuur II. Voorbeeld plaatjespaar plus beoordelingsvakken
9 Nadat de laaggeletterden met behulp van de plaatjesparen hadden aangegeven hoe goed het met ze gaat, werd gekeken hoe ze zichzelf plaatsen bij de uitgeschreven items van de Flourishing. Hiervoor werden de originele items van de Flourishing voor de Nederlandse respondenten vereenvoudigd en voor de Duitse respondenten naar het Duits vertaald (Bijlage X) Hiervoor werd een item op een pagina uitgeprint . Onder de items zijn dezelfde vakjes te zien als bij de afbeeldingen (Figuur III). Door in een van de vakjes een kruis te zetten konden de laaggeletterden met een drie-punt Likertschaal aangeven of ze het met de stelling
“helemaal mee eens”, “niet mee eens/niet mee oneens” of “helemaal mee oneens” zijn. Elk van de acht stellingen werd door de onderzoeker voorgelezen.
Figuur III. Voorbeeld item van de Flourishing plus Beoordelingsvakken
2.3.4 Analyse
Om te kijken hoe goed het verband tussen de plaatjesparen en de items van de Flourishing Scale kan worden omschreven, werd Spearman’s correlatie berekend. Om de correlaties te kunnen berekenen, werden de antwoorden van de laaggeletterden als volgt gecodeerd in SPSS17: Op een 3-punt-Likertschaal konden de laaggeletterden aangeven of ze het met een stelling van de Flourishing scale een waren (1= helemaal mee eens, 2 = niet mee eens / niet mee oneens, 3 = helemaal mee oneens). Daarnaast konden ze bij de ontworpen plaatjesparen aangeven of zij zich het meest in het positieve plaatje konden vinden ( = 1), in het negatieve plaatje ( = 3) of tussen de twee plaatjes in ( = 2). Ook werden de somscores van zowel de ontworpen plaatjesparen als ook de items van de Flourishing scale berekend. Aan de hand van de berekende correlaties werd een selectie gemaakt voor één plaatjespaar per item van de Flourishing scale. Verder werd voor de selectie gekeken of de inhoud van de plaatjesparen daadwerkelijk kan passen bij een item. Voor de acht beste plaatjesparen werden de
standaarddeviatie en het gemiddelde berekend. Om verder een uitspraak te kunnen doen of de plaatjesparen een geschikte representatie zijn van de Flourishing scale werd de interne
10 consistentie door middel van Cronbach’s alpha berekend. Dit werd gedaan voor zowel de Flourishing scale als ook de acht gekozen plaatjesparen. Afsluitend werd een factoranalyse gedaan voor beide schalen om te kijken naar de statistische relatie tussen het item en het algehele concept dat gemeten wordt door alle items van deze factor. Al deze berekeningen werden met SPSS17 gedaan.
3. Resultaten
3.1 Stap 1: Constructie van plaatjes
In totaal zijn achtentachtig ideeёn voor plaatjesparen verzameld. Een plaatjespaar bestaat hierbij uit een positief en een negatief plaatje. Elk van de 11 respondenten uit de persoonlijke omgeving van de onderzoeker heeft voor elk item van de Flourishing scale (FS) een idee voor een plaatjespaar ingestuurd. Een aantal ideeёn kwamen met elkaar overeen. Er werd een eerste selectie gemaakt van drie ideeёn per item. Hierbij werd naar de overeenkomst van een ingestuurd idee met de inhoud van een item van de FS gekeken. De ideeёn die het beste overeenkwamen met de inhoud van een item van de FS werden geselecteerd. De 24 ideeёn werden door de onderzoeker omgezet in plaatjesparen (Tabel 1). Hiervoor werd gebruik gemaakt van een grafisch programma waarin de onderzoeker de plaatjesparen heeft getekend.
Tabel 1.
Ontworpen plaatjesparen per item van de FS
Items Plaatjesparen
1. Ik leid een doelbewust en zinvol leven
1a
1b
1c
2. Mijn sociale relaties geven mij steun en voldoening
2a
2b
2c
3. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn dagelijkse activiteit
3a
11 3b
3c
4. Ik draag actief bij aan het geluk en welzijn van anderen
4a
4b 4c
5. Ik ben competent en bekwaam in de activiteiten die belangrijk voor me zijn.
5a
5b
5c
6. Ik ben een goed mens en leef een goed leven
6a
6b 6c
7. Ik ben optimistisch over mijn toekomst
7a 7b 7c
8. Mensen respecteren me
8a 8b 8c
3.2 Stap 2: Onderzoek met experts
De eerste stap van het onderzoek was het inventariseren van de wijze waarop de experts de plaatjes omschreven. Deze omschrijvingen zijn samengevat in Bijlage XI. Om te kijken in hoeverre de plaatjesparen goed werden begrepen en omschreven, werd eerst gekeken naar de
12 omschrijvingen van de uitgebeelde handelingen van de plaatjesparen. Uit Bijlage XI blijkt dat in de meeste gevallen minimaal vier van de zes experts (nagenoeg) dezelfde omschrijvingen gaven betreffende de uitgebeelde handelingen, hetgeen duidt op een goede consensus. Het valt op dat de uitgebeelde handelingen die betrekking hadden tot steun krijgen of zelf hulp bieden (plaatjespaar 4, 10, 15) vaak door de helft van de experts op letterlijk niveau werden omschreven (d.w.z de handeling zelf). Dit kan als voldoende consensus worden gezien. Puur uit de omschrijvingen van de uitgebeelde handelingen kan worden geconcludeerd dat de plaatjesparen goed zijn begrepen op letterlijk niveau.
Vervolgens is gekeken of de experts ook de plaatjesparen op abstract niveau juist interpreteerden. Brachten de plaatjesparen ook de overdrachtelijke inhoud van de items correct over? Uit Bijlage XI blijkt dat minimaal de helft van de zes experts de plaatjesparen op abstract niveau hetzelfde had omschreven. Dit kan als voldoende consensus worden beschouwd. Vooral bij plaatjesparen die betrekking hadden tot het krijgen van steun door anderen werd de overdrachtelijke inhoud van de items van de FS goed benoemd. Dit is onder andere te zien bij plaatjespaar nummer 4 waarbij vijf van de zes experts goed hadden
benoemd dat de “IK” persoon wordt gesteund. Deze uitspraak werd zelfs vaker benoemd dan de handeling zelf. Daarentegen werd het abstracte niveau bij plaatjesparen die betrekking hadden op het item 3 van de FS (Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn dagelijkse activiteiten) zelden besproken. De overdrachtelijke inhoud werd hier door geen enkele expert benoemd (plaatjespaar 7, 8, 24). Om te kunnen concluderen of de plaatjesparen goed werden begrepen door de experts is het van belang dat zowel op letterlijk niveau als ook op
overdrachtelijk niveau een goede consensus tussen de experts kan worden gezien. Dit is het geval op beide de niveaus. Hierdoor kan de uitspraak worden gedaan dat de plaatjesparen goed zijn begrepen door de experts.
Na het beschrijven van de plaatjesparen was het de bedoeling dat de experts de 24 plaatjesparen indeelden bij de acht items van de FS. In Tabel 2 is een overzicht gegeven van deze indeling. In de tabel is voor elk item van de FS weergegeven, welke afbeeldingen de experts het best vonden passen bij het betreffende item. In de tabel zijn alleen de meest genoemde plaatjes opgenomen en is alleen het “positieve” plaatje van een plaatjespaar
afgebeeld. Zoals uit Tabel 2 valt af te leiden bestond er over het algemeen een hoge consensus tussen de experts. Bij item nr. 6: “Ik ben een goed mens en leef een goed leven” waren alle experts het er over eens dat één plaatje (die met de politieagent) goed paste bij het item. Bij zes items (item nr. 1,3,4,5,7 en 8) waren vijf van de zes experts het er over eens dat minstens een en hetzelfde plaatje goed paste bij het item. Door de experts werd in dit kader opgemerkt
13 dat veel plaatjesparen aspecten van “steun” waren uitbeelden en dat er dus meerdere
plaatjesparen bij item nr. 2 pasten. Echter ook bij item nr. 2 was er toch sprake van een goede consensus, aangezien er twee plaatjesparen waren die door vier experts waren gekozen als passend bij het item.
Tabel 2.
Indeling van de plaatjespaaren per item van de FS door de experts (N = 6).
Item Plaatjespaar en consensus van experts
1. Ik leid een doelbewust en
zinvol leven 5x 5x 3x overig
2. Mijn sociale relaties geven mij steun en voldoening
3x 3x 4x
4x overig 3. Ik ben betrokken en
geїnteresseerd in mijn dagelijkse
activiteiten 5x 5x 4x
4x overig 4. Ik draag actief bij aan het
geluk en welzijn van anderen 5x 4x 5x
5x 5x 5x overig
5. Ik ben competent en
bekwaam in de activiteiten die belangrijk voor me zijn.
5x 5x 3x
4x overig
6. Ik ben een goed mens en leef
een goed leven 6x 4x 4x overig
7. Ik ben optimistisch over mijn toekomst
4x 5x 5x
14 5x 3x overig
8. Mensen respecteren me
5x 4x 5x overig
In deze tabel werden alleen de “positieve” plaatjes van een plaatjespaar vertoond
Aan de hand van de indelingen uit Tabel 2 werd een selectie gemaakt voor twee plaatjesparen per item welke gebruikt werden in het vervolgonderzoek met laaggeletterden.
Deze selectie is door de onderzoeker gemaakt, waarbij als belangrijkste criterium de duidelijkheid van de plaatjes werd gehanteerd. Beoordeeld is of de inhoud van een plaatjespaar duidelijk was voor één bepaald item en of deze niet bij meerdere items kon worden geplaatst, dit ter voorkoming van verwarring tijdens het vervolgonderzoek met laaggeletterden. De selectie van 16 plaatjesparen is weergegeven in Tabel 3.
Tabel 3.
Selectie voor 16 plaatjesparen vanuit onderzoek met experts
Item FS Plaatjesparen
1. Ik leid een doelbewust en zinvol leven
1a
1b
2. Mijn sociale relaties geven mij steun en voldoening
2a
2b
3. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn dagelijkse activiteit
3a
3b
4. Ik draag actief bij aan het geluk en welzijn van anderen
4a
4b
5. Ik ben competent en
bekwaam in de activiteiten 5a
15 die belangrijk voor me zijn.
5b
6. Ik ben een goed mens en leef een goed leven
6a
6b
7. Ik ben optimistisch over mijn toekomst
7a
7b
8. Mensen respecteren me
8a
8b
3.3 Stap 3: Onderzoek met laaggeletterden
De selectie van 16 plaatjesparen is voorgelegd aan laaggeletterden. In het vervolg zullen deze 16 plaatjesparen de “visuele versie van de Flourishing scale” (V-FS) worden genoemd. Er is gevraagd of de laaggeletterden deze plaatjesparen wilden omschrijven. Aan de hand van deze omschrijving werd vastgesteld of de laaggeletterden de afbeeldingen goed of verkeerd
interpreteerden. De gegeven omschrijvingen zijn in Bijlage XII weergegeven. Om te kunnen evalueren of de plaatjesparen goed zijn begrepen, werd het volgende criterium opgesteld: Het is van belang dat het abstracte niveau van de inhoud van de V-FS wordt begrepen. Alleen hierdoor kan een verband worden gelegd met de inhoud van de FS en kunnen de plaatjesparen de FS representeren. Als het abstracte niveau wordt begrepen, dan kan met behulp van de plaatjesparen worden aangegeven hoe het met de laaggeletterden is gesteld. Om het abstracte niveau te kunnen begrijpen is het vooraf ook van belang dat de handelingen op de
plaatjesparen worden begrepen zodat hieruit een conclusie over het abstracte niveau kan worden getrokken. Aan de hand van de omschrijvingen uit Bijlage XII werd vastgesteld of de laaggeletterden de afbeeldingen goed of verkeerd interpreteerden. In het algemeen is te zien dat de plaatjesparen op het niveau van de handelingen goed werden begrepen. Vaak werden de handelingen op de juiste wijze benoemd, zoals onder andere te zien is aan de wijze waarop het positieve plaatje van plaatjespaar 3 werd benoemd. Door 13 van de 15 laaggeletterden werd aangegeven dat de persoon op het plaatje aan het tekenen is. Verder werden
16 gezichtsuitdrukkingen vaak benoemd en soms zelfs vaker dan de handelingen zelf. Zo werd bij het positieve plaatje van plaatjespaar 2 de vrolijke blik van de personen vaker genoemd dan de handeling zelf (6 keer tegen 4 keer). Dit is ook te zien bij het positieve plaatje van plaatjespaar 5. De vrolijke gezichtsuitdrukking werd 9 keer genoemd terwijl de handeling (mensen zitten op hun knieen, strekken hun armen uit naar IK persoon) niet werd benoemd.
Doordat de handelingen hierbij niet werden benoemd, was het niet mogelijk om de
plaatjesparen op een abstract niveau te beoordelen en hierdoor een verband te leggen met de inhoud van de items van de FS. Verder bleek dat handelingen die met een ander persoon werden uitgebeeld vaak werden beschouwd als handelingen met iemand uit de persoonlijke omgeving van de laaggeletterde. Zo werd bij het positieve plaatje van plaatjespaar 2 de oudere persoon vijf keer als iemand uit de eigen omgeving gezien. In dit geval werd drie keer de moeder en twee keer de oma genoemd. Het was van belang dat de laaggeletterden een
algemene visie op de plaatjesparen houden, d.w.z dat ze andere personen niet specifiek als één iemand uit de persoonlijke omgeving zien (bijvoorbeeld de moeder). Dit om te vermijden dat de plaatjesparen niet als abstract plaatje worden gezien. In het algemeen kan worden
geconcludeerd dat de handelingen goed werden benoemd. Echter werd duidelijk dat de
plaatjesparen niet op een abstract niveau worden gezien en de laaggeletterden zich vasthouden aan de concrete handelingen van de plaatjesparen.
Aan de hand van alleen de omschrijvingen kan nog niet duidelijk vastgesteld worden hoe goed de V-FS de items van de FS representeren. Om hierover een uitspraak te kunnen doen werd allererst naar de samenhang van de plaatjesparen met de items van de FS gekeken.
Dit werd gedaan door Spearman rangcorrelatie te berekenen. De berekende correlaties en bijhorende p-waarden zijn weergegeven in Tabel 4. Wanneer de grenswaarden voor Spearman zoals gedefinieerd door Cohen (1988) worden gehanteerd, te weten: 0 ≤ 0,3 een zwakke samenhang :0,3 ≤ 0,5 een matige samenhang en een sterke samenhang : > 0,5, dan kan het volgende worden opgemerkt. Het werd verwacht dat er een sterke samenhang bestaat tussen een plaatje en het item dat het zou moeten representeren. Echter zijn er weinig plaatjesparen die een sterke samenhang vertonen met een item van de FS. In totaal zijn er tien plaatjesparen die een significant sterke samenhang met een item van de FS weergeven. Van deze negen plaatjesparen vertonen maar drie een signifikante samenhang met de items die ze zouden gaan representeren. Deze signifikante samenhang is te zien bij plaatje nr. 4b met item 4 ( = 0,68 ; p = 0,01), nr. 6a met item 6 en nr.8a met item 8 ( = 0,54; p = 0,04). Het valt op dat er weinig sterke correlaties zijn tussen de plaatjesparen van de V-FS en de bijhorende items van de FS. Er zijn meer “matige” correlaties dan “hoge” correlaties. Bij vier van de zestien items
17 wordt een matige samenhang vertoond (plaatje nr. 1a, 3a, 4a en 5a). Het werd duidelijk dat minder dan de helft van de ontworpen plaatjesparen een hoge of matige correlatie met de bijhorende items van de FS vertoont.
Daarentegen zijn er meer plaatjesparen die wel een hoge samenhang vertonen met een item dat niet hoort bij het betreffende plaatjespaar. De sterke samenhang betekent hierbij niet meteen dat het betreffende plaatjespaar het item daadwerkelijk kan representeren. De hoogste correlatie is te zien bij plaatje 7b en het item 5 over competentie: Met = 0,73 is een sterke samenhang te constateren. Plaatje 7b zou eigenlijk item 7 (vertrouwen in de toekomst) moeten representeren maar vertoont juist een goede samenhang met item 4. Deze bevinding is ook te zien bij item 1b, 4a, 4b, 6a en 7a. In totaal zijn er dus net zoveel plaatjesparen die een sterke samenhang vertonen met een item dat er wél bijhoort als met items die er niet bijhoren.
Verder blijkt uit Tabel 4 dat ongeveer de helft van de correlaties tussen de V-FS en de FS zwak negatief is ( ≤ 0,3) . Al deze negatieve correlaties zijn niet significant een vertonen dus geen samenhang tussen de ontworpen plaatjesparen en de FS.
Door naar de correlatie van het totaal van de items van de FS en het totaal van de V- FS te kijken, wordt duidelijk dat het totaal van deze schalen volgens Cohen’s grenswaarden (1988) een matige samenhang vertoont ( = 0,36). De matige samenhang is niet significant met p = 0,19.
Tabel 4.
Correlatie en p-waarde van de items van FS en plaajesparen van V-FS 1.
Doel- bewust leven
2.
Sociale relaties, steun
3.
Inter- esse in dage- lijkse activi- teiten
4.
Bijdra- ge aan geluk van anderen
5.
Com- petent in activi- teiten
6.
Goed mens en goed leven
7.
Opti- mis- me over toe- komst
8.
Men- sen respect
eren me
Totaal items
1 a
0,44 0,21 0,44 -0,16 0,44 -0,16 -0,24 0,44 0,42
p 0,10 0,46 0,10 0,57 0,10 0,57 0,40 0,10 0,12
1 b
0,29 0,58* 0,29 -0,21 0,29 -0,21 0,05 0,50 0,51
p 0,30 0,02 0,30 0,44 0,30 0,44 0,85 0,06 0,05
2 a
-0,19 0,14 -0,19 0,38 0,38 0,38 -0,28 0,38 0,28
p 0,50 0,62 0,50 0,17 0,17 0,17 0,32 0,17 0,31
2 b
-0,24 -0,05 -0,24 -0,24 0,17 -0,24 -0,35 0,17 -0,33
p 0,39 0,86 0,39 0,39 0,54 0,39 0,20 0,54 0,23
3 a
0,49 -0,20 0,49 -0,13 -0,13 -0,13 -0,20 -0,13 -0,05
18
p 0,07 0,49 0,07 0,64 0,64 0,64 0,49 0,64 0,87
3 b
0,30 -0,27 0,30 -0,19 -0,19 -0,19 -0,27 -0,19 -0,28
p 0,28 0,33 0,28 0,51 0,51 0,51 0,33 0,51 0,31
4 a
-0,16 0,65* -0,16 0,44 -0,16 0,44 0,21 0,44 0,54*
p 0,57 0,01 0,57 0,10 0,57 0,10 0,46 0,10 0,04
4 b
-0,11 -0,15 -0,11 0,68* -0,11 0,68* -0,15 -0,11 0,13
p 0,71 0,58 0,71 0,01 0,71 0,01 0,58 0,71 0,65
5 a
-0,19 0,14 -0,19 -0,19 0,38 -0,19 0,14 -0,19 -0,05
p 0,50 0,62 0,50 0,50 0,17 0,50 0,62 0,50 0,89
5 b
-0,13 0,29 -0,13 -0,13 -0,13 -0,13 0,29 -0,13 -0,02
p 0,64 0,29 0,64 0,64 0,64 0,64 0,29 0,64 0,94
6 a
-0,13 -0,20 -0,13 0,54* 0,54* 0,54* -0,20 -0,13 0,22
p 0,64 0,48 0,64 0,04 0,04 0,04 0,48 0,64 0,43
6 b
-0,21 0,42 -0,21 0,29 -0,21 0,29 0,05 0,29 0,21
p 0,44 0,12 0,44 0,30 0,44 0,30 0,85 0,30 0,46
7 a
-0,11 -0,15 -0,11 -0,11 0,68* -0,11 -0,15 -0,11 -0,03
p 0,71 0,58 0,71 0,71 0,01 0,71 0,58 0,71 0,93
7 b
-0,11 -0,15 -0,11 -0,11 0,73* -0,11 -0,15 -0,11 -0,01
p 0,71 0,59 0,71 0,71 0,00 0,71 0,58 0,71 0,98
8 a
-0,13 0,29 -0,13 -0,13 0,54 -0,13 -0,20 0,54* 0,22
p 0,64 0,29 0,64 0,64 0,04 0,64 0,48 0,04 0,43
8 b
-0,11 -0,15 -0,11 -0,11 -0,11 -0,11 -0,15 -0,11 -0,31
p 0,71 0,58 0,71 0,71 0,71 0,71 0,58 0,71 0,26
Totaal plaatjes
0,03 0,34 0,03 0,16 0,37 0,16 -0,18 0,31 0,36
p 0,91 0,21 0,91 0,58 0,17 0,58 0,51 0,26 0,19
*signifikant bij p ≤ 0,05
Aan de hand van de correlaties uit Tabel 4 werd een selectie gemaakt voor de “8 beste plaatjesparen”. Deze selectie werd gemaakt om in het vervolg de resultaten van het
betrouwbaarheidsonderzoek van de acht items van de FS met acht plaatjesparen van de V-FS één op één te kunnen vergelijken. Dit geldt ook voor verdere onderzoek naar het gemiddelde, de standaarddeviatie en de factoranalyse van zowel de FS als de V-FS. Criteria die bij de
19 selectie van belang waren, hadden ten eerste betrekking op de hoge, significante correlaties van een plaatjespaar dat bij een item hoort. Als hiervoor geen hoge correlatie getoond kon worden, werd gekeken naar de volgende “beste” beste correlatie van een plaatjespaar dat inhoudelijk het item kon representeren. Aan de hand hiervan werden voor acht plaatjesparen gekozen die in het vervolg de items kunnen representeren. De selectie voor deze plaatjes is weergegeven in Tabel 5.
Tabel 5.
De “beste acht plaatjesparen”, Correlaties van de gekozen plaatjesparen met bijhorend item
Item Positief plaatje Spearman p-waarde
1. Ik leid een
doelbewust en zinvol leven
1a 0,44 0,10
2. Mijn sociale relaties geven mij steun en voldoening
6b 0,42 0,12
3. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn dagelijkse activiteit
3a 0,49 0,07
4. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn dagelijkse activiteit
4a 0,68 0,01
5. Ik ben competent en bekwaam in de activiteiten die belangrijk voor me zijn
5a 0,38 0,17
6. Ik ben een goed mens en leef een goed leven
6a 0,54 0,04
7. Ik ben
optimistisch over mijn toekomst
7a -0,15 0,58
8. Mensen
respecteren me 8b 0,54 0,04
Om een uitspraak te doen of de V-FS met de acht plaatjesparen een representatie van de FS kan zijn, werd naar de gemiddelde en de standaarddeviaties gekeken van zowel de
plaatjesparen van de V-FS als de items van de FS (Tabel 6). De laaggeletterden konden op
20 een 3-punts Likertschaal aangeven in hoeverre ze het met een stelling van de FS eens waren (1 = helemaal mee eens, 2 = niet mee eens / niet mee oneens, 3 = helemaal mee oneens).
Daarnaast konden ze bij de V-FS aangeven of zij zich het meest in het positieve plaatje konden vinden, in het negatieve plaatje of tussen het positieven en negatieve plaatje in.
Tabel 6.
Gemiddelde en standaardeviatie van de FS, 8 beste plaatjesparen van V-FS en Cronbach’s alpha
Item M SD Positief plaatje M SD
1. Ik leid een doelbewust en
zinvol leven 1,07 0,26 1,27 0,46
2. Mijn sociale relaties geven
mij steun en voldoening 1,13 0,35 1,47 0,64
3. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn
dagelijkse activiteit 1,07 0,26 1,27 0,59
4. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn
dagelijkse activiteit 1,07 0,26 1,13 0,35
5. Ik ben competent en bekwaam in de activiteiten
die belangrijk voor me zijn 1,07 0,26 1,33 0,49
6. Ik ben een goed mens en
leef een goed leven 1,07 0,26 1,20 0,41
7. Ik ben optimistisch over
mijn toekomst 1,13 0,36 1,13 0,35
8. Mensen respecteren me
1,07 0,26 1,20 0,41
Totaal FS 8,67 0,90 V-FS 10,0 2,24
Cronbach’s α FS 0,23 V-FS 0,73
M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie
Uit deze tabel blijkt dat laaggeletterden het gemiddeld vaker “helemaal mee eens” zijn met een van de items van de FS dan dat zich zichzelf bij het “positieve” plaatjespaar indelen. Bij zes van de acht items van de FS is een gemiddelde van M = 1,07 te zien met SD = 0,26. De andere twee items vertonen een gemiddelde van M = 1,13 en SD = 0,35. Deze waarden geven aan dat de laaggeletterden het bijna altijd helemaal mee eens waren met de stellingen van de FS. Bij de V-FS vallen deze gemiddelde iets hoger uit ( M = 1,13 tot M = 1,47). Hieruit blijkt
21 dat de laaggeletterden zich het vaakst hebben ingedeeld bij het positieve plaatje van de V-FS maar ook vaker bij het negatieve plaatje en tussen de plaatjes in dan bij de FS.
De hiervoor benoemde bevindingen uit Tabel 6 werden bevestigd door te kijken naar de gemiddelde van de totaalscore van de items van de FS en de V-FS (Tabel 6). Hieruit is af te leiden dat de laaggeletterden bij de FS gemiddeld vaker “helemaal mee eens” waren met de stelling dan dat zij voor het bijhorende positieve plaatje van de V-FS hebben gekozen (M = 8,67 tegen M = 10,0).
Vervolgens werd vastgesteld wat de interne consistentie van de FS en de plaatjesparen van de V-FS was. Hiermee kan worden vastgesteld of de afzonderlijke plaatjesparen van de V-FS in hoge mate correleren met elkaar (en ze dus hetzelfde construct meten) en of ditzelfde ook geldt voor de afzonderlijke items van de FS. De interne consistentie werd gemeten door middel van Cronbach’s alpha (zie Tabel 6). De interne consistentie van de V-FS kan met α = 0,73 met een grenswaarde van α ≥ 0,7 als sterk worden beschouwd. Aangenomen mag worden dat de verschillende items van de V-FS hetzelfde construct meten. Daarentegen is de interne consistentie van de FS met α = 0,23 als heel laag te classificeren. Als ernaar wordt gekeken hoe α uitvalt als een item wordt verwijderd dan valt op dat de maximale waarde van α = 0,35 bedraagt als item 5 van de FS wordt verwijderd. Dit is nog steeds een zwakke interne consistentie en er kan niet worden aangenomen dat de items van de FS één construct meten.
Op de items van de FS werd vervolgens een factoranalyse toegepast. Er werd een principale componentenanalyse met varimax rotatie uitgevoerd. Door middel van deze factoranalyse werden de 8 items van de FS gegroepeerd in clusters (factoren) die bij elkaar horen. De mate waarin een afzonderlijk item laadt op de factor reflecteert de sterkte van de statistische relatie tussen het item en het algehele concept dat gemeten wordt door alle items van deze factor. In de factoranalyse worden enkel de items gerapporteerd die een
minimumwaarde behalen van 0.20. Uit de factoranalyse blijkt dat flourishing in dit onderzoek wordt gevormd door vier factoren (zie Tabel 7).
22 Tabel 7.
Factoranalyse FS
Item Factor
1 2 3 4
4. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn
dagelijkse activiteit 0.99
6. Ik ben een goed mens en leef een goed leven 0.99
1. Ik leid een doelbewust en zinvol leven 0.99
3. Ik ben betrokken en geїnteresseerd in mijn
dagelijkse activiteit 0.99
2. Mijn sociale relaties geven mij steun en
voldoening 0.84
8. Mensen respecteren me
0.96 5. Ik ben competent en bekwaam in de
activiteiten die belangrijk voor me zijn -0.53
7. Ik ben optimistisch over mijn toekomst
0.88
Op de items van de V-FS is ook een principale componentenanalyse met varimax rotatie uitgevoerd. Door middel van deze factoranalyse werden de 8 items van de V-FS gegroepeerd in clusters (factoren) die bij elkaar horen. In de factoranalyse worden enkel de items gerapporteerd die een minimumwaarde behalen van .20. Uit de factoranalyse blijkt dat V-FS in dit onderzoek wordt gevormd door drie factoren (zie Tabel 8).
Tabel 8.
Factoranalyse V-FS
Positief Plaatje Factor
1 2 3
Plaatje 1 0.89
Plaatje7 0.82 0.31
Plaatje8 0.94
Plaatje6 0.56 0.70
Plaatje2 0.64 -0.38
Plaatje4 0.90
23
Plaatje5 0.32 0.73
Plaatje3 0.84
4. Discussie en Conclusie
4.1 Discussie
Dit onderzoek beoogt een antwoord te geven op de onderzoeksvraag in hoeverre het mogelijk is om door middel van een zelfontworpen visuele versie van de Flourishing Scale op een betrouwbare wijze het psychologisch welbevinden bij laaggeletterden te meten. Uit de
resultaten blijkt dat de V-FS betrouwbaar is met α = 0,73. Daarentegen wordt duidelijk dat de FS niet betrouwbaar is met α = 0,23. De correlaties tussen de twee schalen vertonen verder overwegend een matige of slechte samenhang tussen de items van de FS en de plaatjesparen van de V-FS. Er zijn een aantal factoren die de gevonden resultaten mogelijkerwijs zouden kunnen verklaren.
Na het omschrijven van de plaatjesparen hebben de experts deze ingedeeld bij de items van de FS. Terwijl voor het merendeel van de plaatjes een hoge consensus bestond, bleek tijdens het indelen dat deze stap voor een aantal items moeilijk was. Een mogelijke oorzaak hiervan kan gelegen zijn in het feit dat de items van de Flourishing samen één construct beogen te meten. Omdat de plaatjesparen van de V-FS gebaseerd waren op de inhoud van de FS is het voorstelbaar dat sommige plaatjesparen teveel op elkaar leken waardoor zij bij meerdere items konden worden ingedeeld en zij niet specifiek genoeg voor één item waren.
Voor vervolgonderzoek is het van belang dat ideeёn worden verzameld en uitgewerkt die specifiek genoeg zijn voor de afzonderlijke items zodat een duidelijke scheiding kan worden aangebracht bij het indelen van de plaatjesparen bij de items.
Tijdens het omschrijven van de plaatjesparen door laaggeletterden werd duidelijk dat zij er moeite mee hadden om de uitgebeelde handelingen op een abstracter niveau te bekijken.
De gezichtsuitdrukkingen en handelingen werden goed benoemd zoals deze waren uitgebeeld.
Toch was het lastig voor de laaggeletterden om de handelingen op een algemener niveau te bekijken, d.w.z. om de overdrachtelijke inhoud van de items van de FS te zien bij de V-FS.
Dit zou te maken kunnen hebben met het abstractieniveau van laaggeletterden. In het
onderzoek van Puertas, Patel & Marshall (2004) wordt aangetoond dat het abstractievermogen van personen samenhangt met het opleidingsniveau. Indien de laaggeletterden een laag
24 opleidingsniveau hadden, wat in dit onderzoek niet objectief is vastgesteld, maar waarvan de indruk wel bestond, kan dat een verklaring zijn voor de moeite die de laaggeletterden hadden om de plaatjes op een abstracter niveau te interpreteren. Echter kan de betrouwbaarheid van de V-FS als goed worden beschouwd. Alleen is niet duidelijk of flourishing kan worden gemeten met behulp van de V-FS als het abstracte niveau van de plaatjesparen niet wordt begrepen.
Uit de resultaten bleek verder dat de FS een lage interne consistentie had. Dit is tegenovergesteld aan de sterke interne consistentie die uit het onderzoek van Diener et al.
(2009) naar voren kwam. Hier had de FS een α = 0,87. Dit resultaat wordt aangevuld door Silva & Caetano (2011). Uit hun onderzoek blijkt dat de Flourishing Scale betrouwbaar is met α = 0,78. Hijvoor zijn meerdere verklaringen mogelijk. Ten eerste kan het feit dat er bij afname van de FS een onderzoeker aanwezig was die de FS voorlas, bij hebben gedragen aan het feit dat de verschillen op de items klein waren. Immers de aanwezigheid van de
onderzoeker kan geleid hebben tot sociaal wenselijk antwoord gedrag (Holtgraves, 2004) in de zin dat de proefpersonen allen de neiging hadden om aan te geven dat het goed met hun ging. Uit onderzoek van Paulhus (1991) blijkt dat respondenten vaak goed willen overkomen op de onderzoeker. Normaal gesproken wordt de FS afgenomen in de afwezigheid van een onderzoeker, waardoor het risico op sociaal wenselijk gedrag kleiner is en er wellicht meer variantie ontstaat op de items. In dit onderzoek werden de stellingen van de FS voorgelezen (als dit nodig was). De onderzoeker was dus aanwezig en zou de antwoorden van de
laaggeletterden dus kunnen hebben beїnvloedt. Verder kan de lage interne consistentie van de FS worden verklaard door het feit dat in dit onderzoek een 3-punt Likertschaal is gebruikt in tegenstelling tot de 7-punt Likertschaal in de originele FS. Door het gebruik van een 3-punt Likertschaal hadden de laaggeletterden minder keuzemogelijkheden dan bij een 7-punt Likertschaal. Hierdoor moesten de laaggeletterden die zichzelf bij een stelling tussen
“helemaal mee eens” en “niet mee eens/niet mee oneens” zagen wel kiezen voor een van de twee. Hierdoor ontstond maar een kleine variatie in de resultaten omdat (zoals eerder benoemd) laaggeletterden eerder kozen voor “helemaal mee eens”. Een 7-punt Likertschaal zorgt voor meer variatiemogelijkheden.
Uit de factoranalyse bleek verder dat in dit onderzoek zowel de FS als de V-FS meerdere constructen meten. Uit het onderzoek van Diener et al. (2009) kwam naar voren dat de FS juist één sterke factor meet. De resultaten van het voorliggend onderzoek kunnen worden verklaard door de te kleine steekproef. Hatcher (1994) geeft aan dat voor een goede factoranalyse aantal respondenten groter of gelijk moet zijn aan vijf keer het aantal
25 variabelen. In dit onderzoek zouden dus veertig respondenten (vijf keer acht variabelen) aan het onderzoek moeten hebben meegedaan voor een verantwoorde factoranalyse. Het aantal respondenten in dit onderzoek bedroeg echter vijftien.
4.2 Aanbevelingen
Het is aanbevelingswaardig om dit onderzoek nog een keer maar dan onder grotere steekproef van laaggeletterden te houden. Op deze wijze kunnen de resultaten van dit onderzoek getoetst worden. Met behulp van een grotere steekproef kan er ook een betere uitspraak worden gedaan over de interne consistentie van zowel de FS en de V-FS. Verder wordt het dan verantwoorder om een factoranalyse uit te voeren.
Daarnaast is het interessant om het onderzoek onder mensen met verschillende niveaus van laaggeletterdheid uit te voeren. Bij sommige laaggeletterden werd duidelijk dat zij het abstracte niveau van de V-FS wel konden begrijpen. Het is interessant om in
vervolgonderzoek een onderscheid te maken tussen verschillende niveaus van
laaggeletterdheid. Uit dit onderzoek zou wellicht kunnen blijken dat de V-FS wel een goede methode is om Flourishing te meten bij mensen die in mindere mate laaggeletterd zijn.
In dit onderzoek werd aangegeven dat de V-FS betrouwbaar is en één construct meet.
Echter kan niet worden geconcludeerd dat daadwerkelijk flourishing wordt gemeten. Voor vervolgonderzoek zou het interessant kunnen zijn om de plaatjesparen in samenhang met een korte tekst voor te leggen (bijvoorbeeld de makkelijke versie van de items van de FS) i.p.v.
gescheiden. Uit onderzoek van Haeran, Delvecchio en Cowles (2008) blijkt dat
laaggeletterden bij reclame hun keuze niet alleen baseren op afbeeldingen maar ook op de tekst van een reclame. Er werd geconstateerd dat reclame door laaggeletterden beter werd begrepen door de combinatie van plaatjes en tekst. Voorwaarde hiervoor is dat de
afbeeldingen en de tekst congruent zijn. De resultaten uit het onderzoek van Haeran, Delvecchio en Cowles (2008) kunnen worden toegepast op huidig onderzoek. Tijdens dit onderzoek waren de laaggeletterden wel in staat om de makkelijke versie van de items zelf te lezen. In samenhang met de ontworpen plaatjesparen zou het mogelijk kunnen zijn dat de afbeeldingen van de V-FS en de stellingen van de FS elkaar kunnen ondersteunen en hierdoor het abstracte niveau van de plaatjesparen wordt begrepen. Hierdoor zou het mogelijk kunnen zijn om een duidelijk beeld van flourishing te verkrijgen en dit bij laaggeletterden te meten.
4.3 Conclusie
Uit huidig onderzoek blijkt dat de ontworpen V-FS goed wordt begrepen door
experts.Vervolgens wordt door onderzoek met laaggeletterden duidelijk dat deze het abstracte